De Brugse loge La Réunion des Amis du Nord (1803-1831) kreeg het op het eind van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden zeer moeilijk en zou na de Belgische revolutie niet meer heropgericht worden (1). Zoals in de Franse Tijd bleef hun vergaderlokaal op het adres Steenhouwersdijk 13 (nu 3). In 1819 was Charles Doudan (1773-1861) eigenaar van dit pand. Hij was gewezen achtbare meester en de laatste penningmeester. De loge bleef er tot 1830; de vereffening vond plaats in februari 1831. De rekeningen werden definitief afgesloten op 1 maart 1832. Het jaar 1831 betekende nochtans het feitelijke einde van deze vrijmetselaarsloge die dan ook niet meer betrokken was bij de stichting van het Grand Orient de Belgique in 1833 hoewel ze daartoe op 1 februari 1833 schriftelijk uitgenodigd werden.
Joseph-Jean Godfroid (° Brussel 1784), ontvanger van de domeinen, zal in 1829 Charles Doudan opvolgen als achtbare meester (voorzittend meester). Hij zal meteen de laatste zijn. Het laatste document dat J.J. Godfroid als achtbare meester ondertekende, dateert van 18 augustus 1830. De revolte brak in Brugge los op 28 augustus 1830. Er bleven een aantal attesten bewaard (2) waarbij J.J. Godfroid als achtbare meester aan broeder aalmoezenier of aan broeder penningmeester de toelating verleende een steungeld te verlenen aan vrijmetselaars in nood en op doortocht door Brugge.
Toen bestond nog het gebruik dat men op vertoon van zijn maçonniek diploma individueel kon aankloppen om steun. Het diploma, dat werd afgeleverd na de meesterverheffing, kon men in vier delen vouwen zodat het een soort maçonniek paspoort werd. In artikel 14 van het reglement wordt de functie van de broeder-aalmoezenier omschreven. Deze broeder (le frère hospitalier, ook wel aumônier hospitalier) beheerde onafhankelijk van de penningmeester de gelden van de tronc de la bienfaisance (de steunbus).
De Statuts et Réglemens de la loge de Bruges (gedateerd 13 oktober 1804) telt 90 artikels. Tijdens de Hollandse periode bleef dit reglement uit de Franse Tijd onverminderd van kracht. Alleen het woord France werd gewoon vervangen door Pays-Bas. In de loge maakten de Franse ambtenaren plaats voor Nederlandse.
Op 5 december 1829 werd steungeld uitgekeerd aan de leraar Adolphe Keyser (van het Grootoosten van Engeland). Hij was zonder betrekking en wenste via Oostende naar Engeland terug te keren. Op 25 mei 1830 kreeg J.F. Leuning van de loge Pythagoras uit Munden (3) een bijdrage. Hij was op weg naar Calais door een “borstkwaal” getroffen. Op 21 juni 1830 ontving een weduwe met zes kinderen een bedrag wegens het plots overlijden van haar man, zeekapitein Rodde, lid van de loge La Trinité Unitaire in Duinkerke. Brugge was in die tijd geaffilieerd met de loge L’Amitié et Fraternité uit Duinkerke.
Misschien verliep het contact langs deze weg. Hoe een weduwe anders in contact kon komen voor zo’n aangelegenheid, valt moeilijk na te gaan. Het wijst er in ieder geval op dat de solidariteit grensoverschrijdend was en er wellicht briefwisseling aan vooraf ging. Als broeder op reis kon men zich tenminste nog ter zitting presenteren als frère visiteur (bezoekende broeder), maar van telefoon, sms-berichten en email was er nog geen sprake. Het was ook een zaak van vertrouwen en men moest zich hoeden voor oplichting. Verificatie was zeker noodzakelijk.
Verder werd, zonder opgave van motivering, steungeld verleend op 22 juli 1830 aan Goddefroy van de loge L’ Astre de l’Orient in Vlissingen; op 28 juli 1830 aan de fabrikant F.W. Boyez van een loge in Gdansk (Dantzig) en aan F.L. von Dorval van de loge Henri IV te Parijs; op 31 juli 1830 aan Botte van de loge Les Défenseurs de la Liberté Hellénique in Korinthe, en het laatste attest werd afgeleverd op 18 augustus 1830 ten gunste van Van Campenhout (4) van de Zeeuwse loge La Compagnie Durable in Middelburg.
Op te merken valt dat het hier in alle acht gevallen om buitenlanders gaat, hoewel Vlissingen en Middelburg uiteraard tot het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden behoorden.
La Réunion des Amis du Nord was niet geaffilieerd met Vlissingen en Middelburg (de Westerschelde lag er tussen !), maar wel met de loge L’Amitié sans fin in Sluis.
Er is een piek in de zomermaand juli, wanneer er veel gereisd werd. De steun aan een lid van een Griekse loge kan nauwelijks verbazen. De Brugse loge had in 1826 al eens 75 goudfrank overgemaakt aan de Griekse onafhankelijkheidsstrijders die onderworpen waren door het Ottomaanse rijk. Deze strijd (1821-1830) werd in het Westen gesteund door de Filhellenen die geld inzamelden en vrijwilligers ronselden (5). De Filhelleense beweging genoot in het Verenigd Koninkrijk de steun van de georganiseerde vrijmetselarij.
In België blijft de liefdadigheid van de loges, om redenen van discretie, veelal onzichtbaar maar ze bestaat wel. Dit staat in schril contrast tot de opzichtige charity van de loges in Groot-Brittannië en de VS.
Sinds de 18de eeuw werd in logebijeenkomsten bij ons aandacht besteed aan de “armenbus” om steun te verlenen aan behoeftige logeleden, hun gezinsleden en nabestaanden. Nu is er ook een sterk uitgebouwde sociale zekerheid. Zowel in Nederland als in België regelt nu de wet de financiële bijstand voor mensen die geen of onvoldoende inkomen of vermogen hebben om in hun levensonderhoud te voorzien en daarnaast niet in aanmerking komen voor andere uitkeringen. Naast de particuliere bijstand voor leden kent de vrijmetselarij ook een op de buitenwereld gerichte filantropie.
Willy Dezutter
Noten
1 W.P. Dezutter, De loge La Réunion des Amis du Nord (1803-1831) in Brugge, in: Brugs Ommeland, 50 (2010), p. 39-51.
2 Brugge, Bisschoppelijk Archief, C. 536.
3 In het attest staat Munden (Hannover).
4 Bij Rodde, Goddefroy, Botte en Van Campenhout wordt de voornaam niet vermeld.
5 P. Gouw, De Griekse onafhankelijkheidsstrijd (1821-1832) en het Europese filhellenisme, in: De Boekenwereld, jg. 35, 2019, 4, p. 35-38.
Deze tekst verscheen in het tijdschrift Brugs Ommeland, 2023, 4, p. 284-286.
Bij gemeenteraadsbesluit van 26 april 1957 kreeg Louis de Potter in Brugge een straatnaam (1) en dat was zeker niet voorbarig gezien zijn rol als wegbereider van de Belgische revolutie en later als lid van het Voorlopig Bewind. Hij was niet alleen politicus maar ook journalist en publicist. Zijn lijst van publicaties is indrukwekkend (2).
Het was wachten tot het aantreden van Pierre Vandamme (1895-1983), die op 1 juli 1956 Victor Van Hoestenberghe (1868-1960) was opgevolgd als burgemeester van Brugge (van 1924-1956), dat een republikein en antiklerikaal genade vond. Ook de tweede schoolstrijd (1950-1958) woedde nog volop.
Overal valt te lezen dat hij geboren werd in Brugge, alleen R. Dalemans en N. de Potter geven als geboorteplaats Loppem (3). Hij was de zoon van Pierre-Clément de Potter de Droogenwalle (1759-1824) die gehuwd was met Marie-Catherine Maroucx d’Opbrakel ( 1753 – 1833). Zijn vader liet een neoclassicistisch landhuis bouwen in Loppem maar officieel waren zij gedomicilieerd in Brugge, waar hij aan de Dijver maar liefst drie huizen in bezit had. Het landhuis in Loppem werd in 1862 afgebroken toen daar het neogotische kasteel van Loppem (bouwheer Charles van Caloen) verrees (4). Het is aan de Dijver dat Louis de Potter op woensdag 26 april 1786 om zes uur ’s avonds het levenslicht zag (5).
In de zomer van 1859 bracht De Potter nog enkele weken door in Blankenberge om te herstellen van een chronische bronchitis maar zijn toestand verslechterde zodat zijn vrouw en zoon hem naar Brugge overbrachten waar hij op vrijdag 22 juli 1859 zou overlijden op de leeftijd van 73 jaar. Hij was toen wel gedomicilieerd in Brussel. Hij werd begraven op het kerkhof van Sint-Joost-ten-Node (Brussel) en later bijgezet in het familiegraf op de openbare begraafplaats van Evere (6). De Potter was Bruggeling maar als revolutionair speelde zijn leven zich af zowel in Brussel als in ballingschap in Parijs.
Vrijmetselaar
Zowel de vrijmetselarij als de religie zijn in de loop der tijd geëvolueerd. Wat vijftig jaar geleden nog een doodzonde was, is het nog steeds maar wordt niet meer zo gepercipieerd. Het gebod tot mishoren, vleesderving op vrijdag, de praktijk van het biecht horen, e.a. zijn binnen de katholieke kerk niet meer hetzelfde als zestig jaar geleden toen met het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) de kerk bij de tijd werd gebracht. De vrijmetselarij evolueerde van een gezelligheidsvereniging (18de eeuw) naar een combattieve loge in het midden van de 19de eeuw en dat onder impuls van het Grootoosten van België en hierbij geholpen door een blunder van het Belgische episcopaat.
In België betekent het jaar 1838 een eerste keerpunt in de verhouding tussen vrijmetselarij en episcopaat. De oprichting van de loge La Fidélité in Gent in 1837 was hen een doorn in het oog. In december 1837 publiceerden kardinaal Engelbert Sterckx en de Belgische bisschoppen een herderlijke brief met een veroordeling van de vrijmetselarij. De gelovigen werd uitdrukkelijk verboden toe te treden of te sympathiseren en dit op straffe van excommunicatie (7). Op verzoek van de Brugse bisschop Frans-René Boussen (bisschop van 1834-1848) verscheen er ook een Nederlandstalige versie. Deze zendbrief werd op de eerste zondag van 1838 in alle kerken vanaf de preekstoel voorgelezen (8). Die bisschoppelijke oorlogsverklaring, door de koning en de regering beschouwd als ferm overdreven, wijzigde de oriëntering van de Belgische vrijmetselarij die steeds meer evolueerde in de richting van het antiklerikalisme. In tegenstelling tot de bisschoppelijke verwachtingen traden de vrijmetselaars niet massaal uit, maar versterkte de brief de belangstelling voor de vrijmetselarij en werden in totaal elf nieuwe loges opgericht. Dat was o.m. het geval in Brugge waar door het Grootoosten van België op 27 mei 1839 een constitutie werd verleend voor de oprichting van de loge La Tolérance. Zo’n naam zou men enkele jaren voordien nooit aan een loge gegeven hebben.
Louis de Potter trad toe tot de vrijmetselarij toen die nog een totaal ander karakter vertoonde. De tentoonstelling (met bijgaande catalogus) over Een eeuw vrijmetselarij in onze gewesten 1740-1840 in de ASLK-Galerij in Brussel in 1983 heeft de standaard gezet voor het wetenschappelijk onderzoek over dit onderwerp. De gezaghebbende Prof. André Uyttebrouck (ULB) schreef daarin dat de Potter onder het Frans bewind lid werd van de loge La Paix in Brussel (9). Sindsdien wordt dat overal steeds maar herhaald. Prof. Uyttebrouck gaf hiervoor geen bron op maar het lag wel voor de hand om dat te veronderstellen aangezien de naam van de Potter als erelid voorkomt op een tableau (gedrukte ledenlijst) van de loge La Paix uit 1814 (10).
De ereleden, zoals in het geval van dirigent en componist Charles Hanssens (Gent 1777- Brussel 1852), bij La Réunion des Amis du Nord in Brugge (11) behoorden meestal tot een andere loge dan de eigen werkplaats. Paul Delsemme (12) maakte van erelid het woord lid in 1814 en legde daarmee opnieuw de basis voor algemene navolging (13). Alleen R. Dalemans en N. de Potter (14) trokken de vermelding van Delsemme in twijfel omdat De Potter zich in 1814 al in Italië bevond. Hij kon dus gewoonweg geen vrijmetselaar geweest zijn! Daar gaan ze wel erg kort door de bocht met hun saga.
In de Koninklijke Bibliotheek van België in Brussel wordt een reeks maçonnieke handschriften uit de 19de eeuw bewaard onder de titel Tableaux des FFF comportant différentes loges des pays et de l’ Europe (15). Daar valt te lezen dat Louis-Joseph-Antoine de Potter (Bruges, 1785), homme de lettres, op 10 oktober 1808 in Brussel werd ingewijd bij de vrijmetselaarsloge La Candeur (16). Deze notitie werd geschreven in de periode dat hij al in Rome verbleef gezien de vermelding membre non résidant à Rome. De expliciete vermelding van de precieze inwijdingsdatum wijst er wel op dat de auteur goed op de hoogte was. De Potter was op het moment van de inwijding 22 jaar oud. De minimum leeftijd lag toen op 21 jaar en is sindsdien ongewijzigd gebleven (17).
In de 18de eeuw was de logenaam La Candeur nog heel gewoon bijv. (Parijs (Fr.), Gent (B), Culemborg (Ned.) hoort in dat rijtje thuis en toen het Grand Orient de France op 8 november 1804 in Brussel een nieuwe loge oprichtte koos men ook voor die naam. Men zou de naam in het Nederlands kunnen vertalen als de oprechtheid, de onbedorvenheid, de argeloosheid. In de 18de eeuw en begin 19de eeuw werden in de naamgeving de goede betrekkingen tussen de leden benadrukt: broederschap, vriendschap, verbond, trouw, standvastigheid, argeloosheid, gelijkheid, gerechtigheid e.d. (18). Op 6 maart 1809 werd aan La Candeur ook een kapittel gehecht. Aan die kapittelgraden zal De Potter niet zoveel belang gehecht hebben want hij was niet zo voor het rituele aspect van de vrijmetselarij. Hij was een man van actie en niet van zelfbespiegeling. Op 20 april 1816 fuseerde La Candeur met de Brusselse loge La Paix (gesticht 28.4.1802) en bleef onder de benaming La Paix et Candeur bestaan tot in 1836 (19).
Italië
In 1811 vertrok hij naar Italië en verbleef tot 1821 in Rome en van 1821 tot 1823 in Florence. In Rome verdiepte hij zich op kritische wijze in de kerkgeschiedenis en zijn boeken werden prompt op de index geplaatst (20). Niet dat er onwaarheden in stonden maar de macht van de kerk werd aangetast dus moest het geneutraliseerd worden.
We hoeven ons geen zorgen te maken over zijn financiën want hij kwam uit een welstellende adellijke familie. Na het overlijden van zijn vader in 1824 nam hij persoonlijk afstand van zijn adellijke titel maar niet van het geërfde vermogen! Wel werd hij in 1815 tot provisor van het Hospitium van Sint-Juliaan-der-Vlamingen benoemd, een pelgrimshospitaal in Rome. Er waren verschillende provisoren en hij werd de chanoine laïque genoemd (Souvenirs Intimes, p. 38).
De Brugse kunstschilder Joseph Odevaere (1775-1830) vertrok eind oktober 1805 vanuit Parijs naar Rome waar hij zou blijven tot 1812. In dat jaar was hij ook in Parijs en op 22 november 1812 is hij aanwezig in Gent (21). In Rome maakte hij in 1811 een portret van Louis de Potter, “De Potter spelend op een gitaar” dat zich in het Kasteel van Loppem (Zedelgem-Loppem) bevindt (22). De vriendschap tussen De Potter en Odevaere bleef bestaan. In 1823 waren beiden lid van de eerste Société des Douze, een geleerd, literair en culinair genootschap dat bijeenkwam in Brussel en uit twaalf personen bestond.
Joseph Odevaere zal in de eerste helft van 1813 ingewijd worden als leerling bij de loge La Réunion des Amis du Nord in Brugge. Zijn initiator was Voorzittend Meester (Achtbare Meester) François Bertram (1766-1826), reder van beroep. Hij kreeg in 1826 een kerkelijke begrafenis en werd bijgezet in de familiekelder vak 11, grafnummer 44 op het kerkhof van de parochie Sint-Kruis (23). Ook de broer van Joseph Odevaere, de grootgrondbezitter Anselme Odevaere jr. (1779-1839) werd lid van La Réunion des Amis du Nord. Hun vader Anselme Odevaere (1744-1810) was sinds 1766 lid van de loge La Discrète Impériale in Aalst en niet bij La Parfaite Egalité in Brugge (24). J. Odevaere hoefde dus niet door De Potter gestimuleerd te worden om met de vrijmetselarij in aanraking te komen, het is duidelijk dat zij zich verwant voelden.
Datzelfde gevoel zal bestaan hebben tussen hem en de schilder François-Joseph Navez (1787-1869), met wie hij hecht bevriend was. De jonge schilder Navez woonde van december 1817 tot in 1819 in hetzelfde huis als de Potter en zijn geliefde Matilde. F.J. Navez zal op 25 maart 1834 ingewijd worden bij de Brusselse loge Les Amis Philanthropes. De Potter werd dus altijd al omringd door gelijkgestemden.
Hierbij mogen we zeker zijn belangrijkste huisgenoot niet vergeten, zijn geliefde Matilde Malenchini-Meoni (Livorno 3.12.1779 – Fiesole 8.9.1858). Matilde was kortstondig gehuwd met Vincenzo Malenchini maar bleef haar leven lang de achternaam Malenchini gebruiken. V. Malenchini was vrijmetselaar. Matilde bleef bij De Potter zowel in Rome als in Florence. In mei 1826 kwam er een eind aan die liefdesverhouding en namen Louis en Matilde in Parijs afscheid van elkaar (25). Zij ontving van hem een jaarlijkse rente van 1200 francs. De Potter (die zeven jaar jonger was dan haar) had een uitgesproken kinderwens waaraan zij niet kon voldoen.
Daarom ging hij op zoek naar een geschikte partner buiten het adellijk milieu en viel zijn oog op Sophie Van Weydeveldt, alias De Campré (1808-1896). Die schonk hem reeds op 11 november 1827 in Brussel een zoon Agathon. Zij was 18 jaar en hij 40 toen ze kennis kregen. In totaal kregen ze vier kinderen. Er waren al twee zonen geboren, Agathon en Eleuthère, alvorens ze officieel in het huwelijk traden op 28 oktober 1830 (25a). De Stedelijke Musea van Brugge bezitten een mooi portret van Louis de Potter geschilderd door Matilde Malenchini-Meoni (26). Het kan ontstaan zijn in 1822 en hij werd geportretteerd in de bibliotheek van de familie Ricci in Florence. Zijn verblijf in Florence moest De Potter in het voorjaar 1823 onderbreken omdat de familie hem terugriep wegens ernstige ziekte van zijn vader Pierre Clément de Potter (27) die op 23 januari 1824 zal overlijden in Brussel waar hij verbleef om gezondheidsredenen. Hij werd wel overgebracht naar Loppem waar hij bijgezet werd in een nieuwe grafkelder op het kerkhof. Zijn echtgenote vond later daar ook haar laatste rustplaats. Oorspronkelijk zou Louis terugkeren naar Italië maar allerlei besognes met de erfeniszaken weerhielden hem daarvan.
Brussel
De Potter bleef niet in Brugge maar verhuisde in juni 1824 opnieuw naar Brussel samen met zijn moeder. Hij vroeg ook aan Matilda Malenchini om vanuit Italië naar Brussel te komen. In Parijs wachtte hij haar op en op 31 juli 1824 werd zij in het vreemdelingenregister van Brussel ingeschreven (28). Hun huis in Brussel (Nieuwstraat 449) werd het trefpunt voor Italianen op doorreis maar er waren er ook die langer bleven.
Eén van hen was Martial Reghellini (1758-1853) die zich ook M. Reghellini de Schio noemde omdat hij afkomstig was van Schio (prov. Vicenza, Italië). Hij was vrijmetselaar en liet zich bij aankomst in Brussel op 12 november 1825 affiliëren bij de Brusselse loge Les Vrais Amis de l’Union (29). In Brussel ontplooide hij een grote maçonnieke activiteit ook op het vlak van publicaties (30). Het bekendst zijn L’Esprit du dogme de la Franche Maçonnerie (31) en La Maçonnerie considérée comme le résultat des religions égyptienne, juive et chrétienne (32). Reghellini ging veel te rade bij de Potter en bedankte hem uitvoerig in zijn boeken. Prof. John Bartier weet ons dan ook te vertellen dat de Potter hem gedurende 35 jaar steunde met geld, wijn en goede raad (33). Reghellini gaf op 23 september 1840 plots ontslag in zijn loge en zal overlijden in Elsene op 19 augustus 1853. Het oordeel van de Potter zelf was niet min: M. Reghellini Italien, sachant beaucoup de choses, mais les sachant mal (34).
De Souvenirs intimes
Louis de Potter zijn memoires, de Souvenirs Intimes, werden postuum uitgegeven in het jaar 1900 (34a). Samen met zijn Révolution belge de 1828 à 1839. Souvenirs personnels. (Brussel, 1839) vormen zij de complete gedenkschriften. Het was zijn zoon Agathon de Potter (1827 –1907) die instond voor de uitgave en ter aanvulling het laatste hoofdstuk schreef. Het boek begint met een Avis Essentiel waarin L. de Potter vraagt om het kort na zijn overlijden uit te geven maar dit in overleg met de weduwe. Zijn echtgenote Sophie Van Weydeveldt (1808–1896) verzette zich daartegen.
Die wens werd door Agathon , die instond voor de uiteindelijke redactie gerespecteerd en hij zal het boek pas publiceren na het overlijden van zijn moeder. Er werden op verzoek van zijn moeder en zijn zus Marie-Christine (in 1812 gehuwd met baron Joseph-Bernard van Caloen) ook enkele intieme zaken geschrapt. Die wegelaten gedeelten worden in de tekst aangeduid met puntjes. Uit de Avertissement vernemen we dat hij het op schrift stellen eindigde in 1851 en aan zijn zonen vraagt om het te voleindigen met een laatste hoofdstuk. Zijn tweede zoon Eleutherius (1830–1854) overleed in 1854 in Pisa (Italië) dus werd het de oudste zoon Agathon die de taak op zich nam. In de Préface staat nogmaals duidelijk dat hij deze memoires schreef ter attentie van zijn kinderen. Het eerste deel van het boek behandelt de periode 1786–1839. Hij schrijft echter niet over zijn toetreding tot de vrijmetselarij. Wat dat aspect betreft blijven we dus op onze honger zitten.
Besluit
Louis de Potter bleef voor zijn broeders Notre Respectable Frère, ook toen hij niet meer op de kolommen verscheen. Zijn moederloge La Candeur was in 1816 gefuseerd met La Paix en na terugkeer in Brussel in 1824 nam hij daar niet meer deel aan de arbeid. Hij werd dus ingewijd op 10 oktober 1808 bij de loge La Candeur en niet bij La Paix zoals tot nu werd aangenomen. In 1809 kan hij al meester-vrijmetselaar geweest zijn. De aanneming tot leerling, bevordering tot gezel en de verheffing tot meester nam toen slechts één jaar in beslag. Bij La Paix werd hij, zeker sinds 1814, vermeld als erelid terwijl hij toen in Rome verbleef. Dat is niet wereldschokkend maar doet wel een hardnekkige mythe teniet. Niettemin werd hij in de revolutiejaren 1830 nog steeds gerekend tot de groep van vrijmetselaren (35); het cliché wilt nu eenmaal dat vrijmetselaars complotteurs zijn. Wel werd hij regelmatig uitgenodigd om zich bij een loge aan te sluiten zo onder meer door Lucien Jottrand (1804-1877) die in 1860 een zeer betrouwbare biografie schreef (36). Ze hadden samen gewerkt op de redactie van de Courriers des Pays-Bas waar ze elkaar voor het eerst ontmoetten in april 1826 (37).
Ook Goswin baron de Stassart (1780-1854) bleef hem mon frère noemen. Deze liberale politicus was grootmeester van het Grootoosten van België (G.O.B.) van 1835 tot 1841. Hij zal in 1841 aftreden omdat de denkrichting van het G.O.B. totaal veranderde. We schetsten dat reeds hogerop. Op 22 november 1838 schreef L. de Potter een brief aan De Stassart met de merkwaardige zin Maçon aussi peu zélé que je suis mauvais catholique (38). De weinig vlijtige maçon De Potter stierf zonder de genademiddelen van de kerk maar de Stassart bleef katholiek. De Belgische vrijmetselarij zal pas tussen 1842-1848 zich definitief mengen in de strijd om de politieke macht met het antiklerikalisme als hefboom (39). Na 1871 werd door het Grootoosten van België (stichting 13 januari 1833) de aanroeping van de Opperbouwmeester van het Heelal (Le Grand Architecte de l’Univers) en het geloof in de onsterfelijkheid van de ziel niet meer verplicht gesteld. Toen was de nieuwe marsrichting voor iedereen duidelijk.
Willy Dezutter
Résumé français – Louis de Potter et la Franc-Maçonnerie
Louis de Potter (Bruges/Belgique 1786 – Bruges/Belgique) 1859) est un journaliste, historien, homme d’État et révolutionnaire belge. Il appartenait à une famille très aisée anoblie le 17 avril 1764. Sur l’avis de ses médecins qui lui conseillent un changement de climat, il part pour l’Italie en 1811 et vit d’abord à Rome pendant dix ans, puis à Florence pendant deux ans de 1822 à 1823.
À Rome il fait la connaissance de la peintre Matilde Malenchini (1779 – 1858), de sept ans son ainée, avec qui il a une relation, partageant avec elle, de 1817 à 1820 une maison chez son compatriote, le peintre François-Joseph Navez. Ils vécurent ensemble à Florence de 1821 è 1823. En 1823, Louis de Potter doit rentrer à Bruges en raison de la santé de son père. Après la mort de son père en 1824, il s’installe à Bruxelles avec sa mère. Il commence sa carrière politique en tant que rédacteur au Courrier des Pays-Bas, journal libéral d’opposition, où il déploie sa verve de polémiste contre le clergé catholique, l’aristocratie et le gouvernement de Guillaume 1er des Pays-Bas. Il devient un tribun et porte-drapeau du peuple dans les médias. Le 28 septembre 1830, du balcon de l’Hôtel de Ville de Bruxelles, acclamé par 20.000 citoyens, Louis de Potter prononce un vibrant discours de l’indépendance de la Belgique. Louis de Potter fut intégré au gouvernement provisoire belge [référence fr.wikipédia.org grâce à Andries Vanden Abeele].
Louis de Potter a été initié à la loge La Candeur à Bruxelles le 10 octobre 1808. Il avait vingt-deux ans à ce moment-là. Le 20 avril 1816 La Candeur fusionnait avec la loge Bruxelloise La Paix (fondée 28.4.1802) et continuait à exister sous le nom La Paix et Candeur jusqu’en 1836. Chez La Paix il était mentionné depuis 1814 comme membre honoraire. Contrairement à tout ce qu’on a toujours prétendu Louis de Potter n’a pas été initié à la loge La Paix à Bruxelles mais bien le 10 octobre 1808 à la loge La Candeur dans la même ville. C’est Willy Dezutter, l’auteur de cette contribution et spécialiste de la maçonnologie belge, qui a constaté ce nouveau fait historique du curriculum maçonnique de Louis de Potter.
1 A. Schouteet, De straatnamen van Brugge. Brugge, 1979, p. 135. Het betreft een zijstraat van de Koolkerkse Steenweg.
2 Hij kreeg een zeer mooi artikel op de internetencyclopedie Wikipedia en zijn levensverhaal werd boeiend verteld door Johan op de Beeck, Het verlies van België. De strijd tussen de Nederlandse koning en de Belgische revolutionairen in 1830. Amsterdam,2015. Meer preciseringen bij Els Witte, Belgische Republikeinen. Radicalen tussen twee revoluties (1830-1850), Antwerpen, 2020. p. 40-42 en 122-124. In dit werk van Els Witte staan geen verwijzingen naar de vrijmetselaarsstatus van De Potter, dat is eveneens het geval voor de grondige biografie in 2 delen van John Goddeeris, Louis De Potter, Brugge 1786-1859, Koninklijke West-Vlaamse Gidsenkring, Ieper, deel 1, 2019 en deel 2, 2020.
3 R. Dalemans en N. de Potter, Louis de Potter. Révolutionaire Belge en 1830. Charleroi, 2011, p. 13. Louis Joseph Antoine de Potter werd ontegensprekelijk geboren in Brugge op 26 april 1786 in het ouderlijk huis aan de Dijver. Zie: J. Goddeeris, L. de Potter, deel 1, p. 10.
4 V. van Caloen, J. van Cleven en J. Braet, Het Kasteel van Loppem. Oostkamp, 2001, p. 11 en 23.
5 J. Op de Beeck, Het verlies van België, p. 12.
6 J. Op de Beeck, idem, p. 429-430.
7 J. Bartier, La condamnation de la franc-maçonnerie par les evêques belges en 1837. In: Guy Cambier (red.), Laïcité et Franc-Maçonnerie, Brussel, 1981, p. 225-232 en H. Hasquin, Les Catholiques Belges et la Franc-Maçonnerie. Waterloo, 2011, hfst. III De la rupture catholique à la singularisation maçonnique (1837-1872).
8 Die zendbrief verscheen eveneens integraal in de katholieke Gazette van de Provincie West-Vlaenderen en der Stad Brugge, nr.5, woensdag 10 January 1838.
9 Een eeuw vrijmetselarij in onze gewesten. 1740-1840. Galerij ASLK, Brussel, 1983, p. 224. Zonder bronverwijzing en datering.
10 L.J. Peellaert, La représentation maçonnique dans les noms de rues de Bruxelles. Brussel, 1982, p. 325. In de bijdrage van Marc D’Hoore, Politiek/Brussel, stad van vrijmetselaars, in A. Despy-Meyer (red.), Brussel, vrijmetselaars in de stad. Brussel, 2000, p. 28 e.v. komt L. de Potter niet voor.
11 W.P. Dezutter, De loge “La Réunion des Amis du Nord” (1803-1831) in Brugge, in: Brugs Ommeland, 2010,1,p. 39-51 en op www.willydezutter.be Charles Hanssens, ledenlijst 1808, erelid. Was in 1807 medeoprichter van de loge “Les Vrais Amis” in Gent.
12 P. Delsemme, Les écrivains francs-maçon de Belgique. Bibliothèque de l’ULB. Brussel, 2004, p. 68. De bewaarplaats van die ledenlijst wordt nooit door iemand aangegeven maar bevindt zich in de Koninklijke Bibliotheek van België, Brussel, handschrift 11.215 A.
13 Op www.wikiwand.com staat hij bij Franc-Maçonnerie bruxelloise au XIXe siècle vermeld als lid van La Paix, Grand Orient de Belgique (dat pas in 1833 werd opgericht !).
14 R. Dalemans en N. de Potter, op.cit. p. 107.
15 Deze reeks loopt van de nrs. 11.215 t/m 11.221. Met dank aan Dr. L. Reynhout, Kon. Bibliotheek Brussel, afd. handschriften.
16 Kon. Bibliotheek, Brussel, handschrift 11221 D. Het geboortejaar van De Potter is wel 1786, niet 1785.
17 Art. 67 van de statuten en reglementen van de Brugse loge “La Réunion des Amis du Nord”, goedgekeurd op 13 okt. 1804, luidt “Aucun individu ne pourra être présenté à l’initiation qu’il n’ait accompli sa 21e année”. Exemplaar privé verzameling, Brugge.
18 A. U[yttebrouck], Idealen en deugden, menselijke betrekkingen, in: Charles L. Tomas, (red.), De vrijmetselarij en Europa van de 18de eeuw tot heden. Brussel, 1993, p. 111.
19 A. de Witte, Sceau de la loge “Paix et Candeur” à l’Orient de Bruxelles. Uitgever J. Goemaere, Brussel, 1901, 10 p. (Revue Belge de numismatique). Alphonse de Witte (1851-1916) was numismaat. Zie over hem Andries Van den Abeele, De Bruggeling Bruno De Witte en zijn nakomelingen, in Brugs Ommeland 62 (2022), 4, p.245-259, vooral p. 256-258.
20 De Potter, Considérations sur l’histoire des Grand Schisme d’Occident. Brussel, P.J. De Mat, 1816, 2 vol. Idem, L’Esprit de l’Eglise ou Considérations sur l’histoire des conciles des papes, depuis Charlemagne jusqu’à nos jours. Parijs, 1821, 6 vol. Hij publiceerde onder de naam “ De Potter.”
21 M. Woussen en D. Coekelberghs, in: D. Coekelberghs en P.Loze (red.), Om en rond het neo-classicisme in België. Brussel, 1986, p. 169-171. Zie voor de carrière van J.D. Odevaere: Jean Luc Meulemeester, Brugse kunstenaars tijdens de Franse overheersing , in: H. Anseeuw, J. Anseeuw, B. Gevaert (red.), Brugge voor Napoleon, Brugge, 2021, p. 349-416, vooral p. 360-367.
22 V. van Caloen, J. van Cleven en J. Braet, op. cit. p. 170.
23 Willy Dezutter, François Bertram-Boudeloot (1766-1826), achtbare meester van de Brugse loge “La Réunion des Amis du Nord” in relatie tot de kunstschilder Joseph Denis Odevaere (Brugge 1775-Brussel 1830), in: Brugs Ommeland, 62 (2022), 3, p. 200-206, vooral p. 202-204.
24 A. Van den Abeele, In Brugge onder de acacia. De vrijmetselaarsloge “La Parfaite Egalité” (1765-1774) en haar leden. Brugge, 1987,p. 322 en Guy Schrans, Vrijmetselaars te Gent in de XVIIIe eeuw. Gent, tweede vermeerderde druk, 2009, p. 428.
25 M. Schillings, Malenchini-Meoni, Maria Metilde, genaamd Matilde, in Nationaal Biografisch Woordenboek, deel 21, Brussel, 2014, kol. 697-709. Zie ook de bijlage van M. Schillings, Louis de Potter in Rome en Florence 1811-1823, in J. Goddeeris, L. De Potter, 2019,deel 1, p. 18-28.
25a John Goddeeris, Louis De Potter, op.cit. deel 1, 2019, p. 37. Met expliciete verwijzing naar de huwelijksakte van 28 oktober 1830. Volgens het artikel Louis de Potter op nl.wikipedia.org zou hij burgerlijk gehuwd zijn in Brussel in 1826. Dat zou dan niet juist zijn ? De Potter liet nooit weten aan Matilde Malenchini – Meoni , die probeerde contact te houden, dat hij al gehuwd was in 1826 om haar niet te verontrusten. Daarom huwde hij pas later. Ook J. Braet geeft de datum 1826 in V. van Caloen, e.a. Het Kasteel van Loppem, p. 12. L. De Potter schrijft zelf in zijn Souvenirs Intimes (p. 64): “Le 11 novembre 1827, après environ un an de mariage, ma femme mit au monde son premier enfant”. Misschien was dat een leugentje om bestwil want zijn eerste twee kinderen kwamen ter wereld met de naam van zijn partner: Agathon en Eleutherius kregen de achternaam De Campré !
26 D. Marechal, Van portrettisten en geportretteerden. Enkele negentiende eeuwse schilderijen en miniaturen in Brugs stedelijk bezit, in: Jaarboek van de Stedelijke Musea, 1989-1990. Brugge, 1991, p. 227-229. Het portret van L. de Potter in het Groeningemuseum werd door hem in 1989 volkomen juist toegeschreven aan Matilde Malenchini -Meoni . Dit portret is niet gesigneerd en niet gedateerd. Zie ook: D. Marechal (samensteller) en G. Platteau (redacteur), De Romantiek in België: tussen werkelijkheid, herinnering en verlangen. Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België, Brussel/Lannoo, Tielt, 2005, p. 144-145 (notities D. Marechal).
27 Men heeft beweerd dat Pierre Clément de Potter ook vrijmetselaar was. Dat is onjuist. Men verwart met Pierre de Potter (Gent 1723-1783), secretaris van de loge “La Bienfaisante” in Gent. Zie: G. Schrans, Vrijmetselaars te Gent, o.c. p. 461.
28 M. Schillings, NBW, op.cit. kol.704.
29 Voor een korte geschiedenis van die werkplaats zie: E. Witte en F. Borné, Documents relatifs à la franc-maçonnerie belge du XIXe siècle 1830-1855, Leuven, Centre interuniversitaire d’histoire contemporaine, 1973, p. 794.
30 J. Bartier, Francs-maçons italiens et français à Bruxelles à l’ époque du roi Guillaume, d’après des documents inédits, in: Guy Cambier (red.), Laïcité et Franc-Maçonnerie. Brussel, 1981, p. 203-224.
31 Esprit du dogme de la Franche Maçonnerie, recherches sur son origine et celle de ses différents rites, y compris celui du carbonarisme par le f[rère] M[artial] R[eghellini] de Schio, Bruxelles, Tarlier, 1825, in -8°, 273 p. Zijn werken waren al in zijn tijd omstreden in maçonnieke kringen wat hem noopte tot een apart verweerschrift (Brussel, Tarlier, 1827, 24 p.).
32 La Maçonnerie considérée comme le résultat des religions égyptienne, juive et chrétienne, 2 vol in -8°, Bruxelles, Tarlier, 1829, 471 en 476 p.
33 J. Bartier, op.cit. p. 211.
34 J. Bartier, op.cit. p. 212.
34a Louis de Potter, Souvenirs intimes. Retour sur ma vie intellectuelle et le peu d’incidents qui s’y rattachent, 1786 à 1859. Uitgever Imprimerie Veuve Monnom, Brussel, 1900, 399 pp.
35 Yves Hivert-Messeca, L’ Europe sous l’Acacia. Histoire des Francs-maçonneries européennes du XVIIIe siècle à nos jours, deel 2, 19de eeuw, Editions Dervy, Parijs, 2014 hfst. La Franc-Maçonnerie dans le nouveau Royaume de Belgique.
36 Lucien Jottrand, Louis De Potter, Brussel, A. Decq, 1860, p. 6 “Louis de Potter est né à Bruges le 26 avril 1786. Sa famille était noble”.
37 L. Jottrand, op.cit. p. 23
38 Autograaf van de brief op https://tresordelacademie.be en in Marie-Rose Thielemans, Inventaire des archives du baron de Stassart: correspondance reçue par le baron Stassart. Brussel, Algemeen Rijksarchief, 1973.
39 Els Witte, Belgische Republikeinen, p. 248-250.
U kunt uit dit artikel citeren mits bronvermelding met de volgende referentie: Willy Dezutter, Louis de Potter (1786 – 1859) en de vrijmetselarij, op willydezutter.be [online] geraadpleegd op …..datum.
Recent verscheen er een gedegen boek over de geschiedenis van de maçonnieke chansons (19de eeuw) zoals die in onze loges ten gehore werden gebracht (1).
De auteur David Vergauwen is een specialist ter zake en brengt met betrekking tot Kortrijk een tot nu toe onbekend gebleven liedtekst die door een delegatie vrijmetselaars van de Brusselse loge “Les Amis Philanthropes” bij de installatie van “L’Amitié” werd gepresenteerd. De auteur situeert die uitvoering op de officiële installatie van de werkplaats op 4 september 1803 (2). Over de Kortrijkse vrijmetselaarsloge “L’Amitié” kan men niks meer schrijven zonder kennis genomen te hebben van de monografie van Andries Van den Abeele (3) die de oprichting zeer gedetailleerd en juist uit de doeken heeft gedaan. Dat begon met de aanvraag op 14 maart 1803 en de uiteindelijke installatie op 4 november 1803.
D. Vergauwen nam de publicatie van A. Van den Abeele niet op in zijn bibliografie en trapte in de klassieke valkuil van de maçonnieke jaartelling waar de eerste maand van het jaar begint op 1 maart. Nu we sinds 1989 (en al vroeger) zeker weten dat de juiste datum 4 november is hoeven we in 2018 niet meer op het verkeerde been gezet te worden. Onze correctie lijkt op scherpslijperij maar wil alleen voorkomen dat 4 september een eigen leven begint te leiden. Maar met alleen het jaartal 1803 zijn we ook al ruimschoots tevreden.
Willy Dezutter
D. Vergauwen, Maçonnieke chansons in negentiende-eeuws België. Uitgeverij ASP, Brussel, 2017, 257 p., inclusief CD.
D. Vergauwen, Maçonnieke chansons, p.66-67.
A. Van den Abeele, De Kortrijkse vrijmetselaarsloge L’Amitié 1803- 1833., in: De Leiegouw, 31, (1989 ), p. 3-134. Ook uitgegeven als afzonderlijke monografie, 134 p.
Het leven is eindig en de dood is onlosmakelijk verbonden met het leven. Een leven lang dient men zich in te spannen om dat leven zinvol te maken. Niettegenstaande de vaststelling dat de dood even essentieel is als het leven zelf, ervaren wij haar bijna altijd als absurd. We worden geboren om te sterven, maar het is de kunst om de juiste levensfilosofie te vinden om te ontsnappen aan de absurditeit van het bestaan. Jaak Fontier, die we hier gedenken, vond de oplossing in de zen-filosofie, die hij als vrijzinnig-humanist ook wist te concretiseren in de vrijmetselarij. Zoiets is alleen mogelijk in de adogmatische vrijmetselarij van het Grootoosten van België waartoe hij behoorde. Deze strekking geeft alle ruimte aan de individuele opvattingen omdat het geen dogma’s oplegt of het denken onderwerpt. Men mag zich bewust zijn van zijn aanwezigheid in de kosmos maar men hoeft zich daarvoor niet irrationeel beginnen te gedragen. In de stoïcijnse levenskunst is er geen plaats voor irrationele gedachten. Over de zen-filosofie schreef Jaak in 1975 een goed boek onder de titel “Zen, maan en sterren” en zijn zen-teksten verschenen in 1977 in het tijdschrift “Yang”. Afwezigheid van vrees voor de dood en de goden werd ons al geleerd door de Griekse filosoof Epicurus (in de derde eeuw vóór onze tijdrekening), in zijn uitspraak “De dood gaat ons niets aan”, om te onderlijnen dat het leven belangrijk is om geleefd te worden. Uit de vrees voor de dood en de goden is de religie ontstaan en die komt onze gemoedsrust enkel verstoren. Die onrust is geheel onnodig. Het is onzinnig om de dood te vrezen want “zolang wij er zijn, is de dood er niet, en wanneer de dood gekomen is, zijn wij er niet meer” wist Epicurus.
Jaak Fontier, de kunstkenner
Jaak was een kunstkenner in de breedste zin van het woord. Hij is vooral bekend geworden als kunstcriticus in het domein van de plastische kunsten, maar hij was ook een kenner van de dichter Hölderlin en schreef zelf gedichten. Hij beoefende vooral het genre van de haiku’s. Als kunstcriticus was hij een pionier van het ondersteunen van de avant-garde. In Brugge was hij in 1956 medestichter van de legendarische culturele vereniging “Raaklijn”, waarvan hij nauwgezet het archief bijhield. Tussen 1968-1974 hielp hij in Brugge bij het opzetten van de drie Triënnales die pas sinds kort een revival kennen. Hij werd een onbetwiste kenner van de abstracte kunst en publiceerde een groot aantal monografieën over vooral geometrisch abstracte kunstenaars, zoals Luc Peire (1984), Gilbert Swimberghe (1997), Renaat Ramon (1997) e.a. Hij wijdde ook een hoofdstuk aan Sylvère Declerck in de monografie die verscheen in 1998. Jaak was ook zeer actief in het verenigingsleven. We denken hier aan het Vermeylenfonds waar hij dit jaar nog publiceerde in het kwartaaltijdschrift; zijn rol in de Vereniging voor Westvlaamse Schrijvers waar hij enkele VWS-cahiers schreef en meewerkte aan het Lexicon van West-Vlaamse Kunstenaars. We herinneren hem ook als de zeer loyale secretaris van de Vrienden van de Brugse Musea toen we als conservator constructief samenwerkten. Ook de toegepaste kunst weerhield zijn aandacht. We denken hier aan zijn boek over “Keramiek in Vlaanderen” over hedendaagse keramisten en hun werk. Zijn veelzijdigheid en werkkracht is fenomenaal want men zou bijna vergeten dat hij ook een zeer gewaardeerde leerkracht was. Zijn pedagogische kwaliteiten kwamen ook tot zijn recht in de talloze voordrachten die hij gaf. Zijn zorgvuldigheid spreekt uit het feit dat hij in 2006 werkstukken en handschriften van zichzelf deponeerde in het Letterenhuis in Antwerpen. Ik herinner hier aan een quote van Jaak: “Herinneringen aan doden verdringen die aan de levenden”. Die nuchterheid sprak ook uit zijn teksten. Eén van de weinigen die op een verstaanbare wijze kon schrijven over kunst, ook abstracte kunst. Rationaliteit als de grondslag voor niet-zweverige kunstbeschouwing.
In 2015 vierde men de 500ste verjaardag van de bekende herberg “Vlissinghe” uit de Blekersstraat in Brugge. Dit leverde al verschillende nabeschouwingen op (1). Er kwam ook origineel materiaal over het artistiek genootschap “Kunstgenegen” boven water in de veiling (2) over volksaardewerk en archief van Achille Vande Voorde (1875-1959).
Een basiswerk over café Vlissinghe blijft het boek van Eduard Trips (1921-1997) uit 1986 (135 p.) en zijn beknopte gids over café Vlissinghe (1990, 13 p.) (3), waar nieuwe onderzoekers konden op verder bouwen zoals bij de tentoonstelling “Café Vlissinghe, de Kunst Genegen” in het Stadsarchief van Brugge in 2015 (4). De tekst van deze publicatie is van Stefan Huygebaert die ook al in 2012 in de brochure Open Monumentendag aandacht schonk aan het kunstgenootschap “Kunstgenegen” (5). Hij stelde daarnaast een mooie chronologie op van dit kunstgenootschap, dat gesticht werd op 11 maart 1894, in 1897 verhuisde naar het “Museetje” van Café Vlissinghe en in 1914 de Groote Oorlog niet te boven kwam (6). Gabriël Thomas, kandidaat-notaris, was de voorzitter, vice-voorzitter was Victor De Loose en de secretaris was Louis Van Hollebeke (7). Ze waren ook alle drie stichtende leden. Pas in 1914 zou het secretariaat overgenomen worden door een jonger iemand, de glazenier Alfons Annys (1892-1972) (8). Vooral oud-leerlingen van de Brugse academie stelden tentoon. “Kunstgenegen” liet zijn mededelingen voor de leden verschijnen in het liberale “Burgerwelzijn” (9). Dit kunstgenootschap wordt vaak in de liberale bourgeois-kringen gesitueerd (10) en daaraan kan niet getwijfeld worden. De figuur van Louis Van Hollebeke is in dit geval veelzeggend. De kunstgroep als dusdanig komt steeds beter in beeld maar over Louis Van Hollebeke was tot nu toe weinig geweten (11).
Kunstminnaar en vrijmetselaar
Hij werd geboren in Brugge op 6 november 1877 en zou in zijn stad overlijden op 55-jarige leeftijd op 8 augustus 1932. Hij was eerst handelaar (Schaarstraat 22, Brugge), later expert-boekhouder (P. Pourbusstraat 5, Brugge). In 1894 zien we hem als stichtend lid van “Kunstgenegen”, waar hij secretaris werd maar hij was ook lid van de kunstkring “Takjes worden Boompjes”. In 1908 was hij penningmeester van de belangrijke tentoonstelling “Bruges, ses peintres, exposition internationale de beaux-arts” in Brugge (12). De tentoonstellingen van “Kunstgenegen” dienden vooral ter stimulering van jongafgestudeerden van de Brugse academie, maar hier werd belangrijker werk getoond o.m. van F. Khnopff, F. Brangwyn en vele andere kunstenaars die later nog zouden carrière maken. De voorzitter van de tentoonstelling was de toen bekende H. Kervyn de Lettenhove (1856-1928), het jaar voordien de organisator van de Gulden Vliestentoonstelling (1907) en in 1902 de Vlaamse Primitieven (13). De secretaris van het organisatiecomité noemde zichzelf Bouchout-Legendre. Dat vergt wat uitleg. Edmond Adolf Bouchout werd geboren in Brugge op 14. februari 1877 en was gehuwd met (de weduwe) Camilla Legendre (° 28.8.1867 – + 16.12.1909). Op 3.9.1900 woonden zij op het adres Oude Zak 40 in Brugge (14). Hij noemde zich toen dagbladschrijver en werkte mee aan het tijdschrift “Kunst” (15), dat trouwens ook berichtte over de geschiedenis van “Kunstgenegen” (16). Edmond Bouchout en Louis Van Hollebeke waren beiden geboren in 1877. Onder de naam Bouchout-Legendre gaf hij in 1905 een “Guide dans Bruges” uit, die gedrukt werd bij M. Herreboudt (17). Na het overlijden van zijn vrouw in 1909 moet hij een carrièreswitch gemaakt hebben want in 1912 wordt hij onder de naam Bouchout-Legendre vermeld als “chef de secteur” in Tshofa (nu Republiek Congo, Oost-Kasaï) (18). Na deze parenthesis keren we terug naar L. Van Hollebeke. Die was in 1904 ingewijd als leerling-vrijmetselaar bij de loge La Flandre (gesticht 1881) in Brugge; de bevordering tot gezel vond plaats op 9.3.1905 en de meesterverheffing vond plaats op 2.2.1906. Op dat ogenblik was de advocaat Auguste Van der Meersch (1845-1912) er voor de tweede maal Achtbare Meester (hierna AM, voorzitter). Het kan ook geen verwondering wekken om krijgsauditeur Maurice Renard tegen te komen bij de bruikleengevers van de kunsttentoonstelling van 1908. Die was eveneens lid van La Flandre (hierna LF), waar hij AM zou worden in 1909-1911. Tijdens zijn veneralaat werd op 27.10.1910 Ernest Callebout (1887-1952) ingewijd. Deze architect-beeldhouwer zal in 1911 het ontwerp maken voor de neo-Egyptische tempel die op 17.11.1912 officieel wordt ingehuldigd. De drijvende kracht achter dit project was de nijveraar Honoré Deswarte (1869-1926), die Maurice Renard zou opvolgen als AM (19). In 1908, hij was toen nog geen vrijmetselaar, was Ernest Callebout deelnemer aan de kunsttentoonstelling met een drietal etsen. Het beheersen van de graveerkunst bewees hij ook met zijn maçonnieke gedenkpenning uit 1912 ( 20). Louis Van Hollebeke hield niet alleen de pen vast bij Kunstgenegen maar ook bij LF. Als eerste secretaris wordt hij vermeld op de gedenkplaat van 1912 (21) en wij vonden sporen als secretaris in de correspondentie terug tot zeker 1927 toen hij Albert Dyserynck (1872 – verongelukt 1931), voorzitter van Club Brugge, feliciteerde met zijn meesterverheffing bij LF. Hij was dus langdurig secretaris en diende ook op post te blijven gedurende de oorlogsjaren 1914-1918. LF telde 128 leden in 1914, in 1916 nam dit af tot 115 en in 1918 was het teruggevallen op 103. Het kan dan ook niet verbazen dat hij zich als secretaris van Kunstgenegen in 1914 liet opvolgen door glazenier Alfons Annys (1892-1972) (22). Hij diende zich nu te concentreren op het welbevinden van zijn broeders en vanaf 14.10.1914, de inname van de stad door de Duitsers, mocht hij de verordeningen beginnen opvolgen. De zittingen in het logebouw werden gedurende de oorlog opgeschort omdat het Grootoosten van België (Brussel) daartoe al besloten had om te voorkomen dat Duitse officieren-vrijmetselaar zich in de loges ter zitting zouden aanbieden. Hij moest ook instaan voor het inrichten van een noodhospitaal in het logegebouw (23).
Op de gedenkplaat van 1912 komt Edouard Menier (24), directeur van de gasfabriek in Blankenberge, voor als tweede secretaris. Hij werd ingewijd bij LF op 9.2.1910 (25) en aangenomen bij de Schuttersgilde van Sint-Sebastiaan op 1.6.1914 (26) samen met Léon Doetsch (Blankenberge) eveneens lid van LF. Louis Van Hollebeke komen we niet tegen in de schuttersgilde. Het is ontegensprekelijk waar dat de loge LF (aanvraag constitutiebrief 27.2.1881) op 4 juni 1881 in Brugge werd opgericht als liberaal kiesplatform. Met de gemeenteraadsverkiezingen van 25 oktober 1881 in zicht leek het ogenblik gekomen om de liberale banden in de loge nauwer aan te halen. In volle kiesstrijd en in volle schoolstrijd is LF ontstaan als reactie op het ultramontaans katholicisme. Toch heeft de maçonnieke mobilisering niet mogen baten: de gemeenteraadsverkiezingen liepen op een nederlaag uit, idem de daarop volgende parlementsverkiezingen van 1884. De uitslag van 11 juni 1884 verzekerde dan ook een homogeen katholieke meerderheid die het land gedurende 30 jaar zou domineren (27). Tussen 1878 en 1898 bekleedden de liberalen geen enkele zetel in de Brugse gemeenteraad. Er bestond een innige band tussen de “Association libérale” als kiesvereniging en de loge LF. Tussen 1893 en 1914 waren van de 34 bestuursleden van de “Association libérale” er 14 lid van LF, onder wie Louis Van Hollebeke. Er zijn zelfs tijden geweest dat ze in het bestuur een overwicht bezaten. Men kan gerust stellen dat LF volledig tot de liberale zuil behoorde en dat tot de komst van Achiel Van Acker (1898-1975) die als eerste socialist op 29.1.1929 bij LF werd ingewijd (28). Hij was toen al gemeenteraadslid (1926) en volksvertegenwoordiger (1927) voor de Belgische Werklieden Partij (B.W.P.). LF was Franstalig en het was Achiel Van Acker die in 1936 voorstelde om de loge tweetalig te maken en dat wekt zeker geen verbazing (29). Die taalproblematiek leidde in 1937 tot een uitzwerming van een aantal leden van LF, die de Nederlandstalige loge “Simon Stevin” in Brugge oprichtten (30). Maar hier overschrijden we de tijdslijn aangezien L. Van Hollebeke al overleden was in 1932. Louis Van Hollebeke was ook lid van het Willemsfonds in Brugge. Het WF was door Jan Frans Willems in 1851 opgericht ter verdediging van de Nederlandse taal (31) en kreeg zijn afdeling Brugge in 1872 onder impuls van Julius Sabbe (32). Het Willemsfonds leverde een grote bijdrage tot de Vlaamse ontvoogdingsstrijd. De Vlaamsgezinde advocaat Jules Boedt (1884-1964) (33), lid van LF, was van 1912- 1935 voorzitter van het Willemsfonds Brugge en van het Liberaal Vlaams Verbond (1928-1934). In 1933, na het overlijden van haar echtgenoot Louis Van Hollebeke, bleef zijn weduwe Bertha Denys lid van het Willemsfonds waar ze vermeld staat als “ Van Hollebeke Lod, mevr. Wed. rekenplichtige” (34).
Besluit
Tijdens de cruciale verbouwingswerken bij LF in 1911-1912 was het van groot belang om over een secretaris te beschikken die adequaat de correspondentie voerde en daarnaast ook nog eens expert-boekhouder van beroep was (35). Hij was ook “bestendig secretaris” en dat is onder zulke omstandigheden niet onbelangrijk. De samenwerking met architect Ernest Callebout, ze kenden elkaar al van de kunstexpo 1908, zal wellicht vlot verlopen zijn. Ze waren beiden de kunst genegen. Ernest Callebout had de hulp van Louis Van Hollebeke niet nodig om inspiratie op te doen voor de Brugse tempel in neo-Egyptische stijl (36). Die voorbeelden vond hij in de Brusselse tempels in de Peterseliestraat (1879) en de Lakensestraat (1910). Het was natuurlijk wel een voordeel om met een kunstminnende en kundige secretaris te kunnen samenwerken. En tegen die achtergrond zouden we het voornaamste bijna vergeten: de verschillende broeders die als mecenas dit kunstpatrimonium financierden.
Noten
Jan De Busscher, 500 jaar herberg “Vlissinghe”, in: Brugge die Scone, 2015, p. 17-20; J. D’hondt, Een “nieuwe oudste” eigenaar van Café Vlissinghe, in: Brugs Ommeland, 2015, 2, p. 54-55; Brigitte Beernaert, Vlissinghe Revisited, vijfhonderd jaar herberg, in: Brugs Ommeland, 2015, 4, p. 200-224; Lieven De Visch, 500 jaar café Vlissinghe. Een feestjaar rond het erfgoed van Brugges oudste herberg, in: Museumbulletin, Musea Brugge, jg. 36, 2016, 1, p. 12-16.
Van de Wiele Auctions, Brugge 5.3.2016. Achille Vande Voorde was lid van “Kunstgenegen”.
Over E. Trips, zie: Willy P. Dezutter, Eduard Trips. VWS-Cahiers, 153, 1992 en W.P. Dezutter, In memoriam Eduard Trips (1921-1997), in: Brugs Ommeland, 1998, 3, p. 174. E. Trips wist Rachel Vermeulen-Rau te overtuigen om de gastenboeken (1906-1938) van café Vlissinghe, die toen in haar bezit waren, te schenken aan het Stedelijk Museum voor Volkskunde. Dat gebeurde in 1986. Rachel Rau was de weduwe van Victor Vermeulen en samen waren ze de uitbaters van Vlissinghe in 1939-1945. Hiermee werd vermeden dat ze ooit in de “auctions” zouden terechtkomen. In 1983 was immers het bekende schilderij “Teunis en zijn wijf” weggehaald in opdracht van Albert Van Damme (1899-1995), bestuurder van Interbrew. Het keerde, ten gevolge van protest van o.m. E. Trips en de “Senaat van Vlissinghe”, terug als kleurenreproductie. De brouwer was juridisch eigenaar van het handelsfonds en dus is al het enthousiasme rond “500 jaar Vlissinghe” uiteindelijk gratis inventariswerk.
Café Vlissinghe, de Kunst Genegen. Fin-de-sièclekunst tussen pint en penseel. Tentoonstelling Stadsarchief Brugge 28.8.-25.10.2015. Catalogus, 23 pp. Het catalogusnr. 9, een schilderij van Victor De Loose (1871-1921), uit de collectie van het Volkskundemuseum (Brugge), is een “Interieur van een kruidenierswinkel”. Het is een schenking van Marguerite De Loose (1873-1944), de zuster van Victor De Loose. Zij schonk het samen met de rolschildering met het lied “Van de vogel en de vis” aan het toenmalig Folkloremuseum (Hallen,1939) waar Guillaume Michiels (1909-1997) toen de eerste conservator was. Het kwam in 1972 in de collecties van de Stedelijke Musea en werd in 1973 geëxposeerd in de kruidenierswinkel van het Stedelijk Museum voor Volkskunde; de rolschildering kreeg in 1982 zijn plaats in de museumherberg ““De Zwarte Kat”. Zie: W.P. Dezutter, Het Stedelijk Museum voor Volkskunde te Brugge. Stichting en ontwikkeling. Volkskunde, 83, (1982), 2-3, p. 136-137 voor de stichting van de Bond van de West-Vlaamse Folkloristen in café Vlissinghe.
Stad Brugge. Open Monumentendag 2012 “Muziek, Woord, Beeld” (red. Brigitte Beernaert), p. 21-30.
Stefan Huygebaert, op.cit. (2015), p. 4-5.
E. Trips, op.cit. p. 54 en St. Huygebaert, ibidem p. 6.
St. Huygebaert, op.cit. p. 16 en 18.
Zie voor de opinies van de pers in Brugge het overzicht van Ludo Vandamme, 200 jaar kranten in Brugge. historischebronnenbrugge.be Het Burgerwelzijn is begonnen als liberaal strijdblad.
Brigitte Beernaert, Vlissinghe Revisited, p. 221 en St. Huygebaert, op.cit. (2012), p. 29.
St. Huygebaert, op.cit. (2015), p. 18. Er bestaat ook een webversie.
Er werd toen een catalogus uitgegeven, 27 pp, 22 ill. gedrukt bij Imp. Herreboudt, Rue Eeckhout, Brugge. Tentoonstelling van 15 juli-15 sept. 1908.
V. De Boi, B. Kervyn de Volkaersbeke en E. Tahon, Henri Kervyn de Lettenhove, diplomaat voor een tentoonstelling, in: V. De Boi, B. Kervyn de Vokaersbeke en E. Tahon, Impact 1902 revisited (tentoonstellingscatalogus), Brugge, Arentshuis, 22.2.-30.6.2002, p. 19-35.
Stad Brugge. Bevolkingsregisters 1900-1910. (Met dank aan J. D’hondt, Stadsarchief, Brugge).
A. Bouchout, Vlaamsche Kunst in den vreemde beoordeeld, in: Kunst. Tijdschrift voor Kunst en Letteren, Brugge, jg.4, 1900, 13-14, p. 102-103 (Een kunsttheoretische beoordeling over de Vlaamse kunst).
Tijdschrift voor Kunst en Letteren. Brugge, jg. 3, 1899, 18, p. 141.
Bouchout-Le Gendre, Guide dans Bruges. Bruges, Imp. Art. M. Herreboudt, 1905 8° 60 pp. ill. Maurice Herreboudt (1880-1957) was toen juist begonnen (1905), Eekhoutstraat 8, Brugge. Andries Vanden Abeele, De eerste jaren van de drukkerij Herreboudt, in: Biekorf, 1985, p. 240-249 en 320-339.
Leonard Rwanyindo, Le Protestantisme belge dans la région des grands lacs. Paris, 2009.
Honoré Deswarte (1869-1926) en Alfred de Brouckère (1873-1947) kochten het gebouw Beenhouwersstraat 2 aan in 1901 en schonken het in 1924 aan de vzw La Flandre. Zie: W.P. Dezutter en E.J. Trips, Van blauwververij tot logegebouw, in: Brugs Ommeland,1994, 2, p. 67-86.
E. Callebout (Hoefijzerlaan 22, Brugge) schonk een exemplaar aan het Munt- en Penningkabinet van het Gruuthusemuseum (Brugge). Die gedenkpenning t.g.v. de inhuldiging van de tempel in 1912 werd bij LF tot ver in de jaren twintig gebruikt als herinneringsmedaille bij jubilea van broeders maar voorzien van passende inscriptie.
in J. Tyssens en D. Dendooven, (red.), De Heeren Broederkes van den moortelbak. 250 jaar vrijmetselarij in West-Vlaanderen. Brussel, 2015, p. 25. Deze gedenkplaat werd aangebracht n.a.v. de officiële inhuldiging van de tempel in 1912.
Biografie van Alfons Annys op archief.kerknet.be en janfranssimonsvzw.be/annys.htm Volgens deze laatste zou hij overleden zijn in 1971 (Dresden) en niet in 1972 (Weimar). Ten gevolge van collaboratie tijdens W.O. II kwam A. Annys in Duitsland terecht.
Dit noodhospitaal (“ambulance”) werd, zoals elders in het land, door de Duitsers verboden bij het ontstaan van het IJzerfront. Dokter Paul Thooris (1874-1943), lid van LF, richtte toen een noodhospitaal in in het Hotel du Sablon, Noordzandstraat, Brugge dat toen uitgebaat werd door een broeder van LF. Op 17.6.1919 hernam LF de zittingen. Het tempelgebouw bleef onbeschadigd. In W.O. II nam vanaf 1.3.1943 de DeVlag (Duitsch-Vlaamsche Arbeidsgemeenschap) daar haar intrek en werd er geplunderd.
Edouard Menier integreerde goed in Brugge, opname in LF in 1910, opname schuttersgilde in 1914, maar verliet in 1921 Blankenberge omdat hij directeur werd van de gasfabriek in Wasmuël-Quaregnon (Henegouwen).
E. Menier werd ingewijd op 9 febr. 1910 en E. Callebout op 27 okt. 1910. Dat wijst er op dat men toen bij LF niet vasthield aan de lente-equinox (maart) en de winterzonnewende (december) als inwijdingsdata. Men spreekt nu ook niet meer over eerste en tweede secretaris maar secretaris en adjunct-secretaris. Men oefent doorgaans een functie uit voor drie jaar, de secretaris blijft dikwijls langer op post.
H. Godar, Histoire de la Gilde des Archers de Saint-Sébastien de la Ville de Bruges. Brugge, 1947, p. 486. H. Godar (1909-1979), bekende gynaecoloog in Brugge, was in 1947-1949 gelijktijdig Hoofdman van Sint-Sebastiaan en AM van LF. Zie: W.P. Dezutter, In memoriam Henri Godar, in: Brugs Ommeland, 1980, 2, p. 145.
P. Lefèvre, De Liberale Partij als organisatie van 1846-1914, in: A. Verhulst en H. Hasquin (red.), Het Liberalisme in België. Twee honderd jaar geschiedenis. Brussel, 1989, p. 75-82; E. Witte, De triomf van het liberalisme (ca. 1850-1884), in: E. Witte, J. Craeybeckx en A. Meynen (red.), Politieke geschiedenis van België. Brussel, 1997, p. 61-101.
A. Van Acker was in 1940 adjunct-redenaar van LF en opnieuw in 1945. De redenaar was het liberaal boegbeeld Victor Sabbe (1906-1958), kleinzoon van Julius Sabbe (1846-1910). J. Sabbe was in 1872 de oprichter van de Brugse afdeling van het Willemsfonds en in 1881 stichtend lid van LF.
Het lijkt meer dan aannemelijk dat A. Van Acker hier handelde vanuit de reflex van de grote taalwetten die in de jaren dertig tot stand kwamen zoals: de wet op het taalgebruik in bestuurszaken (28 juni 1932), de wet op het taalgebruik in het lager- en middelbaar onderwijs (wet van 14 juli 1932), de wet op het taalgebruik in de rechtspleging (15 juni 1935).
Die Brugse werkplaats kwam officieel op het tableau van het Grootoosten van België (G.O.B.) op 26.2.1939, sinds 1947 in Oostende en op 2.1.1960 overgegaan naar een nieuwe obediëntie de Grootloge van België (G.L.B.). Achiel Van Acker bleef bij LF tot aan zijn overlijden in 1975. LF werd in 1959 tweetalig en in 1971 officieel Nederlandstalig. Sinds 1946 bestond de mogelijkheid om het Nederlands te gebruiken op plechtigheden.
Het privé briefpapier van L. Van Hollebeke was tweetalig Frans-Nederlands.
Bart D’hondt, Geschiedenis van het Brugse Willemsfonds (1872-2000), in: Juul Hannes (red.), De charme van de rede. Huldeboek Albert Claes. Brugge-Gent, 2004, p. 163-218.
A. Van den Abeele, De Balie van Brugge. Geschiedenis van de Orde van advocaten in het gerechtelijk arrondissement Brugge. Brugge, 2009, p. 112.
Het is nog de tijd dat de vrouwen geen eigen naam droegen. Over de geslachtsnaam en de emancipatie van de vrouw zullen we hier niet verder uitweiden. Bij het Willemsfonds werd Louis plots Lodewijk ! Wellicht diende de weduwe onder de naam Van Hollebeke de zaak van haar overleden man verder te zetten. We mogen dus niet lichtvaardig oordelen.
In de provinciale Wegwijzer van West-Vlaanderen en de Stad Brugge (Druk Verbeke-Loys) voor het jaar 1932 wordt L. Van Hollebeke voor de laatste maal vermeld als “expert-comptable”.
Het gebouwencomplex Beenhouwersstraat 2 werd beschermd door een besluit van de Vlaamse Executieve van 7.12.1983 en de maçonnieke tempel werd beschermd bij Ministerieel Besluit van 8.6.1998.
Dit artikel verscheen in het tijdschrift Brugs Ommeland, 2016, 2, p. 121-128.
De loge La Flandre (LF) werd op 4 juni 1881 (1) opgericht in Brugge. De eerste jaren van haar bestaan zouden in het teken staan van de bijwijlen hevige kiesstrijd tussen liberalen en katholieken, zowel voor de gemeenteraad als het parlement. De Belgische maçonnerie bekleedt nu eenmaal door het specifieke verloop van de geschiedenis een geheel andere positie dan men doorgaans van een cultureel genootschap zou verwachten. Daarover is al genoeg geschreven (2). De voorzitter van een loge wordt “Achtbare Meester” genoemd (3) en wordt omschreven als “de eerste onder zijns gelijken”. Raphaël Rodenbach, een telg van de bekende Roeselaarse familie, bekleedde die functie in 1925-1927. Een veneralaat duurt normaal drie jaar en men wordt door zijn medebroeders verkozen. Dat geldt overigens voor alle functies binnen de Administratieve Commissie of het bestuur (4).
Raphael Rodenbach en zijn familie
Raphaël Constantin Jules Sylvain Rodenbach werd geboren in Brecht (provincie Antwerpen) op 28 januari 1861 als zoon van Felix Adolphe Alexandre Rodenbach (Roeselare 20.9.1827 – Sint-Michiels Brugge 20.11.1914) en Sidonie Eugenia Rodenbach (Roeselare 13.4.1830 – Asse 10.5.1868). Felix en Sidonie (ook Cidonie), dochter van Jacobus Alexander Rodenbach en Maria Marrant, waren op 21.1.1857 gehuwd in Roeselare (5). Uit dit huwelijk werden drie zonen geboren: Edgar (° Roeselare 1857), Raphaël (° Brecht 1861) en Alfred (° Asse 1863). Hun moeder stierf in 1868 in Asse op bijna 38-jarige leeftijd. Vader Felix zou hertrouwen met Marie-Hortense Fieremans (Asse 1845 – Genval 1931) en ze kregen nog een dochter Hélène (1876-1964). Felix Rodenbach werd ontvanger van de registratie in Brussel en schreef verschillende boeken en bijdragen over hypotheekrecht, registratierechten, erfenisrechten e.d. (6). Hij schreef ook een merkwaardig boek over de duivensport (7). Felix was de broer van Julius Rodenbach (1824-1915) en de oom van de beroemd geworden Vlaams strijder, katholieke dichter en toneelschrijver Albrecht Rodenbach (1856-1880). Moeder Silvia Rodenbach-Delahouttre spoorde verschillende keren met haar zoon Albert (Albrecht) naar oom Felix in Elsene (Ixelles) waar hij boeken kon ontlenen (8). Albrecht en Raphaël waren dus neven (9) maar sloegen elk een totaal verschillende richting in: Albrecht deed uiteindelijk aan blauwvoeterie (10) en Raphaël aan maçonnerie ! Albrecht stierf zeer jong; hij werd slechts 24 jaar, en heeft dus nooit weet gehad van die maçonnieke carrière. Het “bien étonnés de se trouver ensemble” is dan ook niet van toepassing. Wel liet hij zich bij leven ongunstig uit over die andere neef-dichter Georges Rodenbach (Doornik 1855 – Parijs 1898) die hij te “verfranst” vond (11). Raphaël Rodenbach had geen literaire ambities maar vond zijn weg als notaris in Anderlecht van 1919-1932. Hij huwde met Jeanne De Bloom (Koolkerke 1865 – Anderlecht 1939) (12).
Eppe Janssen De Bloom (1837-1870)
Jeanne Leontine Romani De Bloom (eigenlijk Jeannette) werd geboren op 3 juli 1865 in Koolkerke en overleed in Anderlecht op 21 maart 1939. Zij was de dochter van Eppe (13) Janssen De Bloom, geboren te Westeraccumersiel (Duitsland) op 30 mei 1837. Dat kleine havenplaatsje behoorde toen nog tot het Koninkrijk Hannover en zou in 1866 Pruisisch worden. Nu is het onderdeel van de fusiegemeente Dornum (Oost-Friesland, deelstaat Nedersaksen) (14). Zeekapitein Eppe Janssen De Bloom huwde met Mathilde – Justine De Cloedt (° Koolkerke 11 januari 1841), dochter van een scheepstimmerman. Het echtpaar De Bloom–De Cloedt woonde Fort Lapin 205. Op terugvaart van Portugal naar Bremerhaven zonk het koopvaardijschip van Eppe De Bloom, geladen met portowijn, nabij het eiland Wight (voor de zuidkust van Engeland) op 26 december 1870 in volle zee. Mathilde De Cloedt bleef als weduwe achter met zes kinderen, vijf dochters en een zoon, onder wie Jeanne. Om in haar onderhoud te voorzien werd Mathilde de uitbater van de drank- en eetgelegenheid ‘’ ‘ t Overzet” dat gelegen was bij het station “Brugge-Bassin” waar Louis Hellemans (1833- 1894) (15) de stationschef was. Voorbij “Brugge- Bassin” (de handelskom) liep een zijspoor over de Warandebrug om zo de overzijde te bereiken van de Oostendse Vaart naar Blankenberge. De Warandebrug was toen niet toegankelijk voor voetgangers maar was uitsluitend een spoorwegbrug. Om op Fort Lapin (Koolkerke) te geraken moesten de voetgangers zich laten overzetten met de veerschuit van weduwe De Bloom (16). Jeanne De Bloom overleed op 74-jarige leeftijd op 25.5.1917; zij bleef weduwe en woonde toen aan de Komvest (17). Eppe De Bloom (18) komt voor in het Bremer Seeleuteregister 1824- 1917 (Staatsarchiv, Bremen). I n Dornumersiel werd in 1977 de reddingsboot “Eppe De Bloom” te water gelaten (19). Een eerbetoon aan deze zeeman -schipbreukeling met heel wat Brugse nazaten (20).
Vrijmetselaar
Raphaël Rodenbach werd in de Brugse loge La Flandre ingewijd op 11 december 1891. De werkplaats telde toen 93 leden (21). Hij was secretaris in 1903-1906. In 1903 liet hij aan het Grootoosten van België (GOB) weten dat LF 104 leden telde, bestaande uit 84 meesters, 6 gezellen en 14 leerlingen. Hij werd Achtbare Meester van zijn loge in 1925-1927 (22). Louis Van Hollebeke (1877-1932) werd zijn secretaris (23). Die was in 1905 ingewijd op een ogenblik dat hij zelf secretaris was. Rodenbach werd opgevolgd als secretaris door Henri Dabsalmont (+1919), inspecteur bij de Spoorwegen. Raphael Rodenbach was op het ogenblik van zijn aanstelling als Achtbare Meester in Brugge in 1925 ook Tweede Grootopziener van het GOB, met hoofdzetel in Brussel (24). Dat betekent dat hij toen samen met de Grootmeester Nationaal Charles Magnette (1863-1937) en de Eerste Grootopziener aan het roer stond van de obediëntie (Hoofdbestuur) (25).
Een geschilderd portret (1928)
Tot vóór de Tweede Wereldoorlog bestond het gebruik om na het beëindigen van het mandaat van Achtbare Meester een portret in olieverf te vervaardigen. Bekende voorbeelden in dit genre zijn de portretten van de hoofdman van de schuttersgilde, de burgemeestersportretten, staatslieden maar ook hospitaalvoogden (26). Het portret van Raphael Rodenbach, vervaardigd in 1928, is het enige origineel exemplaar dat de oorlog overleefde. Bij de inval van de Duitsers in mei 1940 werden de loges wegens “volksvijandig” gesloten en vanaf 1.3.1943 werd het logebouw Beenhouwersstraat 2 in gebruik genomen door de collaborerende Duitsch-Vlaamsche Arbeidsgemeenschap of DeVlag. In 1940 verbrandde LF preventief haar archief (27) en tijdens de oorlogsjaren werd er in de lokalen een anti-maçonnieke tentoonstelling georganiseerd door de “Volksmacht” (8-22 febr. 1942) en werd de inboedel geplunderd. Uit een op 4.9.1945 opgemaakte inventaris (28) blijkt dat er in totaal negen olieverfschilderijen werden gestolen. Die werden nooit teruggevonden. Na de oorlog werd van enkele Achtbare Meesters het portret opnieuw geschilderd door de kunstschilder Armand Van Reck (Blankenberge 1901-Blankenberge 1981) die lid was van LF. Zeer dikwijls was een kunstenaar lid van een werkplaats, zoals Frans Regoudt (1906-1977) bij de loge “Simon Stevin” in Oostende, die daar ook enkele portretten van Achtbare Meesters schilderde. Het maçonnieke portret in olieverf was niet veralgemeend maar er bleven wel verschillende representatieve voorbeelden bewaard (29). Het portret (olieverf op doek, afm. 83 x 63 cm) van Rodenbach is gedateerd 1928 en gesigneerd Liévin Baert (30) en heeft een barok gouden lijst, zonder maçonnieke motieven (afb. 1). Hij was op dat ogenblik 67 jaar, heeft grijs hoofdhaar, snor en sik en draagt een gele kraagband met de “Vlammende Ster” met letter G in rood (31); met onderaan de winkelhaak, het juweel van de Achtbare Meester. Liévin Baert werd in 1898 geboren in Brugge en is overleden in Schaarbeek in 1990. Hij was tekenleraar aan de gemeentelijke vakschool van Vilvoorde (1946-1948) en vanaf 1948 was hij als technicus verbonden aan de Vilvoordse Portaelsschool waar hij leraar werd van 1961-1976. Liévin Baert, kunstschilder en tekenaar, werd lid van de “Cercle Artistique Portaels” en exposeerde voor het eerst in Gent en Vilvoorde in 1925. Vanaf 1928 stelt hij elk jaar met de “Portaelskring” (32) in Vilvoorde tentoon. Raphaël Rodenbach was van 3 juni 1919 tot 15 oktober 1932 notaris in Anderlecht op het adres Avenue Clemenceau 16, waar op 21.3.1939 zijn echtgenote Jeanne De Bloom zou overlijden. Hij is in de twintigerjaren wellicht met Liévin Baert in het Brusselse in contact gekomen (33). Het feit dat het schilderij bewaard bleef tot op heden en niet ten prooi viel aan de plundering in 1940-1945 valt misschien te verklaren door het feit dat hij het zelf tijdig in veiligheid bracht. Na de oorlog had de vzw La Flandre nog een extra reden om het schilderij met de beste zorg te omringen. Raphael Rodenbach schonk immers in 1945 een bedrag van 100.000 frank in het kader van de wederopbouw. Vergeten we niet dat hij toen zelf de voorzitter was van de vzw La Flandre, opgericht in 1924 met als eerste voorzitter de Brugse advocaat Albert Thooris (1860-1942) die dat zou blijven tot aan zijn overlijden (34). Hij werd opgevolgd door Raphael Rodenbach die voorzitter bleef tot aan zijn overlijden in 1951. Hij was toen 90 jaar.
De gemengde loge 921 – Aurore (Droit Humain) te Brugge (1930)
Le Droit Humain (DH), Internationale Gemengde Vrijmetselaarsorde, werd in 1893 opgericht in Frankrijk om binnen de vrijmetselarij de gelijkheid tussen mannen en vrouwen te bevestigen. In 1912 werd in België de eerste gemengde loge nr.45 “Egalité” in Brussel opgericht. De oprichting vond plaats in de tempel van de Brusselse loge “Les Amis Philantropes” (GOB) ofschoon het GOB die nieuwe obediëntie niet erkende. Enkele jaren nadien werden een zevental leden van LF lid van “Egalité” in Brussel. De Brusselse advocaat Gaston Vandermeeren, die in 1926 Achtbare Meester werd van “Egalité” nam eind 1929 het initiatief om ook in West-Vlaanderen een DH-loge op te richten. De eerste vergadering vond plaats ten huize van Oscar Meseure (Henri Serruyslaan 70, Oostende), lid van LF, wiens echtgenote reeds lid was van “Egalité” in Brussel. Er werd op 26.1.1930 zowel een Driehoek (35) opgericht in Oostende als in Brugge. Uiteindelijk gaf men de voorkeur aan Brugge. Daar beschikte men immers sinds 1912, in de Beenhouwersstraat 2, over een mooie nieuwe tempel naar een ontwerp van de Brugse architect Ernest Callebout (1887-1952) (36). De Oostendse broeders waren sinds 1910 aangesloten bij de Broederkring van LF en pas in 1932 zouden de kolommen van de Oostendse loge “Les Trois Niveaux” terug opgericht worden. De nieuwe gemengde werkplaats “Aurore” (DH) zal op 2.2.1930 negen (37) leden inwijden. De plechtigheid werd geleid door “Egalité”; de eerste Achtbare Meester van “Aurore” werd Edouard Everaerts, de secretaris Ernest Callebout. Beiden hadden al het dubbellidmaatschap La Flandre-Egalité. Na de inwijding vond die dag een eerste affiliatie plaats en dat was Raphaël Rodenbach, toen ex-Achtbare Meester van LF (38) en reeds lid van de Driehoek. Een voormalig Grootofficier en Achtbare Meester die het GOB durfde te weerstaan, kunnen we zonder meer moedig en uitzonderlijk noemen en wijst er op dat hij de toegang tot de vrijmetselarij zag als een emancipatie voor de vrouw. Het is duidelijk dat “Aurore” de volledige steun genoot van LF. De Achtbare Meester van LF Albert Thooris was immers zelf aanwezig op die zitting en had bovendien als voorzitter van de vzw de toelating verleend om permanent te vergaderen in het logebouw Beenhouwersstraat 2. Raphael Rodenbach was als Achtbare Meester opgevolgd door Louis Depière (1872-1962), een marineofficier uit Oostende. Die bleef slechts twee jaar Achtbare Meester van LF in 1928-1929 omdat hij zijn tijd diende te besteden aan de voorbereiding van de heroprichting in Oostende waar hij in 1932 de eerste Achtbare Meester zou worden. Vandaar dat Albert Thooris voor de derde maal tot het ambt van Achtbare Meester geroepen werd, deze maal voor de periode 1930-1931 (39).
FC Brugge en het borstbeeld van Albert Dyserynck (1932)
Al van bij de stichting van de voetbalclub FC Brugge in 1891 genoot die vereniging de sympathie van LF. In 1900 was de advocaat Raymond Seresia (1851-1903), stichtend lid van LF in 1881, één van de beschermende leden. Iemand als Fernand Hanssens (1882-1962), lid van LF sinds 1919, was ook secretaris en voorzitter van FC Brugge en telde 63 jaar lidmaatschap. Zijn schoonbroer Prosper De Cloedt (1878-1955) was mecenas van LF en FC Brugge. Een zeer geliefde voorzitter was Albert Dyserynck (1872-1931), algemeen agent van de Nederlandsche Gist- en Spiritusfabriek in Brugge. Hij was bestuurslid sinds 1913 en werd eind 1918 voorzitter. In 1919-1920 speelde FC Brugge kampioen en dat straalde natuurlijk ook op hem af. Na het behalen van de landstitel verhuisde Club Brugge naar de “Klokke” waar voorzitter Dyserynck het complex in eigendom aan de vereniging had geschonken. Albert Dyserynck werd bij LF ingewijd op 19 juni 1923. Hij bleef voorzitter van FC Brugge tot aan zijn tragisch overlijden op 9 februari 1931. Op die dag slipte, door ijzel op de weg, zijn auto in Maldegem-Donk en vond hij de dood. Op 12.2.1931 vond de burgerlijke begrafenis plaats; in de indrukwekkende rouwstoet werden 101 rouwkransen meegedragen. Vanaf 15.9.1931 sprak men niet meer over “De Klokke” maar werd het omgedoopt tot “Dyserynck Stadion” en dat tot 1975. Om de betreurde voorzitter te eren werd op 14.2.1932 aan de hoofdingang een borstbeeld (afb. 2) onthuld van de hand van beeldhouwer Octave Rotsaert (1885-1964). Om dat te kunnen realiseren was er een erecomité opgericht met als voorzitter Paul Noë (1876-1953), erelid van FC Brugge en lid van LF, en met als ondervoorzitter Raphaël Rodenbach (40). Het was een uitgebreid en representatief comité dat over alle partijgrenzen heen naar resultaat streefde samen met het Uitvoerend Comité waarvan Fernand Hanssens de voorzitter was.
Andere activiteiten
In 1919 vestigt Philips België zich in Brussel. Op 30.7.1924 wordt er een verkoopakte verleden ten overstaan van notaris Raphaël Rodenbach die “La Lampe Philips” SA moet toelaten om fors uit te breiden in de Anderlechtstraat. In hetzelfde jaar 1924 was hij Achtbare Meester geworden van LF maar er moeten ook beroepsinkomsten gegenereerd worden. Op 7.2.1931 verlijdt hij de akte voor de “Société Anonyme d’ameublement moderne” in Oostende (41). Bij de volkstelling van 1930 waren er 35.082 West-Vlamingen in Brussel. Ze verlieten om economische redenen hun geboortestreek om een beter bestaan op te bouwen in de hoofdstad. Ze vestigden zich vooral in Anderlecht en Molenbeek. In 1906 werd er in Brussel een “Bond der West-Vlamingen” opgericht die zou blijven bestaan tot in 2002. Sinds 1911 verscheen ook het orgaan van de BWV: “De West-Vlaamse Bazuin”. Op 6 juni 1948 werd Raphaël Rodenbach (87 jaar) tot ouderdomsdeken benoemd van de BWV (42). Dat is allemaal non-fictie. De geheime laden moeten we nog ontdekken. Maar mag de biograaf zich ook op het pad van de fictie begeven ? Hij was 19 jaar toen zijn beroemde neef Albrecht overleed. De familie Rodenbach uit Roeselare was kroostrijk en hecht en dus ligt het voor de hand dat hij de begrafenis bijwoonde in 1880. Was hij er dan ook bij toen in 1888 het praalgraf van Albrecht werd ingehuldigd ? En zo kunnen we verder blijven fantaseren tot en met de Rodenbachfeesten in september 1919.
Zijn overlijden
Op 10 augustus 1951 overleed ere-notaris Raphael. Rodenbach in Assebroek. Hij woonde Astridlaan 133. De aangifte gebeurde door Léonce Van Haecke, griffier bij het Vredegerecht, acht en vijftig jaar oud, wonende te Assebroek en aanverwante neef van de overledene (43). Léonce Van Haecke (Veurne 26.10.1892-Assebroek 21.4.1960) was vrijmetselaar en lid van LF en van het Willemsfonds Brugge (44). Op 2.2.1930 was de echtgenote van Léonce Van Haecke ingewijd bij de loge “Aurore” (DH) in Brugge. Raphael Rodenbach was op die ceremonie aanwezig. Hij was weduwnaar en het huwelijk Rodenbach-De Bloom bleef kinderloos. Ingevolge een eigenhandig geschreven testament van 28 januari 1949 legateerde hij een bedrag aan de “Vrienden van den Schamele Armen” (45), aan de loge LF en aan FC Brugge (46). In 1945 had hij al eens 100.000 frank geschonken aan LF ter leniging van oorlogsschade (47). LF had zwaar geleden onder de oorlog. In 1940 bedroeg het ledental 90, in 1944 50 en in 1945 waren er terug 68 leden. Zowel LF als FC Brugge steunden “De Schamele Arme” (Le Pauvre Honteux), een goed doel dat op discrete wijze financiële steun verschafte aan noodlijdenden. Rodenbach was 30 jaar toen hij werd ingewijd, bleef 60 jaar actief lid en overleed op de leeftijd van 90 jaar. De vrijmetselarij uit 1951 verschilde in vele opzichten van die uit 1891. Hij was mee geëvolueerd in maatschappelijk opzicht (toetreding tot gemengde vrijmetselarij) en vanaf 1946 werd bij LF ook het Nederlands gebruikt bij grote plechtigheden. We zouden bijna vergeten dat hij twee wereldoorlogen meemaakte en dat waren beslist geen voetnoten in de geschiedenis.
De Rodenbachs en de vrijmetselarij
Er waren al eerder Rodenbachs lid van de vrijmetselarij. Ferdinand Grégoire Rodenbach (Roeselare 1783 – Ieper 1841), de grootvader van Albrecht Rodenbach, was van 1810-1818 lid van de loge L’Amitié in Kortrijk, net als zijn vroeg gestorven broer Raymond Joseph Rodenbach (Roeselare 1789 – Roeselare 1819) (48). Beiden waren een broer van Constantin Rodenbach (Roeselare 1791 – Athene 1846), geboren in Roeselare maar sinds 1819 geneesheer in Brugge. Constantin zou in 1821 Achtbare Meester worden van de Brugse loge “La Réunion des Amis du Nord”. Deze loge was tijdens het Verenigd Koninkrijk regeringsgezind maar Constantin Rodenbach evolueerde van regeringsgezind naar patriottisch. Begin 1827 nam dokter Constantin Rodenbach ontslag uit de loge en in 1830 stelde hij zich als anti-orangist aan het hoofd van de revolte in Brugge. Hij werd lid van het Belgisch Nationaal Congres en volksvertegenwoordiger. Hij stierf als ambassadeur van België in Griekenland. Constantin was de oom van de dichter Albrecht Rodenbach en de grootvader van Georges Rodenbach, in 1892 de schrijver van “Bruges la morte”. De Brugse vrijmetselarij uit de Franse en de Hollandse periode verschilde aanzienlijk van die na de Belgische Revolutie toen in 1833 het Grootoosten van België werd opgericht (49). In december 1837 werd die door de Belgische bisschoppen veroordeeld. Daardoor wijzigde de oriëntering van de Belgische maçonnerie die steeds meer evolueerde in de richting van het antiklerikalisme. Of Raphaël Rodenbach nu wel of niet weet had van zijn illustere voorganger Constantin doet weinig ter zake. Hij kan zich onmogelijk vergist hebben van strekking. Op 4 juni 1881 werd de Brugse loge La Flandre opgericht en in het zittingsverslag staat letterlijk dat men “la superstition, l’ignorance et le fanatisme” wilde bestrijden. Dat behoort niet tot het paradigma van de vrijmetselarij maar gezien het klerikaal overwicht op dat moment in de bisschopsstad Brugge verrast het niet.
Noten
1 Voor een algemeen overzicht zie: Jeffrey Tyssens en Dominiek Dendooven, (red.) De Heeren Broederkes van den Moortelbak. 250 jaar vrijmetselarij in West-Vlaanderen. Uitgeverij ASP, Brussel, 2015, p. 16-40.
2 Jimmy Koppen, De paradox van vrijmetselarij. Houtekiet, Antwerpen, 2014.
3 Vénérable Maître (VM) of Achtbare Meester (AM); ook wel Voorzittend Meester. La Flandre was Franstalig, in 1959 tweetalig en vanaf 1971 Nederlandstalig.
4 Règlement de la loge La Flandre à l’Orient de Bruges. Brussel, 1884, 46 p. Wij gebruiken in dit artikel, hier en verderop, geen maçonnieke schrijfstijl met de gebruikelijke afkortingen met drie puntjes en hanteren ook geen maçonnieke jaartelling.
5 Michiel De Bruyne, De Rodenbachs van Roeselare. Antwerpen-Roeselare, 1986, p. 242 en 246.
6 Felix Rodenbach, Practisch en Alphabetisch Handboek der Rechtsgeleerdheid in burgerlijke-, fiscale- notarieele (sic) en handelszaken . Brugge, The St. Catherine Press Ltd. 1909. Deze drukkerij-uitgeverij was toen gevestigd aan de Vaartweg bij de Catharinapoort. Van 1923-1927 was de schrijver Raymond Brulez (1895-1972) er corrector. Brulez werd ingewijd bij LF in 1936.
7 Felix Rodenbach, La Colombophile belge au point de vue scientifique et expérimental avec la solution motivée des diverses questions physiologiques qui se rapportent directement ou indirectement à la colombophilie. Imprimerie mécanique Léon Ackerman & Cie, Rue de l’Est, Roulers, 1894. Dit boek werd opgedragen aan zijn dochter Hélène. In 1896 verscheen een herziene en aangevulde druk.
8 Michiel De Bruyne, op.cit. p. 141.
9 Romain Van Landschoot, Albrecht Rodenbach-Biografie. Lannoo, Tielt, 2002, p. 10-12 stamboom.
10 Blauwvoeterie. De katholieke Vlaams-nationalistische studentenbeweging opgericht door Albrecht Rodenbach. Vergelijk het standbeeld (1909) van A. Rodenbach door Jules Lagae (1862-1931) in Roeselare.
11 Michiel De Bruyne, op.cit. p. 18.
12 Fortuné Koller, Annuaire des familles patriciennes de Belgique, Bredene, deel I, 1940, p. 68-69. Koolkerke is sinds 1.1.1971 een deelgemeente van Brugge.
13 Het patroniem Eppe is de Germ. bakernaam Eppo. www.naamkunde.net (F. Debrabandere).
14 www.findcity.de Dornum telde 4539 inw. in 2011 en Dornumersiel-Westeraccumersiel 422 inw.
15 Louis Hellemans (1833-1894) was lid van La Flandre. Zijn grafmonument, voorzien van passer en winkelhaak, bleef bewaard op het Centraal Kerkhof (Steenbrugge). Als lid van de Stedelijke Commissie voor Graftekens beijverden wij ons voor het behoud van dit en enkele andere graven in de “Geuzenhoek”.
16 Eduard Trips, ’t Overzet van weduwe Mathilde De Bloom, in: Brugge die Scone, 1994, 2, p. 16.
17 Stadsbode voor Brugge en omliggende. Officieel orgaan van het gemeentebestuur. (onder Duits toezicht), woensdag 31 okt. 1917-nr.20.
18 Eppe Janssen (= zoon van Jan) De Bloom kreeg samen met Mathilde De Cloedt vijf dochters en één zoon Eduard Jan De Bloom (° Koolkerke 28.10.1869) die huwde met Hortense, dochter van meubelmaker Frans Van Mullem uit Brugge, lid van de Breydelcommissie en stichter van het Vlaamsgezinde “De Klauwaerts”.
19 De reddingsboot “Eppe De Bloom” uit 1977, uit de vaart sinds 2006, staat nu opgesteld in het “Freilicht-Hafenmuseum” van Dornumersiel. Beschrijving en foto op www.einsatzfahrzeuge.org
20 E. Trips, op.cit. p. 16
21 Willy Dezutter, Het ledental van de Brugse vrijmetselaarsloge La Flandre voor de periode 1881-1918 ( Van de stichting tot het einde van de Eerste Wereldoorlog). Onuitgegeven studie.
22 In J. Tyssens en D. Dendooven (red), op.cit. p. 47 staat foutief 1925 tot 1928. Hij was AM in 1925, 1926 en 1927 en was bijgevolg ook niet de AM die Achiel Van Acker (1898-1975) inwijdde (ibidem p.47). A. Van Acker, toen al gemeenteraadslid (1926) en volksvertegenwoordiger voor de BWP (1927) werd bij LF opgenomen op 29.1.1929.
23 Willy Dezutter, Louis Van Hollebeke (1877-1932), secretaris van “Kunstgenegen” en secretaris van de Brugse vrijmetselaarsloge “La Flandre”, in: Brugs Ommeland, 2016, 2, p. 121-128.
24 La Truelle – Revue mensuelle publié sous les auspices du Grand Orient de Belgique, 3 mars 1926, p. 59.
25 Men kan nu geen Grootofficier meer zijn, gelijktijdig met het uitoefenen van de functie van AM. Statuten en Algemeen Reglement G.O.B. Brussel, 1977, titel II art. 4 en idem Statuten, Brussel, 2002, titel II, art. 19.
26 Catalogus Sint-Janshospitaal Brugge 1188/1976, Brugge, 1976, deel 2, p. 521 e.v.
27 Zowel LF als Aurore (DH) vernietigden in 1940 hun archief. Dit is de reden waarom het dikwijls onmogelijk is om een volledige “cursus honorum” te geven. Dit geldt ook in het geval van R. Rodenbach die ambtshalve na zijn veneralaat automatisch gewezen AM werd in 1928-1930. (In de UK “past master”, in Frankrijk “maître passé”) De ex-AM is een officiële functie binnen het bestuur.
28 Liste des objets volés par l’occupant. Asbl La Flandre, 2 rue des Bouchers, Bruges, 4.9.1945 o.a. “9 tableaux à l’ huile (portraits d’anciens présidents)”. Archief vzw La Flandre, Brugge.
29 Jacques Lust, Het maçonnieke portret, het portret van de vrijmetselaar, in: Jeffrey Tyssens, De Schatten van de Tempel. Het Belgisch Museum van de Vrijmetselarij. Brussel, 2006, p. 104-119. Na W.O. II schakelde men na zwart-wit over naar kleurenfotografie. Aangezien een mandaat slechts drie jaar duurt en men tegenwoordig verschillende loges telt in hetzelfde gebouw valt dit traditionele gebruik, dat stoelt op de burgerlijke mentaliteit van de 19de eeuw, nog moeilijk vol te houden. Er is gewoon geen plaats meer om die foto’s te exposeren; men maakt nu een archieffoto.
30 Het staat ook afgebeeld in J. Tyssens en D. Dendooven (red.), op.cit. p. 47 maar zonder opgave van de afmetingen en de bewaarplaats vzw La Flandre, Brugge.
31 Vóór W.O. II stond op de kraagbanden dit teken. Na de oorlog dienden wegens de oorlogsplundering de kraagbanden vervangen te worden en koos men voor een ander model en de kleur geel-zwart (de kleuren van Vlaanderen, vgl. La Flandre). Hierdoor keerde men terug naar de oorspronkelijke kleuren van bij de stichting. Zie: Règlement, 1884, officiële kleuren van LF “Noir et Jaune d’or”.
32 De “Portaelskring”, genoemd naar de kunstschilder Jan Portaels (Vilvoorde 1818-Schaarbeek 1895), werd gesticht in 1918 en hun Eerste Salon ging door in 1919. De Kring bestaat nog steeds. www.portaelskring.be
33 Als mecenas zal hij wellicht zelf het portret hebben besteld en betaald.
34 Albert Thooris (1860-1942) was volgens J. Tyssens en D. Dendooven (red.), op.cit. p. 23 voorzitter van 1924 tot 1945. In 1945 was hij al drie jaar overleden. R. Rodenbach volgde hem op in 1945-1951. Ibidem, p. 23.
35 Een “Driehoek” of “Triangle” is een loge in oprichting.
36 Ernest Callebout (1887-1952), architect-beeldhouwer, ingewijd bij LF op 27.10.1910, goedkeuring bouwvergunning tempel in neo-Egyptische stijl 13.10.1911, officieel ingehuldigd op 17.11.1912.
37 In J. Tyssens en D. Dendooven (red.), op.cit. is sprake van 7 vrouwelijke maçons. Het betreft wel degelijk 9 personen, 8 waren echtgenotes van broeders van LF en één vrouw was ongehuwd.
38 Histoire de la Fédération Belge du Droit Humain. Deel I, Brussel, 1984 (2de druk), p. 101-102.
39 Albert Thooris (1860-1942), advocaat, liberaal volksvertegenwoordiger 1904-1912. In LF was hij driemaal AM in 1907-1908, 1919-1921 en 1930-1931. In 1934 werd hij Ere-AM . Voorzitter vzw La Flandre 1924-1942.
40 Dries Vanysacker, Van FC Brugge tot Club Brugge KV (1891-2010), Brugge, 2010, p. 118-119.
41 Société Anonyme d’ameublement moderne, in: De Plate, jg.19, 1990,10,p. 276-278. Betreft import en export van hout voor bouwindustrie en een eigen meubelfabriek.
42 Mariet Calsius, Inventaris van het archief van de Bond der West-Vlamingen te Brussel (1906-1992). Archief en Museum voor het Vlaams leven te Brussel. Brussel, 2010.
43 Overlijdensakte nr. 80 (1951)van Raphaël Rodenbach. Burgerlijke Stand, Brugge. Met dank aan Jan D’hondt, Stadsarchief,Brugge. Zijn vader Felix Rodenbach overleed te St.Michiels, Steenbrugschen Steenweg 33 (nu Baron Ruzettelaan). Officieel gedomicilieerd in Elsene. Overlijdensakte nr. 90 (1914). Burgerlijke Stand, Brugge.
Gemakshalve houden we vast aan de datum 24 juni 1717 om het ontstaan van de moderne vrijmetselarij te plaatsen. In Londen werd toen door vier loges de “Grand Lodge of London and Westminster” opgericht.
De universele verspreiding van de vrijmetselarij gebeurde snel via het leger, de handel, de koloniale administratie en de uitwijking. Op het vasteland waren in de tweede helft van de 18de eeuw, zowel in Frankrijk als in de Oostenrijkse Nederlanden, loges actief. Het best van al werd de Brugse loge “La Parfaite Egalité” bestudeerd door Andries Van den Abeele. Deze loge kende een beperkte levensduur (1765-1774) en bestond uit slechts 22 leden, elf edellieden en elf burgers. De spilfiguur en Voorzittend Meester was Charles Lauwereyns de Roosendaele de Diepenheede (1724-1789). Vrienden en verwanten van hem behoorden tot potentiële leden (1).
Er bestaat een groot verschil tussen de vrijmetselarij van de 18de eeuw en deze van het Consulaat en het Empire, een vrijmetselarij die in onze gewesten door toedoen van de talrijke militaire ambulante loges opnieuw ingang had gevonden (2). De vrijmetselarij beleefde een echte renaissance. Het lag kennelijk in de bedoeling van de Franse bewindvoerders de vrijmetselarij aan te wenden om de Franse penetratie in de Belgische departementen in de hand te werken en te verzekeren langs het leger en de ambtenarij (3).
Door de aankomst van de Franse troepen na Fleurus (26 juni 1794) kreeg de vrijmetselarij in de Zuidelijke Nederlanden een totaal ander gelaat. Kenschetsend is de oprichting in Brussel van de vrijmetselaarsloge “Les Amis Philanthropes”, een burgerlijke en militaire loge, de resultante van een militaire loge verbonden aan de 66ste halve brigade. Deze brigade werd naar Mainz in het Rijnland overgeplaatst. Enkele officieren bleven in het Dijledepartement achter en samen met een klein aantal Franse ambtenaren en een handvol autochtonen richtten ze in 1798 de kolommen op van “Les Amis Philanthropes” (4).
Ook voor Brugge geldt die militaire achtergrond. Op 5 april 1803 dacht Napoleon zijn invasieplan tegen Engeland ten uitvoer te brengen. Met dit doel bracht hij een invasieleger van 150.000 man op de been. Deze troepenconcentratie verdeelde hij over drie standplaatsen: Boulogne-sur-Mer, St.-Omer en Brugge. Voor “le Camp de Bruges” werd een deel gestationeerd in Brugge en een ander deel in kampementen ten Oosten van Oostende.
De loge La Réunion des Amis du Nord verkreeg haar constitutiebrief van het Grand Orient de France op 29 mei 1803. De aanvraag was uitgegaan van twaalf stichtende leden, de dertiende Alexandre Debalincourt werd er ex officio aan toegevoegd als vertegenwoordiger van het Grand Orient de France. Op het “Tableau des Frères” van 1803 (Bibliothèque Nationale, Parijs – FM 2,549, fol.35) komen die twaalf stichters voor in de volgende volgorde: Joseph-Edmond Delecourt (adjudant général et sous-inspecteur aux revues te Brugge van 1801 tot 1806), Michel-François Dazard (inspecteur bij de belastingen te Brugge), Louis-François Chameau (Adjudant-Général 22e Division militaire), Jacques de L’Espée (rentenier-eigenaar te Brugge) (5), Louis Delorme (controleur bij de Posterijen in Brugge), Jean-François Villar (adjunct-secretaris bij de Préfecture van het Leiedepartement), Nicolas-Joseph Collignon (militaire loopbaan, nadien rechter bij de burgerlijke rechtbank te Brugge), Louis Aurange (Kapitein 59ste Brigade), Bernard Lepreux (militair, in Brugge ontvanger van de belastingen) (6), Jean-Pierre Lacolombière (directeur van het Octrooi te Brugge), Jean-Joseph Leclercq (Onderbureelhoofd, vervolgens bureelhoofd bij de Préfecture te Brugge) en Ferdinand Fabre (Onderbureelhoofd, vervolgens bureelhoofd bij de Préfecture te Brugge).
De militaire loge “L’Espérance” in Brugge
In 1804 kwam het 21ste Linieregiment in Brugge in garnizoen. Binnen dit regiment werd een militaire loge opgericht onder de benaming “L’Espérance”. Er waren tien stichters en volgens het officiële “tableau” was de eerste Achtbare Meester (Voorzitter) Pierre-Marie-Alexandre Mical, 45 jaar, en in Brugge bediende “aux Subsistances militaires”. Hij had toen de graad van Rozenkruiser. Het devies van deze loge luidde: “Deus amat virum bonum, illique favet”. Wat betekent: “God bemint een goed man en begunstigt hem”. Uiteindelijk telde die loge 28 leden en drie “Frères Servans”. In december 1804 verliet het 21ste Linieregiment Brugge om in Keulen aan de Rijn post te vatten. Voor vertrek liet men een aangepaste ledenlijst opstellen die in Keulen werd gedrukt bij broeder-vrijmetselaar F. Thiriart.
Uit deze ledenlijst van 13 december 1804 (57 leden, onder wie zeer velen “absents et couverts”) leiden we af dat een groot aantal broeders van “L’Espérance” in Brugge (“au camp de Bruges) waren achtergebleven. Vooral broeders die tot het medisch personeel behoorden. De legerleiding had immers in Brugge het ziekenhuisbestand moeten uitbreiden wegens het groot aantal gewonden en koortslijders. In Keulen werd kapitein Dominique Ducasse de nieuwe Achtbare Meester.
De militaire loge “L’Amitié” in Brugge
Met de achtergebleven officieren-vrijmetselaars van het 21ste Linieregiment en van L’Espérance richtte Pierre Mical, de sleutelfiguur van de bevoorradingen, de militaire loge L’Amitié op “attaché à l’Etat-Major Général de l’Armée Expéditionnaire du Camp de Bruges”. Ze vroeg haar constitutie aan bij het Grand Orient de France in Parijs en bekwam die op 16 juli 1805. Ze had haar eigen briefpapier met zegel. Het devies van L’Amitié luidde “Amicitia Fovente”, vertaald “Met de gunst van de Vriendschap”. Uiteindelijk telde die werkplaats 37 leden en Pierre Mical werd Vénérable of Achtbare Meester.
In een brief, ondertekend door J. Delecourt, liet La Réunion des Amis du Nord aan het Grand Orient de France weten dat men de oprichting van L’Amitié beschouwde als “très irrégulière” en men vroeg de uitsluiting. Op 15 oktober 1805 ontving L’Amitié haar constitutiebrief, gedateerd 16 juli 1805 nr. 3485. De spanningen bleven bestaan en in de zomer van 1805 affilieerden zelfs vier broeders van L’Amitié naar La Réunion des Amis du Nord.
Het is ontegensprekelijk waar dat er in Brugge gelijktijdig met de werking van La Réunion des Amis du Nord nog meer logeactiviteit was (7). We hebben dit hier in het kort geschetst om de positie van de belangrijkste werkplaats beter te kunnen situeren.
La Réunion des Amis du Nord
Tussen 1803 en 1832 waren er ongeveer 350 leden bij La Réunion des Amis du Nord (R.A.N.). We kunnen dat hier in kort bestek onmogelijk analyseren (membres fondateur, membres né en membres affilié) (8).
De constitutieaanvraag werd door twaalf initiatiefnemers ondertekend maar het logereglement, “Statuts et réglemens de la loge de Bruges” in handschrift, gedateerd 13 oktober 1804 werd reeds voorzien van 84 handtekeningen. Het telt 21 pp. en 90 artikels (9).
Artikel 1 houdt een beginselverklaring in: “Principe de la Loge La Réunion des Amis du Nord à l’ Orient de Bruges, est spécialement consacrée à la Gloire du Grand Architecte de l’Univers, sous les auspices et réglements généraux du Grand Orient de France”. In art. 56 volgt een specificatie maar meer als een humaniteitsideaal (gelijkheid, tolerantie, broederschap). Over de Opperbouwmeester van het Heelal is al zo veel inkt gevloeid dat we de eindeloze discussies, misverstanden en onenigheden niet meer kunnen samenvatten.
De eerste Achtbare Meester
De eerste en stichtende Achtbare Meester (Voorzitter) was Joseph Edmond Delecourt, “adjudant-général et inspecteur aux revues”, geboren te Arras (F) op 4 september 1773. Volgens Andries Van den Abeele, die zijn staat van dienst (1810) terugvond, was hij in Brugge militair inspecteur van 1801 tot 1806 (10). Hij werd geïnitieerd in de loge “La Constance” in Arras waar zijn vader Edmond Delecourt de Vénérable Maître was. De peterloges van R.A.N. waren dan ook “La Constance” uit Arras en “Les Amis Réunis” uit Lille. Joseph Edmond Delecourt huwde in Brugge in 1801 met de Brugse Anne Odevaere, dochter van Engelbertus Odevaere-Wybo. Zij was een nicht van de bekende kunstschilder Joseph Odevaere (1775-1830), die in 1813 ingewijd werd bij La Réunion des Amis du Nord en in 1814 zowel de 2de graad (Gezel) als de 3de graad (Meester) ontving. Zijn vader Anselme Odevaere (1744-1810), advokaat bij de Raad van Vlaanderen te Gent, werd in 1766 lid bij de vrijmetselaarsloge “La Discrète Impériale” in Aalst. Anselme Odevaere jr. werd dan weer lid van R.A.N. in Brugge, net als zijn broer Joseph (11).
De huisvesting
De eerste loges vergaderden dikwijls in een herberg maar het Grand Orient de France stelde daar in 1806 een eind aan. Het reglement stipuleerde: “Het is de Loges verboden te vergaderen in herbergen of andere openbare lokalen. Als Werkplaatsen moeten ze over een eigen lokaal of een voor verschillende Loges gemeenschappelijk lokaal beschikken”.
Ook het reglement van R.A.N. (1804) was daarover in artikel 3 duidelijk: “Toute assemblée devra avoir lieu au local érigé à cet effet et sera convoquée par le Vénérable”.
Een loge moet voor haar vergaderingen en rituele arbeid kunnen beschikken over een tempelruimte. Eén van de stichtende leden was Ferdinand Fabre (geb.13 februari 1780 in Bastia/Corsica) die als onderchef en later als bureauchef (12) van de Prefectuur tot 1813 in dienst bleef van het Frans bestuur. Volgens de ledenlijst van 1813 is hij afwezig lid met verblijf in Barcelona, waar hij de functie uitoefende van “secrétaire particulier de l’Intendance de Catalogne”. Ferdinand Fabre was eigenaar van het gebouw waar de vrijmetselaarsloge vergaderde, namelijk het voormalige ambachtshuis van de kleermakers gelegen aan de Steenhouwersdijk 13 (nu nr. 3 en sinds 1985 hotel Die Swaene). Daar bevindt zich nog altijd de prachtige ambachtskamer uit 1779 op de eerste verdieping (13). De loge betaalde hem een huurgeld. Op de ledenlijst van 1805 wordt dit gebouw aangeduid op de locatie Rue Verte L.B.3, n°60 maar op de ledenlijst van 1808 staat “Quai des Marbriers, n°13, près le Marché aux Poissons”.
Het gaat wel degelijk om hetzelfde perceel met een oppervlakte van 346,28 m².
“Rue Verte” is een variante voor het “Groene” waarmee men eertijds de Steenhouwersdijk bedoelde. B.3, n° 60 betekent sectie B, wijk 3, huisnummer 60 en met deze referenties komen we in de leggers van het kadasterplan Popp (1865) uit bij zaakwaarnemer Charles Doudan (14).
Hij zou namelijk in 1819 de nieuwe eigenaar worden van de Steenhouwersdijk 13. Zelf woonde hij in de Riddersstraat 7 maar het logegebouw kende een trouwe conciërge in de persoon van “frère servant” Pierre Polsenaere en zijn echtgenote en huishoudster Catharina Chyffers.
De verplichte zittingen (“Séances d’Obligation”) vonden daar plaats elke eerste en derde zaterdag van de maand om 18.00 u. De correspondentie werd gericht aan de heer Nordmann de Dourissieu, het anagram voor R.A.N.
Voor Charles Doudan gold uiteraard dezelfde regeling als voor Ferdinand Fabre. Er diende ook huurgeld betaald te worden. In het ABB dossier C 536 worden twee kwijtschriften bewaard die betrekking hebben op het jaar 1826.
– Reçu du Trésorier de la R.L. des Amis du Nord, la somme de 278 fr., à valoir sur le loyer de l’année 1826 du local de ladite Loge. (getekend) Doudan.
– Reçu du Frère Trésorier de la R.L. La Réunion des Amis du Nord, la somme de 321 fr. 98, pour solde dû sur le loyer de l’an 1826 du local de la Loge. 3e jour 12e mois (getekend) Doudan.
Collignon, Doudan en Ragon
Tot de stichtende leden behoorde eveneens de magistraat Nicolas Collignon die in 1805 Achtbare Meester werd en in 1806 de eerste “Trés Sage” “of Zeer Wijze (Voorzitter) van het aan R.A.N. verbonden Kapittel, waar zij een stelsel van “Hoge Graden” beoefenden.
Na zijn militaire loopbaan werd hij van 1800 tot 1809 rechter bij de Rechtbank van Brugge. Hij was niet erg tevreden over zijn bezoldiging en begon separaat handel te drijven tot en met het uitvoeren van openbare werken. Substituut-procureur-generaal Louis de Mercx (1749-1821) rapporteerde over hem in ongunstige zin.
Een belangrijke figuur was Charles Doudan, “Chef de bureau du département de la Lys” die in 1804 lid werd van R.A.N. Hij werd toen al geciteerd als “Maître Elu” of “Uitverkoren Meester”. Deze Fransman, geboren op 23 april 1773 in Buires-sous-Corbie (Somme), huwde in het jaar VIII (1800) met Anna Catharina Dumortier, dochter van de Brugse architect en aannemer Henri Dumortier. In 1801 werd hij lid van de Schuttersgilde van Sint Sebastiaan dus hij was als geïntegreerde inwoner en Bruggeling betrokken bij de latere werking van R.A.N. Charles Doudan (1768-1861) zou ook Achtbare Meester worden. Op het adres Steenhouwersdijk zou R.A.N. blijven tot in 1830 en Charles Doudan zal in februari 1831 de vereffening van de werkplaats op zich nemen.
Een andere beroemde figuur die we niet onvermeld willen laten is Jean-Baptiste Ragon de Bettignies (1781-1862), ambtenaar bij de “Recette générale” van het Leiedepartement en die bij R.A.N. werd ingewijd in 1804 en in 1805 secretaris werd en later Groot Archivaris-Zegelbewaarder van het Kapittel. Zoals Nicolas Collignon was hij van 1809 tot 1813 erelid van de loge Les Vrais Amis in Gent (15). Net als Collignon had hij daar ongetwijfeld een rol gespeeld bij de installatie van het Kapittel van Les Vrais Amis. Op 1 oktober 1814 stichtte hij in Parijs de loge “Les Vrais Amis” (vgl. Gent !), sinds 15 oktober 1816 “Les Trinosophes” genoemd, waarvan hij in 1817 Achtbare Meester werd en Zeer Wijze van het daaraan verbonden Kapittel. De Parijse loge “Les Trinosophes” was gejumeleerd met de Brusselse loge “L’Espérance”, waarvan kroonprins Willem, de latere meer liberale koning Willem II, de Achtbare Meester was. Hij zond een afvaardiging naar Parijs die op 30 augustus 1824 een zitting van “Les Trinosophes” bijwoonde. Maar al op 13 februari 1820 was J.M. Ragon vertrokken naar de V.S. zodat dit buiten zijn gezichtsveld voltrokken werd. Ragon werd vooral bekend door zijn publicaties over de verschillende ritussen binnen de vrijmetselarij en zijn bekendste boek is alleszins de “Tuileur Général de la Franc-Maçonnerie”. Hij werd door zijn tijdgenoten “le franc-maçon le plus instruit du XIX siècle” genoemd. Hoewel zijn boeken zoals de “Cours interprétatif” (Parijs, 1840) en “Orthodoxie maçonnique” (Parijs, 1853) nu als verouderd beschouwd worden (16).
De Hollandse periode
De Slag bij Leipzig (16-19 oktober 1813) luidde het einde in van de Franse overheersing en in Brugge vluchtten op 1 februari 1814 de militairen en meeste ambtenaren naar het moederland. Dat is ook de voor de hand liggende reden waarom een figuur zoals Jean-Marie Ragon in 1814 in Parijs aan een tweede maçonnieke carrière begon. Hij werd eveneens de uitgever van het eerste Frans maçonnieke tijdschrift “Hermès” (1818-1819). Door het Grand Orient de
France werd de verdere verschijning verboden omdat het omschreven werd als “indiscret”.
Na de val van Napoleon in de Slag van Waterloo (1815) ontstaat het Verenigd Koninkrijk (1815-1830), een samengaan van Holland en België, le Royaume des Pays-Bas met aan het hoofd Koning Willem I. Op voorstel van Willem I, die zelf geen vrijmetselaar was, werd een Grootoosten der Nederlanden opgericht met als Grootmeester-Nationaal zijn zoon Prins Frederik (1797-1881) die dit zou blijven van 1816 tot aan zijn dood in 1881. Dat Grootoosten der Nederlanden bestond uit twee Provinciale Grootloges, één voor het Noorden en één voor het Zuiden.
In de loges maakten Franse ambtenaren plaats voor Nederlandse. Zo was bijvoorbeeld in 1818 Henri Joseph Schuermans (1788-1857), de procureur des Konings, Redenaar bij R.A.N. Hij werd ingewijd in de loge “Aurore” in Oudenaarde waar hij van 1815-1817 procureur des Konings was. Niet alle Fransen waren vertrokken. Charles Doudan bijvoorbeeld was gebleven en liet zich naturaliseren (KB van 15 april 1815). Daardoor kon men verder blijven vergaderen op het adres Steenhouwersdijk 13. In 1821 was Constantin Rodenbach (1791-1846), geboren in Roeselare, maar sinds 1819 geneesheer te Brugge, de Achtbare Meester van R.A.N., maar de uittredend Achtbare Meester Charles Doudan werd secretaris van de Werkplaats. Rodenbach was Pierre Verdure (geb. in Doornik) opgevolgd als Achtbare Meester. Pierre Verdure, die we later terugvinden in de loge “Les Frères Réunis” in Doornik, had bij R.A.N. ontslag gegeven op 18 mei 1818. Maar ook het Kapittel was nog steeds actief. In datzelfde jaar 1821 was de Zeer Wijze Charles Doudan, sindsdien Chef de Division au Gouvernement de la Province. De Eerste Grootopziener was dan weer Constantin Rodenbach. Hij was de oom van de dichter Albrecht Rodenbach en de grootvader van Georges Rodenbach, de schrijver van “Bruges la morte” (1892). Al de officieren-dignitarissen (uitvoerende leden) van het Kapittel waren bekleed met de graad van Soeverein Prins van het Rozenkruis.
Constantin Rodenbach en de Belgische Omwenteling
Begin 1827 nam Dr. Constantin Rodenbach ontslag bij R.A.N. Zijn broer Ferdinand Rodenbach (1783-1841), de grootvader van de Vlaamse dichter Albrecht Rodenbach, werd in 1810 lid van de loge L’Amitié in Kortrijk maar was in 1818 geen lid meer toen zijn broer Raymond-Joseph Rodenbach (1789-1819) in datzelfde jaar 1818 daar vermeld wordt in de meestergraad (17) maar ten gevolge van een ongeval overleed in 1819.
Constantin zou de leiding nemen van de anti-orangisten in Brugge. Op 25 augustus 1830 braken in Brussel anti-orangistische rellen uit tijdens de opera “De stomme van Portici”. Constantin Rodenbach stelde zich in Brugge aan het hoofd van de revolte. Hij wist zelfs door te dringen tot in de Raadgevende Commissie van de Burgerwacht. Zijn broer Ferdinand was in 1830 de aanvoerder van de vrijwilligers in West-Vlaanderen en zijn andere broer Alexander was in Roeselare de promotor van het beruchte “Petionnement” en voorstander van een eendrachtig samenwerken tussen katholieken en liberalen tegen het Hollands bestuur. Wanneer in augustus 1830 de eerste opstand in Brussel losbreekt is de andere broer, Pedro, er bij en is het hij die Louis de Potter terugbrengt naar Brussel. Na de Omwenteling wordt Pedro zelfs plaatscommandant van Brussel benoemd.
Die gecoördineerde actie van vier broers kan alleen op gemaakte familiale afspraken berusten. De scheuring tussen Noord en Zuid bleek onafwendbaar (18).
Het Nederlandse garnizoen verliet op 27 september 1830 de stad Brugge. We staan hier niet meer zover van de Constantin Rodenbach die op 23 november 1830 in het Nationaal Congres te Brussel de familie Oranje-Nassau zou afzweren. Hij staat dan aan het hoofd van de 75 ondertekenaars van het voorstel om Leopold van Saksen-Coburg tot koning te verkiezen.
Kamerlid François-Xavier de Langhe (Ieper, 1775-1853) behoorde tot de liberale oppositie en was tegen de uitsluiting van de Nassau ‘s maar stemde toch voor. De Langhe was van 1811-1814 Onderprefect van Brugge en werd ingewijd in R.A.N.
De Belgische vrijmetselarij was uitgesproken orangistisch en zou dat in bepaalde steden, zoals Gent, ook na 1830 blijven. Maar Rodenbach evolueerde van regeringsgezind naar patriottisch.
Samen met zijn broer Pierre stichtte hij de “L’Ordre de l’Infamie” en was één van de organisatoren van het “Patriottisch banket” dat in Brugge plaats vond op 9 juli 1829.
Het kan verkeren. Kroonprins Willem van Oranje, zelf ingewijd sinds 1817, kwam bij R.A.N. op bezoek op 21 juni 1819 en de werkplaats bood hem een banket aan. Son Altesse Royale le Prince d’Orange was immers erelid van R.A.N.
C. Rodenbach bleef tot in 1839 in de Kamer van Volksvertegenwoordigers als mandataris voor de Katholieke Partij. Hij zal als ambassadeur van België overlijden op 5 december 1846 in Athene waar hij begraven ligt onder een rots recht tegenover de Acropolis.
Hij schreef een betrouwbaar werk over de Belgische omwenteling (19) net als Auguste de Wargny “membre affilié” van R.A.N. (20) die in 1812-1814 substituut was in Brugge en het best gedocumenteerde werk over de vrijmetselarij tijdens de hier besproken periode schreef (21).
Het doven van de lichten
Het vertrek van de Nederlandse militairen en ambtenaren en de verscherpte tegenstellingen tussen patriotten en orangisten hadden de activiteiten van R.A.N. verlamd. Tijdens de uitroeping van de Onafhankelijkheid van België in 1830 hadden heel wat broeders andere dan maçonnieke beslommeringen en werden naar andere posten en opdrachten in het land geroepen. Het was Charles Doudan die de overlevingskansen als zeer gering inschatte en als toenmalig penningmeester en eigenaar van het gebouw besloot om de boekhouding op reglementaire wijze af te sluiten. Het deficit van het boekjaar 1830-1831 nam hij voor persoonlijke rekening. Het jaar 1831 betekent in feite het definitieve einde van de werking van de loge en het Kapittel R.A.N.
Charles Doudan wilde niettemin zijn vrijmetselaarsideaal zo maar niet prijsgeven. Hij beoogde een morele geruststelling en wendde pogingen aan om de belangstellende leden van de werkplaats te raadplegen. Op 15 januari 1832 ondernam hij een ultieme poging en verzond de volgende omzendbrief: “… Les diverses convocations qui ont été faites aux Frères de la loge pour les amener à une réunion spéciale pour délibérer sur la suppression ou la conversation de l’Atelier n’ayant eu aucun résultat, j’ai cru, dans l’intérêt de mes Frères et le mien, devoir rédiger une dernière délibération dans le but de la suppression régulière, et j’ai la faveur de vous la soumettre. Si vous partagez ma conviction, veuillez tot simplement apposer votre signature au pied de cette délibération. Si au contraire vous n’êtes pas de mon avis, veuillez consigner vos observations sur une planche (22) séparée et les annexer à cette délibération. En attendant …” (23).
Ook dit schrijven leverde geen resultaat op en hiermee was het lot van R.A.N. bezegeld.
De oprichting van het Grootoosten van België
In 1833 werd door dertien loges de eerste autonome Belgische grootmacht of obediëntie gesticht nl. het Grand Orient de Belgique. De stichtingsdatum is 13 januari 1833 maar de stichtingsplechtigheid ging door in de Tempel van “Les Amis Philanthropes” te Brussel op 23 februari 1833. De feiten van het jaar voordien verklaren waarom R.A.N. daar niet meer bij betrokken was hoewel Groot-Redenaar Auguste de Wargny hen daartoe uitnodigde (24).
Eind 1837, begin 1838, werden nog vruchteloos pogingen ondernomen tot heroprichting van de kolommen van R.A.N. (25). Charles Doudan, sinds 1831 genaturaliseerde Belg, wilde echter niet meer meewerken. De laatste Achtbare Meester blijft dus Joseph-Jean Godfroid, ontvanger van de domeinen, en Charles Doudan sr. is en blijft de vereffenaar. Hij zou wel nog gemeenteraadslid en schepen worden van zijn stad. In 1832 verhuurde hij de Steenhouwersdijk 13 (nu 3) aan de studie van notaris Henricus Bultynck die werkzaam bleef tot 1871. Charles sr. overleed op 4 juni 1857 in de leeftijd van 84 jaar. Zijn zoon Charles junior (1801-1848) werd in 1821 ingewijd in R.A.N. en werd een bekende notaris.
In december 1837 vond door de Belgische bisschoppen de publieke veroordeling plaats van de Belgische vrijmetselarij. De herderlijke brief werd de eerste zondag van januari 1838 op alle preekstoelen van het land voorgelezen. Volgens de bisschoppen waren de vrijmetselaars “onwaardig de heilige absolutie te ontvangen”. De katholieke “Gazette van de Provincie West-Vlaenderen” publiceerde de zendbrief integraal. De samenwerking tussen liberale en katholieke unionisten werd er zwaar door bemoeilijkt. Januari 1838 betekende ook het einde van het publiceren van gedrukte logeledenlijsten, de zgn. tableaux. De bisschoppelijke oorlogsverklaring wijzigde de oriëntering van de Belgische maçonnerie die steeds meer evolueerde in de richting van het antiklerikalisme (26).
Willy Dezutter
Noten
(1) Andries Van den Abeele, In Brugge onder de Acacia. De vrijmetselaarsloge “La Parfaite Egalité” (1765-1774), en haar leden. Brugge, Die Keure, 1987, 383 blz.;
(2) A. Van den Abeele, a.w. en W.P. Dezutter, De vrijmetselarij te Brugge in de 18de eeuw, in: Biekorf, 1988, 2, p.187-200;
(3) Jean-Luc Quoy-Bodin, L’Armée et la Franc-Maçonnerie. Au déclin de la monarchie sous la révolution et l’ empire. Paris, 1987;
(4) Roger Desmedt, Les loges militaires en France et en Belgique, et la loge des Amis Philanthropes, in: Revue belge d’Histoire militaire, XX,1973, p. 21-40;
(5) Jacques-Joseph de L’Espée (1766-1823) is de zoon van Jacques-Louis de L’Espée die lid was van de vrijmetselaarsloge “La Parfaite Egalité” te Brugge. Cfr. A. Van den Abeele, ibidem p.284-286;
(6) Bernard Lepreux (sinds 1795 te Kortrijk) wordt in de Kortrijkse vrijmetselaarsloge “L’Amitié” in 1805 aalmoezenier en hofmeester. Zie: Andries Van den Abeele, De Kortrijkse Vrijmetselaarsloge L’Amitié (1803-1833), De Leiegouw,XXXI, 1989, p.11-112. In 1808 verblijft B. Lepreux in Gent waar hij geaffilieerd wordt bij de Gentse loge “La Félicité Bienfaisante”;
(7) A. Van den Abeele, Vrijmetselaarsloges in Brugge. Een exploratoire inventaris, in: Biekorf,1983, p.170-173;
(8) Het oud archief van R.A.N. wordt bewaard in het archief van het Bisdom Brugge onder het inventaris nr. C 536 en C 537. Zie ook: Andries Van den Abeele, La Réunion des Amis du Nord à Bruges. Une résurrection manquée 1837-1838, Brugge, 1986;
(9) Niet aanwezig in Archief Bisdom Brugge, ook geen gedrukt exemplaar. Particuliere verzameling, Brugge. Het is de kopij voor drukker Guillaume De Busscher-Marlier, stichtend lid. Tijdens de Hollandse periode bleef het reglement onverminderd van kracht. Alleen het woord “France” werd gewoon vervangen door Pays-Bas ! Ook de ledenlijst van 19 juli 1805 werd gedrukt door G. De Busscher-Marlier. Zijn broers Charles De Busscher (brouwer) en François De Busscher (lakenhandelaar) werden lid van R.A.N.;
(10) Guy Schrans, Vrijmetselaars te Gent in de XVIIIde eeuw. Liberaal Archief Gent,1997, p. 324-325;
(11) Zie zeer uitvoerig: Eduard Trips, De Brugse familie Odevaere en de vrijmetselarij, in: Brugs Ommeland, 1992, 3, p.131-159;
(12) A.B., Ons provinciaal gouvernement in 1807, in: Biekorf,1991, p.107;
(13) Eertijds bekend als het atelier van de Brugse portretschilder José Storie (1899-1961);
(14) Legger van het Kadasterplan C.P. Popp: sectie B artikel 206: Karel Doudan, Steenhouwersdijk 8, nr. 60, kadaster 916: huis en plaats, oppervlakte 346,28 m²;
(15) H. De Schampheleire, Els Witte en Fernand V. Borné, Vrijmetselaars te Gent tijdens het Empire en de Hollandse periode (1804-1824), in: Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent. Nieuwe reeks-deel XXXV, 1971, p. 101 en p. 172;
(16) Al in 1978 schonken wij aandacht aan J. Ragon. Zie: W.P. Dezutter, De vrijmetselarij te Brugge in de 18de en 19de eeuw, in: Guillaume Michiels, Uit de wereld van de Brugse mensen. Brugge, 1978, p.135-146 en 668-671 speciaal p.669 noot 345. Zie ook: D. Ligou, Dictionnaire de la franc-maçonnerie. Paris,1987, p. 983, alwaar sprake over “Les Amis du Nord” dat tot op de dag van vandaag maar blijft overgenomen worden;
(17) Andries Van den Abeele, L’Amitié Kortrijk, 1989, p. 117-118;
(18) Raadpleeg voor die periode: A.Smits O.S.B., 1830 “Scheuring in de Nederlanden”, 2 delen, Heule, 1983 en John Goddeeris, Kroniek van een aangekondigde scheiding. De Hollandse Tijd (1814—1830) en West-Vlaanderen. Jaarboek van de West-Vlaamse Gidsenkring, deel I (2006) en deel II (2007);
(19) C. Rodenbach, Episodes de la Révolution dans les Flandres, 1829, 1830, 1831, Bruxelles, 1833;
(20) A.de Wargny, Esquisses historiques de la Révolution de la Belgique en 1830. Brussel, met een supplement,1831. Het verscheen anoniem. Net als zijn werk over de vrijmetselarij bevat ook dit werk een grote hoeveelheid originele documenten;
(21) A.de Wargny, Annales chronologiques, littéraires et historiques de la Maçonnerie des Pays-Bas,Brussel, 6 delen in 4 banden,1822-1829. Een standaardwerk met originele documenten.
(22) Een “planche” slaat in het maçonniek jargon op elk geschreven document. Hier dus “per afzonderlijke brief”;
(23) Exemplaar in particuliere verzameling, Brugge;
(24) Brief van 1 februari 1833 bewaard in het Archief Bisdom Brugge, Vrijmetselaarsfonds C 537. De twee lijvige dossiers C 536 en C 537 werden mogelijk in 1851 door de Bruggeling Joseph Staffijn (1804-1851) overgemaakt aan het Bisdom Brugge. De vrijgezel J. Staffijn woonde toen in de Grauwersstraat E 3-57 (nu nr. 6) in het huis van zijn overleden moeder Francisca Achtergael, weduwe van de bekende kunstschilder Jan Garemyn;
(25) Andries Van den Abeele, La Réunion des Amis du Nord à Bruges. Une résurrection manquée 1837-1838, Brugge, 1986 en W.P.Dezutter en E.J. Trips, Van blauwververij tot logegebouw, in: Brugs Ommeland, 1994, 2, p.67-86 vooral p.78-81;
(26) Deze bijdrage van Willy Dezutter verscheen in het tijdschrift Brugs Ommeland, 50ste jaargang, nummer 1, maart 2010, p. 39-51.