Tag Archives: Museum voor Volkskunde

In memoriam Valentin Vermeersch (1937-2020)

Valentin Vermeersch was een veelzijdig kunsthistoricus die van 1980 tot 2000 de hoofdconservator was van de Stedelijke Musea van Brugge.

In 1960 studeerde hij aan de Rijksuniversiteit Gent af als licentiaat in de kunstgeschiedenis en oudheidkunde en werd in 1960-1961 wetenschappelijk medewerker in het Bijlokemuseum (Gent) en was in 1963-1964 de assistent van prof. J. Duverger (RUG). In 1964 werd hij in Brugge aangeworven als adjunct-conservator, later conservator (1972) van het Gruuthusemuseum. Aquilin Janssens de Bisthoven (1915-1999), in dienst bij de Brugse musea van 1954 tot 1980, had hem voorgesteld aan het Brugse stadsbestuur.

Valentin Vermeersch bezat een encyclopedische kennis over de kunstgeschiedenis en stelde zich als taak om de cultuureducatie te bevorderen. Tussen 1967 en 1971 publiceerde hij hoogstaande bijdragen over het Brugs kunstpatrimonium in het “Brugsch Handelsblad” wat resulteerde in zijn tweedelige publicatie Brugges Kunstbezit 1 en 2 uit 1969 en 1973.

In 1971 promoveerde hij aan de RUG tot doctor in de kunstgeschiedenis met als onderwerp “Grafmonumenten te Brugge voor 1578”. In 1976 werd dit uitgegeven bij de Brugse uitgeverij “Raaklijn” in drie volumes. Wij hielden bij de officiële presentatie ten stadhuize op 29 maart 1977 de feestrede. In 1980 werd hij bevorderd tot hoofdconservator (algemeen directeur) en dat gaf hem de gelegenheid om volledig tot ontplooiing te komen. Het Gruuthusemuseum kwam vanaf 1 april 1982 in de veilige handen van Stéphane Vandenberghe. Reeds in 1981 startte hij met een Informatiebulletin, later Museumbulletin. Ook zette hij toen een prestigieus jaarboek op waarvan er 10 volumes verschenen. Dat Jaarboek van de Stedelijke Musea, nu nog altijd de voornaamste bron van de museumgeschiedenis, werd op ondoordachte wijze door zijn opvolger Manfred Sellink afgeschaft.

In 1981 verscheen ook zijn rijk geïllustreerd Mercatorfondsboek Brugge: duizend jaar kunst. Van Karolingisch tot Neogotiek 875-1875. Hij lette bijzonder op de typografische verzorging van de tentoonstellingscatalogi zoals Pieter Pourbus (1984) door Paul Huvenne, Meesterwerken van de Brugse tapijtkunst (1987) door E. Duverger en G. Delmarcel en het zeer mooi uitgegeven Meesterwerken van de Edelsmeedkunst (1993) van Dominique Marechal. Hij was bijzonder goed ingewerkt in de wereld van de uitgevers en coördineerde belangrijke boeken zoals Brugge en de zee (1982), Vlaamse kunst van de oorsprong tot heden (1985) en Brugge en Europa (1992). Hij hield uitstekende relaties met de “Vrienden van de Musea” (museumvoordrachten, Jaarboek, Museumbulletin, de museumpromenades) en de door hem georganiseerde buitenlandse museumreizen waren legendarisch. Ook voorzitter Anne-Marie Meire had daarin een groot aandeel alsmede secretaris Daniël Declerck.

De Dienst Musea groeide onder hem uit tot een groot cultuurbedrijf. De Dienst Archeologie spreidde zijn vleugels uit (Hubert De Witte, stadsarcheoloog sinds 24.11.1977, vanaf 1.12.1989 ook Bieke Hillewaert) en op 1.1.1990 kwamen ook de OCMW-Musea (Sint-Janshospitaal-Memlingmuseum en Museum van de Potterie) over naar de Stedelijke Musea. Voordien bestond er al een hechte samenwerking. In 1985 waren het Belfort en het Gezellemuseum al ondergebracht bij de Dienst Musea. Hij trok ook externe deskundigen aan zoals Martine Bruggeman voor de kantcollectie en de numismatisch adviseur Juliaan Taelman (1922-2019). Voortdurend moest hij diplomatisch overleggen met zijn collega-conservators maar ook met het stadsbestuur en sponsors.

Er werden niet minder dan 69 tentoonstellingen georganiseerd in de periode 1980-2000 waaronder het belangrijke evenement “Vlaamse kunst op perkament” (1981), het werk van Willy Le Loup en de spraakmakende Memling tentoonstelling in 1994 met als drijvende kracht Dirk De Vos, de toenmalige conservator van het Groeningemuseum die ook instond voor de uitbreiding van de sectie hedendaagse kunst. Veel werd gerealiseerd in teamverband.

Zelf ontmoette ik Valentin Vermeersch voor het eerst in 1969 tijdens de tentoonstelling “Anonieme Vlaamse Primitieven” in het Groeningemuseum. Daarna zouden wij elkaar terugzien in 1971 in het kader van zijn doctoraat. Valentin was de laatste doctoraatsstudent van prof. J. Duverger (1899-1979) en ikzelf de laatste thesisstudent (1970). Ook dat schiep een band.

In 1972 kwam hij me opzoeken in Gent omdat men in Brugge op zoek was naar een conservator voor het Museum voor Volkskunde. Hij was zeer blij dat ik interesse betoonde want men was van plan om hem dat in de schoenen te schuiven. Hij stelde me voor aan A. Janssens de Bisthoven en aan cultuurschepen Fernand Traen (1930-2016) die dat beschrijft in zijn Brugse memoires (Brugge, 2015, p. 90). Op 1 februari 1973 kon ik in Brugge beginnen en al op 29 juni 1973, in een recordtempo, opende het nieuwe museum zijn deuren. Voor de twee bouwcampagnes (er volgde nog een derde in 2003) die daarna nog zouden gebeuren, verkreeg ik de volledige steun van de hoofdconservator. In 1982 ontstond de museumherberg “De Zwarte Kat” als onderdeel van het museum. Met dankbaarheid kijk ik terug maar dat had ik reeds laten blijken bij zijn vertrek toen ik op 21 september 2000 de laudatio hield op de afscheidsplechtigheid. Zijn opvolger Manfred Sellink zou in 2001 verklaren dat er de laatste twintig jaar niets gedaan werd in de musea. Een grovere belediging voor Valentin én het stadsbestuur valt er niet te bedenken, te meer omdat hij zelf met de staart tussen de benen vertrok in 2014.

Willy Dezutter 

Naschrift – Tweemaal een smadelijke aftocht

Valentin Vermeersch verliet de Stedelijke Musea officieel op 1 november 2000. Op sterk aandringen van cultuurschepen Yves Roose werd beslist om de leiding van de musea voortaan toe te vertrouwen aan een tweeledig directieteam, bestaande uit een hoofdconservator voor de inhoudelijke aspecten (algemeen museumbeleid, behoud en beheer van de collecties, tentoonstellings- en aankoopbeleid ) en een zakelijk directeur (management, personeelszaken, financiën). Dat werd grotendeels een fiasco met vergaande nefaste gevolgen zowel voor de goede werking als voor de motivatie van het personeel.

De nieuwe hoofdconservator werd Manfred Sellink (° 1962) die officieel van start ging op 1 februari 2001 i.p.v. op 1 januari. Als voormalig hoofdconservator van het Prentenkabinet van het Museum Boijmans van Beuningen in Rotterdam had hij zich nog geëngageerd voor de Pieter Breughel-tentoonstelling in het kader van Rotterdam Culturele Hoofdstad 2001. De zakelijk directeur Walter Rycquart (° 1961), voorheen kabinetssecretaris van de Antwerpse cultuurschepen Eric Antonis, begon wel op 1 januari 2001. Na verloop van tijd boterde het niet meer tussen Manfred en Walter. Ze stonden hiërarchisch op dezelfde hoogte en iedereen die iets kent van bestuurskunde weet dat zoiets niet werkt. Walter Rycquart wilde weg en solliciteerde eerst nog vruchteloos naar de post van directeur Culturele Zaken in Gent om in november 2008, na 7 jaar en 11 maanden,  uiteindelijk terug te keren naar Antwerpen. Eén dag later hing Manfred Sellink al het bordje “Artistiek Directeur” aan zijn deur op de Dyver 12. Exit de duobaan.

Daar waar Valentin Vermeersch het alleen deed had men er plots twee voor nodig. En dit op basis van hooggeleerd en dik betaald advies. Prof. Guido De Brabander ( Universiteit Antwerpen) ontving voor zijn audit de som van 2 miljoen frank. Vooraf een audit laten uitvoeren is voor de politiek altijd een duur maar handig middel om de uitkomst, die toch al vast ligt , zonder tegenwerpingen te kunnen valideren.

Het parcours van Sellink verliep niet erg vlot. Er kwam kritiek op vergissingen bij infrastructurele ingrepen en op de verwaarlozing van collecties ( o.a. de koetsenverzameling). Van in het begin was het al duidelijk dat hij zeer asociaal omging met het personeel en in het bijzonder gedroeg hij zich deloyaal tegenover zijn directe medewerkers van het wetenschappelijk kader. Dat zou zich wreken en uiteindelijk koos hij eieren voor zijn geld. Hij verliet de Brugse musea en begon op 1 december 2014 als directeur-hoofdconservator van het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten in Antwerpen. Dat was alleen maar mogelijk omdat niemand vanuit Brugge het had nodig gevonden om Brussel (Vlaamse Gemeenschap) en Antwerpen te alarmeren. Zo blij was iedereen dat hij weg was. Ze zouden het zelf maar moeten ondervinden. Ze kwamen er voldoende achter, van Antwerpen tot in Wenen (tentoonstelling Breughel) en in februari 2020 werd hij in Antwerpen “aan de deur gezet”. Officieel heette het “dat er geen draagvlak meer is voor Sellink” (Gazet van Antwerpen en De Standaard). Er werd zelfs over geïnterpelleerd in het Vlaams parlement (12.3.2020) en daar viel het woord “wanbeleid”. Tweemaal een smadelijke aftocht ? Eigenlijk driemaal want toen hij vertrok uit Rotterdam heeft men daar in het museum de vlag uitgestoken! 

Le méchant tombe dans le piège qu’il a tendu à un autre.      

Het magisch-religieuze wereldbeeld

In het Stedelijk Museum voor Volkskunde van Brugge (Rolweg 40, nu ingang Balstraat 43) is er een afdeling volksdevotie.  Toen we daar conservator waren (1973-2007) gaven we middels een verklarende tekst (letters op plexiglas) wat duiding bij het verschijnsel volksgeloof.  Deze tekst werd ook opgenomen in de museumgids (1).

Nu zouden we zo’n tekst in de museumopstelling kunnen weglaten en vervangen door een QR-code die men kan scannen met een smartphone of een tablet.  Alles evolueert en wij evolueren mee.  Zelfs de audiogids is nu in het museum achterhaald.  Dat had niemand voor mogelijk gehouden.

Denkend aan de Z.E.H. kanunnik Paul Depuydt (1928-2018) willen we hier eerst nog een anekdote ophalen.  Paul Depuydt (Kemmel 3.10.1928 – Brugge 30.10. 2018) was een R.K. priester en rector van het Engels Klooster in de Carmersstraat in Brugge.  Hij was daar bijzonder trots op omdat Guido Gezelle (1830-1899) daar op 27 november 1899 was overleden in dezelfde functie.  Hij beschouwde zich als een opvolger van Gezelle en ontleende daar zijn belangrijkheid aan.  Wanneer (de reguliere) kanunnik Depuydt voorbij fietste en mij zag, zwaaide hij altijd uitbundig.  Aangezien ik van 1985-1990 ook conservator was van het Gezellemuseum (zonder bijkomende halve wedde zoals de pastoors die twee parochies bedienen) vermoedde hij wellicht in mij een volwaardig adept, bijna als iemand van de lagere wijdingen.  Ik was daar nochtans gewoon door de politiek neergezet omdat het Volkskundemuseum en het Gezellemuseum zich in dezelfde straat bevonden (Rolweg) en ik geacht werd de twee te kunnen doen voor dezelfde prijs.  En zo werd ik ook de behoeder van de priester-dichter (2).

Die vriendelijke houding van kanunnik Depuydt bleef tot op de dag dat hij met een collega-priester uit Antwerpen het museum bezocht en mijn tekst las.  Ik werd prompt gesommeerd uit mijn bureau te komen om uitleg te verschaffen en mij te verantwoorden.  Het ad hoc kerkelijk tribunaal vond dat mijn verdediging niet volstond en ik werd verzocht om die tekst te verwijderen.  Het was voor mij niet moeilijk om de afweging verlichtingsdenken (3) versus reactionaire visie te maken: het ging niet door.  Ik liet ze morrend vertrekken in plaats van hen koffie aan te bieden in de museumherberg “De Zwarte Kat”.  Er is daarop geen excommunicatie gevolgd omdat we al leefden in de nadagen van het “rijke roomse leven”.  Zij waren echt wel de laatste integristen.

In 2017 verwelkomde Brugge meer dan 6,2 miljoen toeristen maar toch is het altijd een groot dorp gebleven waar men, om het even wie, zomaar zonder afspraak uit zijn bureau kan halen.  Dat overkwam mij ook met een boze museumbezoeker uit Rijsel (Lille, Fr.) die me op het matje riep omdat de bijschriften in het museum niet overal Franstalig waren.  Die was in de vaste overtuiging dat België een tweetalig land was en liet het dan aan mij over om (in het Frans !) heel die staatshervorming (4) uit te leggen: eerst Nederlands, dan Frans, en Duits.  En niet-decretaal op de vierde plaats (uit evident praktisch-educatieve overwegingen) Engels omdat die wereldtaal uiteraard ook thuishoort in Brugse culturele instellingen.

We zullen ons niet verder verdiepen in anekdotiek maar voor iemand die niet van plan is zijn memoires uit te geven is de aandrang soms toch aanwezig.  Dat moet ook wel want we werden voor onze dienstbaarheid nooit beloond.  En ook niet onbelangrijk: het moet gebeuren voordat het vervaagd.

De tekst

In Vlaanderen sluit het volksgeloof (denk aan allerhande devotionalia in kerken en kapellen) meer aan bij de menselijke gevoelswereld dan denkwereld, meer bij het irrationele dan het rationele handelen.  De volksdevotie, met middelen zoals onttoveren en betoveren, behoort tot de animistische leefwereld.  Het “magisch-religieuze wereldbeeld” onderscheidt zich, volgens de Duitse cultuursocioloog Max Weber (1864-1920), van het “natuur-wetenschappelijk-mathematisch wereldbeeld” (5) door drie belangrijke kenmerken.

1   De idee van een grote innerlijke verbondenheid van de mens met alles wat hij rond zich in de natuur aantreft.  De grond, de bomen, de planten, de zon, de maan, de sterren, de zee, enz., zijn sterk met de mens verbonden in één kosmisch geheel en zouden op elkaar een wisselwerking uitoefenen.

2   Verder is er een zeer sterk ordebewustzijn aanwezig.  Niets of bijna niets is in dit wereldbeeld toeval.  Alles heeft een verklaring, zelfs het ogenschijnlijk meest onbegrijpelijke voorval.  Voor ziekte, veepest, impotentie, krankzinnigheid, het vergaan van een schip bestaat een oorzaak zo niet van natuurlijke dan toch van bovennatuurlijke aard.

3   In dit wereldbeeld ontbreekt vrijwel elk abstract denken. Natuur en bovennatuur liggen in hetzelfde vlak, heiligen en duivels hebben een reële gestalte, aan ziekte of ziektesymptomen wordt een eigen wezen toegekend.  De meeste Europeanen leefden in dit wereldbeeld van bijgeloof tot in de 20ste eeuw.

Volharden in de 21ste eeuw

Toen we bovenstaande tekst publiceerden in 1992 wilden we ons vooral mild uitdrukken door te suggereren dat het bijgeloof de eeuw nog rustig mocht uitdoen maar meer dan 25 jaar later blijkt er nog niks veranderd te zijn.  Op 11 november 2018 was het 100 jaar geleden dat de Eerste Wereldoorlog eindigde.  Miljoenen jonge mannen lieten daarbij het leven.  Overal waren er herdenkingsprogramma’s maar in Sint-Pieters-Brugge kon men die dag met zijn huisdier naar de dierenzegening en de uitdeling van Sint-Hubertusbroodjes.  De ene waanzin afgestreept tegen een andere.  Door historici uit de sociaal-contextuele school wordt beweerd dat de opkomst van het wetenschappelijk denken in elk geval géén oorzaak van de teloorgang van het magisch-religieuze wereldbeeld is geweest.  Religie zal door de secularisering worden teruggedrongen naar een geloof buiten de kerk maar ook de moderne samenleving heeft kennelijk nog altijd nood aan het in stand houden van bijgeloof.  Dat is van een andere realiteitsorde waarin men niet kan spreken over causaliteit.  Blijkbaar beschikt niet iedereen over voldoende verstand of kansen om greep te krijgen op de onzekerheden in het leven.

Willy Dezutter

1 Willy P. Dezutter, Stedelijk Museum voor Volkskunde. Beknopte gidsen van de musea van Brugge 1. Brugge, 1992, p. 12.

2 Willy Dezutter, Het Gezellemuseum 60 jaar. In: Brugs Ommeland, 1987, p. 59.

3 Recente aanbevolen literatuur: Steven Pinker, Verlichting Nu. Een pleidooi voor rede, wetenschap, humanisme en vooruitgang. Uitgeverij Atlas Contact, Amsterdam-Antwerpen, 2018, 696 p.

4 Zie de taalwet bestuurszaken uit 1966 op de website van de Vlaamse Overheid.

5 Guido Dierickx, De buitenkant van religie. Een menswetenschappelijke rondleiding. Antwerpen-Apeldoorn, 2007, hfst. 2 De klassieke sociologen van de religie. 2.6. Max Weber (1864-1920), p. 54-58, vooral p.54-55.

De QR-code als museologische toepassing

Het is evident dat ook in de museumwereld de digitalisering zich razendsnel doorzet.  Het volstaat al lang niet meer om met behulp van punaises en nylondraad wat tekstbordjes op te hangen.

Het wereldwijde web of internet maakte zijn eerste groei door sinds 1995.  Google startte in 1998 en de eerste iPhone lag in 2007 in de winkel.  De digitale revolutie van de jongste tien jaar is spectaculair en aan die distributie van informatie zal nooit een einde komen.  Nu al voelt 1 op de 2 smartphone gebruikers zich verslaafd.  De musea dienen dan ook volop gebruik te maken van al die toepassingen.  De restauratie van het Gruuthusemuseum (1) in Brugge werd in 2018 voltooid en nu is men bezig met de nieuwe presentatie van de collecties.  In de loop van 2019 zal het museum heropenen.  Het ligt voor de hand dat men bij de herinrichting van het Gruuthusemuseum zou gebruik maken van de interactieve toepassing van de QR-code.

In het MAS (Museum aan de Stroom) in Antwerpen maakt men volop gebruik van deze techniek.  Bij de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten en de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis in Brussel bestaat het project Inside 2017-2020 in het kader van de informatisering van de collecties.  Als hoofdredacteur (van 1974-1997) van het museologisch vaktijdschrift “Museumleven” hebben wij de kolommen altijd ruim opengezet voor de eerste computertoepassingen in onze musea (2) en in de schoot van de Vlaamse Museumvereniging bestond er een “Commissie voor Museologische Opleiding” en een “Commissie Inventarisatie en Automatische Informatieverwerking” (voorzitter Raf Van de Walle, K.I.K., Brussel).  Als secretaris van ICOM-België (International Council of Museums/Conseil International des Musées) waren we zelf lid van het “Internationaal Comité voor Museologische Opleiding” waarin onze landgenoot Dr. J.B. Cuypers (AfricaMuseum, Tervuren) een prominente rol speelde (3).

Smartphone gebruik in België

Uit een onderzoek van het Belgische statistiekbureau Statbel (4) blijkt dat in de leeftijdscategorie 65-74 jaar in 2017 maar 32 procent een smartphone gebruikte.  Bij de jongeren is dat echter ruim 90 procent.  De klassieke gsm houdt stand.  De senior heeft zijn gsm altijd bij de hand voor het geval zich een calamiteit mocht voordoen.  Volgens de enquête gebruikte 73 procent van de Belgische bevolking een smartphone tegen 67 procent in 2016.  We zien dus grote verschillen tussen de generaties. Bij de jongste generaties, tussen 16 en 24 en tussen 25 en 34 jaar is de smartphone zowat algemeen in gebruik, respectievelijk 92 en 91 procent.

Van de meer dan 6 miljoen toeristen (overwegend dagjesmensen) bezochten in 2017 ongeveer 1 miljoen mensen de Brugse musea.  In 2016 ( het jaar van de terroristische aanslagen in Brussel !) waren er 800.000 bezoekers verspreid over 14 museumlocaties.  Van die bezoekers waren er 17% Britten, gevolgd door 16% Belgen, onder wie 39% Bruggelingen.  De Fransen stonden op de derde plaats met 14%, gevolgd door de Amerikanen met 10 procent (5).  De inwoners van Brugge hebben in de musea gratis toegang.  Hoeveel bezoekers dat zijn, wordt in de jaarverslagen nooit gedetailleerd cijfermatig meegedeeld per museum in tegenstelling tot vroeger.  Het behoort tot de “Secrets of Bruges”. Het blijft doorgaans bij de opgave van een rekensom in de trant van: hoeveel is 39% van 16% wanneer je weet dat de som 800.000 bedraagt. Je moet het dus zelf uitrekenen: 800.000 x 0,16 x 0,39 = 49.920.  Rijp en groen zonder specificatie met op kop altijd de publiekstrekkers van het Belfort en de O.L.Vrouwe Kerk (Michelangelo), die elk jaar op één en twee staan.  Maar hoe zit dat met de andere museumlocaties (Groeningemuseum, Gruuthusemuseum (gesloten), Museum Sint-Janshospitaal) ?  En vooral, hoe zit dat met de musea buiten de “Gouden Driehoek” ?  Er wordt nooit diep in het eigen “hert” gekeken.  Het is ook nooit duidelijk of het om bezoekers gaat voor de vaste collectie of om bezoekers voor specifieke tijdelijke tentoonstellingen.  Eén ding is zeker: zonder toeristen zou menige winkel (pralines, kant, bier), horecazaak én museum in Brugge mogen sluiten.

Omwille van de bewaarfunctie zullen de musea altijd in stand gehouden worden maar laten we met z’n allen toch maar lief zijn voor de verblijfstoeristen en de dagtoeristen.  Ze behoeden u tegen ontslag of faillissement.  De actuele cijfers over het gebruik van smartphones toont wel aan dat men voorlopig met de QR-code veelal een jonger publiek bereikt.  Men wordt voor die doelgroep aantrekkelijker maar dat betekent ook dat men voor een ruim publiek best nog even blijft vasthouden aan een mix van het vertrouwde (meertalig) museumbijschrift en QR-code.

Het vierkantje met allemaal witte en zwarte blokjes

Bij de ingang van verschillende Zeeuwse musea hangt er een bordje met een QR-code.  Als u daar een scan van maakt met uw smartphone komt u op de website van het museum.  Maar in de geschreven pers zijn we daaraan ook al gewoon.  Om een tijdschrift digitaal te kunnen lezen kan men de QR-code die vooraan in het tijdschrift afgedrukt staat bij de inhoudsopgave scannen op iPad, iPhone, Android-tablet en Android-smartphone.  In de VS, Duitsland en Engeland (6) wordt reeds lang van het systeem gebruik gemaakt maar vooral wordt de QR-code (QR = Quick Response) gebruikt om een filmpje te tonen waarop alle informatie staat die men wil weergeven.  Ook in Vlaanderen zijn er al tal van toepassingen in musea (7). Je start op je iPhone of iPad de gratis app en richt de camera op de QR-code, je scant die code door gewoon op de cameraknop te drukken.  Langere teksten kunnen daar perfect door ondervangen worden.

Een andere toepassing in een Volkskundemuseum bijvoorbeeld kan zijn dat men een filmpje toont van bijvoorbeeld de spekkenbakker.  Dan ziet men ook hoe snoepgoed wordt gemaakt op een ogenblik dat de spekkenbakker zelf niet aanwezig is.  Dat is nog geen robotisering !  Bij uitbreiding kan men denken aan filmpjes over het maken van patacons (8), het afgieten van een ex-voto in was, enz.  In het Groeningemuseum (Museum voor Schilderkunst, Brugge) zijn de mogelijkheden al even legio.  De buitenkant van de zijluiken (dikwijls in grisaille) zijn niet zichtbaar bij de traditionele museumopstelling van een triptiek.  Dat wordt immers in open toestand en niet in gesloten toestand getoond.  Men zou die kunnen zichtbaar maken door gebruik van de QR-toepassing.  Wanneer men enkel beschikt over de binnen- en buitenluiken van een paneel uit de 15deof 16deeeuw en het middenpaneel bevindt zich in een museum in het buitenland zou men (na goed overleg met de zusterinstelling) dat middenpaneel virtueel kunnen tonen op een individuele beelddrager zoals de smartphone of tablet.  Dergelijke reconstructies gebeuren regelmatig in werkelijkheid tijdens tijdelijke tentoonstellingen maar op die manier zou men dat ook na de expo kunnen bestendigen.  Dat is natuurlijk op te vatten als een win-win situatie want het andere museum in binnen – of buitenland krijgt dan uiteraard ook de toelating om de zijpanelen te tonen.  Een interessante internationale kruisbestuiving.  Men zou op die manier alle schilderijen opnieuw kunnen samenstellen zonder te kort te doen aan de beleving want het aanbrengen van een QR-code naast een kunstwerk is niet storend. Er bestaan tegenwoordig al mini uitvoeringen maar het mag ook niet te onopvallend worden want dan schiet het zijn doel voorbij.

Een bezoeker die geen zin heeft in al die informatie is niet verplicht om al die QR-codes te scannen.  Men was ook nooit verplicht om gebruik te maken van de audiogids: de bezoeker zoekt zelf zijn ritme.  Men mag bijleren maar in een museum mag men zich ook ontspannen.  Om die reden kan een groepsbezoek met een museumgids als fysiek persoon wel zo aangenaam zijn dan al die technologische snufjes.  Een goede gids weet te doseren, zeker als hij er zich van bewust is dat wetenschappelijk onderzoek heeft uitgemaakt dat enkel de eerste tien minuten echt geluisterd wordt.  Er gaat bij een museumopstelling uiteraard niets boven het originele object (9) en daar dient het Gruuthusemuseum maximaal op in te zetten.  De QR-code toepassingen zijn echter van cruciaal ondersteunend belang geworden.  Men kan een hele reeks tinnen kannen exposeren op een tijdtafel maar een filmpje over het tin gieten, het fabricageproces, is ongetwijfeld een meerwaarde.

Het is trouwens niet in de 14 museumlocaties van Musea Brugge dat men aan de spits staat inzake multimediale toepassingen.  Die eer valt het Historium Brugge (Markt, Brugge) te beurt.  Het Historium schetst een historisch verantwoord beeld van het middeleeuwse Brugge ten tijde van Jan van Eyck.  Het is het meest innoverende (virtuele) museum van Brugge en beschikt o.m. over een Virtual Reality Laboratorium.  Die mogelijkheden zijn nu ongekend groot.  Men kan nu van het oeuvre van één schilder een virtueel museum samenstellen.  In het echt is dat nooit meer mogelijk. Alle 36 schilderijen die bekend zijn van Johannes Vermeer (1632 – 1675) hangen nu allemaal bij elkaar.  Bezoekers van het Mauritshuis in Den Haag hoeven enkel de speciale app te downloaden om daarin rond te lopen.  In dat pocketmuseum krijgt men in zeer hoge resolutie alles te zien aangevuld met info over leven en werk van de schilder.  Destijds fotografeerde Alfons Dierick (1922 – 2000) de beroemde schilderijen van de Vlaamse Primitieven op ware grootte.  Zijn ambitie was de creatie van een imaginair museum van de Vlaamse Primitieven.  Die collectie van 1500 stuks kleurechte foto’s (niet online) bevindt zich in Het Pand (UGent) en de negatieven werden in hoge resolutie gedigitaliseerd (10).  Maar ook de fotografietechnieken bleven niet stilstaan.  Nu kan men het Lam Gods van de gebroeders Van Eyck digitaal bekijken op zijn pc in 100 miljard pixels. Men kijkt tot onder de verflaag (11).

De toekomst

Met een 3D-film kan men een virtueel museum maken zonder zelf over collecties te beschikken.  Dat doet alvast afbreuk aan de eerste opdracht van een museum nl. het verzamelen en bewaren van originele voorwerpen en die dan na inventarisatie en  bestudering bekend maken aan een zo breed mogelijk publiek op educatieve wijze.  Men kan het oude Persepolis (Iran) bezoeken en een 3D-bril opzetten en via die 3D reconstructie in de heropgebouwde stad rondlopen terwijl het eigenlijk ruïnes zijn.  Die culturele verwoesting en oorlogsmisdaad gebeurde door Alexander die men daarom graag Alexander de Grote noemt !  Maar toen was dat nog heel gewoon.

In het Museum voor Hedendaagse Kunst in Antwerpen (MUHKA) kan men het kunstwerk scannen via de gratis app.  De bezoeker die over geen smartphone of tablet beschikt kan ter plaatse een tablet ontlenen.  De bekende audiogidsen die extra informatie geven over kunstwerken zullen daardoor verdwijnen.  De Erfgoed App maakt ook gebruik van “beacons” (12) om informatie door te geven naar je smartphone of tablet.  Dat zijn kleine Bluetooth-zenders die vlakbij de kunstwerken geïnstalleerd zijn en communiceren met je toestel.  De beacon-technologie kan data verzenden naar iedere smartphone en tablet en je in real-time laten zien wat er in een museumgebouw te zien of mogelijk is.  Het is een virtuele gids (13).

Een overkill aan multimedia in een Volkskundemuseum of in een museum voor toegepaste kunst zoals het Gruuthusemuseum is zeker niet gewenst. Ik sluit me graag aan bij de visie van collega Geert Souvereyns (Brugge) die, wanneer hij spreekt over de interieurs in het Volkskundemuseum van Brugge, het volgende schrijft: “Alles in de interieurs is gemaakt van natuurlijke materialen.  Daar dan schermen, lichtgevende panelen en geluidsboxen binnenbrengen, doet heel de beleving teniet.  De integratie van nieuwe media zal dus subtiel moeten gebeuren” (14).  De enige subtiele manier is het selectief aanbrengen van QR-codes.

Moet nu iedere museumconservator een IT-er worden ?  Neen, dat is niet noodzakelijk.  Een groot museum of een museumcluster zou wel over een gekwalificeerd personeelslid voor geïntegreerde media kunnen beschikken en de rest volgt dan wel tijdens de bespreking in collegiaal teamverband.  Externe hulp van erfgoedspecialist FARO (zie voetnoot 7) behoort zeker tot de mogelijkheden.

Tot slot nog iets over belangrijke musea die tien jaar gesloten blijven en de wet van de remmende voorsprong.  In het najaar van 2011 is men begonnen met de renovatie van het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten van Antwerpen.  De heropening was oorspronkelijk gepland voor september 2019 maar nu komt er weer drie jaar bij en is de nieuwe streefdatum voor eind 2021.  In telecom hardware is drie jaar een eeuwigheid.  Een muziekliefhebber die tot voor kort luisterde naar zijn eigen voorkeur op een iPod kan via zijn iPhone nu gebruik maken van de afspeellijsten van Spotify.  Door het uitstel kan men in Antwerpen nu profiteren van de wet van de remmende voorsprong.  Niet iedereen kan een early adopter zijn hoewel men dat straks wel mag verwachten van het grootste museum van de Vlaamse Gemeenschap in Vlaanderen.  Nu zal men de kans krijgen om in 2021 aan de technologische spits te staan met allerlei futurologische vernieuwingen.  Er is een voortrekkersrol weggelegd.  Maar hier stelt zich eerder een ethisch probleem.  Iemand die in 2011 de leeftijd had van 70 jaar zal er in 2021, met of zonder gezondheidsproblemen, 80 zijn.  Dat is al een hoge levensverwachting.  Maar die maatschappelijke opdracht over de toegankelijkheid van onze musea wordt door de Vlaamse Gemeenschap gefnuikt.  Iemand, jong of oud, die de museumarchitectuur en de basiscollectie zonder toeters en bellen wilde komen bekijken kreeg die kans niet.  Men maakt zich daardoor overbodig.  De mensen maken zich niet druk over een gesloten museum.  Dus geldt de boodschap voor iedereen: wanneer je nog een stukje van de wereld wilt zien, binnen of buiten de landsgrenzen, moet je dat doen voor je zeventigste!  Na je dood sta je onherroepelijk voor een gesloten deur.

Willy Dezutter

Noten

1 Willy Dezutter, De stichting van het Gruuthusemuseum van Brugge in 1865, in: Brugs Ommeland, 2018, 3, p. 181-184.

2 Renée Van Baelenberghe, Kennismaking met de computer. Een nieuwe afdeling in het Schoolmuseum M. Thierry, Gent. In: Museumleven, jaarboek 1987, p. 63-65 en het fundamentele artikel van Dr. J.P. van de Voort, Collectie-automatisering in musea. In: Museumleven, jaarboek 1989-1990, p. 60-65.

3 Dr. J.B. Cuypers was van 1974-1977 secretaris en van 1977-1083 voorzitter van het International Committee fort he Training of Personnel van ICOM. Het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika of AfricaMuseum is na renovatie terug open sinds 9 december 2018. In de nieuwe presentatie wordt voor het eerst inhoudelijk kritisch gekeken naar het koloniaal verleden van Belgisch Congo. De buste van Koning Leopold II, van kunstenaar Tom Frantzen, kreeg een plaat met een QR-code die de volledige uitleg geeft van het werk.

4 Statistiekbureau Statbel, maart 2018.

5 Musea Brugge/Jaarverslag 2016 (p.12 bezoekcijfers). www.visitbruges.be/jaarverslag-musea-brugge- 2016. Het jaarverslag 2017 hebben wij op internet niet kunnen vinden.

6 Museum collection gets QR-codes. Visitor scan objects to share comments and memories. https://www.theguardian.com/edinburgh/2011In het National Museum of Scotland, Edinburgh.

7 FARO, het steunpunt voor het roerend en immaterieel cultureel-erfgoedveld (Priemstraat 51, 1000 Brussel) heeft over dit onderwerp al veel expertise opgebouwd.  Zie ook: H. Lensink, Virtuele toegankelijkheid van musea.  Toepassing van mobiele media. 2013, 14 p. [online]

8 Willy Dezutter, Vollaards en patacons. In: Brugs Ommeland, 2016, 3, p.192-193.

9 Willy Dezutter, De museale verbeelding tussen realiteit en fictie. Het museum als bewaarplaats van het originele object.  Te raadplegen op onze blog willydezutter.be (januari 2017).

10 ETWIE. Expertisecentrum voor Technisch, Wetenschappelijk en Industrieel Erfgoed. www.etwie.be

11 Zie: Closer to Van Eyck. The Ghent Altarpiece Restored. closertovaneyck.kikirpa.be

12 Bram Wiercx, Ontdek meer met de erfgoedapp. De erfgoedapp DIY [Do it yourself], 2015, 19 p. [online] over ErfgoedBeacons.

13 De toepassingen zijn nu vooral nog afgestemd op supermarkten. Er zijn ook nog privacy aspecten die dienen onderzocht te worden.

14 Geert Souvereyns, Naar een meer eigentijds Volkskundemuseum. In: Nieuwsbrief Volkskunde West-Vlaanderen-Mengelmaren. 2016, 2, p. 6-20 ook online raadpleegbaar.

De leugen van de volkskunde

In 1848, toen de economische en agrarische crisis volop woedde, telde Brugge 49.211 inwoners, onder wie 21.239 mensen die werden ondersteund.  Dit komt neer op 44% van de Brugse bevolking. In Kortrijk waren er toen 48% ondersteunde armen en in Gent, de enige Vlaamse industriestad, was dat aandeel 38%.  In 1870 waren er in Brugge nog 14.066 hulpbehoevenden op een totaal van 48.939 inwoners.  Op een totale bevolking van 47.015 mensen in 1866 waren er 22.132 die noch lezen noch schrijven konden.

Het pauperisme (1) is het verhaal over de arbeider die te weinig verdiende om te leven en te veel om te sterven.  Overigens valt aan de waarheid niet te ontkomen: er zijn de officiële cijfers van het “Weldadigheidsbureel” en voor de woontoestanden beschikken we over de verslagen van het “Beschermingskomiteit der Werkmanswoningen”.  De loontelling van 1846 van A. Quetelet, de budgetenquête van 1853-1854 van E. Ducpétiaux en de budgetenquête uit 1891 van Ernst Engel vervolledigen het sociaal-economische beeld.  Hierdoor ontstond de leugen van de volkskunde die men het best geïllustreerd vindt in de volkskundige musea, waar alleen duurzame en kostbare voorwerpen geëxposeerd worden die meestal tot de klasse der burgerij behoren, omdat de nalatenschap van “het volk” niet bewaard bleef.

De middengroepen waren de meest intensieve actieve cultuurdragers.  De adel en een groot deel van de Brugse bourgeoisie waren verfranst en de stad werd bijna uitsluitend in het Frans bestuurd. In de Brugse middelbare scholen was Frans de voertaal.  Pas vanaf 1897 werd het Nederlands in toenemende mate, naast het Frans, gebruikt door de stadsadministratie en in de gemeenteraad.

Het bestedingspatroon van de gewone arbeider ging er niet echt op vooruit: rond 1850 ging 68 à 77 % naar voeding, rond 1910 was dit tot 62 à 65 % geslonken.  Omstreeks 1960 gaven arbeidersgezinnen 38 % van het budget uit aan voeding.  Dat was 12% minder dan in 1950.  Deze verschuiving duidt op de reële verbetering van de levensstandaard die pas na 1950 aanving.  De museuminterieurs worden gereconstrueerd als een sfeervolle evocatie in het besef dat de museumvoorwerpen nooit de werkelijkheid illustreren maar slechts een reconstructie zijn van de herinnering.  Bij de adellijke families en bij de hogere burgerij stond de porseleinen pop te pronk op het dressoir terwijl in de volksbuurt met de voddenpop daadwerkelijk gespeeld werd.  Die voddenpop, dus datgene wat echt van het volk was, treft men in onze volkskundemusea niet aan, wel de porseleinen en wassen poppen, erfstukken waarmee nooit gespeeld werd.  De musealisering van het cultureel erfgoed is dus een mentale constructie, een fictie die ook een belangrijke identificerende rol kan spelen. Iedereen heeft een eigen mening over de werkelijkheid (2).

Willy Dezutter

  1. W.P. Dezutter, De volkskunde van het proletariaat. In: Oostvlaamse Zanten, 1979,2, pp. 43-50. Door het stijgen van de welvaart en de zichtbare effecten van de monumentenzorg in het stadsbeeld werd ik begin jaren tachtig van de vorige eeuw voorzichtig door een Brugse schepen verzocht om in het museum niet te veel aandacht te schenken aan het pauperisme van de 19de eeuw.  Wat mochten de toeristen daarvan wel vinden !  Kant, bier en pralines promoten behoorde dan weer wel tot de kerntaken van “Brugge die Scone”, de fiere Vlaamse en propere stad met enkel welvarende burgers.  Geen geschiedenis in een geschiedkundig museum !
  2. Zie voor meer duiding: Willy Dezutter, De museale verbeelding tussen realiteit en fictie. Het museum als bewaarplaats van het originele object. Een filosofische benadering. Tekst op deze blog.

De museale verbeelding tussen realiteit en fictie. Het museum als bewaarplaats van het originele object. Een filosofische benadering.

Niets is wat het schijnt.  In Nederland was er een schijn van vogelpest maar de postduiven heten er sportduiven en dienden niet opgesloten te worden, in tegenstelling tot de Belgische duiven die gekwalificeerd werden als pluimvee.  De ene duif is de andere niet.

In de realityshow, zoals Big Brother, vervaagt de grens tussen privé en openbaar leven.  De realityshows hebben aangetoond dat je geen fictieseries (soaps) nodig hebt om diepmenselijke problemen aan te kaarten.  De fictie is een leugen, de werkelijkheid is nog veel erger.  Voor een Amerikaan is oorlog in Irak naar CNN kijken en tegelijkertijd chips en popcorn eten.  Is de Saddam Hoessein, die wij zien op TV, de echte of is het een dubbelganger ?  Amerikaanse soldaten worden niet gedood maar zijn slechts vermist. Het zijn geen Irakezen die hen neerschieten, neen ze schieten elkaar per vergissing dood.  Hun helikopters worden niet neergehaald door de vijand maar maken noodlandingen.  De oorlog wordt verpakt als infotainment.  Events not seen on a TV-screen do not exist: dus geen Amerikaanse krijgsgevangenen en ook niet de realiteiten van de ziekenhuizen in Bagdad.  De beeldvorming van het publiek wordt gevormd door de media.  Na 1945 hebben de Britten veel oorlogsfilms gedraaid waarin de Duitsers uiteraard altijd de schurken waren.  Welnu door deze films werden de Britten veel meer beïnvloed dan door de oorlog zelf en de anti-Duitse stemming is gebleven.

De Griekse wijsgeer Epictetus (50-138 voor onze jaartelling) wist het reeds: niet de werkelijkheid brengt de mensen in verwarring maar de meningen over de werkelijkheid (Epictetus, Enchiridion 5).  De geschiedenis wordt geschreven door de overwinnaars.  Ik hoef hier slechts te verwijzen naar de kritische bezinning over onze eigen zevenhonderdste verjaardag van de Guldensporenslag, zo mooi verwoord door dr. Jacques Mertens in zijn exposé “Wahrheit und Dichtung. Historiciteit en beeldvorming rond 1302” (Genootschap voor Geschiedenis, Brugge, 22.12.2001).

Zoals het geen zin heeft te vragen of de rijkste mensen altijd het meeste geld hebben, zo kunnen we ook niet vragen of het evidente (de beleving van de waarheid), datgene wat wij zien, wel waar is, want het ware is wat wij zien.  Wat is het criterium om uit te maken of wij werkelijk zien en niet dromen, fantaseren, hallucineren, vrezen, wensen en ons in illusies verliezen ?  Nu moet om te beginnen worden vastgesteld dat de waarneming van het verleden in het geheel niet bestaat.  Deze waarneming van het heden omvat tevens de tot herinnering geworden ervaring, dat wil zeggen: dat deel van de ervaren wereld dat men herinnering noemt.  Op grond van deze waarneming van het heden worden dan hypothetische conclusies getrokken over het veronderstelde verleden.  De waarheid is dus menselijke waarheid, de waarheid bestaat niet maar wordt gemaakt.  Er bestaat geen in zichzelf opgesloten bewustzijn met betekenissen die daarin thuishoren.  Er bestaat geen brute realiteit, er bestaan alleen mensen die elk op hun eigen wijze, in een Westerse of niet-Westerse culturele context, in de wereld zijn en vele menselijke werelden beleven.  Men kan dus spreken over de wereld van de boer, de professor, de politicus, de informaticus, de jager, de kunstenaar, enz.  Een geweer verwijst voor de jager naar andere dingen dan voor de Amerikaanse soldaat.  Om onze begrippen en zinnen aan anderen mede te delen gebruiken we de taal.  Ik maak wel de belangrijke constatering dat wij het zijnde niet uitspreken zoals het is, maar zoals wij het denken.  Met één prentje kun je overigens meer vertellen dan met duizend woorden.  Door de nieuwe informatietechnologie en economische globalisering begint het wel steeds meer op elkaar te lijken.

De taal van de mensen betekent in de praktijk de taal van de televisie. Ook de fotocamera kun je laten liegen door beeldmanipulatie en retouches. Vooral in de reclame wordt het bewust als manipulatiemiddel gehanteerd en is het digitaal verworden tot een goedkope truc om het publiek een schijnwerkelijkheid voor te toveren.  Men zegt wel eens dat de kinderen vroeger met klompen aan naar school gingen.  Ons museum beschikt over een schoolfonds met talrijke foto’s van Brugse lagere scholen uit het eind van de 19de en begin 20ste eeuw.  Op geen enkele foto valt er een kind te bespeuren dat klompen draagt.  De vooraf aangekondigde komst van de schoolfotograaf, toen een hele gebeurtenis, zorgde er voor dat de ouders hun kinderen voor de gelegenheid op hun paasbest uitdosten en met schoenen aan, desnoods een maatje te groot.  De kroostrijke gezinnen konden voor schoeisel en kleding putten uit het reservoir van oudere broers en zussen.  Die klasfoto’s zijn echt maar beantwoorden aan een stereotype.  Het doet me denken aan de Kuifje-albums van Hergé.  Deze striptekenaar was een geniale scenarist.  De details van kledij, vliegtuigen, ruimtepakken enz. kloppen allemaal, maar Bobby het hondje kan wel praten…  We blijven nog even in de kinderwereld. Er is een jongetje dat bij Sinterklaas komt en tegen hem zegt: “je bestaat niet”.  Waarop de Sint antwoordt: “Hoezo besta ik niet ? Ik zit hier toch ?”.  In de kinderwereld botsen beeld en werkelijkheid voortdurend.  Er zijn twee verschillende werkelijkheden; ’s nachts rijdt de Sint met een schimmel op de daken maar overdag verschijnt hij thans overwegend per auto.

Het museum als bewaarplaats van het originele object

Het is de opdracht van een Volkskundemuseum om de materiële getuigenissen uit een recenter verleden te verzamelen.  Daarbij wordt groot belang gehecht aan het originele voorwerp de zgn. historische Sachzeuge, die dient verzameld te worden in zijn algemene socio-culturele context. Wanneer een voorwerp verdwijnt uit het dagelijks gebruik en opgenomen wordt in een museumcollectie krijgt het een aparte status en fungeert het als objet-témoin.  Het museum is een driedimensionaal archief, kenniscentrum en ontspanningscentrum terzelfdertijd.  Op de eerste plaats is het een bewaarplaats van bronnenmateriaal.  Die bronnen worden geïnterpreteerd vanuit de eigen culturele achtergrond en tijdgeest.  Latere onderzoekers moeten dus terug kunnen naar de bron.  De geschiedenis is vastgelegd in boeken, niet in musea.  Toch is ook het object een primaire bron van kennis en vanuit het oogpunt van de museumbezoeker is de schok van het authentieke voorwerp met niets te vergelijken.  Voor de bezoeker is de beleving van het verleden belangrijk, maar de musea mogen het niet idealiseren.  De voorwerpen zijn stom en hebben verklaring nodig maar toch valt de geschiedenis niet echt te reconstrueren.  De interieurs in het museum werden door ons minutieus gereconstrueerd maar doelbewust opgevat als een sfeervolle evocatie in het besef dat de museumvoorwerpen nooit de werkelijkheid illustreren maar slechts de constructie zijn van een herinnering.  Wij zijn de regisseurs van de objecten en de enscenering vertelt het verhaal, wetenschappelijk onderbouwd met een didactisch paneel in moderne grafische vormgeving.  Het gaat altijd en overal om een fictieve opstelling: zelf bedachte realiteit.  De museale presentatie hoeft niet waar te zijn, als ze maar waar lijkt.  Dit gestold verleden, wordt daar waar mogelijk, tot leven gewekt door ook andere zintuigen te prikkelen zodat het meer wordt dan alleen maar kijken en aankomen niet.  Ik denk hierbij aan de geur van het snoepgoed bij de wekelijkse demonstraties op donderdag en de smaak van het bier in de museumherberg De Zwarte Kat.  Alleen het gemiauw van Aristide II, de zwarte kat, is verstomd aangezien die schavuit vandaag precies een maand geleden spoorloos is verdwenen.  Er zijn natuurlijk grenzen aan de interpretatie.  De tekst van een lied kan overgeleverd zijn maar degene die het zong is er niet meer en ook over de juiste situatie zijn we niet altijd voldoende ingelicht.

Een sterk punt van het Stedelijk Museum voor Volkskunde is de aanwezigheid van een groot aantal ensembles van authentieke objecten van Brugse herkomst.  De verzamelingen die wij de jongste dertig jaar hebben verworven, zijn zeer weinig verstoord of vervormd.  Toen ik op 1 februari 1973, ik was toen nog jong en mooi, de kans kreeg om het Volkskundemuseum uit te bouwen heb ik mij gespiegeld aan het nog altijd befaamde Nederlands Openluchtmuseum in Arnhem.  Ik steunde mij toen op de publicatie “Afdrukken van indrukken” die als eindconclusie meegaf dat de presentatie op zichzelf zeer waardevol was maar niet toereikend en dat men alle mogelijke andere presentatiemiddelen zal moeten integreren.  Sindsdien ben ik de ontwikkelingen (in binnen-en buitenland, vooral Duitsland) blijven volgen en 25 jaar later is men nog niet van mening veranderd. De huidige directeur van het Nederlands Openluchtmuseum, de cultuursocioloog prof. dr. Jan Vaessen stelde in 1997 onomwonden dat zijn streven er op gericht is om tot een herwaardering en herintroductie te komen van dergelijke verhalende presentaties.  Uiteraard ben ik de eerste om dat bij te treden want het bewijst dat we in Brugge goed bezig zijn.  Om de oorspronkelijke context van de objecten beter te kunnen duiden, ontdaan van nostalgie en valse romantiek, is het echter wel noodzakelijk om een multimediaproject uit te werken.  Deze digitale informatie zal zorgen voor extra begeleiding bij het bezoek.  Het informatieve opzoeksysteem is belangrijk omdat het duiding kan verschaffen bij de permanente collecties met het accent op de evoluties en tegenstellingen. Interactie is nodig (1).

Willy P. Dezutter, conservator.

(1)  Tekst van de beschouwing gehouden ter gelegenheid van de academische zitting bij de heropening van het Stedelijk Museum voor Volkskunde te Brugge op 28 maart 2003.

Louis Van Hollebeke (1877-1932), secretaris van “Kunstgenegen” en secretaris van de Brugse vrijmetselaarsloge “La Flandre”

In 2015 vierde men de 500ste verjaardag van de bekende herberg “Vlissinghe” uit de Blekersstraat in Brugge.  Dit leverde al verschillende nabeschouwingen op (1).  Er kwam ook origineel materiaal over het artistiek genootschap “Kunstgenegen” boven water in de veiling (2) over volksaardewerk en archief van Achille Vande Voorde (1875-1959).

Een basiswerk over café Vlissinghe blijft het boek van Eduard Trips (1921-1997) uit 1986 (135 p.) en zijn beknopte gids over café Vlissinghe (1990, 13 p.) (3), waar nieuwe onderzoekers konden op verder bouwen zoals bij de tentoonstelling “Café Vlissinghe, de Kunst Genegen” in het Stadsarchief van Brugge in 2015 (4).  De tekst van deze publicatie is van Stefan Huygebaert die ook al in 2012 in de brochure Open Monumentendag aandacht schonk aan het kunstgenootschap “Kunstgenegen” (5).  Hij stelde daarnaast een mooie chronologie op van dit kunstgenootschap, dat gesticht werd op 11 maart 1894, in 1897 verhuisde naar het “Museetje” van Café Vlissinghe en in 1914 de Groote Oorlog niet te boven kwam (6).  Gabriël Thomas, kandidaat-notaris, was de voorzitter, vice-voorzitter was Victor De Loose en de secretaris was Louis Van Hollebeke (7).  Ze waren ook alle drie stichtende leden.  Pas in 1914 zou het secretariaat overgenomen worden door een jonger iemand, de glazenier Alfons Annys (1892-1972) (8).  Vooral oud-leerlingen van de Brugse academie stelden tentoon. “Kunstgenegen” liet zijn mededelingen voor de leden verschijnen in het liberale “Burgerwelzijn” (9).  Dit kunstgenootschap wordt vaak in de liberale bourgeois-kringen gesitueerd (10) en daaraan kan niet getwijfeld worden.  De figuur van Louis Van Hollebeke is in dit geval veelzeggend.  De kunstgroep als dusdanig komt steeds beter in beeld maar over Louis Van Hollebeke was tot nu toe weinig geweten (11).

Kunstminnaar en vrijmetselaar

Hij werd geboren in Brugge op 6 november 1877 en zou in zijn stad overlijden op 55-jarige leeftijd op 8 augustus 1932.  Hij was eerst handelaar (Schaarstraat 22, Brugge), later expert-boekhouder (P. Pourbusstraat 5, Brugge).  In 1894 zien we hem als stichtend lid van “Kunstgenegen”, waar hij secretaris werd maar hij was ook lid van de kunstkring “Takjes worden Boompjes”.  In 1908 was hij penningmeester van de belangrijke tentoonstelling “Bruges, ses peintres, exposition internationale de beaux-arts” in Brugge (12).  De tentoonstellingen van “Kunstgenegen” dienden vooral ter stimulering van jongafgestudeerden van de Brugse academie, maar hier werd belangrijker werk getoond o.m. van F. Khnopff, F. Brangwyn en vele andere kunstenaars die later nog zouden carrière maken.  De voorzitter van de tentoonstelling was de toen bekende H. Kervyn de Lettenhove (1856-1928), het jaar voordien de organisator van de Gulden Vliestentoonstelling (1907) en in 1902 de Vlaamse Primitieven (13).  De secretaris van het organisatiecomité noemde zichzelf Bouchout-Legendre.  Dat vergt wat uitleg.  Edmond Adolf Bouchout werd geboren in Brugge op 14. februari 1877 en was gehuwd met (de weduwe) Camilla Legendre (° 28.8.1867 – + 16.12.1909).  Op 3.9.1900 woonden zij op het adres Oude Zak 40 in Brugge (14).  Hij noemde zich toen dagbladschrijver en werkte mee aan het tijdschrift “Kunst” (15), dat trouwens ook berichtte over de geschiedenis van “Kunstgenegen” (16).  Edmond Bouchout en Louis Van Hollebeke waren beiden geboren in 1877.  Onder de naam Bouchout-Legendre gaf hij in 1905 een “Guide dans Bruges” uit, die gedrukt werd bij M. Herreboudt (17).  Na het overlijden van zijn vrouw in 1909 moet hij een carrièreswitch gemaakt hebben want in 1912 wordt hij onder de naam Bouchout-Legendre vermeld als “chef de secteur” in Tshofa (nu Republiek Congo, Oost-Kasaï) (18).  Na deze parenthesis keren we terug naar L. Van Hollebeke.  Die was in 1904 ingewijd als leerling-vrijmetselaar bij de loge La Flandre (gesticht 1881) in Brugge; de bevordering tot gezel vond plaats op 9.3.1905 en de meesterverheffing vond plaats op 2.2.1906.  Op dat ogenblik was de advocaat Auguste Van der Meersch (1845-1912) er voor de tweede maal Achtbare Meester (hierna AM, voorzitter). Het kan ook geen verwondering wekken om krijgsauditeur Maurice Renard tegen te komen bij de bruikleengevers van de kunsttentoonstelling van 1908.  Die was eveneens lid van La Flandre (hierna LF), waar hij AM zou worden in 1909-1911.  Tijdens zijn veneralaat werd op 27.10.1910 Ernest Callebout (1887-1952) ingewijd. Deze architect-beeldhouwer zal in 1911 het ontwerp maken voor de neo-Egyptische tempel die op 17.11.1912 officieel wordt ingehuldigd.  De drijvende kracht achter dit project was de nijveraar Honoré Deswarte (1869-1926), die Maurice Renard zou opvolgen als AM (19).  In 1908, hij was toen nog geen vrijmetselaar, was Ernest Callebout deelnemer aan de kunsttentoonstelling met een drietal etsen.  Het beheersen van de graveerkunst bewees hij ook met zijn maçonnieke gedenkpenning uit 1912 ( 20).  Louis Van Hollebeke hield niet alleen de pen vast bij Kunstgenegen maar ook bij LF.  Als eerste secretaris wordt hij vermeld op de gedenkplaat van 1912 (21) en wij vonden sporen als secretaris in de correspondentie terug tot zeker 1927 toen hij Albert Dyserynck (1872 – verongelukt 1931), voorzitter van Club Brugge, feliciteerde met zijn meesterverheffing bij LF.  Hij was dus langdurig secretaris en diende ook op post te blijven gedurende de oorlogsjaren 1914-1918.  LF telde 128 leden in 1914, in 1916 nam dit af tot 115 en in 1918 was het teruggevallen op 103.  Het kan dan ook niet verbazen dat hij zich als secretaris van Kunstgenegen in 1914 liet opvolgen door glazenier Alfons Annys (1892-1972) (22).  Hij diende zich nu te concentreren op het welbevinden van zijn broeders en vanaf 14.10.1914, de inname van de stad door de Duitsers, mocht hij de verordeningen beginnen opvolgen.  De zittingen in het logebouw werden gedurende de oorlog opgeschort omdat het Grootoosten van België (Brussel) daartoe al besloten had om te voorkomen dat Duitse officieren-vrijmetselaar zich in de loges ter zitting zouden aanbieden.  Hij moest ook instaan voor het inrichten van een noodhospitaal in het logegebouw (23).

Op de gedenkplaat van 1912 komt Edouard Menier (24), directeur van de gasfabriek in Blankenberge, voor als tweede secretaris. Hij werd ingewijd bij LF op 9.2.1910 (25) en aangenomen bij de Schuttersgilde van Sint-Sebastiaan op 1.6.1914 (26) samen met Léon Doetsch (Blankenberge) eveneens lid van LF.  Louis Van Hollebeke komen we niet tegen in de schuttersgilde.  Het is ontegensprekelijk waar dat de loge LF (aanvraag constitutiebrief 27.2.1881) op 4 juni 1881 in Brugge werd opgericht als liberaal kiesplatform.  Met de gemeenteraadsverkiezingen van 25 oktober 1881 in zicht leek het ogenblik gekomen om de liberale banden in de loge nauwer aan te halen.  In volle kiesstrijd en in volle schoolstrijd is LF ontstaan als reactie op het ultramontaans katholicisme.  Toch heeft de maçonnieke mobilisering niet mogen baten: de gemeenteraadsverkiezingen liepen op een nederlaag uit, idem de daarop volgende parlementsverkiezingen van 1884. De uitslag van 11 juni 1884 verzekerde dan ook een homogeen katholieke meerderheid die het land gedurende 30 jaar zou domineren (27). Tussen 1878 en 1898 bekleedden de liberalen geen enkele zetel in de Brugse gemeenteraad.  Er bestond een innige band tussen de “Association libérale” als kiesvereniging en de loge LF.  Tussen 1893 en 1914 waren van de 34 bestuursleden van de “Association libérale” er 14 lid van LF, onder wie Louis Van Hollebeke.  Er zijn zelfs tijden geweest dat ze in het bestuur een overwicht bezaten.  Men kan gerust stellen dat LF volledig tot de liberale zuil behoorde en dat tot de komst van Achiel Van Acker (1898-1975) die als eerste socialist op 29.1.1929 bij LF werd ingewijd (28).  Hij was toen al gemeenteraadslid (1926) en volksvertegenwoordiger (1927) voor de Belgische Werklieden Partij (B.W.P.).  LF was Franstalig en het was Achiel Van Acker die in 1936 voorstelde om de loge tweetalig te maken en dat wekt zeker geen verbazing (29).  Die taalproblematiek leidde in 1937 tot een uitzwerming van een aantal leden van LF, die de Nederlandstalige loge “Simon Stevin” in Brugge oprichtten (30).  Maar hier overschrijden we de tijdslijn aangezien L. Van Hollebeke al overleden was in 1932.  Louis Van Hollebeke was ook lid van het Willemsfonds in Brugge.  Het WF was door Jan Frans Willems in 1851 opgericht ter verdediging van de Nederlandse taal (31) en kreeg zijn afdeling Brugge in 1872 onder impuls van Julius Sabbe (32).  Het Willemsfonds leverde een grote bijdrage tot de Vlaamse ontvoogdingsstrijd.  De Vlaamsgezinde advocaat Jules Boedt (1884-1964) (33), lid van LF, was van 1912- 1935 voorzitter van het Willemsfonds Brugge en van het Liberaal Vlaams Verbond (1928-1934). In 1933, na het overlijden van haar echtgenoot Louis Van Hollebeke, bleef zijn weduwe Bertha Denys lid van het Willemsfonds waar ze vermeld staat als “ Van Hollebeke Lod, mevr. Wed. rekenplichtige” (34).

Besluit

Tijdens de cruciale verbouwingswerken bij LF in 1911-1912 was het van groot belang om over een secretaris te beschikken die adequaat de correspondentie voerde en daarnaast ook nog eens expert-boekhouder van beroep was (35).  Hij was ook “bestendig secretaris” en dat is onder zulke omstandigheden niet onbelangrijk.  De samenwerking met architect Ernest Callebout, ze kenden elkaar al van de kunstexpo 1908, zal wellicht vlot verlopen zijn.  Ze waren beiden de kunst genegen.  Ernest Callebout had de hulp van Louis Van Hollebeke niet nodig om inspiratie op te doen voor de Brugse tempel in neo-Egyptische stijl (36). Die voorbeelden vond hij in de Brusselse tempels in de Peterseliestraat (1879) en de Lakensestraat (1910).  Het was natuurlijk wel een voordeel om met een kunstminnende en kundige secretaris te kunnen samenwerken.  En tegen die achtergrond zouden we het voornaamste bijna vergeten: de verschillende broeders die als mecenas dit kunstpatrimonium financierden.

Noten

  1. Jan De Busscher, 500 jaar herberg “Vlissinghe”, in: Brugge die Scone, 2015, p. 17-20; J. D’hondt, Een “nieuwe oudste” eigenaar van Café Vlissinghe, in: Brugs Ommeland, 2015, 2, p. 54-55; Brigitte Beernaert, Vlissinghe Revisited, vijfhonderd jaar herberg, in: Brugs Ommeland, 2015, 4, p. 200-224; Lieven De Visch, 500 jaar café Vlissinghe. Een feestjaar rond het erfgoed van Brugges oudste herberg, in: Museumbulletin, Musea Brugge, jg. 36, 2016, 1, p. 12-16.
  2. Van de Wiele Auctions, Brugge 5.3.2016. Achille Vande Voorde was lid van “Kunstgenegen”.
  3. Over E. Trips, zie: Willy P. Dezutter, Eduard Trips. VWS-Cahiers, 153, 1992 en W.P. Dezutter, In memoriam Eduard Trips (1921-1997), in: Brugs Ommeland, 1998, 3, p. 174. E. Trips wist Rachel Vermeulen-Rau te overtuigen om de gastenboeken (1906-1938) van café Vlissinghe, die toen in haar bezit waren, te schenken aan het Stedelijk Museum voor Volkskunde. Dat gebeurde in 1986. Rachel Rau was de weduwe van Victor Vermeulen en samen waren ze de uitbaters van Vlissinghe in 1939-1945. Hiermee werd vermeden dat ze ooit in de “auctions” zouden terechtkomen. In 1983 was immers het bekende schilderij “Teunis en zijn wijf” weggehaald in opdracht van Albert Van Damme (1899-1995), bestuurder van Interbrew.  Het keerde, ten gevolge van protest van o.m. E. Trips en de “Senaat van Vlissinghe”, terug als kleurenreproductie.  De brouwer was juridisch eigenaar van het handelsfonds en dus is al het enthousiasme rond “500 jaar Vlissinghe” uiteindelijk gratis inventariswerk.
  4. Café Vlissinghe, de Kunst Genegen. Fin-de-sièclekunst tussen pint en penseel. Tentoonstelling Stadsarchief Brugge 28.8.-25.10.2015. Catalogus, 23 pp.  Het catalogusnr. 9, een schilderij van Victor De Loose (1871-1921), uit de collectie van het Volkskundemuseum (Brugge), is een “Interieur van een kruidenierswinkel”.  Het is een schenking van Marguerite De Loose (1873-1944), de zuster van Victor De Loose.  Zij schonk het samen met de rolschildering met het lied “Van de vogel en de vis” aan het toenmalig Folkloremuseum (Hallen,1939) waar Guillaume Michiels (1909-1997) toen de eerste conservator was.  Het kwam in 1972 in de collecties van de Stedelijke Musea en werd in 1973 geëxposeerd in de kruidenierswinkel van het Stedelijk Museum voor Volkskunde; de rolschildering kreeg in 1982 zijn plaats in de museumherberg ““De Zwarte Kat”. Zie: W.P. Dezutter, Het Stedelijk Museum voor Volkskunde te Brugge. Stichting en ontwikkeling. Volkskunde, 83, (1982), 2-3, p. 136-137 voor de stichting van de Bond van de West-Vlaamse Folkloristen in café Vlissinghe.
  5. Stad Brugge. Open Monumentendag 2012 “Muziek, Woord, Beeld” (red. Brigitte Beernaert), p. 21-30.
  6. Stefan Huygebaert, op.cit. (2015), p. 4-5.
  7. E. Trips, op.cit. p. 54 en St. Huygebaert, ibidem p. 6.
  8. St. Huygebaert, op.cit. p. 16 en 18.
  9. Zie voor de opinies van de pers in Brugge het overzicht van Ludo Vandamme, 200 jaar kranten in Brugge. historischebronnenbrugge.be Het Burgerwelzijn is begonnen als liberaal strijdblad.
  10. Brigitte Beernaert, Vlissinghe Revisited, p. 221 en St. Huygebaert, op.cit. (2012), p. 29.
  11. St. Huygebaert, op.cit. (2015), p. 18. Er bestaat ook een webversie.
  12. Er werd toen een catalogus uitgegeven, 27 pp, 22 ill. gedrukt bij Imp. Herreboudt, Rue Eeckhout, Brugge. Tentoonstelling van 15 juli-15 sept. 1908.
  13. V. De Boi, B. Kervyn de Volkaersbeke en E. Tahon, Henri Kervyn de Lettenhove, diplomaat voor een tentoonstelling, in: V. De Boi, B. Kervyn de Vokaersbeke en E. Tahon, Impact 1902 revisited (tentoonstellingscatalogus), Brugge, Arentshuis, 22.2.-30.6.2002, p. 19-35.
  14. Stad Brugge. Bevolkingsregisters 1900-1910. (Met dank aan J. D’hondt, Stadsarchief, Brugge).
  15. A. Bouchout, Vlaamsche Kunst in den vreemde beoordeeld, in: Kunst. Tijdschrift voor Kunst en Letteren, Brugge, jg.4, 1900, 13-14, p. 102-103 (Een kunsttheoretische beoordeling over de Vlaamse kunst).
  16. Tijdschrift voor Kunst en Letteren. Brugge, jg. 3, 1899, 18, p. 141.
  17. Bouchout-Le Gendre, Guide dans Bruges. Bruges, Imp. Art. M. Herreboudt, 1905 8° 60 pp. ill. Maurice Herreboudt (1880-1957) was toen juist begonnen (1905), Eekhoutstraat 8, Brugge. Andries Vanden Abeele, De eerste jaren van de drukkerij Herreboudt, in: Biekorf, 1985, p. 240-249 en 320-339.
  18. Leonard Rwanyindo, Le Protestantisme belge dans la région des grands lacs. Paris, 2009.
  19. Honoré Deswarte (1869-1926) en Alfred de Brouckère (1873-1947) kochten het gebouw Beenhouwersstraat 2 aan in 1901 en schonken het in 1924 aan de vzw La Flandre. Zie: W.P. Dezutter en E.J. Trips, Van blauwververij tot logegebouw, in: Brugs Ommeland,1994, 2, p. 67-86.
  20. E. Callebout (Hoefijzerlaan 22, Brugge) schonk een exemplaar aan het Munt- en Penningkabinet van het Gruuthusemuseum (Brugge). Die gedenkpenning t.g.v. de inhuldiging van de tempel in 1912 werd bij LF tot ver in de jaren twintig gebruikt als herinneringsmedaille bij jubilea van broeders maar voorzien van passende inscriptie.
  21. in J. Tyssens en D. Dendooven, (red.), De Heeren Broederkes van den moortelbak. 250 jaar vrijmetselarij in West-Vlaanderen. Brussel, 2015, p. 25. Deze gedenkplaat werd aangebracht n.a.v. de officiële inhuldiging van de tempel in 1912.
  22. Biografie van Alfons Annys op archief.kerknet.be en janfranssimonsvzw.be/annys.htm Volgens deze laatste zou hij overleden zijn in 1971 (Dresden) en niet in 1972 (Weimar). Ten gevolge van collaboratie tijdens W.O. II kwam A. Annys in Duitsland terecht.
  23. Dit noodhospitaal (“ambulance”) werd, zoals elders in het land, door de Duitsers verboden bij het ontstaan van het IJzerfront.  Dokter Paul Thooris (1874-1943), lid van LF, richtte toen een noodhospitaal in in het Hotel du Sablon, Noordzandstraat, Brugge dat toen uitgebaat werd door een broeder van LF.  Op 17.6.1919 hernam LF de zittingen.  Het tempelgebouw bleef onbeschadigd.  In W.O. II nam vanaf 1.3.1943 de DeVlag (Duitsch-Vlaamsche Arbeidsgemeenschap) daar haar intrek en werd er geplunderd.
  24. Edouard Menier integreerde goed in Brugge, opname in LF in 1910, opname schuttersgilde in 1914, maar verliet in 1921 Blankenberge omdat hij directeur werd van de gasfabriek in Wasmuël-Quaregnon (Henegouwen).
  25. E. Menier werd ingewijd op 9 febr. 1910 en E. Callebout op 27 okt. 1910. Dat wijst er op dat men toen bij LF niet vasthield aan de lente-equinox (maart) en de winterzonnewende (december) als inwijdingsdata. Men spreekt nu ook niet meer over eerste en tweede secretaris maar secretaris en adjunct-secretaris. Men oefent doorgaans een functie uit voor drie jaar, de secretaris blijft dikwijls langer op post.
  26. H. Godar, Histoire de la Gilde des Archers de Saint-Sébastien de la Ville de Bruges. Brugge, 1947, p. 486. H. Godar (1909-1979), bekende gynaecoloog in Brugge, was in 1947-1949 gelijktijdig Hoofdman van Sint-Sebastiaan en AM van LF.  Zie: W.P. Dezutter, In memoriam Henri Godar, in: Brugs Ommeland, 1980, 2, p. 145.
  27. P. Lefèvre, De Liberale Partij als organisatie van 1846-1914, in: A. Verhulst en H. Hasquin (red.), Het Liberalisme in België. Twee honderd jaar geschiedenis. Brussel, 1989, p. 75-82; E. Witte, De triomf van het liberalisme (ca. 1850-1884), in: E. Witte, J. Craeybeckx en A. Meynen (red.), Politieke geschiedenis van België. Brussel, 1997, p. 61-101.
  28. A. Van Acker was in 1940 adjunct-redenaar van LF en opnieuw in 1945. De redenaar was het liberaal boegbeeld Victor Sabbe (1906-1958), kleinzoon van Julius Sabbe (1846-1910). J. Sabbe was in 1872 de oprichter van de Brugse afdeling van het Willemsfonds en in 1881 stichtend lid van LF.
  29. Het lijkt meer dan aannemelijk dat A. Van Acker hier handelde vanuit de reflex van de grote taalwetten die in de jaren dertig tot stand kwamen zoals: de wet op het taalgebruik in bestuurszaken (28 juni 1932), de wet op het taalgebruik in het lager- en middelbaar onderwijs (wet van 14 juli 1932), de wet op het taalgebruik in de rechtspleging (15 juni 1935).
  30. Die Brugse werkplaats kwam officieel op het tableau van het Grootoosten van België (G.O.B.) op 26.2.1939, sinds 1947 in Oostende en op 2.1.1960 overgegaan naar een nieuwe obediëntie de Grootloge van België (G.L.B.). Achiel Van Acker bleef bij LF tot aan zijn overlijden in 1975. LF werd in 1959 tweetalig en in 1971 officieel Nederlandstalig.  Sinds 1946 bestond de mogelijkheid om het Nederlands te gebruiken op plechtigheden.
  31. Het privé briefpapier van L. Van Hollebeke was tweetalig Frans-Nederlands.
  32. Bart D’hondt, Geschiedenis van het Brugse Willemsfonds (1872-2000), in: Juul Hannes (red.), De charme van de rede. Huldeboek Albert Claes. Brugge-Gent, 2004, p. 163-218.
  33. A. Van den Abeele, De Balie van Brugge. Geschiedenis van de Orde van advocaten in het gerechtelijk arrondissement Brugge. Brugge, 2009, p. 112.
  34. Het is nog de tijd dat de vrouwen geen eigen naam droegen. Over de geslachtsnaam en de emancipatie van de vrouw zullen we hier niet verder uitweiden. Bij het Willemsfonds werd Louis plots Lodewijk !  Wellicht diende de weduwe onder de naam Van Hollebeke de zaak van haar overleden man verder te zetten.  We mogen dus niet lichtvaardig oordelen.
  35. In de provinciale Wegwijzer van West-Vlaanderen en de Stad Brugge (Druk Verbeke-Loys) voor het jaar 1932 wordt L. Van Hollebeke voor de laatste maal vermeld als “expert-comptable”.
  36. Het gebouwencomplex Beenhouwersstraat 2 werd beschermd door een besluit van de Vlaamse Executieve van 7.12.1983 en de maçonnieke tempel werd beschermd bij Ministerieel Besluit van 8.6.1998.

Dit artikel verscheen in het tijdschrift Brugs Ommeland, 2016, 2, p. 121-128.