Tag Archives: Folkloremuseum

De Schermzaal in de Hallen onder het Belfort van Brugge

Op het einde van de 15de eeuw ontstonden in verschillende Vlaamse steden schermgilden. In Brugge worden ze voor het eerst vermeld in 1444.

In 1521 werden de schermers officieel erkend als stadsgilde en verkregen het statuut van vijfde wapengilde van Brugge. Die Sint-Michielsgilde werd ontbonden in 1905. Men gebruikte toen de Schermzaal in de Halletoren.

Sinds 1975 waren er al pogingen om die gilde her op te richten en in 2003 ontstond de Sint-Michielsgilde De Hallebardiers. In 2021 verscheen er een mooi boek over 500 jaar schermtraditie in Brugge (1). Die jubileumuitgave (224 p.) is vooral een boek van de Hallebardiers voor de Hallebardiers geworden. Drie auteurs schreven collectief over het onderwerp maar zonder echt wetenschappelijke verwerking van de historische gegevens en zonder exhaustief aandacht te schenken aan het gildeboek 1717-1904  en het verslagboek 1828-1904 sinds 1935 bewaard in het Stadsarchief. Het werd vooral een compilatie van gegevens en een kijkboek met ook veel aandacht voor de hedendaagse werking van de vereniging.

Nadat de schermers de Hallen hadden verlaten bleef die locatie de naam Schermzaal behouden, ook toen andere verenigingen er hun intrek in namen. De auteurs hebben het over de Schermzaal in de Halletoren en schrijven zelf : “Over welke zaal in de Halletoren het precies gaat konden we nog niet ontdekken” (Hallebardiers, 2021, p. 128) en vermelden dat die zaal “in de jaren dertig werd ingericht als het Brugse Volkskundemuseum” (Hallebardiers, 2021, p. 129).

We geven hier enkele preciseringen. In 1937 werd in Brugge de “Bond der Westvlaamsche Folkloristen” opgericht. Die hadden in dat jaar een grote Folkloretentoonstelling ingericht. Sindsdien waren ze op zoek naar een geschikte ruimte voor een bestendig Folkloremuseum en klopten daarvoor aan bij het stadsbestuur. Op 28 september 1938 liet het College van Burgemeester en Schepenen aan hoofdman Karel De Wolf (1883-1948) weten dat men met ingang van 1 november 1938 zou kunnen beschikken over de Schermzaal op de eerste verdieping van de Halletoren. Dat was de verdieping in de linkervleugel met zicht op de Markt. Op 9 januari 1939 vond de verhuizing van de collecties plaats en op 1 juli 1939 werd het Museum van Folklore (zoals dat toen heette) officieel geopend. Op 26 augustus 1939 werd de mobilisatie afgekondigd en het Belgische Leger eiste de Schermzaal op. Op 23 mei 1940 drongen de Duitse troepen de stad binnen en zij eisten op hun beurt de Schermzaal op en in 1943 ook de daarboven gelegen zolder waar de collecties waren gestockeerd. De Bond werd verplicht alles te ontruimen en kreeg hospitaliteit in de kelders van het Rijksarchief.

Op 12 september 1944 werd Brugge bevrijd maar de Schermzaal kwam niet automatisch ter beschikking. Op 24 juni 1946 vroeg het bestuur van de Bond aan het stadsbestuur om de Schermzaal weer in gebruik te mogen nemen. De toewijzing bleef op zich wachten. Pas op 6 november 1948 was het weer zover: de heropening van het museum in de Schermzaal. In 1948 stond men weer zover als in 1939. Het museum bleef op die locatie tot 1972. Op 29 juni 1973 was de officiële opening van het Stedelijk Museum voor Volkskunde in de “Schoenmakersrente” (Godshuis van de schoenmakers) op de nieuwe locatie in de Balstraat, in 1982 uitgebreid tot in de Rolweg (2).

Willy Dezutter

1 Björn Hinderyckx, Bert Gevaert en Hannes Dendooven, Hallebardiers. 500 jaar Brugse schermtraditie onder de vleugels van Sint-Michiel. Brugge , 2021.

2 Willy Dezutter, Van Museum van Folklore naar Stedelijk Museum voor Volkskunde. Een Brugse metamorfose met hindernissen: 1936 tot 1972 en 1973-1982, 1989 en 2003, in Brugs Ommeland, 59, (2019), p. 67-83, vooral p. 71-75.

Dit artikel verscheen in het tijdschrift Brugs Ommeland, 62, (2021), 1, p. 77-78.                                                                                                                

Een Folkloremuseum voor Brugge: een eerste poging in 1911

In 1865 werd in Brugge de Société d’ Archéologie opgericht met als doel het oprichten van een Oudheidkundig Museum.  Dat zou er komen in 1866 maar het duurde toch tot het jaar 1900 vooraleer het Gruuthusemuseum tot volle wasdom kwam (1).  Toch was er al een visionaire bestuurder die inzag dat de aangroei van de collecties selectiever diende te gebeuren. De toevloed van typische volkskundige objecten diende gekanaliseerd te worden om meer de nadruk te kunnen leggen op de oudere periodes uit de stadsgeschiedenis.

In 1911 werd een poging ondernomen om tot de oprichting van een Folkloremuseum (2) over te gaan, naast het bestaande museum van het Oudheidkundig Genootschap.  Het Folkloremuseum van Antwerpen, gesticht in 1907, zal daarbij wel inspirerend gewerkt hebben.  Dit initiatief kwam van Robert Coppieters ’t Wallant (1871-1955), bestuurslid van het Oudheidkundig Genootschap, die de stichting van een vereniging met als doel de oprichting van een Museum voor Folklore bepleitte.  Bij monde van voorzitter Albert Visart de Bocarmé werd dit voorstel se rapportant à la constitution d’une société ayant pour objet la formation d’un musée de Folklore besproken op 2 februari 1911 tijdens de bestuursvergadering van de Société d’Archéologie (3).  Robert Coppieters wenste, alvorens van start te gaan, dit eerst in alle collegialiteit voor te leggen aan het Comité directeur.  De meeste leden zagen er de noodzaak niet van in en wezen op het dubbel gebruik dat zou kunnen ontstaan met het reeds bestaande museum.  Onder meer A. Duclos (4) deelde die mening en hij beloofde la donation de quelques objets de confection primitive que les folkloristes rangent ordinairement parmi leurs collection.

Hij heeft de daad bij het woord gevoegd.  We zullen daarvan slechts één voorbeeld aanhalen.  In 1919 schonk A. Duclos een twaalftal patacons (5), daterend uit de eerste helft van de 19deeeuw, aan het Oudheidkundig Museum (6).  Het betrof mooie grote en zeldzame exemplaren die sindsdien berustten in de reserves van het Gruuthusemuseum en op ons verzoek in 1973 werden overgemaakt aan het nieuwe Stedelijk Museum voor Volkskunde dat op 29 juni 1973 ingehuldigd werd.

Sociologisch valt het te verklaren dat die initiatieven genomen werden door de toenmalige elite (adel en burgerij) die Franstalig waren.  Dit spanningsveld tussen Frans, het gebruik van Standaardnederlands en dialect is voer voor de socio-linguïstiek (7).  De Vlaamse volkscultuur werd gered door Franstaligen die de Franse taal als de lingua franca beschouwden maar niet Vlaams onvriendelijk waren.  In een andere stad nl. Antwerpen was het precies zo verlopen.  Het Folkloremuseum van Antwerpen, geopend op 18 augustus 1907, dankt zijn ontstaan aan een groep Franstaligen met o.m. de dichter Max Elskamp en de advocaat Edmond de Bruyn (de eerste conservator), die een Kring stichtten onder de benaming Conservatoire de la Tradition Populaire Flamande.

De eerste nawijsbare getuigenis van deze vereniging valt terug te voeren op het jaar 1901 (8).  Robert Coppieters ’t Wallant was in 1902 penningmeester van het organisatiecomité van de tentoonstelling over de Vlaamse Primitieven en in 1907 was hij commissaris van de Gulden Vlies tentoonstelling.  Hij werd ook de voorzitter van de Vrienden van het Prinselijk Begijnhof (zie afbeelding) waar kanunnik  Rodolphe Hoornaert (1886-1969) de rector was van de door hem gestichte kloostergemeenschap van Benedictinessen die in 1927 de plaats innamen van de begijnen (9).  Robert Coppieters was zeer actief in het culturele leven en een dynamische organisator van feesten en stoeten.  Van 1929 tot 1954, dus 25 jaar was hij onbezoldigd conservator van het Gruuthusemuseum.  Hij overleed op 15 december 1955, op 83-jarige leeftijd (10).  De overname van het Gruuthusemuseum door de Stad Brugge op 1 januari 1955 heeft hij dus nog kunnen meemaken.

Wijding van het kloosterbeluik in het Begijnhof van Brugge. V.l.n.r. grootjuffrouw Geneviève de Limon Triest, priorin van de Benedictinessen, mgr. Henri Lamiroy, bisschop van Brugge, Robert Coppieters ’t Wallant, voorzitter van de Vrienden van het Prinselijk Begijnhof, rector-pastoor Rodolphe Hoornaert (foto A. Bruselle, Stadsarchief Brugge, fotoverzameling Beeldbank Brugge).

Een nieuwe poging

In Gent werd op 2 mei 1926 de Bond der Oostvlaamse Folkloristen opgericht.  Zij liggen aan de basis van het Gentse Folkloremuseum dat op 16 juli 1932 werd geopend.  Dat schudde de Bruggelingen weer wakker.  Onder impuls van Guillaume Michiels, Karel De Wolf en Evarist Vanheulenbrouck werd in november 1936 een Bond der Westvlaamsche Folkloristen gesticht.  De werking begon op 1 januari 1937 en de statuten verschenen in het Staatsblad van 22 oktober 1938.  Ze traden een eerste keer naar buiten met een grote Folkloretentoonstelling die van 27 maart tot 11 april 1937 plaatsvond in de Concertzaal (Boterhuis) in de Sint-Jacobsstraat.  Robert Coppieters ’t Wallant was toen eregast op de opening en staat prominent op de foto samen met hoofdman (voorzitter) Karel De Wolf (1883-1948) die het woord voert, burgemeester Victor Van Hoestenberghe en schepen L. Ryelandt (11).

De eerste doelstelling van de Bond was de oprichting van een permanent Folkloremuseum en in de schoot van de vereniging was Guillaume Michiels (1909-1997) aangesteld als conservator die met dit project onmiddellijk van wal stak (12).  De hulp van het Brugse stadsbestuur was daarbij onontbeerlijk.  Het College van Burgemeester en Schepenen liet aan de Bond weten dat men met ingang van 1 november 1938 zou kunnen beschikken over de Schermzaal op de eerste verdieping van de Halletoren.  Op 1 juli 1939 werd het Museum van Folklore in het Belfort officieel geopend.  Het waren slechte tijden om met een museum van start te gaan want twee maanden later op 26 augustus werd de mobilisatie afgekondigd en op 23 mei 1940 drongen de Duitse troepen de stad binnen.  Het museum zal pas officieel heropend worden op 6 nov. 1948.  Guillaume Michiels bleef conservator tot 14 okt. 1951.  Met die datum zijn we al ver verwijderd van ons uitgangspunt uit 1911 (13).

Willy Dezutter

1 Willy Dezutter, De stichting van het Gruuthusemuseum van Brugge in 1865. In: Brugs Ommeland, 2018, 3, p. 181-184.

2 Het woord folklore werd in 1846 geïntroduceerd in Engeland en had betrekking op the traditional beliefs, legends and customs.  In het derde kwart van de 19deeeuw duikt het woord Volkskunde op in het Duitse taalgebied in de betekenis van de studie van de traditionele volkscultuur.  In 1888 stichtten Pol de Mont (1857-1931) en August Gittée (1858-1909) in Gent het tijdschrift Volkskunde dat als ondertitel tijdschrift voor Nederlandse folklore meekreeg.  Dit toonaangevend cultureel tijdschrift bestaat nog steeds en is aan zijn 119de jaargang toe.  Het compositum volkskunde dat toen in onze taal werd ingevoerd wordt in het Nederlands en in het Duits op dezelfde wijze geschreven.  De oudheidkunde (archeologie) was een containerbegrip en had toen nog geen betrekking op de archeologie als oudheidkundig bodemonderzoek.

3 Procès-verbal de la séance du Comité directeur de la Société d’Archéologie le jeudi 2 février 1911. Register 1904-1912. Directie Stedelijke Musea, Brugge.

4 Adolf Duclos (1841-1925), priester-historicus en schrijver van het bekende boek Bruges, histoire et souvenirs (1910).

5 Een patacon was oorspronkelijk een Spaanse munt (17de-18deeeuw) ter waarde van ca. 50 stuivers. Die naam ging waarschijnlijk over op de schijven in gebakken aarde, die kleurrijk werden beschilderd, en die dienden als versiering van de kerst- en nieuwjaarsbroden (vollaards). Zie: Willy Dezutter, Vollaards en patacons. In: Brugs Ommeland, 2018, p. 192-193.

6 Gemeenteblad der Stad Brugge, 1920, bijvoegsel 5, p. 274. Aanwinsten Oudheidkundig Genootschap,1919.

7 W. Vandenbussche, Eeuwig zagen voor de Vlaamsche taal. De invloed van Eugeen Van Steenkiste op de vernederlandsing van de Brugse stadsadministratie. In: Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal-en Letterkunde, jg.1995, nr.2-3, p. 264-284.

8 W. Van Nespen, Het Volkskundemuseum te Antwerpen. In: Gemeentekrediet van België, jg. 28,nr.108, 1974, p. 87.

9 Rik C.F. Dhondt, Problemen bij het omvormen van het Brugse begijnhof tot een parochie. In: Brugs Ommeland, 2009, p. 51-59.

10  E. Coppieters de ter Zaele en Ch. Van Renynghe de Voxvrie, Histoire professionelle et sociale de la famille Coppieters 1550-1965. Deel II. Tablettes des Flandres, deel 8, Brugge, 1968, p. 165-168.

11 Foto collectie Volkskundemuseum, Brugge.

12 Willy P. Dezutter, In memoriam Guillaume Michiels (1909-1997). Stichter-conservator van het Museum voor Volkskunde van Brugge, in: Biekorf, 97 (1997), 3, p. 294. De volkskundige Maurits Van Coppenolle (1910-1955), lid van de Bond sinds 1942, werd op 19 okt. 1947 verkozen in het nieuw bestuur van de Bond.

13 Schrijver dezes werd op 1.2.1973 conservator van het Stedelijk Museum voor Volkskunde in de Balstraat 27 dat op 29 juni 1973 officieel werd ingehuldigd. In een volgende bijdrage komen we terug op de periode 1937-1973.

Dit artikel verscheen in het tijdschrift Brugs Ommeland, 2019, 1, p. 53-57.