Tag Archives: Zeeland

Generaal Antoine Rousseaux (1756-1827), commandant van het Land van Cadzand in 1809

Johannes Was (1810-1852), predikant in Waterlandkerkje van 1839 tot aan zijn overlijden in 1852, gaf in 1846 een werkje uit getiteld Oorsprong en lotgevallen van het dorp Waterlandkerkje in Zeeuwsch-Vlaanderen. Zijn tekst werd heruitgegeven in Tijd/Schrift (1). Daarin verwijst J. Was naar den Franschen Generaal Rosseau, commandant van het land van Cadzand.

In augustus 1809 diende men in Waterlandkerkje op zijn bevel de kerk af te staan om te dienen als kruitmagazijn. Die generaal Rosseau was Antoine Alexandre Rousseaux, een generaal tijdens de Franse Revolutie en het Keizerrijk van Napoleon. Hij werd geboren in Parijs op 17 september 1756 en overleed in Metz op 15 april 1827. Hij startte zijn militaire carrière als gewoon soldaat op 1 oktober 1775 en werd op 29 augustus 1803 bevorderd tot brigadegeneraal. Het was hij die in 1809 een invasie verhinderde van de Engelsen op het Eiland Cadzand. Napoleon gebruikte de term Île de Cadzand, hoewel het toen geen eiland meer was.

Op 4 juli 1811 werd hij Baron de l’ Empire, de nieuwe napoleontische adel. In zijn wapenschild staat in de bovenste helft een haan op een olijftak met zwaard (symbool van de waakzaamheid) en daarnaast een degen (de eresabel die aan hem werd uitgereikt door Napoleon). In de onderste helft een zeilschip (driemaster) op zee varend langs de kust. Dit laatste kan een verwijzing zijn naar de monding van de Westerschelde. Na de slag bij Waterloo (18 juni 1815) werd hij op 6 oktober van dat jaar op rust gesteld (2).

Het wapenschild van baron en generaal Antoine Rousseaux

De achtergrond van de feiten zijn bekend. Zeeland was ten tijde van het Franse Keizerrijk voor een groot deel in handen van Napoleon. De Britten wilden eerst Vlissingen veroveren en daarna doorstoten naar Antwerpen, een Franse oorlogshaven. Het pistool gericht op de borst van Engeland. Veel Engelse soldaten werden in Zeeland ziek van de Zeeuwsche koorts (een soort malaria). De Britten bleven uiteindelijk vastzitten op Walcheren en trokken zich op 6 september 1809 terug. De aanval op Antwerpen gaven ze op (3).

Bij de voorbereiding van de Britse expeditie dacht men ook aan een aanval op het Eiland van Cadzand met de bedoeling om van daaruit de aanval op Antwerpen te richten. Daarbij stond vooral de vernietiging van de Franse batterij in Breskens voorop. Die was volledig bemand en bestond uit 26 stukken. De troepen die op 31 juli 1809 in Cadzand moesten landen kwam nooit aan land. Het slechte weer speelde een rol maar het werd ook verhinderd door generaal Rousseaux die nochtans over niet meer dan 300 man beschikte van de Garde Nationale. Er was echter wel versterking nodig. Vanuit Gent kwamen twee liniebataljons van de 48e en 65e Franse infanterieregimenten. Na het afslaan van de Britse vijand kon generaal Rousseaux die twee infanteriebataljons overzetten naar Vlissingen. Niettemin viel op 15 augustus, na een lange beschieting door de Engelsen, ook deze stad in handen van de Britten. Er bleven ook cohorten van de Garde Nationale achter in Hulst, IJzendijke en Oostburg (4).

De opeising van het kerkje van Waterlandkerkje als kruitmagazijn (kruitkamer, la poudrière) was een strategisch juiste beslissing. Het kerkje was gelegen tussen Oostburg en IJzendijke (een centraal gelegen bevoorrading) en zou bij een eventuele ontploffing het minst schade aanbrengen aan de burgerbevolking. De napoleontische legers eisten meestal een kerkgebouw op om te dienen als kruitmagazijn. Alleen in vestingsteden en forten of op strategische vaarroutes werd een vast kruitmagazijn voorzien. Dit was het geval in het Fort van Lillo ten noorden van Antwerpen op de rechteroever van de Schelde. Daar werd in 1810 op last van Napoleon een kruitmagazijn gebouwd ter bewaring van 50 ton buskruit. Dit kruitmagazijn bestaat als bouwwerk nog steeds en is het laatst overgebleven gebouw in zijn soort. Het is nu een beschermd monument.

Generaal Rousseaux werd in Cadzand aangesteld op 23 april 1809, hield in juli-augustus de Engelsen tegen en werd in oktober 1809 opnieuw commandant van het Eiland van Cadzand. Zijn militaire carrière, van soldaat tot generaal, werd op 6 augustus 1811 bekroond met zijn benoeming tot divisiegeneraal. Door de aanval van de Engelsen in 1809 werden de Fransen alerter en dat leidde vanaf 1811 tot nieuwe versterkingen in Cadzand en Breskens zoals het Fort Impériale, het Fort Napoléon en het Fort du Centre ( 5). Maar die stellingen zouden weldra door de Nederlanders overgenomen worden. Na de Volkerenslag bij Leipzig ( 16-19 oktober 1813) ging het snel bergafwaarts met de Fransen die gedwongen werden om het land te verlaten. Op 16 maart 1815 ontstond het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden.  

Willy Dezutter

1 Geert Stroo, Een beknopte geschiedenis van Waterlandkerkje 1674-1850, in Tijd/Schrift, jg. 14 (2019), 3, pp. 34-49, vooral p. 38-44.

2 Georges Six, Dictionnaire biographique des Généraux et Amiraux de la Révolution et de l’Empire (1792-1814), Paris, 1934 (heruitgave 1971), 2 delen, hier deel 2.

3 T. van Gent, De Engelse invasie van Walcheren in 1809. (Uitgeverij de Bataafsche Leeuw), Amsterdam, 2001 en R.H.M. van Immerseel, Van fort Napoleon tot camping Napoleon Hoeve, in: Bijdragen tot de geschiedenis van West-Zeeuws-Vlaanderen nr. 30, 2002, p. 177-230, vooral p. 178-194.

4 Zie voor de krijgsverrichtingen : J.G. Kerkhoven, De Engelse inval in Zeeland in 1809. In: Armentaria, 7, (1972) Jaarboek van het Nationaal Militair Museum, Leiden. Ook digitaal raadpleegbaar op www.marsethistoria.nl/images/zeeland 1809.pdf  J.G. Kerkhoven heeft het over generaal Rousseau maar het is wel degelijk Rousseaux.

5 R.H.M. van Immerseel, a. w. blz. 186 e.v. 

 

De kinderpot van Oostkerke (Damme): een fantoom.

Bij opgravingen in 1962 in Sint Anna ter Muiden (West-Zeeuws-Vlaanderen) zijn, aan de rand van het oude kerkhof, potten aangetroffen, waarin overblijfselen van doodgeboren kinderen die als ongedoopte kinderen niet in gewijde aarde mochten begraven worden.  In 1976 vond men ook zo’n pot op de vroegere begraafplaats van het verloren dorp Welzinge (Walcheren).  Die wijze van neonatale bijzetting staat ook bekend als limbus infantium (het voorgeborchte), zoombegraving en haagbegraving. De eerste die over de vondsten in Sint Anna ter Muiden berichtte was J.P.A. van Catz (1892-1967), geboren op 13 september 1892 in Gouda maar overleden op 1 februari 1967 in Sint Anna ter Muiden (1).

Zijn mededeling verscheen in Rond de Poldertorens (2) en daarin gebruikte hij voor het eerst de benaming kinderpotten, een benaming die kort daarna werd overgenomen door R. de Meester de Betzenbroeck (3).  De archeologen P. Glazema en H. Halbertsma gebruikten die benaming niet met betrekking tot gelijkaardige vondsten in Friesland.  Aan die naam zou men moeten leren wennen (ook in archeologische kringen) en daarom schreef men het meestal tussen aanhalingstekens of men had het over “de zogenaamde kinderpotten”.  In 1970 namen wij de term kinderpot resoluut over toen we aandacht schonken aan die begravingswijze aangezien er tijdens die opgravingscampagne ook beschilderde grafkelders werden gevonden (4).  In 1982 kreeg het lemma kinderpot zijn plaats in de Encyclopedie van Zeeland (5) maar J.A. Trimpe Burger, provinciaal archeoloog van Zeeland, waarschuwde er nog voor dat “kinderpotten” geen officiële benaming was. Inmiddels werd het woord opgenomen in Van Dale Groot Woordenboek van de Nederlandse Taal met de omschrijving “pot waarin vroeger doodgeboren kinderen werden begraven” (6).

Het woord is geofficialiseerd en slaat exclusief op de aardewerken kookpotten waarin vroeggeboortes werden bijgezet (al of niet) in foetale houding.  Ongedoopt en dus nog belast met de erfzonde zweefden zij aan de rand van de hemel of de hel.

J.P.A. van Catz (a.w. p.78), op zoek naar vergelijkbare vindplaatsen dicht bij huis, beweert dat er in 1957 een kinderpot werd gevonden in Oostkerke.  In 1972 hebben wij die bewering voetstoots overgenomen (7) en sindsdien is de vindplaats Oostkerke een eigen leven beginnen leiden.  Het is dus dringend tijd om dat te herroepen (8).  We deden dat in feite al in 1973 omdat er bij ons twijfel rees over de juistheid van dit bericht.  We konden niet beter doen dan dit te vragen aan René De Keyser (1916-1996), de voorzitter van de Geschied- en Heemkundige Kring Sint-Guthago. Die bevestigde ons, na navraag bij diverse personen, dat er in Oostkerke totaal geen spoor is te vinden van een kinderpot of een herinnering aan het opgraven van een dergelijke vondst (9).  Ook in de vroegere studies van L. Devliegher over de architectuur van de Sint-Kwintenskerk te Oostkerke (1953) en de opgravingen in de kerk (1957) is er geen verwijzing naar een kinderpot, idem in zijn recentere kunstinventaris van de Zwinstreek (10).  In de zeer omvangrijke archeologische inventaris van Oostkerke door B. Hillewaert (11) is er al evenmin sprake van.  En dat geldt dan uiteraard ook voor de postuum verschenen bijdragen van René De Keyser over de kerkelijke gebruiken te Oostkerke en het kerkhof (12).  Dat neemt niet weg dat er in de officiële literatuur nog altijd naar de kinderpot van Oostkerke wordt verwezen.  Dit is het geval met de publicatie ZevenXZeven, Verhalen bij religieus erfgoed (Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland, Middelburg, 2008) (13).  Het wordt pas erg wanneer het thema kinderpot, zonder enig verband met de eigen gemeente, wordt behandeld op een website. Dat is het geval voor Bekegem (14).

Dergelijke kinderpotten werden aangetroffen in Zeeland, Friesland en Groningen.  Er moeten meer vindplaatsen zijn, ook in Vlaanderen, maar ze ontsnappen dikwijls nog aan de aandacht van archeologen, zeker in de pioniersfase van het archeologisch onderzoek (15).  Ook in Duitsland is een aantal vindplaatsen bekend.  De provincie West-Vlaanderen komt er bekaaid van af want door het schrappen van Oostkerke houden we er geen meer over.  In Oost-Vlaanderen werd de vondst van de Abdij van Boudelo (Klein-Sinaai) zeer bekend want daar handelt het om één kinderpot met de resten van een onvoldragen tweeling.  Voorts zijn er in deze provincie nog de vindplaatsen Kruishoutem (Kapellekouter) en Zottegem.

Sint Anna ter Muiden valt onder het werkgebied van de Geschied-en Heemkundige Kring Sint-Guthago (stichter-voorzitter in 1959 René De Keyser) en haar publicaties Rond de Poldertorens en de Sint-Guthago Tijdingen. De parochie Mude, met de aan de H. Anna gewijde kerk, viel aanvankelijk onder de parochie Westkapelle (bij Knokke), op haar beurt een afscheiding van de moederparochie…..Oostkerke.

Willy Dezutter

  1. Genealogische database van Sint Anna ter Muiden samengesteld door Marianne Gossije, sinds 1.1.2015 ook conservator bij het Zeeuws Genootschap der Wetenschappen (Middelburg). Zij is de webmaster van sintannatermuiden.nl .  Jacobus Petrus Antonius van Catz ligt begraven op de N.H. begraafplaats van Sint Anna ter Muiden.
  2. P.A. van Catz, Opgravingen te Sint Anna ter Muiden. In: Rond de Poldertorens, jg.4, nr.2, mei 1962, pp.77-78.
  3. R. de Meester de Betzenbroeck, De opgravingen te Sint Anna ter Muiden in 1962. In: Rond de Poldertorens, jg. 6, nr. 2, juni 1964, pp. 42-46.  De Brusselse kunstenaar Raymond de Meester de Betzenbroeck (1904-1995) verbleef eveneens in Sint Anna ter Muiden.  Hij spreekt over vier potten i.p.v. drie.  Op de toen genomen foto’s door de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (R.O.B. Amersfoort) staan altijd maar drie kookpotten.
  4. W.P. Dezutter, Beschilderde middeleeuwse grafkelders in Zeeuwsch –Vlaanderen. Onuitgegeven licentiaatsverhandeling R.U.G., Academiejaar 1969-1970, pp. 196-200.
  5. Encyclopedie van Zeeland, deel II, Middelburg,1982, p. 163.
  6. Van Dale Groot Woordenboek van de Nederlandse Taal. Veertiende, herziene uitgave. Utrecht-Antwerpen, 2005, p. 1701.
  7. W.P. Dezutter, Rouwgebruiken in Nederland. In: Biekorf, 1972, 11-12, p. 364-366. Een bespreking van het boek van H.L. Kok, De geschiedenis van de laatste eer in Nederland. Lochem, 1970, 326 pp. Een tweede editie verscheen bij De Tijdstroom, 1990, 347 pp.
  8. Op 21 april 2012 hebben we dit al gedaan bij de presentatie van de dichtbundel “Nachtvlinders door het kattenluik” (In de Knipscheer, 2012) van Chawwa Wijnberg, (stadsdichter van Middelburg in 2003 en 2004) in de N.H. Kerk van Sint Anna ter Muiden. In een gedicht over juffrouw Dood (p.35) snijdt zij de “met verwekte weggegleden, nooit geboren kinderen” aan. Wij hielden toen een voordracht over de kinderpotten.
  9. Brief van R. De Keyser d.d. 30.1.1973.  Op 18.2.1973 hielden wij voor de Geschied- en Heemkundige Kring Sint-Guthago een voordracht over “Beschilderde middeleeuwse grafkelders in Vlaanderen”.  Uiteraard spraken wij met R. De Keyser en andere bestuursleden over de kinderpotten.  Niemand wist ons die vondst te bevestigen.
  10. L. Devliegher, De Zwinstreek. Kunstpatrimonium van West-Vlaanderen, deel 4, Tielt, 1970, pp. 149-161.
  11. B.Hillewaert, Archeologische inventaris Vlaanderen. Band II: Oostkerke-bij-Brugge. Gent, 1984, 728 pp.
  12. René De Keyser, Kerkelijke gebruiken te Oostkerke. In: Rond de Poldertorens, jg. 39, 1997, 3, pp. 94-99 en Idem, Het kerkhof te Oostkerke. In: ibidem, pp. 105-107.
  13. Met het verhaal van Arco Willeboordse, gemeenteconservator van Sluis, over “Zeeuws-Vlaanderen/ Op de rand van hemel en hel”.  Ook op zevenxzeven.nl In Zeeland was 2008 het Jaar van het Religieus Erfgoed.  Het werd in gewijzigde vorm ook opgenomen in de Nederlandse Volksverhalenbank van het Meertens Instituut te Amsterdam. www.verhalenbank.nl met expliciete vermelding van Oostkerke.
  14. www.bekegem.be/in-tekst/grafzerken/de – kinderpot.  Bekegem is een deelgemeente van Ichtegem (prov. West-Vl.). Er werd in Bekegem geen kinderpot gevonden.  Men vermeldt wel Oostkerke.  Volgens dezelfde website werden de oudste potten gevonden in Sint Anna ter Muiden en dateren die uit de twaalfde eeuw!  En dit terwijl iedereen ondertussen wel weet dat deze kookpotten dateren uit het eind van de 15de eeuw.
  15. www.zeeland.nl/digitaalarchief/zee 0900405 Archeologie naar deltahoogte. Een onderzoek naar de Zeeuwse archeologiebeoefening. 128 pp. De periode 1955-1970 wordt als de pioniersfase aangeduid (p. 26).

 

 

 

De Heemkundige Kring West-Zeeuws-Vlaanderen (1961-2011), een halfeeuwfeest.

De Heemkundige Kring West-Zeeuws-Vlaanderen (HKWZVL) werd opgericht op 17 juli 1961.

Artikel 19 van de statuten (herzien in 1977) stelt dat een exemplaar van de statuten “aan ieder lid op diens verzoek gratis ter beschikking worden gesteld”.  Maar we leven niet meer in 1961, toen we sporadisch en nog niet algemeen, naar zwart-wit tv keken, zonder de hulp van afstandsbediening.  Of er een verband bestaat tussen obesitas en het gebruik van de afstandsbediening, is nu even niet aan de orde.  Maar wel vind ik anno 2011 op mijn pc de statuten (en nog zoveel meer) terug op de uitstekende website van de Kring.

In 1961 werd John F. Kennedy president van de Verenigde Staten, werd Anton Geesink wereldkampioen judo en op 12 april van dat jaar 1961 werd de Rus Yoeri Gagarin de eerste man in de ruimte.  En wij dronken onze eerste pint in café “Spoetnik” in Maldegem en bij “Chez René” in Oostburg.  Een vroege vorm van grensoverschrijdende activiteit.  Reeds in 1957 had de eerste Russische “Spoetnik” voor de eerste maal om de aarde gevlogen.  Op 21 juli 1969 stapte de eerste mens op de maan.  Het was de Amerikaan Neil Armstrong en we zagen het met eigen ogen gebeuren op televisie.  Alleen J.J. Rosseel (Kobus Rosseel) uit Aardenburg trachtte mij er van te overtuigen dat het allemaal was getrukeerd.  De eerste generatiebreuk was een feit en stond in schril contrast met de verlichte geest van die andere beroemde Aardenburger Jan van Hinte, met wie ik reeds vriendschapsbanden onderhield sinds mijn twaalfde jaar, toen in 1957 op het terrein “Oude Vlasmarkt” (Aardenburg, waar later de Zuidstraat en de  Reinaertstraat zouden komen) door hem aldaar archeologische opgravingen werden verricht.  Ik kwam er onzacht in aanraking met de archeologie: ik keek vanaf mijn fiets (een bruinkleurige Fongers) naar beneden in de opgravingsput, wankelde en stortte neer.  Jan van Hinte vond onder meer Romeinse dakpannen en kon zich niet voorstellen dat die door de Romeinen waren meegebracht op hun schouders.

Het zou het begin betekenen van het systematisch archeologisch onderzoek door de R.O.B. o.l.v. ir. J.A. Trimpe Burger; een eerste aanzet daartoe gebeurde eveneens in dat magische jaar 1961.  De kleurentelevisie werd in Nederland geïntroduceerd in 1967 maar ik neem aan dat we tussen 1951, de oprichting van Nederland 1, en 1985 vooral keken in zwart-wit.  Sinds eind 2006 kijken we bovendien met z’n allen digitaal.  Waar is de tijd dat kinderen én volwassenen voor de winkeletalage stonden te drummen van radiozaak De Jong in de Weststraat in Aardenburg.  Het woord radio is gevallen. Maar, mevrouw de voorzitter, ik stel u gerust ik zal de radiogeschiedenis achterwege laten en nu beginnen aan de “high lights” van de HK.

Tot 1 januari 1961 telde Zeeland 101 gemeenten.  Per 1 januari 2003 zijn er nog slechts 13.

In 1961 bestond er dus in West-Zeeuws-Vlaanderen een groot gemeentelijk draagvlak om de doelstellingen van de Heemkundige Kring te concretiseren.

Het doel van de vereniging werd als volgt omschreven (art. 3 van de statuten):

  1. De vereniging heeft als doel het bevorderen van de kennis van West-Zeeuws-Vlaanderen en de bestudering van de levensomstandigheden, gewoonten en gebruiken van de mensen die dit gebied bewonen en bewoond hebben.
  2. Zij tracht dit doel onder meer te bereiken door het organiseren van lezingen, tentoonstellingen en excursies, het uitgeven van publicaties en alle andere wettige en geoorloofde middelen die dienstig kunnen zijn.

De Heemkundige Kring West-Zeeuws-Vlaanderen mag zichzelf terecht omschrijven als “een boeiende en bruisende vereniging”.

Het is niet onbelangrijk er op te wijzen dat rond 1960 verschillende heemkundige kringen werden opgericht, waaronder de Heemkundige Kring Maurits van Coppenolle in Brugge (gesticht 1960) die het tijdschrift Het Brugs Ommeland uitgeeft, dat voor het eerst verscheen in 1961. Het West-Zeeuws-Vlaamse initiatief paste dus in dat gunstige klimaat van bewustwording van het culturele erfgoed.

Jaarlijks organiseert het bestuur van de Heemkundige Kring West-Zeeuws-Vlaanderen een zestal lezingen en een drietal excursies.  Verder ontvangen de leden het kwartaalblad TIJD/SCHRIFT en een Jaarboek dat deel uitmaakt van de serie Bijdragen tot de geschiedenis van West-Zeeuws-Vlaanderen.  Het Mededelingenblad verscheen voor het eerst in 1968.  Dit contactblad werd in 2006 TIJD/SCHRIFT, een bulletin dat uitgroeide tot een zelfstandige periodiek met de kwaliteit van een Jaarboek.  Het is hier het moment om de grote verdiensten van de onvolprezen eindredacteur André Bauwens te vermelden.

Toen ik in 1950 in de R.K. kleuterschool zat in de Westmolenstraat in Aardenburg was zijn moeder, voor mij “juffrouw Alma”, één van de kleuterjuffen.  Ik laat hier in het midden of het matjesvlechten, dat zij mij aanleerde (maar wat ik niet goed kon) heeft bijgedragen tot de wijze waarop ik deze middag dit verhaal ineen knutsel.  Prof. Dick Swaab beweert dat wij ons brein zijn.  Wanneer dat waar is, dan zie ik voor mezelf wel een verband tussen het feit dat ik 62 jaar geleden geen matjes kon vlechten en tot op de dag van vandaag er niet in slaag om een knoop in mijn das te leggen.  Ik kan ook niet zwemmen, ondanks het feit dat mijn moeder extra betaalde voor zwemles. Matjesvlechten, dassen knopen en niet kunnen zwemmen.

Is hier ook een verband te zoeken?

Het is al evenzeer waar dat ik op verzoek van toenmalig secretaris Georges van Vooren en later gedoogd (in Nederland een veel gebruikt woord de laatste tijd) door André Bauwens, vele jaren deel uitmaakte van de redactie van het Mededelingenblad en van de Bijdragen.  Maar met gerenommeerde auteurs zoals Lo van Driel, P.J. van Cruyningen, I.H.J. Poisonnier (Zeeuwse uitspraak: Poezenier) en vele anderen, voelde ik mij overbodig.  De Heemkundige Kring heeft geen adviseurs nodig, maar werkers.  Geen praters maar doeners.  Nooit slaagde ik er nog in om inhoudelijk of bibliografisch een aanvulling te suggereren.  Die professionalisering en volgehouden hoge kwaliteit maakte mij overbodig en ik liet mij gewillig en vooral geruisloos afvoeren.

De Jaarboeken en de Bijdragen zorgden steeds voor een rijke variatie aan kopij.  De themanummers, o.a. over de landbouwgeschiedenis, refereerden naar een belangrijke economische activiteit, terwijl de delen over de Tweede Wereldoorlog verwezen naar het lijden van de bevolking en de verwoestende impact van deze waanzin.  We denken hierbij aan de ondoelmatige beschietingen en militair onnuttige bombardementen door de geallieerden in september-oktober 1944, waarbij Breskens en Oostburg werden herschapen in puinhopen met honderden doden onder de burgerbevolking.  Op 11 september 1944 vielen er in Breskens 200 doden en op 6 oktober 1944 waren er 106 doden in Oostburg, waar 353 panden verwoest werden. Oostburg, nu de hoofdplaats van de gemeente Sluis, bestaat daardoor vooral uit wederopbouwarchitectuur.

Het gaat hier niet over het onnoemlijk leed dat Hitler en het nazisme hebben aangericht maar over de ondoelmatigheid van de geallieerde bombardementen.

De Heemkundige Kring West-Zeeuws-Vlaanderen werd in 1961 opgericht op initiatief van J.Ch. Cornelis (uit IJzendijke), C.J.A. Bukkens (uit Sluis) en J. van Hinte (uit St.Kruis-Aardenburg).

De twee eerstgenoemden waren hoofd van een lagere school en Jan van Hinte, voormalig leraar tekenen en landmeter, was betrokken bij het archeologisch onderzoek in de regio.

Op de oprichtingsvergadering waren 40 aanwezigen, onder wie vier burgemeesters o.a. J.L. van Leeuwen uit Oostburg, die de eerste voorzitter zou worden.  In 1971 was hij trouwens ook medeoprichter van de Heemkundige Kring Walcheren, toen hij in Vlissingen ging wonen.  Hij maakte mij eveneens lid van die Kring en ik publiceerde zowaar een artikel over middeleeuwse graven uit een voormalig kerkje van Buttinge (Walcheren) in hun orgaan “De Wete”.  We bleven met elkaar corresponderen en hij bezocht mij ook nog in het museum in Brugge.

Het volledige eerste bestuur bestond uit:
J.L. van Leeuwen, voorzitter
J. Ch. Cornelis, secretaris
C.J.A. Bukkens, penningmeester
en de bestuursleden (toen nog assessor geheten) A. Hoolhorst, oud-rector van het Koningin Wilhelmina Lyceum te Oostburg.

Wie herinnert zich niet die hele slierten fietsende scholieren op weg naar school in centrumgemeente Oostburg ?  De zo verfoeide coëducatie werd daar gerealiseerd en geconsumeerd door regen en wind.  Verder was er J.A. Leenhouts, burgemeester van Cadzand en latere voorzitter, en H.A.M. van de Vijver, dierenarts te Biervliet.  Later ook voorzitter en thans erebestuurslid. Jan van Hinte (1896-1983) werd toegevoegd als adviseur en zou dat blijven tot in 1966.  Van Hinte kwam als ambtenaar terug uit het voormalige Nederlands-Indië, nu Indonesië, en fietste dagelijks langs het Ambonezenkamp van Aardenburg.  Zo werd hij dagelijks geconfronteerd met de nieuwe Nederlanders die nog voor de komst van de gastarbeiders de basis legden voor de multiculturele samenleving.  De Ambonese kindjes gingen naar de katholieke lagere school indien hun ouders slachtoffer waren geworden van de missionering; waren ze daarentegen gestrikt door de Zending dan zaten ze op de openbare lagere school.  Het was ondenkbaar dat een niet-katholiek gedoopt kind van zes jaar oud de kans zou krijgen om te leren lezen, schrijven en rekenen op een katholieke school.  We leefden nog in de tijd van de verzuiling en de moslims heetten toen nog Mohammedanen.  Er was ook een Ambonezenkamp in Oostburg vlak bij de Ambachtsschool, een school die stond voor wat de naam deed vermoeden: het opleiden van bekwame technici die hun vak kenden.  Nu moet het bedrijfsleven ze zelf opleiden wegens onvindbaar.

In 1970 brak in West-Zeeuws-Vlaanderen een nieuwe tijd aan door de gemeentelijke herindeling.  Daardoor kwam heel wat bestuurlijk talent vrij.  De grote Nederlandse volksfilosoof Johan Cruijff wist het al: “Elk nadeel heb zijn voordeel”.  Met ingang van 1 april 1970 werden de gemeenten Cadzand, Zuidzande, Nieuwvliet, Groede, Breskens, Schoondijke, Hoofdplaat, IJzendijke en Waterlandkerkje met Oostburg samengevoegd.  Oostburg werd de nieuwe kerngemeente.

Ik vermeldde reeds dat ik een nauwe band had met Jacobus Rosseel (1895-1976), bij leven President Kerkvoogd van de Nederlandse Hervormde Kerk en gemeenteraadslid in Aardenburg.  Hij was samen met Jan van Hinte in 1958 de stichter van het Gemeentelijk Oudheidkundig Museum van Aardenburg, in het “Sputekot” van de brandweer.  Hij woonde sinds 1939 op de Markt in Aardenburg in het huis van hoofdonderwijzer en archivaris George Vorsterman van Oyen (1836-1915).  In de voorkamer, waar nooit gestookt werd, stonden ook nog de meubels van de toch al in 1915 gestorven G. Vorsterman van Oyen.  Zijn schilderijenbezit (maar ook zijn bibliotheek) gaat volgens mij ook terug op de figuur G. Vorsterman van Oyen.  Ik heb hem nooit een schilderij of tekening weten kopen.  Tussen 1963 en 1966 kwam ik bij het echtpaar Rosseel-Salomé  veelvuldig op bezoek, om te praten over de geschiedenis en archeologie van Aardenburg.   Ik vulde ook de vragenlijsten in met het dialect van Aardenburg voor de Koninklijke Nedederlandse Akademie van Wetenschappen.  Ik was de correspondent en Kobus de terechte dialectkenner.  We zaten rond 20.30 u in de keuken bij het ronkende fornuis en zijn vrouw Saartje zette thee.  Ze had een piepstem en was niet erg spraakzaam.  Ze was werkzaam geweest als huishoudster in de ouderlijke woning aan de Markt en huwde in 1953.  Pas na 20.00 u was ik welkom, want op dat uur sloeg op de toren van Sint-Baafs de “papklok” en dan at Kobus zijn bordje “karnemelksepap”.  Met Kobus kreeg ik veel te maken, toen ik van 1969 tot 1975 voorzitter was van de Kunstgroep “Sincfala” die jaarlijks tentoonstelde in de St.Baafskerk.  Wereldberoemd zijn we geworden toen er een schilderij “Adam en Eva”, van kunstschilder Albert De Coninck uit Maldegem, diende verwijderd te worden uit de expositie.  Zowel Adam, maar vooral Eva, bleken naakt te zijn.  Uit protest heb ik het aangekocht en het hangt nu op een plaats waar het thuishoort: op mijn slaapkamer.  Toch kon ik aardig met Kobus en de andere kerkvoogden onderhandelen.  Kobus, voor de meesten “meneer Rosseel” was een legendarische figuur, over wie er meer dan één anekdote de ronde doet.  Als gemeenteraadslid deed hij in de raad een voorstel aan burgemeester Sjef van Dongen (1906-1973).  Hij wilde de lokalen van het gemeentehuis verrijken met kunstwerken en meldde dat er op de zolder van het Gemeentehuis nog een glas-in-lood raam lag.  De burgemeester was geïnteresseerd en drong aan omdat raadslid Rosseel er plots het zwijgen toe deed.  Hij gaf schoorvoetend toe dat het een “vrouwenfiguur voorstelde”, waarop Van Dongen dan weer repliceerde dat zoiets toch geen bezwaar kon zijn.  Kobus herpakte zich en zei: “Joa moar er mankeert wa dan”.  Nu, zegt het maar, drong Van Dongen aan.  “Awel er zit in het midden een klein goatje in”.  Uit eerbied mogen we het eigenlijk niet zeggen, maar Kobus sprak zeer nasaal.  U merkt het al, hij had ook iets tragisch over zich.  Persoonlijk vonden wij het nogal potsierlijk dat hij altijd en overal rondliep met zijn opgespeld lintje als Ridder in de Orde van Oranje Nassau.  Het zag er op den duur zeer vuil en verfomfaaid uit.  Maar we onderstrepen graag dat hij die onderscheiding (aan hem verleend in 1962) verdiende omwille van zijn maatschappelijke inzet.  In 1958 nam hij samen met Jan van Hinte het initiatief tot de oprichting van een oudheidkundig museum in Aardenburg, dat in 1960 officieel werd geopend. Was dat niet een mooie aanzet tot het oprichten van een Heemkundige Kring in West-Zeeuws-Vlaanderen ?  Een bewustmakingscampagne ?

In de vroege jaren zeventig (van de vorige eeuw) begon hij met elke dag één geschiedkundig boek te brengen naar het Gemeentehuis, waar hij vervolgens een praatje aanknoopte met de toenmalige gemeentearchivaris Georges van Vooren.  Zo bracht hij verschillende jaren lang elke week een vijftal boeken naar het Gemeentearchief.  Elke dag één en ook elke dag een gratis kopje koffie hem aangeboden door Germaine de Krijger, ambtenaar ten Stadhuize (in Aardenburg uitgesproken als Kruuger).  Zo vroeg ik op een onbewaakt ogenblik aan Georges van Vooren waarom Kobus niet in één keer alle boeken bracht.  Waarop Georges antwoordde: “Nee, dat doet hij niet.  Hij brengt er elke dag één en dan wordt hij ook iedere dag bedankt en anders maar één keer”.  Ook was het me lange tijd onduidelijk welk beroep hij uitoefende.  Dat vroeg ik uiteindelijk aan Marinus Kegel (Marien Kegel), de voorgraver van J. Trimpe Burger, die me antwoordde: “Die heeft nooit een stro verlegd”.  Hij bleek zijn inkomsten te halen uit het hof van Rosseel, de familieboerderij.  Voor een nauwkeurige beschrijving van die hofstede verwijs ik naar het mooie portret dat dr. Lo van Driel schilderde over J.J. Rosseel in Tijd/Schrift, jg. 6, nr.3, sept. 2011, pp.15-29.

Het echtpaar Rosseel bleef kinderloos.  Na het overlijden van Kobus in 1976 hebben zijn erfgenamen onoordeelkundig gehandeld, maar hij bleek hen toch gedeeltelijk te slim af geweest te zijn door één en ander in veiligheid te brengen bij een openbaar bestuur.

Was Kobus een kleurrijke figuur, dan was Jan Trimpe Burger dit allerminst.  Hij was als provinciaal archeoloog, kritisch en nooit overenthousiast.  In Kobus Rosseel en vooral in Jan van Hinte erken ik mijn leermeesters, maar mijn beschermheer was ongetwijfeld ir. J.A. Trimpe Burger (1923-2008).  Die nam mij van zomer 1965 tot zomer 1966 één jaar in dienst bij de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (R.O.B.) als veldtechnicus.  Helaas bleek al van in de eerste week dat ik niet kon tekenen, opmeten, fotograferen en waterpassen.  Ik kon wel goed overweg met de schop, maar veldarcheologie is seizoensgebonden.  Toch liet hij me een hele winter middeleeuwse potten tekenen op millimeter papier enkel en alleen om me aan boord te houden.  Scherven nummeren met Oost-Indische inkt hoorde daar ook bij.  Geduld was zijn grote gave; grote dankbaarheid mijnerzijds is er gebleven tot op de dag van vandaag.  Denk even terug aan dat matjesvlechten en dassen knopen.  Een kamerarcheoloog was in de maak en per 1 oktober 1966 trok ik naar Gent.

Dank zij mijn dubbele nationaliteit, de Nederlandse én de Belgische, had ik al besloten om mijn legerdienst in België als “vervroegde dienstnemer” te vervullen van september 1964-september 1965, niet uit patriotisme maar omdat het korter was dan in Nederland.  Al na 12 maanden zwaaide ik af omdat ik meehielp om Duitsland te bezetten in afwachting van de komst van de Russen.  In de kazerne in Siegen (D) ontdekte ik dat de grote Vlaamse schilder P.P. Rubens in die stad geboren werd.  Het was zalf op de wonde.  Mijn vorig jaar overleden broer Bernard (Bennie, 1944-2010), meewerkende zoon in het bedrijf en twee jaar ouder dan ik, koos resoluut voor Nederland.  Misschien was hij minder avontuurlijk.  Ze hielden hem 18 maanden bezig (1963-1964) in Roermond en vooral in Ermelo (Gelderland), terwijl mijn ouders (Achiel Dezutter (1913-1998) en Anna Musson (1917-1998) krom lagen om de winkel in de Weststraat 25 draaiende te houden.  Hij geraakte nota bene gewond tijdens zijn militaire dienst.  Onze boekhouder Dingenus Kempe uit Weststraat 28 kon de vereiste administratie bijsturen.  Er was toen nog niet voorzien dat zijn dochter Anne (°30.6.1952) en ikzelf ooit een koppel zouden vormen.  Katholieke jongens van 18 kijken niet naar protestantse meisjes van 12.  Er was niet alleen een economische ontwrichting maar ook groot familieleed.  Het groot verdriet van mijn moeder: twee zonen geofferd voor de militaire dienstplicht aan twee verschillende vaderlanden en geen enkele morele compensatie gekregen.  Ook geen lintje.  Alles in haar leven is net altijd te laat gekomen. Mijn zus Annamarie (°Aardenburg 1953, in 1973 gehuwd met Philip Keijmel uit Breskens en nu woonachtig in Vlissingen) was uiteraard te jong om volledig in te springen.  Per 1 mei 1997 werd in Nederland de dienstplicht opgeschort.  In België was dat al gebeurd in 1994.  Dus ook in West-Zeeuws-Vlaanderen waren er slachtoffers van de gedwongen opkomst en de Koude Oorlog.  Maar ik haast me om één en ander te relativeren; ik verkeer nog steeds in goede gezondheid en lijd geen honger en kou.  Ben ik nu Vlaming, Nederlander of Zeeuw ?  Laten we het zo zeggen: tijdens de Tour de France supporter ik voor Johnny Hoogerland.

De archeologische microbe had me echter zo te pakken dat ik alsnog besloot om archeologie te gaan studeren aan de Rijksuniversiteit Gent.  Onnodig te zeggen dat dit vlot verliep dankzij mijn vorming bij Jan van Hinte en de beschikking die ik had over zijn gespecialiseerde bibliotheek.  Mijn scriptie uit 1970 handelde over de beschilderde grafkelders in Vlaanderen, zeg maar vooral de graffresco’s uit de St.Baafskerk van Aardenburg.  Het was voor Jan van Hinte, die overleed op 18 april 1983 op 87-jarige leeftijd, een grote voldoening dat te kunnen meemaken.  Toen onze zoon geboren werd op 28 maart 1975 werd hij, op voorstel van zijn moeder, Jan-Willem genoemd, een verwijzing naar Jan van Hinte en mezelf.  Jan Dezutter, geboren in Brugge, woont en werkt in België en heet nu gewoon Jan.  Jan-Willem klinkt te Hollands en is nadelig al vanaf het eerste contact.  Wat moet dat zijn wanneer je Mohammed of Ali heet ?  En Van Hinte gaf mij ook een groot geschenk.  Hij deed me de twee delen van het basiswerk Historische Geografie van Westelijk Zeeuws-Vlaanderen (Assen,1955 en 1958) van dr. M.K.E. Gottschalck cadeau.  De betreurde Willy Wintein (+2011) leverde jaren later een knappe serie aanvullingen in ons Tijd/Schrift.  Ik denk hierbij ook aan de kaart van André Bauwens en Willy Wintein over de vorming van het polderlandschap in West-Zeeuws-Vlaanderen, uitgegeven door de Heemkundige Kring in 2007.  Die kaart werd bijzonder duidelijk uitgewerkt door ons huidig bestuurs-en redactielid J. Janssens uit Aardenburg.

En ik had geluk.  Ik vond onmiddellijk passend werk.  In 1971-1972 begon ik als wetenschappelijk medewerker in het Centrum voor Kunst en Cultuur van de Stad Gent.  Van 1973 tot 2007 was ik onafgebroken conservator bij de Stedelijke Musea van Brugge, waar ik het Stedelijk Museum voor Volkskunde kon uitbouwen tot een volwaardig museum en menigmaal als gastheer mocht fungeren voor gemeentebesturen uit West-Zeeuws-Vlaanderen.  Maar nu komen er nieuwe uitdagingen: wat als opa achter het stuur een gevaar wordt ?  Toch kan ik het niet nalaten mijn grote waardering uit te spreken voor de realisatie van het Streekmuseum in IJzendijke, Het Bolwerk.  Museum voor de Staats-Spaanse Linies.  In de marge herinner ik er aan dat het Zeeuws Museum in Middelburg zopas op 15 oktober j.l. (2011) haar 50-jarig jubileum vierde.  We verkeren dus in goed gezelschap.

In het rijtje van de grote voorbeelden ontbreekt nog één coryfee en dat is Georges van Vooren (+1996).  Daarvan was men zich voldoende bewust in de Heemkundige Kring en tijdens het voorzitterschap van A.C. Goossens verscheen in 1995, in de reeks Bijdragen, het rijk gestoffeerde Liber Amicorum onder de titel “Geleefde tijd”.  Daarin kan men kennis nemen van zijn rijk gevulde bibliografie.  Georges was sterk geëngageerd als bestuurslid van de Heemkundige Kring van het Meetjesland (Eeklo) en hun ijzersterke publicatie Appeltjes van het Meetjesland.  Nu is het Arco Willeboordse die daar een sterke positie inneemt en West-Zeeuws-Vlaanderen op de kaart zet.

Arco en André vroegen mij ook een paar maal om mee te werken aan een tentoonstellingsproject in het museum van Aardenburg.

Mijn genegenheid voor Georges is gebleven over de grenzen van de eeuwigheid.  Hij ligt begraven op het R.K. kerkhof van Aardenburg, vlak bij het graf van mijn ouders (beiden overleden in 1998).  Symbolisch breng ik hem iedere keer een groet door een flinke scheut water te geven aan de bloemen op zijn graf.  Wellicht schets ik hier een te gunstig beeld van mijzelf en daarom vertel ik er bij dat zich in die omgeving ook het graf bevindt van Odiel Spinnewijn.  Meester Spinnewijn was mijn onderwijzer in de 3de en 4de klas van de lagere school (nu noemt men dat de basisschool) en hij heeft mij gedurende die twee jaar voortdurend gepest.  Met even groot verdriet passeer ik elke keer zijn graf omdat ik niet wil aannemen dat zijn toenmalig gedrag behoorde tot de normale pedagogische tijdsgeest.

Op 1 januari 2003 zijn de zeven gemeenten in Zeeuws-Vlaanderen samengevoegd tot drie nieuwe gemeenten. (Sluis, Terneuzen en Hulst).  In de Recreatiekrant Zeeland van 13 juli 2011 staat op p. 32 de toeristische kaart van Zeeland afgebeeld maar Zeeuws-Vlaanderen wordt niet afgebeeld.  Dat stoorde mij mateloos.  Nog altijd achtergebleven gebied; na de oorlog deportatiegebied voor oud NSB’ers, die leraar Duits en Nederlands werden op onze openbare middelbare scholen.  Zijn er nog dingen buiten de honger in de wereld en de oorlog in Afghanistan die me boos kunnen maken ?  Jazeker.  Bij een recente wandeling door het “Driebekje” (een lange wandelzone van de Vleeschouwerstraat naar de Herenweg in Aardenburg) zag ik geen enkele verwijzing meer naar die naam.  Er stond nu een bordje “Wallenroute”.  Een mooi toponiem verdween door de onkunde van bestuurders die geen voeling meer hebben met de plaatselijke geschiedenis.  Het wordt trouwens “Triebekje” uitgesproken maar we kunnen ons verzoenen met een naambordje aan de ingang van de weg met de omschrijving “Driebekje” dat alsnog over enige tijd kan aangebracht worden.  Ook dat behoort tot de essentie van de heemkunde.  Onnodig te zeggen dat het “Driebekje” alleen maar kan bereikt worden door die stenen vlakte over te steken die in de plaats kwam van groen en een nu leegstaande vijver.  En dan te weten dat wonen aan het water, ook al is het maar een spuitende fontein, zoveel duurder is.  Die recente herschikking van de Markt is een complete miskleun.  Men heeft het dan ook nog eens bestaan om een waardevol bushokje (in het Nederlands “abri”) in jaren vijftig stijl, af te breken en te vervangen door banale nutsarchitectuur.  Op diezelfde Markt staat de gedenknaald voor G. Vorsterman van Oyen.  Er werd sinds de onthulling (op 5 aug.1920) nauwlettend toegezien op een belangrijk detail: zijn brilletje in metaal aangebracht op het reliëfportret.  Al vele jaren staat hij daar nu zonder bril. Ontwerpers die niet geadviseerd worden door lokale heemkundigen gaan aan dergelijke details voorbij.  Systematisch detailverlies is één van de grootste euvels der monumentenzorg.  Ook in zelfverklaarde kunststeden als Brugge !

We trekken hier niet alleen aan de alarmbel omwille van ogenschijnlijk futiele zaken.  Er zijn verontrustende andere zaken te melden.  Het dorpsgezicht van Sint Anna ter Muiden werd een paar jaar geleden ernstig verstoord door de herbouw van een hoekwoning die herrees in een oversized volume.  Dat is een algemene ziekte: uit hebzucht bouwt men te hoog.  In een gemeente die zijn stadhuisje verkoopt aan een particulier kan men zulke verminkingen verwachten.  Het historisch onderzoek over Sint Anna ter Muiden daarentegen laat niet te wensen over.  Daarvoor verwijs ik naar de prachtige website www.sintannatermuiden.nl, een initiatief van Marianne Gossije, Yvette Hoitink en Els Marijnissen.  Misschien kan hier overwogen worden om nauwer samen te werken met de Heemkundige Kring West-Zeeuws-Vlaanderen en dan bedoel ik uiteraard in beide richtingen.  Het pijnpunt in de gemeente Sluis blijft vooral de monumentenzorg dat te veel wordt overgelaten aan bevoegde instanties van buiten de provincie, die geen gevoel hebben voor organisch gegroeide lokale accenten.

De oorspronkelijke gemeente Sluis is in 1880 vergroot met de gemeente Sint-Anna ter Muiden en met de gemeente Heille, in 1970 kwam daar Retranchement bij, voor sommige buitenlanders “Retranchement” (Fr.), voor ons gewoon “Truzemènt”.  In 1995 ontstond de nieuwe gemeente Sluis-Aardenburg maar door de samengevoegde gemeenten Oostburg en Sluis-Aardenburg ontstond in 2003 de huidige gemeente Sluis die geheel West-Zeeuws-Vlaanderen omvat.  De “Windmoakers” en de Kikkers werden allemaal “Koaispugers” of “Kaole Jakkers”.  Maar eerlijk gezegd vind ik “Stoepschitters” (Kezand) en “Glaozenzêêkers” (Waterlandkerkje) ook wel mooi.  Wie het schoentje past trekke het aan maar ik ben wel zeker dat het nu niet meer past bij de demografie en de psychologie van West-Zeeuws-Vlaanderen.  Hoe kun je nu een “oender” zijn wanneer je niet geboren bent in Sinte Pier ? Wel kunnen we hier in de Groe nog altijd lekkere papkoeken eten, in feite heten ze “paptoarten”, rond van vorm en gegeten met bruine suiker

De Nederlands Hervormde Kerk van Groede, waar wij ons thans bevinden, behoort tot de Vlaamse Hallenkerken.  Vanaf het begin van de 14de eeuw werden in het Vlaamse kustgebied veel van dergelijke kerken gebouwd.  Het is dus een mooi voorbeeld van Vlaamse architectuur op Zeeuwse bodem.  Het valt nochtans eenvoudig te verklaren: Groede behoorde tot het Graafschap Vlaanderen zo goed als de rest van West-Zeeuws-Vlaanderen dat pas in 1604, door de verovering van Aardenburg en Sluis door Prins Maurits, Staats-Vlaanderen werd.  De controle over de haven van Antwerpen kwam dichterbij. We gaan hier verder geen geschiedenisles geven en slaan de Franse Tijd (1795-1814), het Verenigd Koninkrijk (1815-1830) en het ontstaan van de provincie Zeeland in 1814 over.  Er is dus weer een feest in zicht in 2014: 200 jaar Zeeuws-Vlaanderen.  In Vlaanderen zal dat toch wel onopgemerkt voorbij gaan: wij herdenken dan het uitbreken van de W.O. I., de bloedigste episode uit de geschiedenis van de 20ste eeuw.  Een historicus moet altijd op zoek zijn naar de waarheid.  Groede bleef nog onder water staan van 1583 tot 1613.  Tijdens de Tachtigjarige Oorlog dachten de Staten immers de Spanjaarden te verdrijven door alles onder water te zetten.

Toch bevind ik mij in deze kerk op gevaarlijk terrein: hier kan gelijktijdig zowel het burgerlijk huwelijk als het kerkelijk huwelijk voltrokken worden.  Ik roem de wijze waarop de restauratie verliep.  Het is een mooi voorbeeld van vernieuwen zonder te vernietigen.  Maar laten we niet te enthousiast worden, je hoeft hier maar de kerk uit te gaan om te zien hoe een straat verder, in de Slijkstraat, het project “Het Vlaemsche Erfgoed” aan het wegzakken is.

Groede bezit ook de enige Lutherse kerk in Zeeuws-Vlaanderen.  Salzburger Lutheranen startten in 1741 met behulp van de Lutherse kerk van Amsterdam dit bedehuis.  Het is nu een tentoonstellingsruimte.  De voormalige St.Bavokerk of katholieke kerk in de Schuitvlotstraat werd verbouwd tot een Bed & Breakfast.  Wat de herbestemming van voormalige kerken betreft staat Nederland alleszins verder dan Vlaanderen.  In Vlaanderen reageert men te verkrampt en vermoedt men achter ieder redelijk voorstel een daad van antiklerikalisme.

Er zijn geen noemenswaardige grensgeschillen tussen Zeeland en Vlaanderen.  Er is soms een grenspaal vermist maar die komt dan netjes gerestaureerd weer terug en komt dan op een betonplaat te staan zodat hij niet meer kan verzakken.  Zeeland kreeg de klei en Vlaanderen het zand.  Latere bodemkartering heeft dit uitgewezen.  Daardoor is er aan weerszijden van de staatkundige grens ook een verschil in de landbouwteelten.  Maar we beklagen het niet: wij beschikken om die reden over zulke prachtige rododendrons !

Intern werd er in West-Zeeuws-Vlaanderen wel merkwaardig gegoocheld tussen West en Oost.  Biervliet behoort nu tot de gemeente Terneuzen om de industrie te dienen maar in de harten van de mensen is Biervliet West-Zeeuws-Vlaams gebleven.  Die misdaad tegen de misselijkheid gebeurde reeds in 1970.  De DOW (Dow-Chemical, Terneuzen) heeft een speciale werknemer in dienst om de broedende vogeltjes uit de schouwpijpen te halen.  Over propaganda gesproken !  Op weg naar IJzendijke zien we plots dat Turkeye nu ook tot Sluis behoort.  Dat is een onverhoopte expansie.

Alles verandert en wij veranderen mee

De Griekse wijsgeer Heraclitus (540-480 v.o.t.) wist het al: “Niets duurt voort behalve verandering”.

De tijd van “Joantje” is definitief voorbij.  Twintig keer werd dit toneel van het landelijk leven rond 1900, geschreven door Cor Schyve, in 1963 en begin 1964 opgevoerd in het Ledeltheater in Oostburg. Zelf gingen we niet één keer maar twee keer kijken.  In 1995 gaf de Heemkundige Kring   een prachtig fotoboek uit: “Oscar de Milliano fotografeert West-Zeeuws-Vlaanderen 1950-1980”.  Ook dit is verleden tijd.  De maatschappij is geseculariseerd en we doen ons best om een mogelijk reveil tegen te gaan.  We willen niet meer terug naar “ die goede oude tijd”.  Technofobie brengt het trekpaard niet terug; technologie valt niet tegen te houden.

We werken nu op onze personal computer en mailen.  Brieven worden er niet meer geschreven en de typmachine werd opgeborgen.  We hebben het nu over surfen op het internet en we staan op sociale netwerken zoals Facebook en Hyves.  Er is in Nederland geen enkel postkantoor meer.  De PTT- Post, Telegraaf, Telefoon is bijna voltooid verleden tijd.  Het mobiele bellen lijkt meer op een verslaving dan op een efficiënt communicatiemiddel.  We gebruiken de gsm om te telefoneren en te fotograferen.  Wie niet weet wat twitteren is of wat een smartphone allemaal kan, is niet van deze tijd.  Google Street View kijkt bij u in de huiskamer.  Laptops en tablets kunnen overal mee naar toe.  Draagbaar en flinterdun.  Over tien jaar zullen we vrijwillig onze privacy opgegeven onder druk van de omstandigheden.  Dan zal het gedaan zijn met het onherkenbaar maken van gezichten en nummerplaten.  We zijn wereldwijd met elkaar verbonden ook in de buurtschappen Bakkersdam (2 km ten zuiden van Oostburg), de Biezen (ten oosten van Eede) en Boerenhol (gelegen tussen Breskens en Groede), maar ook in Nummer Eén (tussen Breskens en Hoofdplaat), Plakkebord (ten oosten van het Eiland en ten Zuiden van Waterlandkerkje), Sasput (tussen Schoondijke en Hoofdplaat; daar kwamen de Salzburgers aan land) en Slijkplaat (bij Hoofdplaat).  Dit geldt voor de lokale bewoners maar ook voor de Duitsers die daar verblijven in hun vakantiewoningen.  Super snel en draadloos zijn de nieuwe ordewoorden.

Erfgoed en economie

Het cultuurbeleid van het huidige kabinet staat in het teken van bezuinigingen met als kop van jut Staatssecretaris Halbe Zijlstra.  Het valt te hopen dat dit slechte voorbeeld niet zal gevolgd worden door de provincies en de gemeentebesturen.  Men moet er voldoende van doordrongen zijn dat erfgoedzorg ook zijn directe weerslag heeft op de economie.  Sluis en Hulst floreren als winkelcentra dank zij de aantrekkingskracht van een verzorgde erfgoedomgeving.  Hetzelfde geldt natuurlijk voor Middelburg en Veere.  Het economisch belang van erfgoed weerspiegelt zich zelfs in de prijs van de huizen en de daaraan gekoppelde onroerende voorheffing.  In Nederland noemt men dat de onroerendzaakbelasting.  Er is een maatschappelijk draagvlak voor erfgoedbeheer waartoe ik ook de landschapszorg reken.  Lokaal en regionaal blijft de Heemkundige Kring West-Zeeuws-Vlaanderen een belangrijke speler in het veld en het zou van kortzichtigheid getuigen om dit vergaren van kennis en informatie af te schilderen als “een linkse hobby”.  Het is een belediging voor de erfgoedorganisaties en de vele vrijwilligers.  Tot slot wil ik nog voor iets waarschuwen.  De vastgoedsector ligt altijd op de loer als een struikrover in de bosjes.  Ik wik nu mijn woorden maar ik zal u precies vertellen wat ik weet omdat één van die Knokse vastgoedmakelaars werd gearresteerd waardoor ik mij kan baseren op een gerechtelijk dossier.  Het machtige vastgoedbedrijf “Compagnie du Zoute” uit Knokke gaat nu zijn geluk beproeven in het Franse Hardelot en het ons zo vertrouwde Cadzand.  In Knokke vinden ze immers geen bouwgronden meer.  Wees maar zeker dat de projectontwikkelaars in Knokke-Heist, die de Zwingeul deelt met Cadzand, dit gebied beschouwen als hun natuurlijke achtertuin en speeltuin, de reservegrond die nog moet ontwikkeld worden.  Ze gaan die “Ollanders” eens leren hoe het moet.

De gemeente Sluis heeft onvoldoende geld maar de “Compagnie” beschikt over een eigen vermogen van 60 miljoen euro.  Heel wat bouwprojecten waren omstreden wegens belangenvermenging en in 2006 werd zowaar de directeur gearresteerd en doorverwezen naar de Correctionele Rechtbank wegens omkoping.  Er vonden ook huiszoekingen plaats.  Nu hebben ze hun oog laten vallen op Cadzand en werd een nieuwe NV opgericht naar Nederlands recht.  Ze komen er aan.  In Cadzand voorziet men flats van 200.000 tot 700.000 euro. Dat zijn in hun ogen “betaalbare woningen”.  Het appartementencomplex “Duinhof” is trouwens al af en een groot deel is al verkocht.  Nu is Nederland niet onbekend met de term “bouwfraude”, maar het zou toch ernstig te betreuren zijn indien de groene buffer tussen de haven van Zeebrugge en de Kanaalzone zou opgeofferd worden omwille van een zak zilverlingen op een bedje van zeekraal.  Er bestaat immers ook een verband tussen duur wonen en topgastronomie.  Het is dus een waarschuwing voor de toekomst want bouwen valt nooit stil.  Hier gaat de vergelijking met de wapenindustrie op.  Het is het verzekeren van tewerkstelling door het rusteloos zoeken naar nieuwe projecten.  Dat houdt enkel op wanneer het volgestouwd is.  De Spaanse Costa del Sol is hiervan het beste voorbeeld.

We zeggen het zonder defaitisme maar heemkundigen moeten dagelijks vechten tegen projectontwikkelaars en slopershanden.  Niets is blijvend verworven maar er ontstaat ook steeds nieuw erfgoed.  Het gaat hierbij niet alleen om historische waarheid maar ook om het in stand houden van bepaalde mythes die evenzeer behoren tot de cultuurbeleving.

Het gaat er niet om of het waar is maar wel of het beeldbepalend is voor de omgeving.

Tot slot, mevrouw de voorzitter, dames en heren, wens ik het bestuur van de Heemkundige Kring West-Zeeuws-Vlaanderen te feliciteren met het Halfeeuwfeest.  Samenwerking met het Zeeuws Archief, de Zeeuwse Bibliotheek, de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland (SCEZ) en Omroep Zeeland ligt voor de hand.  De pers kan hier ook een belangrijke rol spelen en niet in het minst de Provinciaal Zeeuwse Courant (PCZ), door het uitvoeren van integere onderzoeksjournalistiek.  Maar laat de Heemkundige Kring West-Zeeuws-Vlaanderen in eigen regio toch maar het voortouw nemen in blijvende waakzaamheid.  Het dubbel checken laten we graag over aan de pers.  Dat zou uiteindelijk moeten leiden tot de aanstelling van een cultuurconsulent bij de gemeente Sluis die bindende adviezen kan uitbrengen bij de verkozen bestuurders en de benoemde burgemeester.  Heemkundigen zijn geen wereldvreemde “geitenwollensokkenbreiers” maar realiteitsvolle mensen met ondernemerszin.

(Tekst van de feestrede uitgesproken door drs. Willy Dezutter, ere-conservator van de Stedelijke Musea te Brugge, op de viering van 50 jaar Heemkundige Kring West-Zeeuws-Vlaanderen (1961-2011) in de Nederlands Hervormde Kerk van Groede op 26 november 2011)