Monthly Archives: mei 2013

De hoop

Op 25 december 2012 spoorde de Nederlandse koningin Beatrix in haar kersttoespraak het Nederlandse volk aan tot geloof, hoop en liefde.

“Geloof is vertrouwen dat ons leven een zin geeft die uitstijgt boven het alledaagse, hoop is de overtuiging dat de uitkomst goed zal zijn ook al is die niet zichtbaar.  Liefde is de kracht die ons verbindt met elkaar, die geeft en vergeeft en die de haat kan overwinnen”.

In het christendom worden geloof, hoop en liefde de drie goddelijke deugden genoemd.  In 1 Korinthiërs 13:13 staat te lezen: “Ons resten geloof, hoop en liefde, deze drie, maar de grootste daarvan is de liefde”.  Die eerste brief aan de Korinthiërs* zegt in 13-4:6  “De liefde is geduldig en vol goedheid. De liefde kent geen afgunst, geen ijdel vertoon en geen zelfgenoegzaamheid. Ze is niet grof en niet zelfzuchtig, ze laat zich niet boos maken en rekent het kwaad niet aan, ze verheugt zich niet over onrecht maar vindt vreugde in de waarheid”.  Met deze liefdesboodschap heeft een humanist natuurlijk geen enkele moeite.

Dat is geen exclusief christelijke boodschap; dat is universeel menselijk en heeft betrekking op het hier en nu.

Kardinaal Godfried Danneels, zegt in een interview naar aanleiding van zijn 80ste verjaardag (Knack 22 mei 2013): ”Niet het verlies van geloof, maar van hoop is het grote gevaar voor de westerse wereld”.  Hij rekent er dus op dat de uitkomst goed zal zijn.  Maar brengt iemand die die sterke verwachting niet heeft daarmee de westerse wereld in gevaar ?  De hoop als geestelijke kracht (psychische kracht zouden we eerder denken) bij het sterven willen we natuurlijk niemand afpakken.  Op zo’n moment zal men een beetje troost wel kunnen gebruiken.  Het mededogen haalt het nog altijd van het cynisme.  Het eeuwig leven misgunnen we ook niet aan de kardinaal en al evenmin wensen we hem de eeuwige verdoemenis toe.  Alleen zal zijn ultieme hoop een ijdele hoop blijken te zijn.  Als humanisten klampen we ons beter vast aan de concrete liefde.  Ze wisten dat al in dat oude liedje:

“Geloof, hoop en liefde

Ze komen bij elkaar.

Geloof, hoop en liefde

Ze maken dingen waar.

Want kun je niet meer hopen en geloof je niet meer

Dan brengt de ware liefde toch mooie dingen weer.”

Hopen is een erg egoïstisch verlangen.  Liefde is geven.  Love yourself then you will love everybody.  Godfried Danneels is vervolgens ook zeer affirmatief: “Ik denk nog altijd dat ik in de hemel zal komen”.  Over een eventuele loutering in het vagevuur vernemen we niets.  Je moet ook eens leren vrede te sluiten met de dood.  We verwijzen daarvoor naar mgr. Tiny Muskes (1935-2013), de oud-bisschop van Breda, die het zo verwoordde:

“Als je accepteert dat je dood zult gaan, dat het bij het leven hoort, niet alleen bij ons leven maar bij alles wat er is, dan wordt het een deel van je leven.  Dan wordt je leven hier en nu beter, intenser”.

En wat te denken van de reporter die hem vroeg: “Bestaat de hemel ?”

Ik zie nog altijd zijn verschrikt gezicht en dan het krachtig antwoord: “Neen”.

Schitterende televisie !

Willy Dezutter

Noot:  De eerste brief van Paulus aan de Korinthiërs is een boek in de Bijbel, in het Nieuwe Testament.  Paulus bevond zich toen in Efeze en schreef deze brief (opgedeeld in 16 hoofdstukken) aan de gemeente in Korinthe, een havenstad in Griekenland.

De brief werd geschreven in het Koinè-Grieks rond 57 n.chr. en handelt uitgebreid over de liefde. De vrouwonvriendelijke uitspraken van Paulus (de vrouw is ondergeschikt aan de man) zouden elke gelovige vrouw ertoe moeten aanzetten om het kerkinstituut ter stond te verlaten.  Dit wijst er nog eens op dat deze brieven moeten gelezen worden in de context van de tijd.  Maar dat geldt natuurlijk voor de gehele Bijbel en vormt het beste argument tegen de gedachte dat we hier te doen hebben met het woord van god.  Paulus zou nu mogen rekening houden met de derde feministische golf !

 

Over sluipwespen en oogwormen

Eén van de vroegste Griekse filosofen was Anaximander, die leefde in de 6de eeuw voor onze tijdrekening.  Volgens hem zweefde de aarde vrij in de ruimte en verkeerde ze eerst in vloeibare toestand.  De aarde werd steeds droger, doordat er water in de zon verdampte.  Uit dat verdampte water werden vissen geboren, die de eerste levende wezens zouden zijn geweest.  Alle andere dieren zouden ontstaan zijn als transformatie of evolutie uit de vissen.

De mens zou volgens hem uit dieren van een andere soort zijn voortgekomen.  Anaximander werkte geen evolutieleer uit, maar toch wordt hij door velen beschouwd als de oudste vertegenwoordiger van een fundamenteel evolutief denken.

De Engelse natuuronderzoeker en bioloog Charles Darwin (1809-1882) zorgde pas voor de revolutie toen in 1859 de eerste versie verscheen van zijn “On the origin of species by means of natural selection”.  De evolutietheorie was een grote aanslag op de zekerheden van het christendom.  Darwin zelf verloor zijn geloof in het christendom niet op grond van zijn wetenschappelijke ontdekkingen, maar vanwege de wreedheid van de natuur, die hij niet in overeenstemming zag met een oneindig goede en volmaakte schepper.

Hij gaf daarbij het voorbeeld van de sluipwesp die zijn eitjes in levende rupsen legt.  De larven eten vervolgens de rups van binnenuit op, waardoor deze een langzame en gruwelijke dood sterft.  De bekende schrijver en producer David Attenborough (° Londen 1926) heeft in zijn vele bekroonde natuurdocumentaires, die door de Britse omroep BBC werden uitgezonden, er op gewezen dat dergelijke aberraties ook voorkomen bij de mens.  In West- en Centraal-Afrika zijn er jaarlijks 13 miljoen slachtoffers van de oogworm, een parasiet van ca. 4 cm lang die zich in het zachte bindweefsel van het oog nestelt en blindheid kan veroorzaken.  Dit wordt veroorzaakt door een steekvlieg, de mangovlieg.  Een god die dit toestaat kan niet bestaan.

Door het steeds warmer wordende klimaat komen steeds meer parasieten die normaal in tropische streken leven ook meer en meer in noordelijke gebieden voor.  De oogworm komt reeds voor in Italië.

De natuurseries van David Attenborough zijn van een grote wetenschappelijke en educatieve waarde.  Aangezien hij steeds vertrekt vanuit de evolutie zijn orthodoxe kerkgenootschappen daarmee niet altijd zo gelukkig.  Zijn “The Life of Mammels” is als “Het leven van zoogdieren” in 2007 in Nederland uitgezonden en op dvd uitgebracht door de Evangelische Omroep (de EO). Hierbij is de laatste aflevering, die over mensapen en de mens gaat, weggelaten.  Tevens zijn verwijzingen naar “miljoenen jaren” en de evolutie verwijderd om godsdienstige redenen.

Censuur in het land dat ooit geroemd werd om zijn tolerantie.  Het is overigens opvallend dat in Nederland de censuur meestal uit protestantse hoek komt en zelden van katholieke zijde.

Het kan ook moeilijk anders met volksvertegenwoordigers van de Staatkundig Gereformeerde Partij (SGP) uit de “bible belt” in de Tweede Kamer, die zich krampachtig vastklampen aan de reling van de Ark van Noë.  Zij vinden zich trouwens betere christenen dan die van de Christen Unie en al helemaal van die van het CDA (Christen Democratisch Appel), een zuivere machtspartij die nu wel in crisis verkeert.

Uit onderzoek (2007) blijkt dat 61 procent van de EO-leden gelooft dat god de wereld in zes dagen heeft geschapen.  Slechts één procent steunt de evolutieleer.

Op 5 november 2012 trad in Nederland het kabinet-Rutte II (VVD en PvdA) aan.  De confessionele partijen belandden in de oppositie.  Dat maakt op het levensbeschouwelijke vlak een aanzienlijk verschil.  Door de Tweede Kamer der Staten-Generaal werd op 16 april 2013 het wetsvoorstel aangenomen om het verbod tot godslastering te laten vallen.  Dit stond nog steeds in het Wetboek van Strafrecht ( als slapend artikel 147).  De vrijheid van meningsuiting staat centraal.  “Religie mag geen bevoorrechte positie hebben ten opzichte van politiek of wetenschap, waar ten slotte ook alles bekritiseerd kan worden” (prof. Paul Cliteur).

Religie en godsdienstige gevoelens dienen in een vrije samenleving niet bij wet extra beschermd te worden.

Willy Dezutter

Tijdreis

Een hedendaags verhaal over oude dingen.

Het begon in Hellas

Er bleven klassiek Griekse geschriften bewaard uit de periode 750 voor onze tijdrekening (v.o.t.) tot 1000 jaar erna, waarin vrijwel de gehele draagwijdte van het menselijk denken en de kennis besloten ligt.  Alleen in de natuurwetenschap en astronomie is sindsdien de kennis sterk blijven toenemen.  De wet van Archimedes (287-212 v.o.t.) over de zwaartekracht bleef overeind maar Isaac Newton werd de vader van de klassieke fysica in de 17de eeuw.  De  opwaartse kracht van Archimedes wordt nu toegepast om onderzeeboten en ballonnen te laten opstijgen en te dalen.  Het hoofdwerk van Newton de “Philosophiae Naturalis Principia Mathematica” verscheen in 1687.  Albert Einstein (1879-1955) stond met zijn relativiteitstheorieën (1905 en 1915) op de schouders van Newton.

Griekse filosofen, Griekse natuurwaarnemers, Griekse historici en schrijvers hebben in een of andere vorm bijna alle variëteiten van intellectuele of emotionele ervaring tot uitdrukking gebracht en die gedachten werden overal in het Westen opgepikt.

In de literatuur waagden de Grieken zich aan elk genre dat wij ook kennen, op het laatst ook aan iets dat onze roman wel heel dicht benadert.  In het bijzonder op het gebied van de epische, lyrische en dramatische dichtkunst en op dat van de geschiedenis bereikten zij een hoogte die sindsdien nooit werd overtroffen, volgens sommigen zelfs niet geëvenaard.

Wijsgerig stelden hun scholen al de grote levensvragen aan de orde en gaven er antwoorden op. Dat handelt over het zijn en worden, het ene en het vele, lichaam en ziel, geest en stof.

Onder die Griekse filosofen bevonden zich idealisten, materialisten, rationalisten, monisten, sceptici, cynici, aanhangers van het relativisme en absolutisten.

De antieke schilderkunst van de Grieken bleef niet bewaard.  De ineenstorting van de Grieks–Romeinse wereld was zo ingrijpend dat men zich kennelijk niet meer kon bekommeren om dit erfgoed.  De beeldhouwkunst en de architectuur, vervaardigd uit bijzonder solide materiaal, hebben wel de eeuwen getrotseerd.

Wat de natuurwetenschap betreft, hebben de Grieken voor een groot deel voortgebouwd op vroegere prestaties uit Egypte en Mesopotamië.  Zo wisten zij de theoretische kant van de mathematica en astronomie tot hoge ontwikkeling te brengen en bereikten zij ook behoorlijke resultaten op het gebied van de natuurkunde en de geneeskunde.  De Romeinen op hun beurt steunden dan weer op de prestaties van de Grieken en brachten vooral de techniek op een hoog peil.  Op politiek en economisch vlak vertoonde de Griekse cultuur reeds rijke schakeringen zodat we ronduit kunnen stellen dat we hier te doen hebben met hoog beschaafd volk.

De faam van deze klassieke beschaving was dan ook zo groot, dat rond 1700 vele schrijvers en denkers in Frankrijk en Engeland zich gingen afvragen of zijzelf in staat zouden zijn die oude Grieken en Romeinen als schrijvers, kunstenaars en geleerden, te benaderen.

In de 21ste eeuw deelt men die zorg niet meer.  De belangstelling voor de oude talen Grieks en Latijn is volledig naar de achtergrond verdrongen door het succes van de vluchtige consumptie.  Snelle communicatie via internet en allerhande vormen van draadloze telefonie staan nu centraal.  De Grieken vormden een klassieke beschaving zonder pc, tablet, email, gsm, iphone en het gebruik van sociale netwerken zoals Facebook en Twitter.  Ze hadden uiteraard ook geen auto’s en vliegtuigen en ruimteschepen en al evenmin televisies in HD en 3D.  Ze kregen, te pas en te onpas, ook geen gratis dvd’s.  Griekse vrouwen kregen ook geen ladders in nylonkousen zelfs al wisten ze toen nog niet dat het hier een geval betrof van geplande slijtage in de economie.  Zeg maar georganiseerde misdaad, zoals met de ingebouwde chip in je printer die het apparaat laat crashen wanneer de teller het door de fabrikant beoogde aantal afdrukken heeft bereikt.  Over hun manier van oorlogvoeren zwijgen we tegen beter weten in (we schrijven geen “histoire des batailles”) maar de wrede Peloponnesische oorlog onvermeld laten zou dan weer geschiedvervalsing zijn.  Dit is geen pleidooi tegen vernieuwing maar valt buiten het domein van de geschiedfilosoof.  Het Latijns adagium “Omnia mutantur, nos et mutamur in illis” is ons bekend.  Alles verandert en wij veranderen mee.  Voor elk probleem is er een oplossing en iedere oplossing stelt weer een nieuw probleem.  Psychologen, sociologen en trendwatchers hebben hier ook recht van spreken.  Niet zeuren maar twitteren, bloggen, chatten, mailen en surfen.  Online met Socrates.  Het digitale tijdperk van nu zal later als even belangrijk ingeschat worden als de worsteling van de oude Grieken met hun zoektocht naar de zin van het bestaan.

Er zijn nu al 7 miljard klanten en tegen 2040 zullen er dat 9 miljard zijn.  Nadenken over, maar vooral het treffen van maatregelen voor geboorteplanning is wellicht ook het overwegen waard.

Zonnepanelen

De komende jaren zullen heel wat defecte, versleten en verouderde zonnepanelen afgedankt worden.  Die zonnepanelen bevatten giftige stoffen, zoals cadmium en lood, en het is dan ook dringend nodig dat die stoffen niet in het milieu terechtkomen.  Er bestaat nog altijd geen aanvaardingsplicht op de containerparken (“de milieustraat”), zodat ze meestal aan de fractie grofvuil toegevoegd worden.  Er bestaat ook geen recyclagemogelijkheid voor afgedankte zonnepanelen.  Enerzijds zorgen zonnepanelen dus voor alternatieve en schone energie maar anderzijds schept het ook nieuwe problemen.  En dan denken we hier aan het reinigen van zonnepanelen, maar ook aan de visuele vervuiling te vergelijken met het woud aan tv-antennes dat stand hield tot aan de komst van de kabeltelevisie.  De thermische zonne-energie draagt bij tot de vermindering van de uitstoot van CO2.  Dat is niet onbelangrijk in de strijd tegen de klimaatopwarming.  De Griekse zonnegod Helios, die alziend en alwetend is, kan misschien de oplossing brengen.  ’s Morgens steeg hij in het Oosten met zijn vierspan op uit de Oceanus, volbracht zijn baan langs de hemelkoepel en dook ’s avonds in het Westen weer in de Oceanus neer.  Helios mag dan ook eens kijken naar de visuele vervuiling van onoordeelkundig ingeplante windmolenparken en we verwachten uiteraard zijn filmpje op YouTube, de grootste wereldwijde community voor het delen van video’s.

Multicultureel en assimilatie

En toch zullen de verworvenheden van de Griekse cultuur een wezenlijk bestanddeel van de onze blijven uitmaken.  Het oude Hellas is er zonder dat we het nog beseffen.

Ons “Oedipus-complex”, narcisme, allerlei fobieën en manieën komen wel degelijk uit Griekse bronnen.  De aan de Griekse en Romeinse mythologie ontleende zegswijzen zijn legio.  Het vergt een titanenstrijd om de Olympus te bestormen om Zeus te trachtten onttronen.  De mythologie van de Grieken is inderdaad een onuitputtelijk rijke schatkamer.  In vergelijking daarmee zijn de Noorse en Keltische mythologie schraal te noemen wanneer het gaat over de uitbeelding van de menselijke natuur.  Tacitus noemt in zijn “Germania” als voornaamste goden Mercurius(= Wodan), Mars (= Tiu) en Hercules (= Thor).  Tussen Tacitus en de gegevens uit de “Edda” (Scandinavisch) ligt duizend jaar.  De vergelijkingen met de Griekse sagen zijn beperkt.  Het pantheon van de Germaanse en Noordse goden is vrij complex.  Het vergt een studie apart.  Het Noorden is trouwens maar rond het jaar 1000 gekerstend.  Het lijkt ons eerder een voordeel dan een nadeel te zijn.  Zweden, Noorwegen en Denemarken spannen in de boekenwereld nu de kroon met het genre van de thrillers.

Het Grieks-Romeinse cultuurexperiment, maar ook latere Arabische invloeden, liggen aan de basis van onze zelfkennis.  We kunnen er ook niet omheen te constateren dat in die Grieks-Romeinse periode het christendom ontstaan is.  Dat had zijn wortels in het jodendom maar kwam organisatorisch tot bloei in de Romeinse tijd.  Op deze vroege vorm van wat men tegenwoordig gedoogsteun noemt komen we nog terug.

Over het prehistorische Griekenland zullen we niet lang uitweiden.  De Griekssprekende volksstammen kwamen vanuit het bekken van de Donau naar het zuiden.  In de prehistorie kende Griekenland in de bronstijd drie verschillende beschavingen, namelijk de Cycladische, de Minoïsche (Kreta) en de Myceense beschaving.  De Cycladencultuur (3200-1600 v.o.t.) ontwikkelde zich rond de eilanden van de Egeïsche zee tot een eigen cultuur.  Kenmerkend uit die periode zijn de langgerekte moedergodin beeldjes.  In Athene werd er een eigen museum aan geweid.  De Menoïsche beschaving (200-1200 v.o.t.) situeert zich vooral op Kreta (cfr. Knossos).  De Myceense cultuur begint rond 1200 en duurt tot 750 v.o.t.  Over deze donkere periode is minder bekend.  In opeenvolgende golven, de laatste was in de Dorische periode, kwam deze migratie vlak voor de historische tijd tot stilstand.  In 1000 v.o.t. stroomden deze Grieken of Hellenen, zoals zij zichzelf noemden, over een oudere inheemse cultuur heen, die die we reeds vermelden als de Minoïsche tijd.  Een cultuurvermenging van Minoërs en Hellenen was het gevolg.

De Minoërs bezaten een hoogstaande beschaving, zoals wij kunnen nagaan aan de hand van hun architectuur en sculptuur op Kreta.  Omstreeks de achtste eeuw v.o.t. duiken de Grieken op in onze geschiedenis als handelaren en vechters, maar ook reeds als denkers en kunstenaars.

Hun organisatie vond haar uitdrukking in de meest beroemde Griekse instelling, de zogenaamde “polis”, de soevereine stadstaat met zelfbestuur.  Deze “polis” vormde de bakermat van de klassieke Griekse beschaving.  Met het omliggend grondgebied, Attica, bezat Athene in de vijfde eeuw, de glorietijd, een bevolking van hooguit 200.000 burgers, de omvang van een middelgrote moderne stad.  Ter vergelijking.  De kosmopolitische metropool Athene telt vandaag officieel ca. 4 miljoen inwoners terwijl het aantal werkelijke inwoners 5 miljoen zou bedragen.  De helft van de tien miljoen Grieken woont dus in Athene.  Terwijl het daar in de zomer 40 graden warm is staan overal de airco’s aan.  Die te hoge verstedelijkingsgraad is nefast voor een gezonde economie, maar dat wil maar niet doordringen, zoals bleek uit de eurocrisis in 2011.  Op het platteland kweekt men geen tomaten, neen die worden vanuit het buitenland ingevoerd. Denk daar aan bij je bordje fetakaas met tomaten en je moussaka (lamsgehakt met aubergine en tomaat).  Wie zou er zich trouwens niet graag spiegelen aan een scheepsmagnaat met de mooie naam Aristoteles Socrates Onassis (1906-1975), “The Richest Man in the World ?”.  In 1950 waren we met 3 miljard mensen op aarde en tegen 2040 zullen er al 9 miljard zijn.  En dat terwijl het tot 1800 duurde vooraleer er één miljard mensen op aarde rondliepen.

De tien eeuwen klassieke beschaving in het Middellandse Zeegebied vormen de basis van het modern wetenschappelijk denken.

Nu waren de Grieken zeker niet het eerste volk dat tot wetenschappelijk denken kwam.  Egyptische landmeters en Chaldeeuwse astronomen maakten reeds gebruik van de wiskunde en van het wetenschappelijk denken.  Maar het waren de Grieken die begonnen na te denken over het totaal pakket van de menselijke ervaring en over de vraag hoe een mens zich behoort te gedragen.  Men zou kunnen zeggen dat thans ieder mens op zijn manier tracht te doen wat de Grieken deden op grond van hun nadenken: hun houding bepalen ten opzichte van de vreemde, vaak vijandige wereld buiten hen.  Die buitenwereld gaat zijn eigen gang en kan afwijken van de eigen leefwereld.  Het magische denken stond in de plaats van het rationeel benaderen van de werkelijkheid.  We kunnen dat inzicht illustreren door een voorbeeld.

Bliksemschichten

De primitieve voorouders van de Grieken hoorden de donder en zagen de bliksemschichten maar werden daardoor verschrikt.  Zij dachten daarbij aan levende wezens.  Zo kwamen zij er ten slotte toe te geloven, dat een zeer machtig wezen, waaraan zij de naam Zeus gaven, zijn geweldige bliksemschichten door de lucht slingerde en daardoor al dat lawaai veroorzaakte.  Zo dachten ze ook dat hij die bliksemschichten naar andere goden wierp uit boosheid maar in het ergste geval kon hij eveneens een mens dodelijk treffen.  De eenvoudige van geest was overtuigd of hoopte dat hij niet getroffen werd indien hij voldoende respect voor god Zeus aan de dag legde.  Nog in de glorietijd van de Atheense beschaving geloofden de eenvoudige burgers in Zeus en zijn bliksemschichten.

De oude Griek zocht wel voor alles een verklaring.  Hij verklaarde bijna alles door het toe te schrijven aan het optreden van goden of geesten, nimfen of reuzen, een soort supermensen, die hij de naam “heros” gaf.  Dat magisch denken maakte op een gegeven moment plaats voor het logisch denken en daarbij kwam men tot het inzicht dat er heel wat gebeurde dat niet zonder meer aan de invloed van de goden kon toegeschreven worden.  Zo kwamen zij bijvoorbeeld tot de overtuiging dat het weer zichzelf maakte.  Van elektriciteit wisten zij onvoldoende, in elk geval niet genoeg om de eenvoudige gevallen van magnetisme, die zij hadden waargenomen, in verband te brengen met de machtige donder en bliksem.  Maar evenals wij geloofden ook zij dat onweer een natuurverschijnsel was, iets dat open staat voor een redelijke en wetenschappelijke verklaring.

Het magisch religieuze wereldbeeld 

Veel Europeanen leefden in dit wereldbeeld tot ver in de 20ste eeuw.  In veel Afrikaanse culturen is dat nu nog het geval.  Uit pure wanhoop zou men inderdaad geneigd zijn om te bidden voor regen.  Maar in Amerika geloven er nu nog mensen dat bidden helpt om de tornado’s tegen te houden !  In dat land kan men trouwens een godsdienstwaanzinnige zijn en toch een gerespecteerd kerngeleerde worden.  Maar ook bij ons sluit het volksgeloof (denk aan allerhande devotionalia in kerken en kapellen) meer aan bij de menselijke gevoelswereld dan denkwereld, meer bij het irrationele dan het rationele handelen.  De volksdevotie, met middelen zoals onttoveren en betoveren, behoort tot de animistische leefwereld.  Het “magisch-religieuze wereldbeeld” onderscheidt zich, volgens de Duitse cultuursocioloog Max Weber (1864-1920), van het “natuurwetenschappelijk-mathematisch wereldbeeld” door drie belangrijke kenmerken.

1.  De idee van een grote innerlijke verbondenheid van de mens met alles wat hij rond zich in de natuur aantreft.  De grond, de bomen, de planten, de zon, de maan, de sterren, de zee, enz., zijn sterk met de mens verbonden in één kosmisch geheel en zouden op elkaar een wisselwerking uitoefenen.

2.  Verder is er een zeer sterk ordebewustzijn aanwezig.  Niets of bijna niets is in dit wereldbeeld toeval.  Alles heeft een verklaring, zelfs het ogenschijnlijk meest onbegrijpelijke voorval.  Voor ziekte, veepest, impotentie, krankzinnigheid, het vergaan van een schip bestaat een oorzaak zo niet van natuurlijke dan toch van bovennatuurlijke aard.

3.  In dit wereldbeeld ontbreekt vrijwel elk abstract denken.  Natuur en bovennatuur liggen in hetzelfde vlak.  Heiligen en duivels hebben een reële gestalte, een ziekte of ziektesymptomen wordt een eigen wezen toegekend.

Aristophanes

Het conflict tussen de oude bovennatuurlijke verklaring en de nieuwere natuurlijke, vond zijn uitbeelding in een stuk van Aristophanes “De Wolken” dat in 423 v.o.t. voor het eerst werd opgevoerd.  Ondanks het burlesk gehalte van dit blijspel, waarin de schrijver het wetenschappelijk probleem aankaart, kan men er uit opmaken dat sommige Atheners de theorie aanhingen dat de wind zich beweegt van hoge drukgebieden naar lage drukgebieden.  Aristophanes deed alsof hij diep geschokt was over dat nieuwe idee om de toeschouwers uit het volk naar de mond te praten.  Hij verdedigde de oude theorie dat het Zeus was die de wind blies waar die heen wilde.  Toch merken we hier dat men pogingen deed om het weer te begrijpen.  Nu kijken we tweemaal per dag naar het weerbericht op televisie om te weten of ’s anderendaags de zon zal schijnen; om niettemin dikwijls bedrogen uit te komen.  Het was de start van een objectieve denkwijze die we nog verder zullen onderzoeken, maar eerst geven we een weergave van de bekende Griekse sage over Prometheus.  Hij stal het vuur, dat Zeus de mensen ontnomen had en gaf het weer terug aan de mensen.  Hij was ook de grote voorvechter en beschermer van de mensen tegen de goden.  De mythe van de Titaan Prometheus is een oerbeeld van het menselijk bestaan.

Prometheus

“Aldus was de wereld geschapen.  Hemel en aarde vormden daarin een deugdelijk gebouw en aan de zee waren haar oevers toegewezen.  Lustig krioelend bevolkte allerlei gedierte het aardrijk; in de golven speelden de vissen, in het luchtruim de vogels en met gezwinde tred bewogen dieren van allerlei soort zich over de aardbodem.  Maar nog ontbrak het schepsel dat geroepen was met zijn geest de wijde wereld te beheersen.

Toen kwam Prometheus op aarde.

Hij was een kleinzoon van Oeranos (Uranus), de hemelgod en zoon van de Titaan Japetos, wiens geslacht destijds door Zeus was onttroond en in de Tartaros verbannen.  Prometheus, die het vindingrijke verstand van zijn vader had geërfd, was bekend met het goddelijke zaad dat in de aardbodem sluimert.  Van het leem, dat hij daaruit nam, vormde hij naar het evenbeeld van de goden een gestalte.  Goede doch ook slechte eigenschappen sloot hij de inborst ervan in, zoals hij die had ontleend aan de zielen van al wat er leeft op aarde en daaruit vormde hij de menselijke ziel.  De godin Pallas Athene, zijn hemelse vriendin, die zijn werk met bewondering gadesloeg, blies de bezielde klomp aarde haar adem in en schonk aan de mens daarmee de geest.

Aldus ontstonden de eerste mensen.

Al spoedig bevolkten ontelbaar velen van hen het rond der aarde.  Doch wat voor nut hadden zij van hun heerlijke lichaamsbouw en van de goddelijke vonk daarin, wanneer zij het rechte gebruik van de hemelse gaven niet kenden.  Zij leefden maar voort zoals in een droom, want noch van het gehoor, noch van het gezicht wisten zij zich te bedienen.  Wat zij deden had geen bedoeling, want zij hadden geen vermoeden van het verloop van de sterren, of van de jaargetijden, noch van de kunst van het huizenbouwen.  En wat wisten zij af van de zegenrijke macht van het vuur ?

Toen werd Prometheus de leermeester van zijn schepselen: hij leerde hun het rechte gebruik van alle gaven van de goden, hij leerde hen zien en horen, naar de loop der hemellichamen de dag in te delen en de gang van het jaar te beleven in de eeuwig wisselende schoonheid van de seizoenen.  Nu leerden zij zich de dieren als helpers dienstbaar te maken en met schepen de zee te bevaren.  Zij kregen ervaring in het vormen van stenen en tegels, in het behouwen van hout en zij bouwden stevige huizen.  Slechts één ding ontbrak de mensen nog: het vuur.

De goden, als eerste de machtige Zeus, hadden van de mensen verering en onderwerping aan hun heerschappij geëist in ruil voor de bescherming die zij de kinderen der aarde wilden geven.  De mensen waren tot deze dienst bereid en zij vaardigden Prometheus af om met de goden te onderhandelen.  Maar in dwaze vermetelheid trachtte hij Zeus zelf, de alwetende, te bedriegen, en zo kwam het dat de wereldheerser de goddelijke gave van het vuur aan de mensen onthield.  De sluwe Titanenzoon echter wist ook hierin een uitweg te vinden.  Met een licht ontbrandbare holle rietstengel kwam hij naderbij toen de wagen van de zonnegod Helios voorbij reed, liet de halm eraan ontvlammen en ijlde met deze fakkel naar de aarde om de mensen het vuur te brengen.  Aan alle kanten vlamden de houtstapels op.  Nu bezat de mens de weldoende, zegenrijke kracht van het vuur.

Met spijt echter zag de wereldheerser Zeus, hoe het menselijk geslacht met zulk een gave was toegerust.  Onmiddellijk zond hij de mensen een hevig kwaad om hun macht te beperken.  Hij bracht tot hen een beeldschone jonge vrouw, die Hephaistos, de god van het vuur en de smeedkunst, had geschapen en aan wie alle goden een onheilbrengende gave hadden meegegeven.  Pandora, draagster van alle gaven, heette zij.  Zij verscheen te midden van de argeloze mensen en vond alom bewondering.  Geen kwaad vermoedend aanvaardde Epimetheus, ondanks de waarschuwing van zijn broer Prometheus, haar geschenk, een fraaie doos.  Doch hoe zwaar zou de goedgelovigheid zich aan heel de mensheid wreken.  Want nauwelijks was het deksel van Pandora’s doos geopend of allerhande ziektes, rampen en smarten vlogen eruit en verspreidden bliksemsnel onder de mensen over heel het rond der aarde, terwijl zij tot nu toe vrij van moeiten en ziekten hadden geleefd.  Aldus strafte Zeus de roof van Prometheus.  Eén enkele goede gave was in de doos verborgen: de hoop.

Maar voordat zij kon ontkomen sloeg de slechte boodschapper van de goden het deksel dicht en hield ze voor altijd gesloten.  De kwellingen van ziekte en ellende verschenen echter in allerlei gedaanten voor de mensen.  Zeus had hun geen stem verleend en daarom naderden zij steeds heimelijk en zwijgend.  De weerloze mensen werden door koortsen overvallen en de dood kreeg een rijke oogst.

En nog was deze straf niet voldoende.

Met volle toorn zag Zeus op Prometheus neer.  Ook hem zelf moest de bliksem van zijn wraak treffen.  Zonder medelijden liet hij hem door zijn dienaren naar de eenzaamste wildernis van de Kaukasus sleuren en door Hephaistos met onbreekbare ketenen vastklinken aan een rots boven een huiveringwekkende afgrond.  Daar hing hij dan, de kleinzoon der goden, in rechtstaande houding, zonder ooit de wankelende knieën te kunnen buigen of slaap te vinden voor de vermoeide ogen.  Spijs en drank werden de ongelukkige onthouden, in plaats daarvan vrat een arend dagelijks zijn lever weg, die echter voortdurend aangroeide.

Vele eeuwen lang moest de verdoemde deze kwelling ondergaan.  Tevergeefs riep hij tot de wind en de wolken, de zon en de stromen om van zijn smart te getuigen.  Zeus bleef meedogenloos, onverbiddelijk.  Eerst toen de held Heracles op zijn weg daarlangs kwam, zou een einde komen aan het gruwelijke lijden.  De geweldige held, die op zoek was naar de appelen der Hesperiden, werd door een onbedwingbaar medelijden bewogen met het lot van de Titanenzoon; hij schoot de arend en bevrijdde de gevangene uit zijn gruwzame foltering”.

Parallellen en doorwerking

De eerst bekende opgetekende Griekse verhalen over het ontstaan van hemel en aarde komen voor in de 8ste eeuw v.o.t. en zijn geschreven door Hesiodos, na Homeros de oudst bekende Griekse dichter.  Zijn “Theogonia” bevat 1022 verzen.  De Griekse mythen en sagen zijn verzameld en doorgegeven door Homeros, die leefde in de 8ste of 9de eeuw v.o.t.  Zijn bekendste werken zijn de Ilias en de Odyssee.  De Griekse mythen domineren vrijwel alle literatuur uit de oudheid.  Er bestaan ook Griekse zondvloedverhalen die zeer nauw aansluiten bij wat we weten uit het zondvloedverhaal in het Oude Testament.

Bekend is het verhaal van Deucalion en Pyrrha.  Deucalion was de zoon van Prometheus en was getrouwd met Pyrrha, de dochter van Epimetheus en Pandora.  Prometheus raadde Deucalion aan om een schip te bouwen en daardoor overleefden alleen zij de vloed.  Het was Zeus die in zijn toorn over de verwildering van de mensen besloot hen te vernietigen door een grote zondvloed.

De god van de joodse bijbel (het christelijke Oude Testament) is al evenzeer een god van toorn en woede.  Bovendien is hij wreed en wraakzuchtig.  Hij gebood de Israëlieten niet alleen om het Beloofde Land in te nemen maar hij liet ook alle volkeren uitroeien, jong en oud, man en vrouw. Hij liet hen zelfs alle dieren doden (Deuteronomium,20:16-17; Jozua, 6:21-23).  In Genesis 14:5 is er ook sprake over reuzenrassen in Kanaän.  We zien hier dus dezelfde beeldspraak als bij de oude Grieken.  In het Nieuwe Testament is de toon gematigder maar daar wordt de toorn van stal gehaald om iedere ongelovige schaakmat te kunnen zetten.  Wie weigert te geloven haalt de toorn van god op zich ! (Jo.3:36).  Zo eenvoudig kan het zijn.  In veel godsdiensten kreeg men naast het schrift ook het vuur van de goden.  In de latere literatuur speelt het Prometheus-motief een grote rol zoals in “Prometheus unbound. A lyrical drama.” (Londen,1820) van de Engelse dichter Percy Shelley (1792-1822).

Het is gebaseerd op het werk van Aeschylus (525-456 v.o.t.), de grote treurspeldichter van wiens 79 tragedies er nog zeven bewaard zijn.  Van zijn trilogie de vuurdragende, de geboeide en de bevrijde Prometheus bleef alleen het tweede deel “Promètheus desmotès”  bewaard.  Percy Shelley, die door schipbreuk zeer jong om het leven kwam, schreef reeds in 1811 een pamflet “The Necessity of Atheism” waarin hij betoogde dat er geen afdoende bewijs bestond voor het bestaan van god.

Prometheus wordt de zelfbewuste mens die de goden trotseert.  In de continentale vrijmetselarij van de 19de eeuw verwerft hij daardoor een prominente plaats in één van de ritualen.

De tastende activiteit van de rede: Hippocrates en Thucydides

Er waren natuurlijk ook Grieken die niet logisch dachten.  Zulke mensen bestaan er nu ook nog en overal.  De absorptie van reclameboodschappen en het ongebreideld consumeren staan dan centraal.  Het formele Griekse denken was een steeds zoekende en tastende activiteit van de rede.  We zullen hier twee Grieken bespreken die zorgvuldig waarnemingen verrichtten die kunnen vergeleken worden met wat wij nu onder wetenschappelijk verantwoord verstaan.

Wij denken dan allereerst aan de geschriften toegeschreven aan een arts uit de vijfde eeuw voor onze tijdrekening, Hippocrates. Van hem of van zijn leerlingen bezitten we nog klinische rapporten over individuele concrete ziektegevallen en deze diagnoses zijn ook nu nog van nut.  Bij zijn beschouwingen is er geen plaats voor het toeschrijven van bepaalde opvattingen aan de rol van de duivel en magiërs.  Men dacht dat de ziekte epilepsie te maken had met de goden die iemand met de vallende ziekte stevig aanpakten, nadat ze hem betrapten op een goddeloze daad.  Hippocrates (ca.460-ca. 370 v.o.t.) ontdekte dat het een lichamelijk fenomeen was en dus geen straf.  Eeuwen later zal de prediker Jezus Christus heel wat genezingen verrichtten o.m. van een jongen die aan vallende ziekte leed en bezeten was (Math.17:15-20, Marcus 9:17-18, Lucas, 9:38-42).  Ook Jezus beschouwde ziekte niet als straf.  Dat wordt algemeen als progressief aanzien maar kent in Hippocrates een illustere wegbereider !

Ook nam hij afstand van het routineus toepassen van steeds dezelfde toepasselijke theorieën, zoals het steevast uitvoeren van een aderlating om de koorts te verdrijven.  Dat stadium heeft hij reeds achter zich gelaten.  Hij was er op uit steeds eenvoudige concrete feiten nauwkeurig vast te stellen, zodat hij een volgende keer de ziekte kon identificeren en ze niet met andere ziekten hoefde te verwarren, die gelijkaardige, maar niet volledig dezelfde symptomen vertonen.

Deze taak was zeker niet eenvoudig.  Hippocrates was zich ervan bewust nog maar heel weinig van ziekten te kennen, maar dat weinige wilde hij dan ook precies weten en zijn kennis systematisch opbouwen.  Hij was ervan overtuigd dat de natuur zelf herstellend te werk gaat en erop uit is aan de patiënt het evenwicht terug te geven, dat wij gezondheid noemen.  Hij stond sceptisch tegenover geneesmiddelen zeker indien die iets te maken hadden met gewichtigdoenerij over ziekte en gezondheid.  Zijn voornaamste stelregel als arts was: “Richt geen schade of onheil aan”, schenk de patiënt verlichting, stel hem op z’n gemak en laat de natuur haar helende werking doen.  Sommige van zijn tijdgenoten hielden hem voor tamelijk harteloos, meer geïnteresseerd in de bestudering van de ziekte dan in haar genezing.  Toch werd Hippocrates vermaard als de eigenlijke stichter van de medische wetenschap.  Zelfs nu aanvaardt elke arts nog de beroemde samenvatting van de beroepsethiek, “De Eed van Hippocrates” genaamd, hoewel deze waarschijnlijk uit later tijden stamt.  Van die artseneed bestaan thans verschillende versies die ver af staan van de oerversie (Oudgrieks) van Hippocrates.  Er zijn ook verschillende interpretaties o.a. met betrekking tot de zelfdoding.  De Grieken en Romeinen gunden de patiënt het zelfbeschikkingsrecht over de eigen dood.  De Eed markeert thans veeleer het afsluiten van de universitaire artsenopleiding maar heeft op zich geen juridische implicaties.

Het tweede voorbeeld is de historicus Thucydides (ca. 450-ca.400 v.o.t.), de man die meer dan iemand anders de wetenschappelijke geschiedschrijving benaderde.

Evenals Hippocrates schrijft hij in de trant van een klinisch verslag.  Hij tracht aan te tonen wat er in feite gebeurde tijdens de grote Peloponnesische oorlog tussen de stadstaten en grootmachten Sparta en Athene, toen menselijke hartstochten tot een nagenoeg pathologische razernij werden opgezweept.  Hij schermt niet met grootse theorieën over de geschiedenis van de mensheid en koestert ook niet de hoop het kwaad van de oorlog te zullen genezen.  Hoewel hij vroeger zelf bevelhebber was in het leger van de Atheners, toont hij zich noch pro-Atheens noch pro-Spartaans.  Hij was een Atheens generaal die na de nederlaag bij Amphipolis werd afgezet.  Het ging beide grootmachten om het militaire en economische overwicht in de Griekse wereld.  Het was uiteindelijk Sparta die de hegemonie zou overnemen.  Een groot verlies voor Athene was de dood van hun charismatische leider Pericles, die in 429 v.o.t. stierf aan de pest.  Voor fait divers heeft hij geen belangstelling.  Wel toont hij begrip voor het onderscheid tussen recht en onrecht.  Heel duidelijk laat hij zijn voorkeur blijken voor orde, rust en fatsoen in het maatschappelijk leven,  boven oproer, hevige strijd, onzekerheid, wreedheden en geweld. Maar een zedenprediker is hij niet.  Hij observeert en vergelijkt en komt zo tot meer inzicht in de menselijke gedragingen.

Zijn “Geschiedenis van de Peloponesische oorlog” bleef onvoltooid (acht boeken).  Hij schreef het in vrijwillige ballingschap op zijn landgoed in Thracië en het werk behoort tot de oudste Griekse prozageschriften die bewaard zijn gebleven.

Griekse wijsgeren

De Grieken blonken niet uit in de exacte wetenschappen maar wel in de wijsbegeerte.  Het woord filosofie (philosophia) zelf is Grieks en betekent letterlijk: liefde voor de wijsheid.  Men zou ook kunnen zeggen: liefde voor de kennis.  Later werd dat eerder het zoeken naar antwoord op de grote levensvragen.  Ook onze huidige filosofie, in al zijn subtiliteiten, beweegt zich nog steeds op hetzelfde vlak.

Eén van de vroegste filosofen was Anaximander die leefde in de 6de eeuw v.o.t.  Volgens hem zweefde de aarde vrij in de ruimte en verkeerde ze eerst in vloeibare toestand.  De aarde werd steeds droger doordat er water in de zon verdampte.  Uit dit verdampende water werden vissen geboren die de eerste levende wezens zouden zijn geweest.  Alle andere dieren zouden ontstaan zijn als transformatie of evolutie uit de vissen.  De mens zou volgens hem uit dieren van een andere soort zijn voortgekomen.  Anaximander werkte geen evolutietheorie uit maar toch wordt hij door velen beschouwd als de oudste vertegenwoordiger van een fundamenteel evolutief denken.

De Engelse natuuronderzoeker en bioloog Charles Darwin (1809-1882) zorgde pas voor de revolutie toen in 1859 de eerste versie verscheen van zijn “On the origin of species by means of natural selection”.  De evolutietheorie was een grote aanslag op de zekerheden van het christendom.  Darwin zelf verloor zijn geloof in het christendom niet op grond van zijn wetenschappelijke ontdekkingen, maar vanwege de wreedheid van de natuur, die hij niet in overeenstemming zag met een oneindig goede en volmaakte schepper.

Hij gaf daarbij het voorbeeld van de sluipwesp die zijn eitjes in levende rupsen legt.  De larven eten vervolgens de rups van binnenuit op, waardoor deze een langzame en gruwelijke dood sterft.  De bekende schrijver en producer David Attenborough (° Londen,1926 ) heeft in zijn vele bekroonde natuurdocumentaires, die door de Britse omroep BBC werden uitgezonden, er op gewezen dat zoiets ook bestaat bij de mens.  In West- en Centraal-Afrika zijn er jaarlijks 13 miljoen slachtoffers van de oogworm, een parasiet van ca. 4 cm lang die zich in het zachte bindweefsel van het oog nestelt.  Deze ziekte kan behandeld worden maar ook blindheid veroorzaken.  Een beet van een giftige slang krijgen is niet aangenaam maar een schepper die zo geraffineerd te werk gaat is compleet boosaardig te noemen.

Een god die zoiets toestaat kan niet bestaan.

Willy Dezutter

 

 

Ontvrienden

Het is hier niet nodig om de geschiedenis te schrijven over het ontstaan van de personal computer (de pc) en het internet.  Je vindt dat allemaal op ….  het internet dankzij de zoektechnologie van Google.  Door de lancering in 2001 van Wikipedia leden klassieke encyclopedieën zoals de Brittanica, Winkler Prins en Larousse snel pijn.  Vanaf 2006 werd You Tube, de online video, een groot succes.  In datzelfde jaar ontstond de sociale netwerkdienst  Facebook met als afgeleide de microbloggingsite (wat een woord !) Twitter.

We laten het aan de taalkundigen over om te onderzoeken of deze woorden al voorkomen in de poëzie of sparen ze op voor het Groot Dictee.

Het internet op zak werd het best gepromoot door de iPhone in 2007.

Over de vele functies van de mobiele telefoon (iedereen fotograaf) en het nuttige gebruik van email willen we het al evenmin hebben.  En je lidmaatschapsbijdragen kun je nu ook betalen via internetbankieren.

Ontvrienden: woord van het jaar in 2009.

Het internet zorgde voor de internetvriendschap.  Dat is vriendschap tussen mensen die elkaar online hebben ontmoet.  Het valt een beetje te vergelijken met de penvriend (kan nog altijd door correspondentie per post maar ook door communicatie via email, de elektronische post).

Maar die internetvriendschappen kunnen ook eindigen.  Het opschonen van de namen op sociale netwerksites (zoals Facebook en Myspace) wordt dan ontvrienden genoemd.  Het woord ontvrienden is woord van het jaar geworden in 2009.  Op de tweede plaats stond Mexicaanse griep !  Sinds 2003 wordt het “woord van het jaar” georganiseerd.  In de versie van 2009 gebeurde dat door Van Dale Groot Woordenboek van de Nederlandse Taal, het dagblad De Pers en het Genootschap Onze Taal.  Wat de internetters misschien niet weten is dat het woord “ontvrienden” een 17de eeuws woord is.  Het Genootschap Onze Taal (1) zocht dat voor ons uit.

Al in 1892 werd in het Woordenboek der Nederlandsche Taal het lemma ontvrienden gepubliceerd.  Er staan twee betekenisomschrijvingen bij: “Van vrienden berooven” en “Tot vijand maken”.  Beide betekenissen worden geïllustreerd met een citaat uit de zeventiende eeuw.  Voor 1658 vermeldt men: “Die vermaerde Courtizane Lais placht te roemen (….), datze de toehoorders van de grootste filosoof, wist aen te halen, en haren meester t’ ontvrienden”.

In 1626 vond men de vermelding: “Mijn vrienden hebt ghy my ont-vrindt”.

Tegenwoordig kan men nu ook virtuele vrienden dumpen door ze te deleten.  Het woord ontvrienden of “defriending” komt uit het Engels to “defriend”.  De taalkundige Dirk Geirnaert (Instituut voor Nederlandse Lexicologie, Leiden) wees er mij terecht op dat het woord ontvrienden bijgevolg een andere etymologische oorsprong heeft.

In 2010 was het woord van het jaar “gedoogregering” (Nederland) en “tentsletje” (België); in 2011 “tuigdorp” (Nederland) en “stoeproken” (België).

Voor 2012 kwam “project X-feest” (Nederland) uit de bus (vgl. het uit de hand gelopen feest in Haren (Groningen).  Voor België werd het “frietchinees” dat verwijst naar de Chinese uitbaters van een frietkraam.

Willy Dezutter

(1) http://taal.web-log.nl

De dood is onlosmakelijk verbonden met het leven

Eén van de weinige absolute zekerheden die wij hebben in dit leven, om niet te zeggen dat het de enige is, is dat wij allen binnen afzienbare tijd gaan sterven.  Het leven is eindig.  Tegelijk is er in dit leven weinig of niets waaromtrent we zo weinig weten als over de dood.  Er bestaat geen levende die uit eigen ervaring over de dood verslag kan geven.  “Als we zalig zijn zullen we weten hoe Hij is”, schreef Blaise Pascal (1623-1662) in zijn postuum gepubliceerde “Pensées” (1669).  De dood is onomkeerbaar en een terugkeer naar de toestand van levende is uitgesloten.  Het is zelfs niet wenselijk.  Om de honderd jaar wordt de totale wereldbevolking vernieuwd en om deze cyclus te willen verbreken op grond van wederopstandingsmythen getuigt van grote ijdelheid en hoogmoed.  We maken gewoon plaats voor anderen zoals anderen dat ook hebben gedaan.

Levensverwachting 

Er leven nu meer dan 7 miljard mensen op aarde en volgens de prognose zullen dat er 9 miljard zijn tegen 2050.  In 1804 leefden nog maar één miljard mensen op deze wereld.

We kunnen dus wel spreken over een demografische revolutie.  De draagkracht van de aarde zou wel eens kunnen overschreden worden.  Sinds 1880 gaat de evolutie van de levensverwachting, zowel voor mannen als voor vrouwen, in stijgende lijn.  In de prehistorie was de gemiddelde levensverwachting 19 jaar, in de Middeleeuwen 25 jaar en rond 1900 ongeveer 44 jaar.  De gemiddelde leeftijd in België was in 2011 voor mannen 77,75 jaar en voor vrouwen 82,85 jaar.  In Nederland was dat 79,2 voor mannen en 82,9 voor vrouwen.  Zowel in Nederland als in België leven vrouwen langer maar de stijgende levensverwachting gaat helaas niet automatisch gepaard met een langer leven in goede gezondheid.  Het verschil in levensverwachting tussen mannen en vrouwen wordt wel kleiner.  Jaarlijks sterven er in ons land 100.000 mensen.  Die langere levensduur heeft natuurlijk zijn gevolgen voor de filosofiebeoefening.  We moeten ons nu langer inspannen om het leven zinvol te maken !  Ook het “ontslapen in de Heer” wordt eventueel uitgesteld.  Maar de R.K. kerk is zeer pragmatisch.  Bij zelfmoord en euthanasie is het toch mogelijk om een kerkelijke uitvaart te krijgen, omdat men er van uit gaat dat de betrokkene door “emoties, angst en stress” was overmand.  Maar dan moet men wel eerst dood zijn.  Het hypocriete van de kerk schuilt in het feit dat men de persoon die het voornemen heeft zijn leven te eindigen, de laatste sacramenten weigert.  Maar op die manier kan men de diocesane statistieken van de kerkelijke begrafenissen natuurlijk wel mooi op peil houden.

Zonder leven is er geen dood 

De dood is onlosmakelijk verbonden met het leven.  Zonder leven is er geen dood.  Maar is er zonder dood leven?  Blijkbaar niet.  Eenvoudige waarneming van onze directe omgeving doet ons daartoe besluiten.

Het is in elk geval zo dat de aarde zichzelf bevrucht met haar eigen vruchten die zijn afgestorven.  Planten bijvoorbeeld zullen maar zaad produceren en door middel daarvan zichzelf voortplanten, wanneer ze kunnen groeien in vruchtbare grond.  Grond kan maar vruchtbaar zijn wanneer hij min of meer op regelmatige tijdstippen wordt voorzien van meststoffen en dat zijn reststoffen van verteerde afgestorven levende wezens.  Denken we maar aan de humus.  Wat het plantenrijk betreft, lijken wij in staat te zijn de cyclus van dood en leven min of meer rationeel te kunnen vatten.

Nochtans is ons begrijpen maar schijn.  We denken dat we deze cyclus verstaan omdat wij er biologische en biochemische verklaringen voor hebben.  Onze verklaringen zijn echter louter beschrijvend.  We hebben empirisch kunnen vaststellen dat planten in staat zijn zichzelf voort te planten door het feit dat zij gebruik maken van reststoffen van verteerde afgestorven levende wezens.  Maar waarom het nu eigenlijk zo is dat planten leven bij de gratie van vooraf afgestorven levende wezens, op deze vraag kunnen wij geen antwoord geven.  We kunnen alleen maar antwoorden: omdat het zo is.  Bij mijn weten bestaan er op dit ogenblik geen wetenschappelijke verklaringen waarom mens en dier moeten sterven om nieuw leven tot stand te brengen van soortgenoten.  Misschien komt er een dag dat men wel in staat zal zijn dit wetenschappelijk te verklaren.  Maar zelfs indien dit het geval zou zijn, zal nooit de vraag naar het waarom beantwoord zijn.

Hoewel de wetenschap dus niet in staat is te verklaren waarom het leven uit de dood ontstaat, is het daarom niet minder waar dat de gehele kosmos geënt is op het principe van de cyclus van dood en leven.  Dood en leven zijn de essentie van de kosmos, van ons Zijn.  Het is het grote mysterie.  Niettegenstaande de vaststelling dat de dood even essentieel is als het leven zelf, ervaren wij haar bijna altijd als absurd.  We worden geboren om te sterven.  Een mens wordt ongewild geboren en volgens J.P. Sartre (1905-1980) moet hij daarna toch zijn verantwoordelijkheid nemen en dan gaat hij dood en is alles voor niets geweest.  Volgens de absurdistische filosofie van Albert Camus (1913-1960) heeft het leven geen essentie en betekenis en is de mens gedoemd te leven met de absurditeit van het bestaan.

Het is zeker niet mijn bedoeling te gaan beweren dat de dood wél zinvol is.  Dit zou neerkomen op het geven van een waardeoordeel over de realiteit, wat natuurlijk niet kan, net zo min als men nacht en dag aan een waardeoordeel kan onderwerpen.  Men kan hoogstens zeggen hoe men dag en nacht ervaart.  Zeer velen zullen gevoelens van revolte hebben wanneer wordt vernomen dat een kind sterft en deze misschien niet hebben wanneer wordt vernomen dat een grijsaard van 95 jaar gestorven is.  Dit heeft te maken met emoties die worden ervaren naar aanleiding van het overlijden van een welbepaalde persoon.  Hoewel het niet onnuttig is van na te denken over deze gevoelens wanneer men reflecteert over leven en dood, zoals sommige filosofen dat doen, zou ons dit hier te ver drijven.  Toch is het opvallend dat geestelijke leiders krampachtig vasthouden aan het leven en zich niet inspannen om vervroegd terug te keren naar hun Schepper om eindelijk te kunnen genieten van de eeuwige gelukzaligheid.  Mgr. Huub Ernst, de oud-bisschop van Breda, is 95 jaar oud maar wil nog niet dood. Hij wil leven en stelt “het toevertrouwen aan god” liefst nog wat uit.  Is hij niet geïnteresseerd in “het eeuwige leven” en het spoedig weerzien met zijn Schepper? (Mattheus 25:46) of vreest hij “dag en nacht gepijnigd te worden tot in eeuwigheid”? (Openbaring 20:10).  Een ander voorbeeld staat ons nog duidelijk voor ogen.  Paus Johannes Paulus II (1920-2005) leed aan de ziekte van Parkinson.  In 2005 kreeg hij zware ademhalingsproblemen waardoor hij een tracheotomie (het plaatsen van een buisje in de luchtpijp) moest ondergaan.  Toch verscheen hij nog op het balkon van de Sint-Pieter om de wereld toe te spreken (1). Paus-emeritus Joseph Ratzinger trad op 28.2.2013 terug uit het ambt om te voorkomen dat zijn pontificaat zo treurig zou verlopen als dat van Karol Wojtyla, zijn Poolse voorganger.

Aanwezig in de kosmos

De mens heeft al altijd de drang gehad om de cyclus van dood en leven te begrijpen.  Enerzijds voelt hij een onweerstaanbare drang om deze essentie te vatten, anderzijds beseft hij dat zijn rede daartoe ontoereikend is, wat hem noopt tot nederigheid.  Maar tezelfdertijd maakt het hem ook zeer kwetsbaar want allerlei predikers bleken al vlug in staat om deze existentiële verzuchting te misbruiken door sommigen te doen geloven dat zij de verklaring hebben voor het mysterie van dood en leven, weliswaar in ruil voor complete afhankelijkheid en slaafs opvolgen van hun opgedrongen moraal.  Ik heb het inderdaad over de geopenbaarde godsdiensten.  Het is dus noodzakelijk dat dood en leven benaderd worden vanuit een andere invalshoek dan een puur rationele.  De enige mogelijkheid is dood en leven te benaderen vanuit een spirituele optiek.  Maar wat is spiritualiteit ?  Aan dit woord kunnen verschillende betekenissen gegeven worden.  Ik gebruik het hier in de betekenis van een zichzelf situeren in de kosmos en daaruit gevolgtrekkingen maken voor zijn eigen leven.  Dat is natuurlijk vaag maar als vrijzinnig-humanist kan ik het niet concreter omschrijven.  We zijn het dus aan onszelf verplicht om bezig te zijn met dood en leven. Dit is niet het gevolg van een morele plicht, maar wel het gevolg van een onweerstaanbare existentiële drang waaraan we niet kunnen weerstaan en ook niet hoeven te weerstaan, omdat we nu éénmaal mensen zijn en ons onderscheiden van andere levende wezens door ons spiritueel vermogen, dat er precies uit bestaat dat de mens zich realiseert aanwezig te zijn in de kosmos en er deel van uit te maken.

Mochten wij ons niet bewust zijn van onze aanwezigheid in de kosmos dan zou deze drang niet bestaan.  Wij zijn mensen en niets menselijks is ons vreemd zelfs niet de angst voor het onbekende.  Indien nodig is het onze plicht elkaar te helpen bij het overwinnen van die angst.

Deze vaststelling is heel zeker geen alibi om zich irrationeel te gaan gedragen, integendeel.

Telkens de rede kan worden gebruikt moet er beroep worden op gedaan.  We kunnen ook een beroep doen op andere perceptiemiddelen die zich situeren op het niveau van de atheïstische spiritualiteit, zoals gedefinieerd door prof. Leo Apostel (1925-1995).  Hij zoekt de spiritualiteit in de persoonlijke, innerlijke ervaring van de mens (2).  Een lekenspiritualiteit zonder god.  We hoeven als vrijzinnig-humanisten nog niet beginnen te bidden om onze angst te overwinnen.  Wij hebben voldoende aan de spiritualiteit als effect van het zelfbewustzijn.  Zo kan de mens een antwoord vinden op het besef van de absurditeit.  Dit bevrijdend humanisme staat heel dicht bij de theologie van de menselijkheid van de Duitse theoloog Eugen Drewermann (°1940) (3).  Toch is het niet zo’n drama om dood te gaan, het was uiteindelijk ook niet erg toen je nog niet bestond.  Vanuit menselijk oogpunt is het wel altijd aangenaam dat de meevallers op tijd komen en dat armoede en ziekte vermeden wordt.  Bij het leven horen rampen en zegeningen.  Zo kreeg een Franse generaal, zes uur voor zijn dood, zijn benoeming tot maarschalk.  Zijn antwoord was duidelijk: “Zeg aan de Keizer dat dit goed is voor deze wereld, maar dat ik vertrek naar een land waar dit tot niets kan dienen”.  In tegenstelling tot de dieren zijn we ons bewust van ons bestaan sinds de geboorte en hebben we zicht op de toekomst.  Een dier leeft in het heden maar de mens heeft niet alleen last van de problemen van het heden maar wordt ook nog eens geteisterd door het verleden en de toekomst.  In het ontstaan zijn we verschillend, in het sterven gelijk (Seneca, 4 v.o.t. – 65 na onze tijdrekening).

Afwezigheid van vrees voor de dood en de goden werd ons al geleerd door de Griekse filosoof Epicurus (341-270 v.o.t.) in zijn uitspraak “De dood gaat ons niets aan”, om te onderlijnen dat het leven belangrijk is om geleefd te worden.  Uit de vrees voor de dood en de goden is de religie ontstaan en die komt onze gemoedsrust enkel verstoren.  Die onrust is geheel onnodig.  Het is onzinnig om de dood te vrezen want “zolang wij er zijn, is de dood er niet, en wanneer de dood gekomen is, zijn wij er niet meer” wist Epicurus.

In de stoïcijnse levenskunst is er geen plaats voor irrationele gedachten.

De hel is een uitvinding met de bedoeling controle te kunnen uitoefenen over de massa.  De hemel is dan weer een beloning voor de onderdanige volgelingen.  De angst om te sterven houdt de mens nog altijd bezig, maar wel is intussen bewezen dat het niet geloven in de hemel en de hel niet zorgt voor bandeloosheid.  De moraal is niet gebaseerd op religie maar op sociale banden.  Het concept van angst voor straf en hoop op beloning na de dood is totaal voorbij gestreefd.

Willy Dezutter

(1)  Volgens de officiële versie van het Vaticaan wou hij aan de wereld tonen dat het lijden tot het leven behoort en niet meer verstopt moet worden maar met waardigheid kan gedragen worden.  Volgens de kerkleer neem je als gelovige door het lijden deel aan het werk van de verlossing.  Het lijden is het gevolg van de zonde.  Het lijden van Jezus Christus was dus kennelijk onvoldoende !

Het probleem van het lijden is de vraag waarom een almachtige en goede god kwaad en lijden in zijn schepping toestaat.  Voor velen is het probleem van het kwaad het voornaamste bezwaar tegen een geloof in god.

(2)  L. Apostel, Atheïstische spiritualiteit. VUBPress, Brussel, 1998.  L. Apostel definieert spiritualiteit als “een systematische houding en strategie gericht op ervaringen die onze relatie met de diepste realiteit belichamen”.  Daartoe plaatst men zich “in het grootste geheel waartoe men denkt te behoren” en richt men zich “op de basisdoelen in dienst waarvan men het eigen leven stelt”.  Het is een vorm van niet-theïstische spiritualiteit.

(3)  Matthias Beier, Religie zonder angst en geweld. Hoofdlijnen van Eugen Drewermanns theologie van de menselijkheid. Vught, 2011, 256 p.

De Duitse theoloog Eugen Drewermann (°1940) besloot op zijn 65ste verjaardag zijn lidmaatschap van de katholieke kerk op te zeggen.  Hij pleit er voor om de letterlijke en historiserende lezing van de Bijbel los te laten.  Hij ziet god (na bestudering van de natuurwetenschappen, biologie en neurologie) als “psychologische werkelijkheid in de diepste lagen van onze persoonlijkheid”.  Die dieptepsychologische benadering, die het zoekt in het onbewuste, maakt ons overigens zeer sceptisch, temeer als men beseft dat de dieptepsychologie voor een groot deel is voortgekomen uit de behandeling van emotioneel gestoorde mensen.