Tag Archives: Eerste Wereldoorlog

Henri David Seligmann (Brugge 1868-Elsene 1955)

Henri David Seligmann werd in Brugge geboren op 2 januari 1868 (1) als tweede zoon van David Seligmann, pianomaker, 48 jaar oud en geboren in Wesel (Pruisen) en zijn echtgenote Delphine Hambourg, 29 jaar oud, geboren in Arnheim (Arnhem, prov. Gelderland, Nederland) (2).

In tegenstelling tot wat men zou denken is Henri een veel voorkomende Joodse naam. Zijn oom Henri Hambourg, een broer van zijn moeder, werd op 6 augustus 1843 geboren in Rotterdam.   Het Joodse echtpaar Seligmann-Hambourg woonde met hun kinderen in de Sint-Jacobsstraat 51a te Brugge. Er was in het huisgezin al een dochter Adèle (° Brugge, 1859) en een zoon Maximilien (° Brugge, 1861). In 1873 werd in Brugge een laatste zoon geboren Sigismond Albert. Hij zou verder door het leven gaan als Albert en Albrecht.

Henri David Seligmann (37 jaar) huwde op 10 oktober 1905 in Leuven met Alice Françoise Buelens (° Schaarbeek, 23.10.1873) die toen 32 jaar was. Zij woonde in Schaarbeek maar verbleef in Leuven. De vader van de bruid was Antoine Buelens uit Schaarbeek. De moeder van de bruid Jeanne Françoise Vranckx woonde eveneens in Schaarbeek maar liet zich op het huwelijk vertegenwoordigen per notariële volmacht. Ook Delphine Hambourg, de moeder van de bruidegom, die in Jambes (Namen) woonde, liet zich per notariële volmacht vertegenwoordigen (3). Tussen de twee schoonmoeders zat er kennelijk een haar in de boter. Moeder Delphine Hambourg, weduwe geworden, woonde in Jambes (Namen) en niet meer in Brugge. Haar man David was immers in Brugge overleden op 13 april 1904.

De bruidegom was op dat moment adjunct luitenant bij de Generale Staf van het Belgisch leger en woonde in Jambes (Namen). Voordien woonde hij in Sint-Joost-ten- Node. Op het ogenblik van zijn huwelijk was hij al vrijmetselaar. Hij moet vóór 1905 ingewijd geweest zijn bij de vrijmetselaarsloge La Flandre in Brugge. Deze werkplaats van het Grootoosten van België werd opgericht op 4 juni 1881 en was toen nog hoofdzakelijk samengesteld uit Franstalige liberalen. Hij was oud-strijder 1914-1918 en infanterie-officier.  

Op 1 april 1915 werd aan het IJzerfront bij koninklijk besluit de Militaire Veiligheid opgericht, de Sûreté Militaire. Majoor H. Seligmann  kreeg als cryptograaf de leiding van de militaire inlichtingendienst in 1915-1917 (4). Daarna werd hij directeur-generaal van het Militair Cartografisch Instituut (nu Nationaal Geografisch Instituut) en was verantwoordelijk voor de aanmaak van de militaire stafkaarten (topografische kaarten). Als stafofficier ging hij op pensioen met de graad van luitenant-generaal.  Hij overleed op 87 jarige leeftijd op 26 maart 1955 in de gemeente Elsene (Ixelles) en werd gecremeerd (5).

Hij stond volstrekt los van de joodse geloofsbeginselen en hij ging, net als zijn broer Max Seligmann (1861-1937), volkomen seculier door het leven. Zij gingen hun eigen weg en niet die van de halacha, de weg van de rabbijnse wetgeving.

Willy Dezutter

1 Men leest soms ook 3 januari maar dat was de dag van de aangifte van de geboorte.

1a Zie ook: Willy Dezutter, David Seligmann (1819-1904), pianomaker in Brugge. Op willydezutter.be .

2 Stadsarchief Brugge, Akten Burgerlijke stand, Geboorten 1868.

3 Rijksarchief Leuven, Burgerlijke stand, huwelijken. Provincie Vlaams Brabant. Inventarisnummer 36894/ 0 0001, 10 oktober 1905, aktenummer 300.

4 Kenneth Lasoen, Geheim België . De geschiedenis van de inlichtingendiensten 1830-2020. Lannoo, Tielt, 2020, p. 142.

5 De wet op de crematie kwam tot stand op 21 maart 1932 vanwege de oprichting van een crematorium in Ukkel. De eerste crematie vond plaats op 21 juni 1933.

Duitse veldloges tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) in Luik (1915-1918), Brussel (1915-1918) en Antwerpen (1918)

Terecht wordt steeds benadrukt dat de maçonnieke activiteiten tijdens de Eerste Wereldoorlog door het Duitse Gouvernement-Generaal in België nooit verboden werden in tegenstelling tot de bezetting in de Tweede Wereldoorlog.  De Duitse bezetters deden het tegenovergestelde: ze maakten er zelf veldloges bij.  Die militaire “Feldlogen” stonden los van de reeds op 30 oktober 1909 opgerichte werkplaats “Hansa”, een product van de “Duitse kolonie” in Antwerpen en plechtig geïnstalleerd op 24 april 1910 onder de obediëntie het Grootoosten van België (G.O.B.) (1).  Het was de eerste en enige Duitstalige Loge van het G.O.B. die op verzoek van Grootmeester-Nationaal Charles Magnette in 1919 van het tableau werd geschrapt.  Charles Magnette was van 1914 tot 1921 en van 1925 -tot 1927 Grootmeester van het G.O.B.  Al voor het uitbreken van de oorlog speelde hij een belangrijke pacificerende rol en tijdens de oorlog veroordeelde hij de gruwelijkheden van de vijand en de deportatie van landgenoten (2).

De anti-vrijmetselarij als bron

De “verradersgeschriften” van de 18de eeuw vormen een bron van kennis voor de ritualen van de vrijmetselarij, zoals de anti-maçonnieke Duitse literatuur uit de jaren dertig van de twintigste eeuw ons gegevens leveren over de veldloges in België, omdat de originele logearchieven niet bewaard bleven.  De Duitse propaganda zag het verlies van W.O. I als landverraad, een dolkstoot in de rug.  Dit zorgde voor een hetze tegen vrijmetselaars en natuurlijk ook de joden.  Het ontstaan en evolutie van de judeo-maçonnieke samenzweringstheorieën werd al voldoende beschreven (3).

Twee van dergelijke nazi-geschriften namen we onder de loep om meer te weten te komen over de militaire loges in België.  Het eerste is het werk van Gregor Schwartz-Bostunitsch, Die Freimaurerei. Ihr Ursprung, ihre Geheimnisse, ihr Wirken uitgegeven in Weimar in 1929, vijfde en gewijzigde druk 1938 en volgende (4).  Gregor Schwartz-Bostunitsch (1883-+onbekend) was van geboorte een Duits-Oekraïner die zich bezighield met het thema “Jüdisch-Bolschewistische Weltverschwörung” en die in 1944 SS-Standartenführer werd.

Een tweede auteur, die grondiger op het onderwerp ingaat, is Friedrich Hasselbacher, Volksverrat der Feldlogen im Weltkriege (Berlijn 1935, herdrukt en herzien tot in 1941) (5).

Deze virulente antivrijmetselaar was daarmee niet aan zijn proefstuk toe.  Al in 1934 verscheen zijn “Entlarvte Freimaurerei” dat uiteindelijk vier delen zou omvatten.

De veldloge “Zum Eisernen Kreuz” in Luik (1915-1918)

Op 7 augustus 1914 viel generaal Otto von Emmerich (1848-1915) Luik binnen.

Al vrij vlug zijn er contacten ontstaan tussen Duitse en Belgische vrijmetselaars.  Dit blijkt uit een “Feldpostkarte”, geschreven op 30 augustus 1914 en verzonden naar de Loge “Eleusis zur Verschwiegenheit”, Hofgarten, Bayreuth (Bayern).  Een afbeelding van deze postkaart bij Gregor Schwarz-Bostunitsch, a.w. p. 209, afb.38.  Ze is gezamenlijk geschreven door Duitse- en Belgische maçons. Het gedeelte van de vijf Belgische maçons is in het Frans geschreven.

Op basis van dit feit werd verondersteld dat de veldloge in Luik reeds werd opgericht in 1914.  Dat is onjuist. Het initiatief daartoe werd pas genomen op nieuwjaarsdag 1 januari 1915.  Tien broeders besloten daartoe en kozen Hauptmann Karl Fischer tot eerste “Meister vom Stuhl” of Achtbare Meester.  Velen van hen behoorden tot het Landsturmbataillon “Bayreuth”.  Men vergaderde in het restaurant “Le Petit Trianon” (Boulevard de la Sauvenière 12 ).  Op 24 januari 1915 sloten zich nog 20 broeders aan. Het “ontsteken van de Lichten” vond plaats op 14 maart 1915.  Men ontving een patent van de Grootloge “Zur Sonne” Bayreuth (Beieren).  In januari 1918 vierde men het driejarig bestaan.  Op 21 juli 1918 was er nog een zitting.  De militairen waren in hun “Feldgrau” aanwezig.  Uiteindelijk telde die loge 51 broeders (ook enkele Duitse officieren uit Namen) en één broeder van het G.O.B., toen de enige obediëntie in ons land.  De voor de Duitsers fatale datum van 11 november 1918 nadert.

De “Lichten werden gedoofd” op 20 oktober 1918.  In november werden door Broeder Weingärtner, de plaatsvervangende Achtbare Meester, alle regalia in veiligheid gebracht en overgedragen aan de Grootloge “Zur Sonne” in Bayreuth.  Een afbeelding van de moker van de Achtbare Meester vindt men bij Gregor Schwarz-Bostunitsch, a.w. p.208, afb. 37.

De veldloge “Stern von Brabant” in Brussel (1916-1918)

Deze “Feldloge” was actief van 1916 tot 1918 en behoorde tot de Grootloge van Pruisen “Zur Freundschaft”.  Ze werd opgericht op 26 maart 1916 en sloot de deuren op 16 oktober 1918.

Aanvankelijk telde ze een twintigtal leden.  Ze hielden hun samenkomsten in de “Taverne de la Régence” op de hoek van de Regentschapsstraat en het Koningsplein.  Tussen december 1917 en einde juni 1918 telde men 143 broeders: 82 meesters, 19 gezellen, 21 leerlingen, 6 ereleden, 12 regelmatige broeders-bezoekers uit België en 3 dienende broeders.

Een werkplaats die “in slaap gesteld wordt”, kan te allen tijde heropgericht worden.  Dat gebeurde met de “Stern von Brabant” in Berlijn op 8 september 1923 als Johannesloge maar verdween voorgoed op 15 juli 1935 (Roger G., 1996, p. 92).

De veldloge “Graf an der Schelde” in Antwerpen (1918)

Deze “Feldloge” werd pas opgericht op 21 juli 1918 en was in het licht van de gebeurtenissen maar een kort leven beschoren.  Ook deze loge werkte onder auspiciën van de Grootloge van Pruisen, genoemd “Zur Freundschaft”.  De Achtbare Meester was H. Fischer, “Oberkommissar bei der Zivilverwaltung” in Antwerpen.  Ze vergaderden in het “Offiziersheim” in “Grand Hôtel Weber” gelegen op de hoek van de Frankrijklei en de De Keyserlei (6).  Ze kwamen iedere zaterdagavond (7) samen om 20.30 u.

De regalia gingen verloren (8).

Besluit

België werd op 4 augustus 1914 brutaal overvallen.  De bezetting zou duren tot de wapenstilstand op 11 november 1918.  Door het Duitse leger werden alleen al in augustus-september 1914 in België 5500 mensen omgebracht (9).  Men hoefde terecht niet op veel sympathie te rekenen voor deze “Duitse gruwelen” en dat zou zich ook na de oorlog laten voelen.  Volgens de volkstelling van 1910 woonden er in de Stad Antwerpen 8.346 mensen met de Duitse nationaliteit.  Antwerpen telde 50 Duitse verenigingen die gegroepeerd waren in de “Zentral-Ausschus der Deutsche Vereine”.  Het waren ingeburgerde Duitsers met een belangrijk aandeel in de economie.  De voorzitter van die koepelorganisatie was Albert von Barry, vertegenwoordiger van de rederij Norddeutsche Lloyd en lid van de Duitse loge “Hansa” (G.O.B.) in Antwerpen.  Hij moest na de oorlog weer noodgedwongen verhuizen naar Duitsland.  Dus ook complete ontwrichting van het maatschappelijk leven met alle gevolgen van dien voor de economische en financiële wereld van de havenstad Antwerpen.

In het Franse leger van 1914-1918 bestonden er geen veldloges, in tegenstelling tot de legers van Napoleon.  In het Duitse leger werd dat gestructureerd door het officiële besluit tot oprichting van “Feldlogen” dat op 29 mei 1915 werd genomen tijdens de 40ste “Groszlogentag” van de “Deutschen Groszlogenbund” te Berlijn.  In Luik heeft men niet gewacht op dit besluit.  De “Feldlogen” golden slechts voor de duur van de oorlog.  Er werden ook nieuwe broeders rechtmatig ingewijd die na de oorlog probleemloos konden aansluiten bij een werkplaats in het moederland.

Broeders?… maar eerst en vooral alles voor het vaderland.  José Gotovitch heeft nauwkeurig uitgelegd dat er in een oorlog weinig plaats is voor broederlijkheid wanneer het landsbelang in het geding is (10).

Er bestaat een brief, op 11 januari 1915 verzonden vanuit Luik, door Hauptmann en Kompagnieführer Adolf Hessel uit Nürenberg en gericht aan Grootmeester Alexander Schilling over een proces voor het Krijgsgerecht van een Belgische broeder.  Die was aan de grens van het neutrale Nederland opgepakt met brieven op zak die bestemd waren voor naar Nederland gevluchte vrijmetselaars (Gregor Schwarz-Bostunitsch, a.w. p. 225-226).

Het spreekt voor zichzelf dat door de nazi-auteur die broederlijke tussenkomst werd afgekeurd.

In een oorlog is er geen plaats voor menslievendheid.  Niet bij de overwinnaars noch bij de verliezers.

Willy Dezutter

  1. Roger G., De Duitse maçonnieke aanwezigheid in België. In: Jaarboek Studiekring Trigonum Coronatum, 4, 1996, p. 67-100, voor de loge Hansa vooral p. 71-88. K. Thys, Hiram aan de Schelde.  250 jaar vrijmetselarij te Antwerpen.  Antwerpen-Rotterdam, 2006, p. 124.
  2. Zie voor de belangrijke rol van Charles Magnette (1863-1937) o.m. Roger G., De Belgische vrijmetselarij tijdens de eerste wereldoorlog.  In: Jaarboek Studiekring Trigonum Coronatum, 10, 2002, p. 133-156.  Anaïs Maes, De Belgische Vrijmetselarij tijdens W.O.I. Gekneld tussen kosmopolitisme en nationalisme? Uitgave Fonds Marcel Hofmans, 2013, p. 11-26.
  3. Jimmy Koppen, Passer en Davidster.  De strijd van de Duitse bezetter en de collaboratie tegen de vermeende samenzwering van vrijmetselaars en joden in België (1940-1944), VUBPress, 2000, p. 21-28.
  4. Gregor Schwarz-Bostunitsch, Die Freimaurerei. Ihr Ursprung, ihre Geheimnisse, ihr Wirken, Einmalige Ausgabe, Deutsche Hausbücherei, Band 556, Hamburg, zonder datum, p. 223-227. Deze editie werd door ons geraadpleegd. Het werk verscheen oorspronkelijk bij uitgever Alexander Duncker in Weimar, 1928. De eerste herziene druk verscheen in Weimar,1938. Van de tweede druk uit 1929 verscheen in 2000 door de bonafide uitgeverij Archiv-Edition (Viöl-Nordfriesland) een facsimile-uitgave, 307 pp. + ill. voor “Forschungschzwecke” dwz. studiedoeleinden.
  5. Friedrich Hasselbacher, Hoch-und Landesverrat der Feldlogen im Weltkriege. Hrsg. vom Institut zur Erforschung der Freimaurerei, Berlin, Nordland Verlag, 1935, 78 pp.  In 1939 al 248 pp. En in 1941 telde de door ons geraadpleegde en laatste versie al 292 pp.  Voor ons doeleinde zie p. 43-63. De meest geraadpleegde versie is de 6de, opnieuw bewerkte editie uit 1939 omdat die in 1995 als facsimile-uitgave werd herdrukt door Archiv-Edition onder de titel “Landesverrat der Feldlogen im Kriege”.
  6. Toenmalige Keyserlei 45. Het was een zeer imposant hotel gebouwd door de eigenaar Nicolas Weber in 1901. Aangezien daar ook de Duitse Kommandatur gevestigd was verdween vanaf 1919 de naam Weber uit de betiteling en heette voortaan “Grand Hôtel”.  Het werd op 31 december 1970 afgebroken. Te vinden op http://zoeken.felixarchief.be
  7. “Am Sonnabend” is zaterdag en niet zondag zoals door R.G. werd verondersteld.
  8. Die Bauhütte: Zeitschrift für Deutsche Freimaurerei. jg.62, nr.22, Frankfurt am Main, 31 mei 1919, p. 183.
  9. Sophie De Schaepdrijver, De Groote oorlog. Het Koninkrijk België tijdens de Eerste Wereldoorlog. Antwerpen-Amsterdam,2013, p. 98 en voeg daarbij de 4000 gesneuvelde en gewonde Belgische soldaten alleen al bij de inval van de Duitsers (a.w. p. 101). De voortzetting van de oorlog in de loopgraven zou dat getal natuurlijk nog schrikbarend laten oplopen. Gedurende de hele oorlog sneuvelden er in België officieel 13.716 Belgische militairen. Dit cijfer werd bijgewerkt en liep op tot minstens 36.000. Men vindt ook het cijfer 41.000 en zelfs 45.000 (prof. Luc De Vos).
  10. José Gotovitch, Franc-maçonnerie, guerre et paix. Publications de l’ Ecole française de Rome. Les internationales et le problème de la guerre au XXe siècle. Actes du colloque de Rome (22-24 novembre 1984), 1987, pp. 75-105 en pp. 86-91 over 1914-1918: Frères?… mais avant tout la Patrie.

Cocaïne en de Eerste Wereldoorlog

De Nederlandse journaliste en schrijfster Connie Braam baseert haar romans op historische feiten.  Zo ook in haar boek “De Handelsreiziger van de Nederlandse Cocaïne Fabriek” (2009), waarin ze in een nawoord het verhaal verantwoordt.  Op 31 juli 1917 klimt de 26-jarige Engelse onderwijzer Robin Ryder in de buurt van Ieper een loopgraaf uit en rent overmoedig de Duitse mitrailleurs tegemoet.  Drie dagen later raakt hij zwaargewond door een Duitse granaat en voortaan moet hij zijn gezicht verbergen achter een maskertje.  Op ongeveer hetzelfde ogenblik haalt zijn leeftijdsgenoot Lucien Hirschland, handelsreiziger van de bloeiende “Nederlandsche Cocaïne Fabriek”, een groot order binnen van een Engelse farmaceutische firma, maar al evenzeer leverde hij aan het Duitse leger.  Na de wapenstilstand brengt een wonderlijk toeval Robin Ryder in huize Hirschland.  En dan begint het verhaal pas echt.  Deze roman is gebaseerd op ware feiten maar het thema kan natuurlijk ook aangegrepen zijn om de verkoopcijfers te stimuleren.  Die cocaïnefabriek was (voor medicinale doeleinden) inderdaad tot eind jaren ’60 gevestigd in Amsterdam (nu Akzo Nobel).  Volgens Connie Braam zou deze fabriek zowel Duitse als Engelse soldaten van grote hoeveelheden cocaïne hebben voorzien en dat terwijl Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog neutraal was.  Zijn de conclusies van de schrijfster overtrokken of kregen ook Vlaamse soldaten die in de loopgraven vochten cocaïne toegediend?  Dat moet dan verstrekt zijn vanuit de legerleiding want een gewone frontsoldaat kon zich de aanschaf van cocaïne niet veroorloven.  De Nederlandse opiumwet van 1919 maakte al helemaal een einde aan legaal gebruik van drugs.

Brandewijn

Het is bekend dat in de legers van Napoleon de brandewijn (minstens 35 % alcohol) een grote rol speelde, zowel tegen oververmoeidheid als pijnstiller.  Maar maakte in de Eerste Wereldoorlog de cocaïne vechtmachines van de soldaten?  De jongste tijd was er een stroom aan herdenkingsliteratuur maar over het gebruik van cocaïne (tenzij uit de apotheekkast van de legerarts) hebben we nog niets gelezen.  Alcohol heeft altijd al gezorgd voor moed in het gevecht. Van december 1916 tot april 1917 is een portie van 2,5 cl brandewijn verdeeld aan de soldaten die van dienst waren in de loopgraven.

Willy Dezutter