Monthly Archives: juni 2017

Volksvermaak in Brugge (1878)

Naar aanleiding van hun 25-jarig huwelijksjubileum brachten koning Leopold II en koningin Maria-Hendrika een bezoek aan Brugge.  Door het stadsbestuur werd dit koninklijk bezoek ingeschakeld in het programma van de gemeentefeesten. Het vorstenpaar zou de inhuldiging bijwonen van het bronzen standbeeld van de schilder Jan Van Eyck, een creatie van de Brugse beeldhouwer Hendrik Pickery.

Maandagmorgen 19 augustus 1878 werden de Koning en de Koningin en hun gevolg aan “de statie van den ijzeren weg” door het stadsbestuur verwelkomd.  Rond het middaguur namen ze plaats in een ereloge vóór de Poortersloge.  Ze werden geflankeerd door de pas aangestelde liberale minister van Binnenlandse Zaken Rolin-Jacquemyns.  Na een redevoering van burgemeester A. Visart de Bocarmé, schoof het doek langzaam weg en kwam het majestueuze beeld van de grootmeester van de schilderkunst tevoorschijn.  Een ovatie barstte los. Het programma (Gazette van Brugge, 7 augustus 1878) maakt ook melding van een aantal vermakelijkheden.  Zo was er een schieting met de stalen boog, uitgevoerd door de Koninklijke- en Prinselijke Sint Jorisgilde, op hun plein buiten de Gentpoort, in Assebroek.  Een schieting met de balpijp en de balboog ging door in het Hof van Plaisance.

Het Hof van Plaisance was al op het einde van de 18de eeuw gerenommeerd voor zijn feesten, banketten en dansavonden.  De kroniekschrijver Jozef van Walleghem noteerde al in 1790: “De handbooggilde, komende van Sint-Kruis onder het onophoudelijk losbranden der canons, arriveerde aan d’herberge het Hoveken van Plaisance waar het gild een banket gaf en een bal dat tot de volgende morgen geduerde” (Jozef Van Walleghem, Merckenweerdigste Voorvallen. Brugge 1790. Brugge,1985, p.71).  Die bekende estaminet met feestzaal bevond zich in 1878 in de Timmermansstraat 44 op de Sint-Annaparochie.  Het pand is nu volledig verbouwd.  Men kan het tegenwoordig situeren ter hoogte van de huisnummers 35-37.  Er vonden tijdens de gemeentefeesten op verschillende plaatsen ook bolwedstrijden plaats.  Dat heette toen nog prijskamp en niet wedstrijd.

Op de Lange Rei kon men deelnemen aan het palingtrekken tussen de Snaggaardbrug (toen nog Snaggaert geschreven) en de Carmersbrug.  In deze toen nog zeer volkse buurt was men zeker van succes.  Dierenrechten stonden toen nog niet centraal.  Denk aan het afgeschafte katknuppelen en vele andere kwelspelen.  Het stierengevecht, een kwelspel bij uitstek, geraakt stilaan ook in Spanje zelf omstreden, maar het civilisatieproces is nog niet voltooid.  L. De Bo zegt in zijn bekend Westvlaamsch Idioticon (Brugge-1870-1873) dat het palingtrekken “tot over weinige jaren bestond te Brugge”. In 1878 was dit alleszins nog altijd het geval en wellicht voor de laatste keer aangezien het toen in de andere provincies niet meer voorkwam.  Omdat de palingtrekker de glibberige levende paling vanaf een bootje met blote handen moest proberen te pakken was de deelnemer ook verplicht om te kunnen zwemmen.  Die paling hing immers aan een koord die gespannen werd op manshoogte boven het water.  Wat rekken en strekken was daarbij noodzakelijk.  Over boord slaan met vervolgens een eventuele verdrinking als extra spektakel was niet gewenst.  In 1886 leidde het verbod op palingtrekken, een “wreed vermaak”, tot het “Palingoproer” in de Amsterdamse Jordaan.  Er vielen 25 doden en 36 zwaargewonden.  Natuurlijk speelde ook sociale onvrede een rol en, bij de autoriteiten, de angst voor het opkomend socialisme. Ook onze kranten hebben over deze gebeurtenis bericht.  Het was internationaal voorpaginanieuws. Niet alle tradities kan men handhaven als cultureel erfgoed.  Nu nog een totaalverbod op het onverdoofd slachten zonder uitzonderingswetgeving voor religies.  Maar dat is natuurlijk maar een eerste stap want onze hele industriële voedselproductie spoort ook niet zo goed met dierenwelzijn.

Willy Dezutter

De voorbeschikking van vicaris-generaal Petrus de Pauw (1727-1810)

De mensen maken allerlei plannen maar het is niet aan hen of dat ook gebeurt.  Men zegt dan: “De mens wikt maar god beschikt” (Bijbel, boek Spreuken XVI,9).

Dat je in het leven niet alles kunt plannen omdat er altijd wel iets gebeurt dat je vooraf niet kunt voorzien, ondervond vicaris-generaal Petrus de Pauw (Torhout 1727-Parijs 1810). Die liet het volgende opnemen in zijn testament van 18 augustus 1805: “Mon corps devra être accompagné à L’ Eglise de Saint-Donatien par douze garçons de L’Ecole de la Ville, chacun portant un flambeau de 9278 décigrammes, lesquels flambeaux seront en après distribués, savoir trois aux cidevant pères Capucins, trois aux réligieuses cidevant Capucines, trois aux Colettines et trois aux religieuses de la cidevant abbaye de Ste-Godelieve” (1).  In de lijkstoet (volgens het testament 2de klas) dienden dus 12 Steedse Bollen mee te lopen met een flambeeuw, hier synoniem voor grote kaars.  Omgerekend volgens het pas ingevoerde metriekstelsel was dat een waslicht van meer dan 9 kilo.  Dat was geen abnormaal gewicht; ook nu bestaan er nog paaskaarsen van dergelijke omvang.  De Steedse Bollen waren leerlingen van de Bogardenschool (Katelijnestraat, Brugge) die vanaf 1672 de taak vervulden van flambeeuwdragers-begeleiders in de lijkstoet, indien dit voordien testamentair werd vastgelegd. Vanzelfsprekend gold dit alleen voor de dure begrafenissen.  De gewone man maakte geen testament en werd nooit in de kerk zelf begraven.  Er was dus sociale segregatie.

Petrus de Pauw was deken van de Sint-Donaaskathedraal maar die werd in de revolutietijd (1794-1802) verkocht en afgebroken.  Op 28 april 1799 werd de kerk openbaar verkocht en de volledige afbraak duurde zeker tot eind 1801 (2), hoewel de na-verkoop van bouwmaterialen op de werf zelf nog doorliep tot 1805 (3).  Petrus de Pauw stipuleert in 1805 nog dat hij wenst begraven te worden in Sint-Donaas maar hij is wel al zo realistisch om er tussen haakjes “Sint-Walburga” aan toe te voegen.

Bij de vermelding van de kloosterorden-begunstigers gebruikt hij ook telkens het woord “cidevant” of voorheen (4). Petrus-Jacob de Pauw, eerder al vicaris-generaal in Brugge, werd grootvicaris van Sint-Baafs in Gent, want het bisdom Brugge werd opgenomen en geïntegreerd in het concordataire bisdom Gent (5).  Hij kreeg wel het district Brugge onder zijn hoede.  Het Concordaat tussen de paus en Napoleon werd afgesloten in 1801 en op 6 juni 1802 werden de kerken in Brugge heropend.  De Pauw viel in de smaak van keizer Napoleon en toen die op 19 mei 1810 Brugge bezocht verleende hij hem het kruis van het Légion d’Honneur.  De Pauw hield een positieve lofrede op Napoleon en verzoende zich met de situatie, wat ook blijkt u het feit dat hij met het gewicht van zijn kaarsen al was overgestapt naar het metriekstelsel ! (dat nog niet eens verplicht was).  Napoleon had zonder overleg met de paus het bisdom ’s-Hertogenbosch opgericht en vroeg aan De Pauw om aldaar bisschop te worden.  De hoogbejaarde De Pauw stribbelde wat tegen want per slot van rekening behield hij het respect voor de grote baas in Rome en daarenboven was hij liever bisschop van Brugge geworden.  Over de heroprichting van het bisdom Brugge had hij immers tijdens de ontvangst op het Brugse stadhuis gesproken met Napoleon.  Hij zag zichzelf als een goede kandidaat.

Maar toch vertrok hij in 1810, samen met Frans Bulcke (1756-1825), de pastoor van Zwevezele die hem zou vergezellen, per koets naar Parijs.  Daar kwamen zij aan op 27 augustus en diende hij, nog dezelfde dag, onmiddellijk op audiëntie te komen bij de “Ministre des Cultes” om de aanvaarding van het bisschopsambt te bekrachtigen.  Deze minister, Félix Bigot de Préameneu (1747-1825), was een belangrijk man, want één van de vier juristen die op verzoek van Napoleon meewerkte aan de redactie van de “Code Civil” of Burgerlijk Wetboek.  Oververmoeid door de reis (met de koets over hobbelige wegen) en uitgeput door de ontvangsten en bezichtiging van Parijs overleed hij op 19 september 1810 in Parijs op de leeftijd van 84 jaar.  Maar hij was nu eenmaal de benoemde bisschop van ’s-Hertogenbosch en Napoleon zorgde daarom voor een pontificaal afscheid.  Hij werd begraven op Montmartre, samen met Père Lachaise één van de prestigieuze kerkhoven van Parijs.  De goddelijke Voorzienigheid had er zo over beslist.  Er is wel een (beschadigde) memoriesteen aan de noordzijde van de buitenmuur van de kerk van Sint-Kruis (6).

Willy Dezutter

Noten:

  1. André Vanhulle, Van Vicaris-Generaal De Pauw en zijn testament, in: ’t Schrijverke (Heemk. Kring St.-Anna), jg.24, 1995,9-12,p. 4-12.  Met dank aan J. D’hondt, Stadsarchief Brugge.
  2. Antoon Viaene, Het einde van een kathedraal. De Sint-Donaaskerk te Brugge verkocht en afgebroken, in:  Biekorf, 50 (1949), 9, p. 169-180.
  3. A. Van den Abeele, De langzame verdwijning van de Sint-Donaaskathedraal. 1799-1805, in: Biekorf, 84 (1984), 3,p.317
  4. E. Hélin, De val van twee reuzen op lemen voeten: adel en clerus, in: H. Hasquin (red.), België onder het Frans bewind 1792-1815. Brussel, 1993, pp. 99-140.
  5. Zie voor P. de Pauw vooral L. Preneel, het hfst. De Brugse clerus in de revolutietijd (1794-1802)  in: Michel Cloet (red.), Het Bisdom Brugge. Brugge,1984, p.288 e.v. en voor de ontmoeting tussen Napoleon en De Pauw, ibidem, p. 325-326.  En verder: J.G.M. Sanders (red.), Noord-Brabant in de Bataafs-Franse Tijd 1794-1814: een institutionele handleiding. ’s-Hertogenbosch-Hilversum, 2002.
  6. René Duyck, De memoriesteen van vicaris-generaal Pieter De Pauw in Sint-Kruis, in: Brugs Ommeland, 1997,3,p. 177 e.v.

Dit artikel verscheen in Brugs Ommeland, 2017, 1, p. 28-30 en in hetzelfde nummer ook Willy Dezutter, De Steedse Bollen in Brugge: Flambeeuwdragers in de lijkstoet. Deel I. De periode 1672-1883. In: Brugs Ommeland, 2017, 1, p. 3-20. Deel II over de periode 1883-1920 zal verschijnen in B.O. 2017, 2.