Tag Archives: Valentin Vermeersch

In memoriam Dirk De Vos (1943-2024)

Op 1 januari 2024 overleed de kunsthistoricus Dirk De Vos op 80-jarige leeftijd in een zorgcentrum in Pepingen (Vlaams Brabant). Hij schonk zijn lichaam aan de wetenschap. In volle Tweede Wereldoorlog werd hij geboren op 19 mei 1943 in Mulhouse (Elzas). De Bruggelingen zullen hem vooral herinneren van de periode dat hij werkzaam was in het Groeningemuseum van 1968-1998.

In 1965 was hij aan de Rijksuniversiteit Gent afgestudeerd als licentiaat in de kunstgeschiedenis en oudheidkunde. Hij startte zijn wetenschappelijke carrière in 1965-1967 als wetenschappelijk medewerker in het Nationaal Centrum voor Navorsingen over de Vlaamse Primitieven in Brussel. Daar werd hij ontdekt door dr. A. Janssens de Bisthoven (1915-1999), sedert 1959 conservator van de Stedelijke Musea en later in 1972 de hoofdconservator (directeur) van de Dienst Stedelijke Musea. A. Janssens de Bisthoven realiseerde in 1960 de succesvolle tentoonstelling  De eeuw van de Vlaamse Primitieven en in 1968 was hij in volle voorbereiding voor de spraakmakende tentoonstelling Anonieme Vlaamse Primitieven die in 1969 zou plaatsvinden. Er werd versterking gezocht en gevonden in de persoon van Dirk De Vos die in 1968 in Brugge kon beginnen.

Hij kwam, zag en overwon. Van adjunct-conservator werd hij dé conservator van het Groeningemuseum. Daar had hij niet alleen aandacht voor de oude kunst maar bracht, via een objectieve aankooppolitiek, de sectie hedendaagse kunst in een stroomversnelling. Hij had oog voor de representatieve kunstenaars van zijn tijd. In 1977 organiseerde hij de retrospectieve Gilbert Swimberghe en in 1980 tekende hij present voor de retrospectieve Jean Brusselmans. Verder denken we aan het kabinet Marcel Broodthaers, Amédée Cortier, Roger Raveel, Willy De Sauter, Georges Vantongerloo, e.a.  

Op het gebied van de oude kunst brengen wij hier voor de lezers van het Brugs Ommeland zijn opmerkelijk artikel (B.O., 1979, p. 5-35) ter sprake over twee huwelijksportretten van Pieter Pourbus. Het betreft de portretten van Jan van Eyewerve en Jacquemyne Buuck (1554), tot voorheen geïdentificeerd als Jan Fernaguut en Adriana de Bu(u)ck. J an van Eyewerve (1522-1576) was redenaar van het Proosse van Sint-Donaas en Jacquemyne Buuck (1532-1594) was een dochter van Pieter Buuck, schepen van Brugge. Iedereen kent het portret van Jan van Eyenwerve met het Weeghuis en de hijskraan op de Kraanplaats.   Al de nieuwe gegevens over de 15de en 16de eeuw vindt men terug in zijn , eveneens in 1979 verschenen, catalogus over de collectie van het Groeningemuseum (285 p.).

Op 1 december 1980 ging pionier A. Janssens de Bisthoven met pensioen en werd op diezelfde datum als hoofdconservator opgevolgd door Valentin Vermeersch, sinds 1964 adjunct-conservator en sinds 1972 conservator. Was V. Vermeersch voordien vooral actief als conservator van het Gruuthusemuseum dan kon hij vanaf nu, als algemeen directeur, ook steun verlenen aan het algemeen museumbeleid. Het was ook de periode waarin Valentin Vermeersch, Dirk De Vos en Willy Dezutter (adjunct-conservator sinds 1 februari 1973 en hoofdredacteur van Museumleven) zeer actief waren in de Vlaamse Museumvereniging en alle drie benoemd werden als lid van de Raad voor Musea van de Vlaamse Gemeenschap. In de Vlaamse Museumvereniging was Dirk De Vos de voorzitter van de “Commissie tentoonstellingen”.  Hij waarschuwde voor de groeiende tentoonstellingskoorts (D. De Vos, Het reizende museumvoorwerp of (kultuur)politiek ten koste van het kunstwerk, in: Museumleven , 6, 1979, p. 68).    Toch werd ook hij door de voogdijoverheid gedwongen om mee te gaan in de maalstroom.

Werkbezoek van hoofdconservator V. Vermeersch en conservator D. De Vos tijdens de herinrichting van het Groeningemuseum (1983) v.l.n.r. de technici Marc De Clerck en Jozef Dewaele, conservator Dirk De Vos en hoofdconservator Valentin Vermeersch.

Exponentieel is de door hem georganiseerde tentoonstelling over de 15de eeuwse kunstschilder Hans Memling in het Groeningemuseum in  1994. Dat werd een grandioos succes en kan men zonder meer spraakmakend noemen. Het was ook in dat jaar dat zijn standaardwerk over Hans Memling verscheen. (D. De Vos, Hans Memling. Het volledige oeuvre. Uitgave Mercatorfonds Paribas. 431 p., 450 ill.). Met het manuscript van dit boek , nog uitgebreider dan het boek zelf, behaalde hij in 1994 een doctoraat in de kunstgeschiedenis aan de Vrije Universiteit Brussel. Heel dat gebeuren voltrok zich in stilte. Hij streefde nooit uiterlijke effecten na. Een ernstig navorser heeft daar geen behoefte aan. De burgerlijke eretekens en onderscheidingen in de nationale orden heeft hij altijd geweigerd. Wij zijn hem daarin gevolgd.

Als conservator van het Groeningemuseum was hij ex officio ook hoofd van het restauratieatelier dat hij uitbouwde tot een vermaard centrum van onderzoek en behoud van schilderijen in samenwerking met het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium (KIK) in Brussel. Gemeentebesturen hechten niet zoveel belang aan de goede bewaring van de kunstwerken en het daaraan verbonden basiswerk. Een “schone expositie” om de twee jaar is wat men nastreeft. De “massieve solidariteit der dommen” (W.F. Hermans ) heeft er uiteindelijk voor gezorgd dat Dirk De Vos in december 1998, zonder zeggen of spreken, de deur achter zich dicht trok. Daar nam hij een berekend risico als jong gepensioneerde. 

 Burgemeester Patrick Moenaert had hem in de pers nog maar net denigrerend Da(t) professorke genoemd. Ten stadhuize besefte men niet goed welke internationaal erkende geleerde men in huis had. Maar elk nadeel heb zijn voordeel, zei een bekende Nederlandse voetballer. Zo is hij in 2001 mooi ontsnapt aan het toxisch leiderschap van het nieuwe directieduo dat na de pensionering van V. Vermeersch in Brugge neerstreek als nieuwlichters.

Dirk De Vos had ook technische aanleg en ontwierp een triptieksokkel (1) voor de presentatie van altaarstukken in functie van de ontdubbeling van de toenmalige Galerij der Primitieven in 1981. Het zette het Groeningemuseum daarmee op de wereldkaart (2). Hij was op de eerste plaats een man van de museumpraktijk en geen kamergeleerde. Deze galerij werd in 2002 afgebroken en was een betreurenswaardige en onverstandige museale ingreep.

Begin 1999 verhuisde hij tijdelijk naar Antwerpen maar eens het begon op te klaren verkocht hij zijn huis in de Gouden Handstraat en verhuisde naar Perpignan (Pyrénées-Orientales). Daar, in Zuid-Frankrijk, kon hij als vorser en schrijver, ongestoord verder werken.

In 1999 verscheen zijn standaardwerk over het volledige oeuvre van de kunstschilder Rogier van der Weyden (Antwerpen, Mercatorfonds, 1999, 415 p. Duitse uitgave bij Hirmer,München, 1999, Engelstalige versie bij Harry N. Abrams, New York, 1999, Franse uitgave éditeur Hazan, 1999). Het jaar 2002 was weer een topjaar. Toen verscheen zijn Flämische Meister: Jan van Eyck, Rogier van der Weyden, Hans Memling bij Dumont Verlag in Keulen. De Nederlandstaligen hoefden niet op hun honger te blijven zitten: Dirk De Vos, De Vlaamse Primitieven. De meesterwerken: Robert Campin, Jan van Eyck, Rogier van der Weyden, Petrus Christus, Dieric Bouts, Hugo van der Goes, Hans Memling, Gerard David (Mercatorfonds, Antwerpen, 2002, 216 p. (Bibliotheek van de Vrienden van het Mercatorfonds, deel 10). Dit overzicht verscheen ook in het Engels.

In het leven liggen vreugde en verdriet dikwijls dicht bij elkaar. Door een noodlottig ongeval verloor Dirk in Brugge zijn zoon Jan. Die werd slechts 18 jaar. Dat was een mokerslag midden in zijn Brugse carrière. In Perpignan verloor hij zijn echtgenote Agnes Stockman (1940-2015). Deze kunsthistorica en modeconsulente was gedurende tien jaar ereconsul op het Belgisch Consulaat van Perpignan en stierf plots op 15 juni 2015 tijdens de uitoefening van haar diplomatieke functie. Dirk en Agnes waren bijna tweeënvijftig jaar getrouwd. Dit plots overlijden noopte hem om zijn Mas de la Roque in Camelas te verlaten en terug te keren naar België. Hij vestigde zich in Beersel (Vlaams-Brabant) waar hij goed kon opgevangen worden door zijn dochter Ida.

Dirk De Vos was een uitmuntend  specialist van de schilderkunst van de 15de en vroege 16de eeuw in de Zuidelijke Nederlanden. De schilders die ook wel de Vlaamse primitieven worden genoemd. Hij was daar bovenop een fijne en bekwame collega die het hele domein van de museologie beheerste.

Als conservator waagde hij zich ook aan de schilderkunst. Het is een aspect dat niet zomaar kan ondergesneeuwd worden. Hij werkte niet alleen in olieverf maar was ook tekenaar en graficus. Zijn vroegste werken zijn pastel- en conté-tekeningen. In zijn schilderkunst toont hij o.m. aan hoe een bepaald thema door verschil in manuele handeling en technische uitvoering tot erg verschillende resultaten kan leiden. Zijn laatste tentoonstelling vond plaats in het Cultuurcentrum van Strombeek in 2019. Het was een retrospectieve Dirk De Vos onder de titel De wereld als schijnbeeld. Naast kunstschilder was hij ook schrijver. Zijn Notities I en Notities II noemt hij gevonden gedachten, gekozen woorden (korte essays, aforismen, bedenkingen, 2015). Maar het kan ook een heuse misdaadroman zijn zoals Would-Be. De dubbelganger (2002, juist 100 p.), gevolgd door nog negen andere gelijkaardige boeken. Hij illustreerde zelf zijn werk.

Begin 2018 onderging hij een open hart operatie. In 2023 ontstonden nieuwe cardiovasculaire gezondheidsproblemen en werd het noodzakelijk om hem ter verpleging over te brengen naar een gespecialiseerd zorgcentrum in Pepingen (Vlaams Brabant) in het Pajottenland. Daar is hij overleden op Nieuwjaarsdag 2024. In Brugge zijn we hem nooit vergeten en nationaal en internationaal oogstte hij bij de vakgenoten van  de kunstgeschiedenis de erkenning die hij verdiende.

Willy Dezutter

1 D. De Vos, Een nieuwe oplossing voor het veilig presenteren, verplaatsen en bestuderen van drieluiken: de glasdragende triptieksokkel, in: Museumleven, 7-8, huldenummer dr. A. Janssens de Bisthoven, 1980, p. 25-27.

2 D. De Vos, De herinrichting en heropening van het Groeningemuseum in 1983, in: Jaarboek van de Stedelijke Musea Brugge, 1983-1984, p. 87-102 en D. De Vos, De vernieuwing van het Groeningemuseum, Brugge, in: Museumleven [Jaarboek voor museologie, Vlaamse Gemeenschap], 1984-1985, p. 32-43. 

Dit In Memoriam Dirk De vos (1943-2024) verscheen in het tijdschrift Brugs Ommeland, 2024, 1, p. 58-62.

In memoriam Valentin Vermeersch (1937-2020)

Valentin Vermeersch was een veelzijdig kunsthistoricus die van 1980 tot 2000 de hoofdconservator was van de Stedelijke Musea van Brugge.

In 1960 studeerde hij aan de Rijksuniversiteit Gent af als licentiaat in de kunstgeschiedenis en oudheidkunde en werd in 1960-1961 wetenschappelijk medewerker in het Bijlokemuseum (Gent) en was in 1963-1964 de assistent van prof. J. Duverger (RUG). In 1964 werd hij in Brugge aangeworven als adjunct-conservator, later conservator (1972) van het Gruuthusemuseum. Aquilin Janssens de Bisthoven (1915-1999), in dienst bij de Brugse musea van 1954 tot 1980, had hem voorgesteld aan het Brugse stadsbestuur.

Valentin Vermeersch bezat een encyclopedische kennis over de kunstgeschiedenis en stelde zich als taak om de cultuureducatie te bevorderen. Tussen 1967 en 1971 publiceerde hij hoogstaande bijdragen over het Brugs kunstpatrimonium in het “Brugsch Handelsblad” wat resulteerde in zijn tweedelige publicatie Brugges Kunstbezit 1 en 2 uit 1969 en 1973.

In 1971 promoveerde hij aan de RUG tot doctor in de kunstgeschiedenis met als onderwerp “Grafmonumenten te Brugge voor 1578”. In 1976 werd dit uitgegeven bij de Brugse uitgeverij “Raaklijn” in drie volumes. Wij hielden bij de officiële presentatie ten stadhuize op 29 maart 1977 de feestrede. In 1980 werd hij bevorderd tot hoofdconservator (algemeen directeur) en dat gaf hem de gelegenheid om volledig tot ontplooiing te komen. Het Gruuthusemuseum kwam vanaf 1 april 1982 in de veilige handen van Stéphane Vandenberghe. Reeds in 1981 startte hij met een Informatiebulletin, later Museumbulletin. Ook zette hij toen een prestigieus jaarboek op waarvan er 10 volumes verschenen. Dat Jaarboek van de Stedelijke Musea, nu nog altijd de voornaamste bron van de museumgeschiedenis, werd op ondoordachte wijze door zijn opvolger Manfred Sellink afgeschaft.

In 1981 verscheen ook zijn rijk geïllustreerd Mercatorfondsboek Brugge: duizend jaar kunst. Van Karolingisch tot Neogotiek 875-1875. Hij lette bijzonder op de typografische verzorging van de tentoonstellingscatalogi zoals Pieter Pourbus (1984) door Paul Huvenne, Meesterwerken van de Brugse tapijtkunst (1987) door E. Duverger en G. Delmarcel en het zeer mooi uitgegeven Meesterwerken van de Edelsmeedkunst (1993) van Dominique Marechal. Hij was bijzonder goed ingewerkt in de wereld van de uitgevers en coördineerde belangrijke boeken zoals Brugge en de zee (1982), Vlaamse kunst van de oorsprong tot heden (1985) en Brugge en Europa (1992). Hij hield uitstekende relaties met de “Vrienden van de Musea” (museumvoordrachten, Jaarboek, Museumbulletin, de museumpromenades) en de door hem georganiseerde buitenlandse museumreizen waren legendarisch. Ook voorzitter Anne-Marie Meire had daarin een groot aandeel alsmede secretaris Daniël Declerck.

De Dienst Musea groeide onder hem uit tot een groot cultuurbedrijf. De Dienst Archeologie spreidde zijn vleugels uit (Hubert De Witte, stadsarcheoloog sinds 24.11.1977, vanaf 1.12.1989 ook Bieke Hillewaert) en op 1.1.1990 kwamen ook de OCMW-Musea (Sint-Janshospitaal-Memlingmuseum en Museum van de Potterie) over naar de Stedelijke Musea. Voordien bestond er al een hechte samenwerking. In 1985 waren het Belfort en het Gezellemuseum al ondergebracht bij de Dienst Musea. Hij trok ook externe deskundigen aan zoals Martine Bruggeman voor de kantcollectie en de numismatisch adviseur Juliaan Taelman (1922-2019). Voortdurend moest hij diplomatisch overleggen met zijn collega-conservators maar ook met het stadsbestuur en sponsors.

Er werden niet minder dan 69 tentoonstellingen georganiseerd in de periode 1980-2000 waaronder het belangrijke evenement “Vlaamse kunst op perkament” (1981), het werk van Willy Le Loup en de spraakmakende Memling tentoonstelling in 1994 met als drijvende kracht Dirk De Vos, de toenmalige conservator van het Groeningemuseum die ook instond voor de uitbreiding van de sectie hedendaagse kunst. Veel werd gerealiseerd in teamverband.

Zelf ontmoette ik Valentin Vermeersch voor het eerst in 1969 tijdens de tentoonstelling “Anonieme Vlaamse Primitieven” in het Groeningemuseum. Daarna zouden wij elkaar terugzien in 1971 in het kader van zijn doctoraat. Valentin was de laatste doctoraatsstudent van prof. J. Duverger (1899-1979) en ikzelf de laatste thesisstudent (1970). Ook dat schiep een band.

In 1972 kwam hij me opzoeken in Gent omdat men in Brugge op zoek was naar een conservator voor het Museum voor Volkskunde. Hij was zeer blij dat ik interesse betoonde want men was van plan om hem dat in de schoenen te schuiven. Hij stelde me voor aan A. Janssens de Bisthoven en aan cultuurschepen Fernand Traen (1930-2016) die dat beschrijft in zijn Brugse memoires (Brugge, 2015, p. 90). Op 1 februari 1973 kon ik in Brugge beginnen en al op 29 juni 1973, in een recordtempo, opende het nieuwe museum zijn deuren. Voor de twee bouwcampagnes (er volgde nog een derde in 2003) die daarna nog zouden gebeuren, verkreeg ik de volledige steun van de hoofdconservator. In 1982 ontstond de museumherberg “De Zwarte Kat” als onderdeel van het museum. Met dankbaarheid kijk ik terug maar dat had ik reeds laten blijken bij zijn vertrek toen ik op 21 september 2000 de laudatio hield op de afscheidsplechtigheid. Zijn opvolger Manfred Sellink zou in 2001 verklaren dat er de laatste twintig jaar niets gedaan werd in de musea. Een grovere belediging voor Valentin én het stadsbestuur valt er niet te bedenken, te meer omdat hij zelf met de staart tussen de benen vertrok in 2014.

Willy Dezutter 

Naschrift – Tweemaal een smadelijke aftocht

Valentin Vermeersch verliet de Stedelijke Musea officieel op 1 november 2000. Op sterk aandringen van cultuurschepen Yves Roose werd beslist om de leiding van de musea voortaan toe te vertrouwen aan een tweeledig directieteam, bestaande uit een hoofdconservator voor de inhoudelijke aspecten (algemeen museumbeleid, behoud en beheer van de collecties, tentoonstellings- en aankoopbeleid ) en een zakelijk directeur (management, personeelszaken, financiën). Dat werd grotendeels een fiasco met vergaande nefaste gevolgen zowel voor de goede werking als voor de motivatie van het personeel.

De nieuwe hoofdconservator werd Manfred Sellink (° 1962) die officieel van start ging op 1 februari 2001 i.p.v. op 1 januari. Als voormalig hoofdconservator van het Prentenkabinet van het Museum Boijmans van Beuningen in Rotterdam had hij zich nog geëngageerd voor de Pieter Breughel-tentoonstelling in het kader van Rotterdam Culturele Hoofdstad 2001. De zakelijk directeur Walter Rycquart (° 1961), voorheen kabinetssecretaris van de Antwerpse cultuurschepen Eric Antonis, begon wel op 1 januari 2001. Na verloop van tijd boterde het niet meer tussen Manfred en Walter. Ze stonden hiërarchisch op dezelfde hoogte en iedereen die iets kent van bestuurskunde weet dat zoiets niet werkt. Walter Rycquart wilde weg en solliciteerde eerst nog vruchteloos naar de post van directeur Culturele Zaken in Gent om in november 2008, na 7 jaar en 11 maanden,  uiteindelijk terug te keren naar Antwerpen. Eén dag later hing Manfred Sellink al het bordje “Artistiek Directeur” aan zijn deur op de Dyver 12. Exit de duobaan.

Daar waar Valentin Vermeersch het alleen deed had men er plots twee voor nodig. En dit op basis van hooggeleerd en dik betaald advies. Prof. Guido De Brabander ( Universiteit Antwerpen) ontving voor zijn audit de som van 2 miljoen frank. Vooraf een audit laten uitvoeren is voor de politiek altijd een duur maar handig middel om de uitkomst, die toch al vast ligt , zonder tegenwerpingen te kunnen valideren.

Het parcours van Sellink verliep niet erg vlot. Er kwam kritiek op vergissingen bij infrastructurele ingrepen en op de verwaarlozing van collecties ( o.a. de koetsenverzameling). Van in het begin was het al duidelijk dat hij zeer asociaal omging met het personeel en in het bijzonder gedroeg hij zich deloyaal tegenover zijn directe medewerkers van het wetenschappelijk kader. Dat zou zich wreken en uiteindelijk koos hij eieren voor zijn geld. Hij verliet de Brugse musea en begon op 1 december 2014 als directeur-hoofdconservator van het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten in Antwerpen. Dat was alleen maar mogelijk omdat niemand vanuit Brugge het had nodig gevonden om Brussel (Vlaamse Gemeenschap) en Antwerpen te alarmeren. Zo blij was iedereen dat hij weg was. Ze zouden het zelf maar moeten ondervinden. Ze kwamen er voldoende achter, van Antwerpen tot in Wenen (tentoonstelling Breughel) en in februari 2020 werd hij in Antwerpen “aan de deur gezet”. Officieel heette het “dat er geen draagvlak meer is voor Sellink” (Gazet van Antwerpen en De Standaard). Er werd zelfs over geïnterpelleerd in het Vlaams parlement (12.3.2020) en daar viel het woord “wanbeleid”. Tweemaal een smadelijke aftocht ? Eigenlijk driemaal want toen hij vertrok uit Rotterdam heeft men daar in het museum de vlag uitgestoken! 

Le méchant tombe dans le piège qu’il a tendu à un autre.      

De stichting van het Gruuthusemuseum van Brugge in 1865

In september 2014 begon men met de restauratie van het Gruuthusepaleis en in 2018 werd eindelijk het gerestaureerde gebouw opgeleverd.  Nu kan begonnen worden met de inrichting en de opening van het vernieuwde museum wordt voorzien in 2019 (1).

Verschillende Musea voor Schone Kunsten hebben een geschiedenis die teruggaat tot de 18deeeuw.  De Oudheidkundige Musea ontstonden voornamelijk in de tweede helft van de 19deeeuw.  De autonome volkskundige musea kwamen pas in de periode 1900-1940 tot stand.  Nochtans mogen we niet uit het oog verliezen dat de eerste Oudheidkundige Musea niet alleen voorwerpen en documenten verzamelden over de geschiedenis van hun stad, maar daarnaast ook archeologische vondsten en volkskundige objecten.  Zo werd de oprichting van het Oudheidkundig Museum van Gent, het latere Bijlokemuseum, reeds goedgekeurd in 1833.  In 1847 werden de verzamelingen ondergebracht in enkele kamers van het stadhuis; van 1884 tot 1927 in de oude kerk van de Geschoeide Karmelieten en in 1928 vond het museum zijn onderkomen in de oude Abdij van de Bijloke (2).  Het Stadsmuseum Gent (STAM), dat in 2010 zijn deuren opende, ligt nog altijd op de site van de Bijloke (3).  Dat was beslist een vroeg initiatief wanneer men weet dat het oudste en belangrijkste cultuurhistorisch- en volkskundig museum in Duitsland, het Germanisches Nationalmuseum in Nürnberg, gesticht werd in 1852 (4).  Het “Antiquiteitenmuseum” van Antwerpen werd geopend op 4 augustus 1864.  De Oudheidkundige Kring van het Land van Waas nam vanaf zijn stichting in 1861 het initiatief tot het bijeenbrengen van collecties afkomstig uit Sint-Niklaas en omgeving.

Het Gruuthusemuseum

Met hetzelfde doel, maar dan met betrekking tot Brugge, werd op 23 maart 1865 door een twaalftal historici en oudheidkundigen, de “Société d’Archéologie” gesticht (5).  Onder de stichters treffen we de namen aan van Guido Gezelle en James Weale, de eerste conservator.  Dit Oudheidkundig Genootschap bracht de verzamelingen bijeen van het Gruuthusemuseum.

Het Oudheidkundig Museum werd geopend op 6 mei 1866 en vond zijn eerste onderkomen in de tesaurierskamer op de eerste verdieping van het Belfort.  Op 14 juni 1880 vond de heropening van het museum plaats.  De collecties werden toen tentoongesteld in de oostvleugel van de Halletoren op het gelijkvloers.  Naar aanleiding van een volledig nieuwe presentatie vond op 5 mei 1894 weer een heropening plaats.  Deze nieuwe inrichting was het werk van de conservator Alfons Naert, provinciaal architect (6), en van adjunct-conservator Charles De Wulf, stadsarchitect.  De lokalen in het Belfort waren te klein geworden en het Genootschap vroeg op 22 maart 1873 of de stad Brugge het Gruuthusehof zou willen aankopen dat toen werd gebruikt door de Berg van Barmhartigheid.  Dit gebeurde inderdaad op 5 oktober 1874 maar de restauratiewerken duurden van 1883 tot 28 september 1895 (voltooiing hoofdgevel).  De aanpassingswerken aan de omliggende terreinen sleepten zelfs aan tot 1911 (7).  De architecturale aanpassing van het interieur duurde eveneens zeer lang terwijl ook een aarzeling viel vast te stellen aangaande de uiteindelijke bestemming van het gebouw.  Vanaf 1900 werden dan toch enkele collecties van het Oudheidkundig Genootschap opgesteld o.a. de kantcollectie van Baron Liedts.  In 1902 vond een tentoonstelling plaats over weef – en borduurkunst alsmede over handschriften en miniaturen en dit naar aanleiding van de baanbrekende tentoonstelling over de Vlaamse Primitieven.  In 1905, dit naar aanleiding van 75 jaar onafhankelijkheid van België, vond een grote tentoonstelling plaats in tien verschillende zalen (8) met overwegend stukken uit eigen bezit.  De bestendiging van deze tentoonstelling verschafte aan het Gruuthusemuseum zijn permanent karakter.

Kleurenaffiche, afm. 33,5 x22,5 cm van Flori Van Acker (1858-1940). Lith. Léon De Haene-Bodart. Bruges. Affiche van de kunsttentoonstelling in het Gruuthusemuseum te Brugge n.a.v. de 75ste verjaardag van de Belgische onafhankelijkheid (1905). Deze affiche werd zowel in het Nederlands (Tentoonstelling Oude Kunst) als in het Frans (Exposition d’Art Ancien) uitgegeven. Verzameling Willy Dezutter, Brugge.

Nog gedurende vijftig jaar zou het Genootschap zich bijzonder inspannen voor het beheer van het museum, maar na W.O. II werd het steeds duidelijker dat hier een taak weggelegd was voor de overheid.  Het stadsbestuur stelde trouwens het Gruuthusehof reeds gratis ter beschikking en zorgde als eigenaar voor de restauratiewerken terwijl daarnaast nog een forse subsidie nodig was om de exploitatiekosten te helpen dekken.  In de algemene ledenvergadering van 25 november 1954 werd het Oudheidkundig Genootschap ontbonden en per 1 januari 1955 werd het Gruuthusemuseum door de Stad overgenomen.

De eerste stedelijke conservator van Gruuthuse werd dr. A. Janssens de Bisthoven (1915-1999) die per 1 oktober 1954 reeds te Brugge in functie was als “Directeur voor Schouwburg, Kunst en Cultuur” (9).  Het Gruuthusemuseum was van bij het begin een duidelijk voorbeeld van het gemengde type (geschiedenis, archeologie, volkskunde) en de keuken van Gruuthuse (zaal 3) vormde op den duur een volkskundig museum op zichzelf en bleef in de loop der tijd een echte publiekstrekker.  In 1964 kwam Valentin Vermeersch (° 1937) het museum versterken als adjunct-conservator, in 1972 conservator en vanaf 1 december1980 hoofdconservator tot het jaar 2000 (10).  Hij werd en bleef de grote behoeder van Gruuthuse.  Op 1 april 1982 trad Stéphane Vandenberghe aan als adjunct-conservator met in 1984 een herinrichting en heropening van Gruuthuse (11).

Het Gruuthusemuseum treedt nu weer een nieuwe fase binnen van haar ontwikkelingsgeschiedenis.

Willy Dezutter

Noten

1 www.verrijkjekijkopbrugge.be

2 A. De Schryver, Historiek van het Stedelijk Oudheidkundig Museum te Gent. In: A. De Schryver en C. Van de Velde, Catalogus van de schilderijen. Oudheidkundig Museum, Gent, 1972, p. 15-29.

3 www.stamgent.be

4 Peter Strieder en Leonie von Wilckens, (red.), Germanisches Nationalmuseum Nürnberg. Führer durch die Sammlungen. 1977, p. 10-11.

5 J. De Smet, Het Oudheidkundig Genootschap van Brugge, in: Stad Brugge-Gruuthuse. z.j. (1957), p. 14 . De bijdrage van dr. Jos. Desmet verscheen eerst in het tijdschrift West-Vlaanderen, jg. 6 (1957). Idem het artikel van L. Devliegher over de bouwgeschiedenis van het Gruuthusepaleis. Zie verder: V. Vermeersch, Gids Gruuthuse. Brugge, 1979, p. 11-12 en Stéphane Vandenberghe, Gruuthusemuseum Brugge. Een overzicht. Brugge, 1984,p. 7-8.

6 Zie voor A. Naert: Jeroen Cornilly, Architect en ambtenaar. De West-Vlaamse provinciaal architecten en de 19e-eeuwse architectuurpraktijk. Universitaire Pers Leuven, 2016.

7 K. Wittewrongel, De restauratie van Gruuthuse te Brugge- 1883-1911. Gentse Bijdragen tot de kunstgeschiedenis. Gent, XXIII, 1973-1975, p. 139-166. K. Wittewrongel=Katia Norro.

8 Hotel de Gruuthuse. Exposition d’ Art Ancien. Guide de Visiteur. Bruges, 1905.

9 V. Vermeersch, Aquilin Janssens de Bisthoven. Een bio-bibliografische schets. In: Museumleven, 7-8, 1980, p. 6-24. Zie ook: Jaak Fontier, Aquilin Janssens de Bisthoven. VWS-Cahiers, jg. 23, 1988, 16 p.

10 W.P. Dezutter, Valentin Vermeersch ere-hoofdconservator van de Stedelijke Musea van Brugge. Een biografische schets. In: Jaarboek van de Stedelijke Musea Brugge, 1997-1999, Brugge, 2000, p. 19-63 en Willy Le Loup, Valentin Vermeersch. VWS-Cahiers, jg. 49, 2013, 48 p.

11 St. Vandenberghe, De herinrichting en heropening van het Gruuthusemuseum in 1984. Jaarboek van de Stedelijke Musea Brugge, 2, 1983-1984, p. 102-105.

Dit artikel verscheen in het tijdschrift Brugs Ommeland, 2018, 3, p. 181-184.