Tag Archives: Les Trois Niveaux

Jean Brunon Rudd (1792-1870), architect en vrijmetselaar

Jean Brunon Rudd (Brugge 13.12.1792 – Brugge 22.2.1870) was van 1830 tot aan zijn overlijden in 1870 de stadsarchitect van Brugge.  In die veertig jaar kon hij zijn stempel drukken op het Brugse stadsbeeld. Zijn favoriete stijl was het neoclassicisme (1).

Als één van zijn realisaties vernoemen we het concertgebouw in de Sint-Jacobsstraat (1830).  Naar aanleiding van de aanleg van de spoorweg (1838) ontwierp hij op ‘t Zand (toen Stationsplein)  een uniforme neoclassicistische gevelwand waarvan er slechts vier werden gerealiseerd o.m. het hoekhuis (nu hotel Singe d’Or) uit 1839.  Hij was ook belangrijk voor talrijke restauratieprojecten (2). Maar we blijven graag kritisch.  In 1847 deed hij een voorstel om de Spiegelrei tot aan de Koningsbrug te dempen om op die manier een groot rechthoekig plein te kunnen realiseren waarop dan een nieuwe Stadsschouwburg zou moeten verrijzen.  Gelukkig kwam er veel verzet en het plan werd niet uitgevoerd.  Ook de Blinde Ezelbrug werd in 1855 gebouwd naar zijn ontwerp. Na zijn overlijden (3) werd hij als stadsarchitect opgevolgd door Louis Delacenserie (1838-1909).

Vrijmetselaar

De vrijmetselaarsloge “La Réunion des Amis du Nord” (R.A.N.) kreeg op 23 mei 1803 haar constitutiebrief van het Grand Orient de France en bleef na de val van het Franse keizerrijk verder bestaan tijdens de Hollandse tijd (4).  Die overgang verliep volgens een vast stramien: de Franse militairen en ambtenaren vertrokken uit de loge en hun plaats werd ingenomen door ambtenaren die het nieuwe landsbestuur genegen waren.  Pas toen we zelf revolutie ontketenden, liep het fout.

Meer en meer leden namen ontslag omwille van de Belgische revolutie (septemberrevolutie 1830).  De laatste penningmeester Charles Doudan (1773-1861), een voormalig Achtbare Meester (voorzitter) die ook eigenaar was van het logegebouw aan de Steenhouwersdijk 13 (nu nr. 3), weet dat duidelijk te maken met zijn aantekeningen in het bewaard gebleven kasboek (5) waar hij regelmatig aanstipt: “Parté par suite de la Révolution” en soms ook met de toevoeging “sans avoir payé son arrière“.  Een achterstallige bijdrage proberen te innen om de werkplaats overeind te kunnen houden, was niet vanzelfsprekend.  Hij verwijst zelf naar de revolutie en dat is dan ook de voornaamste oorzaak dat de loge niet meer levensvatbaar was.  De revolutionair Constantin Rodenbach (1791-1846 ), had R.A.N. reeds verlaten begin 1827 om zich voor te bereiden op het verzet tegen de autoritaire koning Willem I.  Normaal gezien bestond die loge van 1803 tot 1831 maar voor de maanden januari en februari 1832 werd er wel nog huur betaald voor het logelokaal, zodat Charles Doudan de boekhouding definitief afsloot op 1 maart 1832.  De huur bedroeg 50 frank per maand.  De zittingen vonden plaats op de eerste en de derde dinsdag van de maand.

Op de Wikipedia-pagina over Rudd lezen we dat hij slechts korte tijd lid was van R.A.N. en hij alleen maar werd ingewijd in de leerlingengraad.  Dat eerste is juist, het tweede niet.  Zijn logecurriculum valt mooi af te lezen uit de verrichtingen in het kasboek (6).  In 1821 werd hij ingewijd in de leerlingengraad en bevorderd tot gezel en verheven tot meester.  Op het tableau (ledenlijst) van 1821 komt hij voor met de meestergraad en de functie van derde expert.  De expert (keurmeester) droeg zorg voor de goede uitvoering van de ritualen.  De eerste expert was de militair Etienne Scheltens (7), Adjudant-Majoor van de 6de Divisie Infanterie.  Twee kapiteins en twee luitenants van de 6de Divisie Infanterie waren eveneens lid met de graad van meester.  De tweede expert Felix Forret, conducteur bij Waterstaat (8) en derde expert (J.B. Rudd) waren zijn assistenten.  Zo’n adjunct-functie was typisch voor een jonge meester om vertrouwd te worden met de rituele aspecten.  Die ledenlijst werd opgesteld op 12 augustus 1821 (In feite diende dat te gebeuren op 24 juni, de Zomer Sint-Jan) en in gedrukte vorm verspreid in brochurevorm (afm. 20,5 x 13 cm., 12 p.). Het werd gedrukt “À Bruges, de l’imprimerie de la loge“.  Uit de boekhouding blijkt dat dit drukker Emanuel-Jacobus Terlinck (1778-1836) is, lid van R.A.N. sinds 1812.  Als beroep van Rudd staat aangegeven “Professeur d’Architecture“, maar op het handgeschreven exemplaar in ABB (afm. 46×35 cm, 1 p.) staat “architecte“.  Een stadsarchitect had geen hoog loon en ter compensatie liet het stadsbestuur zo iemand bijverdienen als leraar bouwkunde aan de stedelijke Academie (9).  Wel werd Rudd in 1825 leraar maar pas in 1830 stadsarchitect.

In 1821 was hij dus nog particulier architect.  Constantin Rodenbach was toen Achtbare Meester en Charles Doudan redenaar.  De 1ste opziener was Louis Debeaune, bewaarder van de depot van de Douane (in 1824 Achtbare Meester), de 2de opziener was Ulric Kummer, conducteur van Bruggen en Wegen.  De secretaris was Jacques van Zuylen van Nyevelt (1776-1852), de penningmeester François Van Loo.  De loge telde in 1821 48 leden en 5 ereleden. We mogen aannemen dat ongeveer de helft regelmatig aanwezig was. Ulric Kummer en Felix Forret waren collega’s bij “Waterstaat”. Toen Felix Forret in 1857 overleed in Brugge was de begrafenisplechtigheid in de Sint-Walburgakerk. Omdat hij ridder in de Leopoldsorde was, verzorgde een detachement van het 7de Linie-regiment de muziek in de kerk.  Hij was toen ingenieur eerste klas bij de administratie van Bruggen en Wegen (10).  Het lidgeld werd altijd per semester betaald en bedroeg de som van 12,70 frank (11).  Hij betaalde in 1821 voor het eerste en tweede semester gelijktijdig de som van 25,40 fr.  In feite is dat een achterstallige betaling.  Pas in juli 1822 kreeg hij de rekening voor de meesterverheffing (pour l’initiation au 3e grade), eveneens de som van 25,40 fr., die hij betaalde op 30 januari 1823.  Dat is een afwijkend bedrag gelijkgesteld aan het lidgeld voor twee semesters.  De officiële initiatiebedragen lagen in die tijd anders.  Normaal was dat voor de derde graad 45 frank en 6 frank voor het meesterdiploma.  Men kan hem een gunsttarief verleend hebben wegens gebrek aan financiële middelen.  We herkennen in ieder geval een patroon van betalingsmoeilijkheden.  Hij was toen dertig jaar en nog niet de gerenommeerde architect die hij later zou worden.  Hij was niet de zoon van een rijke grootgrondbezitter maar van een schrijnwerker-timmerman met Britse roots, die met een Brugs meisje huwde.  Pas in 1825 werd hij leraar aan de Brugse academie, dat hem een vaster inkomen bezorgde.  Hij bleef dat tot 1838.  In 1822 betaalde hij voor het eerste semester 12,70 frank en nogmaals voor het tweede semester.  In 1823 betaalde hij op 1 maart (de start van het nieuwe maçonnieke jaar) enkel nog voor één trimester de som van 6,35 frank.  Dat was een uitzondering omdat ieder lid meestal per semester betaalde.  Dat was een veeg teken en de penningmeester Charles Doudan kon alles afsluiten met de mededeling: “ce frère a donné sa démission”.

In die periode was Rudd gestart met een gigantisch opmetingsproject dat het nodige kapitaal vergde.  Heel die studie van plannen en doorsneden van Brugse monumenten bracht hij tot een goed einde met een eigen uitgave tussen 1824-1829 (12).  Wegens de revolutie kon hij die losbladige uitgave wel niet voltooien.  Hij deed er wellicht verstandig aan om zijn loopbaan prioritair te stellen boven een logecarrière.

Besluit

Jean Brunon Rudd werd wel degelijk meester-vrijmetselaar maar zijn maçonnieke carrière was van korte duur.  Hij ging “in de verstrooiing op eigen verzoek” maar liet geen schulden na.  Zijn status van vrijmetselaar moet men tot de juiste proporties weten te herleiden.  Sommige auteurs die te veel de nadruk leggen op het mystieke maken soms de fout dit te romantiseren (13).  Een vrijmetselaarsloge verschilt bedrijfseconomisch in niets van een profane vereniging uit de non-profit sector.  De financiële analyse van de jaarrekening staat altijd op één.  Alleen een voldoende aantal leden kan die kosten dragen en dan nog is steun van een mecenas altijd welkom.  Maar bij R.A.N. werd altijd alles  netjes betaald aan de broeders-leveranciers: kaarsen (William Chantrell), de huur van de piano (David Cunningham), enz.  De huisbewaarder Pierre Polsenaere (ook ingewijd in de eerste graad) kreeg voor het tweede semester van 1831 nog het bedrag van 37,72 frank terugbetaald.  Het initiatieke aspect raakt enkel de leden die er ontvankelijk voor zijn.  Toen in 1833 de eerste autonome Belgische obediëntie werd opgericht nl. het Grand Orient de Belgique/Grootoosten van België was R.A.N. daar niet meer bij hoewel ze daartoe nog wel werd uitgenodigd (14).  En Charles Doudan, sinds 1815 genaturaliseerde Fransman werd in 1831 genaturaliseerde Belg.  Eind 1837, begin 1838 werden nog vruchteloze pogingen ondernomen tot heroprichting van R.A.N. maar Charles Doudan had er schoon genoeg van (15).

Willy Dezutter

1 J. Van Cleven, Jean Brunon Rudd, in: Nationaal Biografisch Woordenboek, deel 12, Brussel, 1987, kol. 634-639; Thomas Coomans, lemma Rudd, Jean Brunon, in: Anne Van Loo (red), Repertorium van de architectuur in België van 1830 tot heden. Mercatorfonds, Antwerpen, 2003, p. 490 en https://nl.wikipedia.org/wiki/Jean-Brunon_Rudd

2 J. De Maeyer, Negentiende-eeuwse restauratiepraktijk en actuele monumentenzorg. Leuven,1999, p. 206-207.

3 J.B. Rudd bleef ongehuwd.  Zijn grafmonument bevindt zich in vak 32 van de Centrale begraafplaats (Steenbrugge). Dit monument, voorzien van een kruis, vertoont ook de attributen van zijn beroep: de passer, de winkelhaak en het schietlood omkranst met een laurier met onderaan het ereteken van Ridder in de Leopoldsorde.  Voor auteurs die graag schrijven over “het geheimzinnige” Brugge stof om te fantaseren over de vrijmetselarij.

4 Willy P. Dezutter, De loge “La Réunion des Amis du Nord” (1803-1831) in Brugge, in: Brugs Ommeland, 2010, 1, p. 39-51 en op www.willydezutter.be

5 Archief Bisdom Brugge (ABB), La Réunion des Amis du Nord. Table nominative des membres dont le compte sont compris au Présent Registre.

6 ABB, Table nominative des membres, 2ième partie, Comptes Courans.

7 Hij wordt soms verward met Adjudant-Majoor en later Belgisch kolonel Chrétien Henri Scheltens (Brussel 15.10.1787 (niet 1790/Wikipedia) – Brussel 31.1.1880). Die was ook vrijmetselaar en werd 92 jaar.  Carrière in Frans, Hollands (gewond in Waterloo) en Belgisch leger.  Eindigde in 1848 als plaatscommandant van Oostende.  Adjudant-Majoor Etienne Scheltens verliet het garnizoen Brugge in 1827. Hij werd gevolgd door kapitein Jean Stutzer; kapitein Joseph Morisse (ook Maurisse) gaf ontslag, luitenant Denis Delwart en luitenant Denis Bachnitzer (geaffilieerd lid) vertrokken eveneens wegens de verplaatsing van hun Divisie. Weer een serieuze aderlating voor R.A.N.

8 De Administratie van Bruggen en Wegen hing af van het Ministerie van Waterstaat. Vandaar de benaming “Conducteur du Waterstaat”.

9 Jeroen Cornilly, Stadsarchitecten in West-Vlaanderen. De impact van een ambtenaar op het stads- en dorpsbeeld, in: Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis te Brugge, 154 (2017), 2, p. 391. Voor J.B. Rudd ook p.397.

10 Gazette van Brugge 12.1.1857.

11 Gedurende het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden werd in het Zuiden pas in 1816 de gulden ingevoerd. De Franse frank bleef parallel wettig betaalmiddel. Bij R.A.N. werd de gulden nooit ingevoerd. Eén goudfrank is nu ongeveer 5 euro. Vijfentwintig frank zou dan overeenkomen met 125 euro. In feite zou men de vergelijking moeten maken met het dagloon van een arbeider in 1820-1825 rekening houdend met de koopkracht. Zie algemeen: Peter Scholliers, Geschiedenis van de ongelijkheid. Uitgeverij EPO, 2014. Een modale ongeschoolde arbeider verdiende 1 fr. per dag.

12 Jean Brunon Rudd, Collection de plans, coupes, élévations, voûtes, plafonds etc. et des principaux monuments d’architecture et de sculpture de la ville de Bruges, depuis le XIV° jusque ‘ au XVII° siècle, Bruges, 1824-1829. Zijn meetinstrumenten, bibliotheek, gravures, enz. werden op 17 en 18 mei 1870 geveild in het sterfhuis Ridderstraat 6, Brugge.

13 Joël Goffin, Le secret de Bruges-la Morte. (2011, herziene druk 2015). Hecht te veel waarde aan de mysteriën van de vrijmetselarij, ook voor J.B. Rudd, C. Rodenbach, e.a. die hij in dat boek behandeld.

14 ABB, brief van Groot-Redenaar Auguste de Wargny 1 februari 1833. Vrijmetselaarsfonds C 537. De stichtingsdatum van het G.O.B. is 13 januari 1833 maar de stichtingsplechtigheid ging door in de Tempel van “Les Amis Philanthropes” in Brussel op 23 februari 1833.

15 A. Van den Abeele, La Réunion des Amis du Nord à Bruges. Une résurrection manquée 1837-1838. Brugge, 1986.

Dit artikel verscheen in Biekorf 119 (2019), 1, p. 113-118.

Addendum

Jean Brunon als rederijker

Jean Brunon Rudd was tijdens de Hollandse tijd ook lid van de Brugse rederijkerskamer ““Rhetorica”.  Voor de geschiedenis van de rederijkerskamers die nog actief waren in de 19de eeuw verwijzen we naar de studie van Marc Carlier, De laatste Brugse Rederijkers.  Het Vlaams letterkundig leven in Brugge van het einde van het Ancien Régime tot na de Belgische onafhankelijkheid.  Uitgegeven door het Genootschap voor Geschiedenis van Brugge in de reeks Vlaamse Historische Studies, Uitgeverij Van de Wiele, Brugge, 2017, 215 pp. Hier p. 181.  Er was een groot aantal leden van La Réunion des Amis du Nord gelijktijdig lid van “Rhetorica”.  Het door M. Carlier als Joannes Felix Rotsaert de Hertaing geïdentificeerd lid van La Réunion des Amis du Nord (op.cit. p. 180) is onjuist.  Het betreft hier Jean Rotsaert, een grootgrondbezitter uit Brugge. De valkuil van de homoniemen.  De uit Brugge afkomstige drukker Thomas Vermeirsch “tevens lid van de Oostendse vrijmetselaarsloge” (M. Carlier, op.cit. p. 59) wordt voor het eerst vermeld bij de Oostendse loge Les Trois Niveaux in 1808.  Van 1819 tot 1826 was hij secretaris van deze loge.  Op 26.9.1826 gaf hij ontslag.  Op 30.1.1829 werd zowaar de Bruggeling Charles Doudan (1773-1861) kortstondig secretaris van Les Trois Niveaux.  Hij bleef dat tot 14.8.1830.

Willy Dezutter

De Portugese banneling Guido de Bandella (1796-1873)

Over de lotgevallen van Guido de Bandella werd een mooi portret geschetst door Eduard Trips in zijn bijdrage over de Portugese bannelingen die in 1829 in Brugge en Oostende arriveerden (1).

Zij hadden zich gekeerd tegen koning don Miguel (1802-1866), een conservatief en reactionair vorst die Portugal regeerde van 1828 tot 1834.  Hij trok de liberale grondwet in en herstelde het absolutisme.  Een burgeroorlog leidde tot zijn afzetting.  Het was de Franse burgerkoning Louis-Philippe die na de Julirevolutie van 1830 de strijd aanbond met het regime van don Miguel.  Er vertrokken zowaar ook twee contingenten vrijwilligers vanuit België, een soort vreemdelingenlegioen (2).  Maria II, die al eerder gesteund werd door de latere ballingen werd koningin van 1834-1853.  In 1834 werd de Hertog van Pamela (1781-1850) premier.  Hij was de leider geweest van de Portugese liberalen die in ballingschap verbleef in het Verenigd Koninkrijk (UK) waar hij de latere koningin donna Maria ontmoette.  De meeste bannelingen waren gevlucht naar Plymouth (Devon); Donna Maria, die ze op de troon wilden, verbleef in Londen.

Tijdens de opstand tegen koning Miguel was ruiterijkapitein Guido de Baldella (° Borgia, Spanje, 23 april 1796) in Lissabon.  Hij werd gewond, door de koningsgezinde troepen gevangen genomen, ter dood veroordeeld maar uiteindelijk levenslang verbannen (3).  Hij kwam terecht in het opvangcentrum voor Portugese bannelingen in Plymouth. Aldaar werd hij op 2 december 1828 in de St.Jansloge nr.98 van de United Grand Lodge ingewijd als leerling-vrijmetselaar.  Op 5 mei 1829 kwam hij samen met anderen aan in de haven van Oostende.  Hij bleef in Oostende maar nam wel contact op met de Brugse Portugese kolonie.  Het was Constantin Rodenbach (1791-1846) die in 1830, gesteund door het Brugse gemeentebestuur, de Brugse burgerwacht zou versterken met een contingent Portugese bannelingen.  Bij het uitbreken van de Belgische opstand tegen koning Willem I zou die versterking goed van pas komen.  Op 27 september 1830 verliet het Hollands garnizoen Brugge.  Guido de Baldella was voordien al afgereisd naar Brussel om daar zijn paspoort voor Frankrijk af te halen.  In Brussel meldde hij zich als vrijwilliger bij de opstandige patriotten en vanaf 21 september 1830 nam hij deel aan de krijgsverrichtingen tegen de Hollanders.  Daarbij wist hij zich te onderscheiden (4).  Door het nieuw bewind werd hij daarvoor beloond en werd met ingang van 5 mei 1832 (5) plaatscommandant van Hasselt wat hij zou blijven tot 1845.  Hij overleed op 13 juni 1873 in Kermt (oude spelling Kermpt), toen nog een straatdorp van Hasselt met zeshonderd inwoners.  We treffen de overlijdensdatum aan op het doodsprentje dat door E. Trips werd afgedrukt (6).  Hij bleef kennelijk ook ongehuwd.

Adellijke status ?

Op het doodsprentje wordt hij vermeldt als Guido De Baldella.  Zo hij al mocht afstammen van een buitenlandse adellijke familie heeft er geen adelerkenning plaatsgevonden.  Het valt te betwijfelen of hij daarvan zou hebben afgezien indien er ook maar een schijn van kans had bestaan om de juiste stamboom en bewijsvoering aan te dragen.  Hij is daarenboven pas laat genaturaliseerd tot Belg.  De Kamer van Volksvertegenwoordigers aanvaardde zijn naturalisatie op 1 maart 1845 (7).  Als geboortejaar geeft men 1796 in plaats van 1790. De naturalisatiecommissie had zijn werk grondig gedaan: hij ging er binnen als Guido de Baldella en kwam er buiten als Guido De Baldella (8).  Voor de rest verliep het probleemloos. Hij was immers na 1 augustus 1831 (wet van 27 september 1835) niet in militaire dienst geweest bij een land dat in oorlog was met België.  Het ging natuurlijk niet om de punten en komma’s.  De naturalisatiecommissie was onkundig van zijn vroegere aspiraties omdat hij dat verstandig achterwege liet.  We zagen reeds dat hij in Engeland op 2 december 1828 vrijmetselaar werd.  Op 11 februari 1829 vond de meesterverheffing plaats.  Daarna werd er een meesterdiploma afgeleverd, dat opgesteld was in het Latijn en in het Engels en waarop hij vermeld staat als Comte Guido Baldella Rospigliosi (9).  Zo’n diploma, in vier gevouwen, kan men ook gebruiken als maçonniek paspoort.  Dat heeft hij waarschijnlijk laten zien aan J.B. Lauwers-Ocket, de waterschout van Oostende (10) die hem bij aankomst in Oostende op 5 mei 1829 een verzekeringskaart uitreikte op naam van “Comte Guido Baldella Rospigliosi, capitaine de cavalerie” (11).  Jean-Baptiste Lauwers (° 1792) zal daar niet van opgekeken hebben, hij had immers een familielid , de grondeigenaar Leopold Ocket (Oostende 11.8.1791 – Oostende 4.7.1868) die lid was van de Oostendse loge “Les Trois Niveaux” (12).  J.B. Lauwers was gehuwd met Caroline Ocket (1795-1815) die heel jong stierf.  Uit respect voegde hij haar familienaam toe aan de zijne.  In zijn handtekening liet hij het volledig samensmelten. Maar het was ook een toevoeging waarmee men toegang kreeg tot machtige kringen.  De familie Ocket behoorde tot de rijkste families van Oostende. Het kiessysteem was gebaseerd op bezit (het cijnskiesrecht) en iedereen was familie van elkaar. Door die familiale huwelijkspolitiek kon een beperkte groep de verkiezingsuitslag bepalen en bepaalden zij uiteindelijk wie er burgemeester werd (13).  J.B. Lauwers had daar nooit kunnen introuwen ware het niet dat zijn vader Pieter Lauwers burgemeester van Torhout was.  Baldella kon zich nu zowel identificeren met zijn maçonniek diploma als met de verzekeringskaart en een zelfverzonnen graaf was geboren.

De naam Baldella en Baldelli kwam in de 18de eeuw veel voor in het groothertogdom Toscane, maar ook die van de adellijke familie Rospigliosi.  Deze laatste leverde pausen en kardinalen en dus staat het chique om die er bij je eigen naam aan toe te voegen.  Het hoofdkwartier van de Portugese ballingen bevond zich in Brugge en op 22 september 1829 ondertekenden vijftien van hen een moraliteitsattest waarin ze op erewoord verklaarden dat “Monsieur de Baldella” een achtenswaardig man was.  Eén van de ondertekenaars, die door E. Trips genoemd wordt, is kolonel Joseph Vasques Alvares da Cunha.  Die willen we even verder situeren en daaruit zal vlug blijken dat hij zeer goed geplaatst was om de “Comte Baldella” tot de juiste proporties te herleiden.  Joseph (José) Maria Vasques Alvares da Cunha, vierde graaf van Cunha werd op 23 december 1793 geboren in Lissabon en overleed 16 maart 1867.  Hij huwde op 16 januari 1814 met Maria Gertrudes Quintela, dochter van de baron van Quintela.  Ze kregen één dochter.  Zijn vrouw overleed op 8 september 1824. Hij trad voor de tweede maal in het huwelijk op 4 mei 1829 in Brugge met Joana Luisa Bush (14), dochter van Thomas Bush en Joana Luisa Uhrite. Hun zoon Guterre-Napoleon zou de 5de en laatste graaf van Cunha worden (15). Zijn bruid Joana (Jane) Bush (geb. Plymouth, 1810) had hij als Portugees balling leren kennen tijdens zijn verblijf in Plymouth. De graaf Da Cunha en Pair van Portugal en zijn vrouw woonden in Brugge in de Hoogstraat B 2 nr. 21. Hij trachtte dus zijn levensstijl te behouden.  In tegenstelling tot Guido de Baldella e.a. was hij niet ingewijd in de vrijmetselarij in Plymouth, maar behoorde hij al eerder tot een Portugese werkplaats van de “Rito Antigo e Primitivo Memphis Misraïm” (16). Hij was vrijmetselaar maar dat belette niet dat hij ook Ridder in de Orde van St.-Jan van Jeruzalem was.  In die tijd ging dat nog goed samen.  Net als sommige andere Portugese bannelingen die vrijmetselaar waren (ze waren met twaalf) ging hij als broeder-bezoeker naar de Brugse loge “La Réunion des Amis du Nord” (17) aan de Steenhouwersdijk.  Op voorstel van penningmeester Charles Doudan besloot men om een geldinzameling te houden om de Portugezen te steunen.  In 1826 had men al eens hetzelfde gedaan ten gunste van de Griekse onafhankelijkheidsstrijd (de Filhelleense beweging).  Op de omzendbrief kwamen veel positieve reacties van andere loges uit Noord en Zuid die in juni-augustus 1830 bedragen overmaakten (18). Naast La Réunion des Amis du Nord zelf waren dat nog 19 andere werkplaatsen, o.m. de loge “L’Union” uit Groningen !  In 1829 was ex-achtbare meester Charles Doudan sr. opgevolgd door Joseph-Jean Godfroid, ontvanger van het “Buytengewoon Zegel” (kantoor Oudenburg = Oude Burg, Brugge).  Godfroid zou de laatste achtbare meester zijn.  De Belgische revolutie werd slecht verteerd en in februari 1831 vond de vereffening plaats van deze loge door Charles Doudan (1773-1857), sinds 1819 eigenaar van het gebouw aan de Steenhouwersdijk 13 (nu 3).  Constantin Rodenbach (19) had begin 1827 al ontslag genomen om zich volledig te concentreren op de omwenteling die hij wilde bewerkstelligen.  Hij had de werkplaats “gedekt” (couvrir le temple).

Besluit

Guido de Baldella usurpeerde weliswaar de adellijke titel van Comte maar heeft daar nooit zwaar misbruik van gemaakt in de profane wereld en zeker niet toen hij geïntegreerd werd in het Belgisch leger.  Het onrechtmatig voeren van een blazoen of een titel is uiteraard ongeoorloofd.  Zich een adellijke status aanmeten is één zaak maar er ook nog eens een “kasteeleconomie” op kunnen nahouden is een andere (20).  Ook in de maçonnerie heeft hij zich niet op het pad begeven van het occulte zoals Allessandro Cagliostro, ook genoemd Allessandro, graaf van Cagliostro, gewoon geboren als Giuseppe Balsamo (Palermo 1743-1795).  Deze Italiaanse avonturier en charlatan werd in Londen ingewijd in de vrijmetselarij en eind 1777 vertrok hij naar Brussel waar hij een eigen loge oprichtte volgens een eigen ritus.  Uiteindelijk werd hij in Rome veroordeelt voor ketterij, magie en vrijmetselarij (21).  Guido de Baldella verwierf het staatsburgerschap.  Hij was ongetwijfeld al mentaal Belg na een normaal identiteitsproces.  Het buitenlander zijn in het België van de 19de eeuw leverde nauwelijks nadelen op zolang men maar niet subversief was (22).  De Belgische nationaliteit was tenslotte vereist om over politieke rechten te beschikken.  Politieke rechten die tot diep in de 19de eeuw ook nog ondergeschikt waren aan het bezit van een zeker vermogen (censuskiesrecht) (23).  Hij had dus geen redenen om als inwijkeling het lidmaatschap van de Belgische natie acuut na te streven.  Voormalige Franse officieren (er was een te kort aan beroepsofficieren) maar ook gevluchte Poolse opstandelingen (1831-1832), oplichters en avonturiers, iedereen was welkom in het Belgisch leger sinds het land zich op 4 okt. 1830 onafhankelijk had verklaard van de Noordelijke Nederlanden.  Deze smeltkroes wordt beschreven door prof. L. De Vos (23).  Wanneer een land over een krijgsmacht beschikt bestaat het werkelijk.  De krijgsmacht verzekerde het voortbestaan van de natie (25). Guido de Baldella beantwoordt aan de echte definitie van de balling: een migrant die in het gastland het regime van het thuisland bestrijdt.  Maar ook in de behandeling van die vrijheidsstrijders valt een evolutie te herkennen dat voor diverse groepen en periodes werd onderzocht door prof. Idesbald Goddeeris (26).  De Portugese ballingen die in 1829 in Brugge waren beland kregen als wapenbroeders van het jonge België nog veel waardering.  Op 1 januari 1831 kregen ze van de Belgische regering een steun van 20.000 gulden (27).  Daardoor was ook Guido de Baldella salonfähig geworden en kon hij integreren in het Belgisch leger en plaatscommandant worden in Hasselt.

WILLY DEZUTTER

1 Eduard Trips, Portugese bannelingen in Brugge en Oostende (1829), in: Biekorf, 94, (1994), p. 133-141.

2 J. Lorette, Les expéditions militaires belges au Portugal en 1832 et 1833. Brussel, 1951, p. 16-19.

3 E. Trips, op.cit. p. 135.

4 E. Trips, op.cit. p. 141.

5 Annuaire de l’état militaire de Belgique pour 1841. Brussel, 1841. Zijn collega in Brugge was Louis De Pachtere (sinds 26 december 1830). Beiden worden “major de place” genoemd.

6 E. Trips, op.cit. p. 140. Als geboortedatum staat er 1790 i.p.v. 1796. Borgia (Spanje) is Borja in  Aragón.

7 Annales Parlementaires 1844-45, p. 1713.

8 De waanzin van het Belgische onderscheid tussen kleine en grote d met een Kamer die voor het merendeel uit nobiljons bestond. Er is een verschil bij de spelling van achternamen tussen Nederland en België. Frans de Potter schreef daarover een interessant artikel: Schrijft Gij ook al uwen naam met een kleine d ?, in: Het Belfort, jg.6, 1891,p.132-138 (digitaal raadpleegbaar). Deze orthografie heeft veel te maken met “une satisfaction d’amour-propre ou de vanité”. Iedereen heeft het recht om zijn naam te schrijven zoals hij zelf wil !

9 E. Trips, op.cit. p. 135. E. Trips las, ook op de andere documenten, verkeerdelijk Rospigliodi. Hij toonde ons dit document. Het was niet in het bezit van de auteur zelf. Over E. Trips zie: Willy Dezutter, Eduard Trips. VWS-Cahiers, 153,1992 en W.P. Dezutter, In memoriam Eduard Trips (1921-1997), in: Brugs Ommeland, 1998, 3,p. 174.

10 J.B. Lauwers-Ocket, waterschout en commissaris van de havensectie. Almanach der Provincie West-Vlaenderen MDCCC.XXIX (1829), Te Brugge by J. Bogaert, p. 35. E. Trips schreef J.B. Lauwers Ocket maar zelf hield hij het op J.B. Lauwers-Ocket.

11 E. Trips, op.cit. met afb. op p. 134. Die kaarten waren voorgedrukt in het Nederlands met de tekst “Afgeleverd aan den Portugeeschen uitgewekenen”. Men was dus voorbereid op de komst van een groot aantal ballingen.

12 R.M. Vantomme, La Vie de la loge “Les Trois Niveaux” établie à l’ orient d’Ostende depuis 1784. Deel I, z.j. (1983), p. 178.

13 F.G.C. Beterams, The high society belgo-luxembourgeoise au début du gouvernement de Guillaume I roi des Pays-Bas (1814-1815), Wetteren, 1973, p. 476-477.

14 Bij E. Trips op.cit. p. 138 Jane Buch i.p.v. Bush.

15 Genealogia do 4° conde da Cunha. www.geneall.net

16 História da Maçonaria Portuguesa. www.maconariaportugal.com Dit soort hermetisch-esoterische maçonnerie bestond niet in Brugge. Bij La Réunion des Amis du Nord in Brugge beoefende men de Moderne Franse Ritus en die is niet spiritualistisch.

17 Willy P. Dezutter, De loge “La Réunion des Amis du Nord” (1803-1831) in Brugge, in: Brugs Ommeland, 2010, 1, p. 39-51.

18 Document met de respectievelijke namen van loges en hun gift. Archief Bisdom Brugge, Vrijmetselaarsfonds C 537.

19 C. Rodenbach, die op 23 nov. 1830 in het Nationaal Congres in Brussel de familie Oranje-Nassau zou afzweren, was uiteraard anti-orangist. Prof. Els Witte in haar boek Het Verloren Koninkrijk. Het harde verzet van de Belgische Orangisten tegen de revolutie 1828-1850. Amsterdam-Antwerpen, 2015 werpt dan ook een ander licht op de figuur Rodenbach dan A. Smits ( Scheuring in de Nederlanden, 1983, 2 dln.) die de anti-orangistische kant meer belichtte.

20 Het Belgisch Wetboek van Strafrecht art. 230 voorziet een geldboete in geval van onrechtmatig gebruik. Die boete valt altijd nog te verhogen met de opdeciemen.

21 Philippa Faulks en Robert L D Cooper, The Masonic Magician . The Life and Death of Count Cagliostro and His Egyptian Rite. London, Watkins, 2008.

22 F. Caestecker, In het kielzog van de Natie-Staat. De politiek van nationaliteitsverwerving,- toekenning en -verlies in België 1830-1909, in: Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, 1997, 3-4, p. 323-349.

23 F. Caestecker, op.cit. p. 329. Het censuskiesrecht bleef bestaan tot 1893 waarna het onder druk van de socialistische beweging werd vervangen door algemeen stemrecht voor mannen vanaf 25 jaar.

24 L. De Vos, De smeltkroes. De Belgische krijgsmacht als natievormende factor 1830-1914. Brussel, 1985.

25 E. Witte, De constructie van België, 1828-1847. Lannoo, Leuven, 2006, bespreekt alle fundamenten van het staatsbestel, p. 17 e.v. revolutie en natievorming. De opbouw van een natiestaat was een langdurig proces.

26 Idesbald Goddeeris, Van favoritisme naar legaliteit. De Belgische tolerantiedrempel voor politieke activiteiten van ballingen, 1830-1914, in: Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, 2013, p. 313-344.

27 Liesbeth Vandersteene, Met gemengde gevoelens. De houding tegenover politieke vluchtelingen vóór , tijdens en vlak na de Belgische revolutie. Portugese vluchtelingen in Brugge 1829-1834, in: J. Art & L. François, Docendo discimus. Liber Amicorum Romain Van Eenoo. Gent, 1999, deel II, p. 829-852, vooral p. 845 e.v.

Dit artikel verscheen in het tijdschrift Biekorf, West-Vlaams Archief voor geschiedenis, archeologie, taal-en volkskunde. Brugge, 116, (2016), 4, pp. 480-486.

Raphael Rodenbach (1861-1951), “Achtbare Meester” van de Brugse vrijmetselaarsloge La Flandre

De loge La Flandre (LF) werd op 4 juni 1881 (1) opgericht in Brugge.  De eerste jaren van haar bestaan zouden in het teken staan van de bijwijlen hevige kiesstrijd tussen liberalen en katholieken, zowel voor de gemeenteraad als het parlement.  De Belgische maçonnerie bekleedt nu eenmaal door het specifieke verloop van de geschiedenis een geheel andere positie dan men doorgaans van een cultureel genootschap zou verwachten.  Daarover is al genoeg geschreven (2).  De voorzitter van een loge wordt “Achtbare Meester” genoemd (3) en wordt omschreven als “de eerste onder zijns gelijken”.  Raphaël Rodenbach, een telg van de bekende Roeselaarse familie, bekleedde die functie in 1925-1927. Een veneralaat duurt normaal drie jaar en men wordt door zijn medebroeders verkozen. Dat geldt overigens voor alle functies binnen de Administratieve Commissie of het bestuur (4).

Raphael Rodenbach en zijn familie

Raphaël Constantin Jules Sylvain Rodenbach werd geboren in Brecht (provincie Antwerpen) op 28 januari 1861 als zoon van Felix Adolphe Alexandre Rodenbach (Roeselare 20.9.1827 – Sint-Michiels Brugge 20.11.1914) en Sidonie Eugenia Rodenbach (Roeselare 13.4.1830 – Asse 10.5.1868). Felix en Sidonie (ook Cidonie), dochter van Jacobus Alexander Rodenbach en Maria Marrant, waren op 21.1.1857 gehuwd in Roeselare (5). Uit dit huwelijk werden drie zonen geboren: Edgar (° Roeselare 1857), Raphaël (° Brecht 1861) en Alfred (° Asse 1863). Hun moeder stierf in 1868 in Asse op bijna 38-jarige leeftijd. Vader Felix zou hertrouwen met Marie-Hortense Fieremans (Asse 1845 – Genval 1931) en ze kregen nog een dochter Hélène (1876-1964).  Felix Rodenbach werd ontvanger van de registratie in Brussel en schreef verschillende boeken en bijdragen over hypotheekrecht, registratierechten, erfenisrechten e.d. (6).  Hij schreef ook een merkwaardig boek over de duivensport (7).  Felix was de broer van Julius Rodenbach (1824-1915) en de oom van de beroemd geworden Vlaams strijder, katholieke dichter en toneelschrijver Albrecht Rodenbach (1856-1880). Moeder Silvia Rodenbach-Delahouttre spoorde verschillende keren met haar zoon Albert (Albrecht) naar oom Felix in Elsene (Ixelles) waar hij boeken kon ontlenen (8).  Albrecht en Raphaël waren dus neven (9) maar sloegen elk een totaal verschillende richting in: Albrecht deed uiteindelijk aan blauwvoeterie (10) en Raphaël aan maçonnerie !  Albrecht stierf zeer jong; hij werd slechts 24 jaar, en heeft dus nooit weet gehad van die maçonnieke carrière.  Het “bien étonnés de se trouver ensemble” is dan ook niet van toepassing.  Wel liet hij zich bij leven ongunstig uit over die andere neef-dichter Georges Rodenbach (Doornik 1855 – Parijs 1898) die hij te “verfranst” vond (11). Raphaël Rodenbach had geen literaire ambities maar vond zijn weg als notaris in Anderlecht van 1919-1932. Hij huwde met Jeanne De Bloom (Koolkerke 1865 – Anderlecht 1939) (12).

Eppe Janssen De Bloom (1837-1870)

Jeanne Leontine Romani De Bloom (eigenlijk Jeannette) werd geboren op 3 juli 1865 in Koolkerke en overleed in Anderlecht op 21 maart 1939.  Zij was de dochter van Eppe (13) Janssen De Bloom, geboren te Westeraccumersiel (Duitsland) op 30 mei 1837.  Dat kleine havenplaatsje behoorde toen nog tot het Koninkrijk Hannover en zou in 1866 Pruisisch worden.  Nu is het onderdeel van de fusiegemeente Dornum (Oost-Friesland, deelstaat Nedersaksen) (14).  Zeekapitein Eppe Janssen De Bloom huwde met Mathilde – Justine De Cloedt (° Koolkerke 11 januari 1841), dochter van een scheepstimmerman. Het echtpaar De Bloom–De Cloedt woonde Fort Lapin 205. Op terugvaart van Portugal naar Bremerhaven zonk het koopvaardijschip van Eppe De Bloom, geladen met portowijn, nabij het eiland Wight (voor de zuidkust van Engeland) op 26 december 1870 in volle zee.  Mathilde De Cloedt bleef als weduwe achter met zes kinderen, vijf dochters en een zoon, onder wie Jeanne. Om in haar onderhoud te voorzien werd Mathilde de uitbater van de drank- en eetgelegenheid ‘’ ‘ t Overzet” dat gelegen was bij het station “Brugge-Bassin” waar Louis Hellemans (1833- 1894) (15) de stationschef was. Voorbij “Brugge- Bassin” (de handelskom) liep een zijspoor over de Warandebrug om zo de overzijde te bereiken van de Oostendse Vaart naar Blankenberge. De Warandebrug was toen niet toegankelijk voor voetgangers maar was uitsluitend een spoorwegbrug. Om op Fort Lapin (Koolkerke) te geraken moesten de voetgangers zich laten overzetten met de veerschuit van weduwe De Bloom (16).  Jeanne De Bloom overleed op 74-jarige leeftijd op 25.5.1917; zij bleef weduwe en woonde toen aan de Komvest (17). Eppe De Bloom (18) komt voor in het Bremer Seeleuteregister 1824- 1917 (Staatsarchiv, Bremen). I n Dornumersiel werd in 1977 de reddingsboot “Eppe De Bloom” te water gelaten (19).  Een eerbetoon aan deze zeeman -schipbreukeling met heel wat Brugse nazaten (20).

Vrijmetselaar

Raphaël Rodenbach werd in de Brugse loge La Flandre ingewijd op 11 december 1891.  De werkplaats telde toen 93 leden (21). Hij was secretaris in 1903-1906.  In 1903 liet hij aan het Grootoosten van België (GOB) weten dat LF 104 leden telde, bestaande uit 84 meesters, 6 gezellen en 14 leerlingen. Hij werd Achtbare Meester van zijn loge in 1925-1927 (22).  Louis Van Hollebeke (1877-1932) werd zijn secretaris (23).  Die was in 1905 ingewijd op een ogenblik dat hij zelf secretaris was.  Rodenbach werd opgevolgd als secretaris door Henri Dabsalmont (+1919), inspecteur bij de Spoorwegen. Raphael Rodenbach was op het ogenblik van zijn aanstelling als Achtbare Meester in Brugge in 1925 ook Tweede Grootopziener van het GOB, met hoofdzetel in Brussel (24).  Dat betekent dat hij toen samen met de Grootmeester Nationaal Charles Magnette (1863-1937) en de Eerste Grootopziener aan het roer stond van de obediëntie (Hoofdbestuur) (25).

31_Rodenbach

Een geschilderd portret (1928)

Tot vóór de Tweede Wereldoorlog bestond het gebruik om na het beëindigen van het mandaat van Achtbare Meester een portret in olieverf te vervaardigen.  Bekende voorbeelden in dit genre zijn de portretten van de hoofdman van de schuttersgilde, de burgemeestersportretten, staatslieden maar ook hospitaalvoogden (26).  Het portret van Raphael Rodenbach, vervaardigd in 1928, is het enige origineel exemplaar dat de oorlog overleefde. Bij de inval van de Duitsers in mei 1940 werden de loges wegens “volksvijandig” gesloten en vanaf 1.3.1943 werd het logebouw Beenhouwersstraat 2 in gebruik genomen door de collaborerende Duitsch-Vlaamsche Arbeidsgemeenschap of DeVlag. In 1940 verbrandde LF preventief haar archief (27) en tijdens de oorlogsjaren werd er in de lokalen een anti-maçonnieke tentoonstelling georganiseerd door de “Volksmacht” (8-22 febr. 1942) en werd de inboedel geplunderd. Uit een op 4.9.1945 opgemaakte inventaris (28) blijkt dat er in totaal negen olieverfschilderijen werden gestolen.  Die werden nooit teruggevonden.  Na de oorlog werd van enkele Achtbare Meesters het portret opnieuw geschilderd door de kunstschilder Armand Van Reck (Blankenberge 1901-Blankenberge 1981) die lid was van LF.  Zeer dikwijls was een kunstenaar lid van een werkplaats, zoals Frans Regoudt (1906-1977) bij de loge “Simon Stevin” in Oostende, die daar ook enkele portretten van Achtbare Meesters schilderde. Het maçonnieke portret in olieverf was niet veralgemeend maar er bleven wel verschillende representatieve voorbeelden bewaard (29). Het portret (olieverf op doek, afm. 83 x 63 cm) van Rodenbach is gedateerd 1928 en gesigneerd Liévin Baert (30) en heeft een barok gouden lijst, zonder maçonnieke motieven (afb. 1).  Hij was op dat ogenblik 67 jaar, heeft grijs hoofdhaar, snor en sik en draagt een gele kraagband met de “Vlammende Ster” met letter G in rood (31); met onderaan de winkelhaak, het juweel van de Achtbare Meester. Liévin Baert werd in 1898 geboren in Brugge en is overleden in Schaarbeek in 1990.  Hij was tekenleraar aan de gemeentelijke vakschool van Vilvoorde (1946-1948) en vanaf 1948 was hij als technicus verbonden aan de Vilvoordse Portaelsschool waar hij leraar werd van 1961-1976.  Liévin Baert, kunstschilder en tekenaar, werd lid van de “Cercle Artistique Portaels” en exposeerde voor het eerst in Gent en Vilvoorde in 1925.  Vanaf 1928 stelt hij elk jaar met de “Portaelskring” (32) in Vilvoorde tentoon.  Raphaël Rodenbach was van 3 juni 1919 tot 15 oktober 1932 notaris in Anderlecht op het adres Avenue Clemenceau 16, waar op 21.3.1939 zijn echtgenote Jeanne De Bloom zou overlijden.  Hij is in de twintigerjaren wellicht met Liévin Baert in het Brusselse in contact gekomen (33).  Het feit dat het schilderij bewaard bleef tot op heden en niet ten prooi viel aan de plundering in 1940-1945 valt misschien te verklaren door het feit dat hij het zelf tijdig in veiligheid bracht.  Na de oorlog had de vzw La Flandre nog een extra reden om het schilderij met de beste zorg te omringen. Raphael Rodenbach schonk immers in 1945 een bedrag van 100.000 frank in het kader van de wederopbouw.  Vergeten we niet dat hij toen zelf de voorzitter was van de vzw La Flandre, opgericht in 1924 met als eerste voorzitter de Brugse advocaat Albert Thooris (1860-1942) die dat zou blijven tot aan zijn overlijden (34).  Hij werd opgevolgd door Raphael Rodenbach die voorzitter bleef tot aan zijn overlijden in 1951. Hij was toen 90 jaar.

De gemengde loge 921 – Aurore (Droit Humain) te Brugge (1930)

Le Droit Humain (DH), Internationale Gemengde Vrijmetselaarsorde, werd in 1893 opgericht in Frankrijk om binnen de vrijmetselarij de gelijkheid tussen mannen en vrouwen te bevestigen.  In 1912 werd in België de eerste gemengde loge nr.45 “Egalité” in Brussel opgericht.  De oprichting vond plaats in de tempel van de Brusselse loge “Les Amis Philantropes” (GOB) ofschoon het GOB die nieuwe obediëntie niet erkende.  Enkele jaren nadien werden een zevental leden van LF lid van “Egalité” in Brussel.  De Brusselse advocaat Gaston Vandermeeren, die in 1926 Achtbare Meester werd van “Egalité” nam eind 1929 het initiatief om ook in West-Vlaanderen een DH-loge op te richten.  De eerste vergadering vond plaats ten huize van Oscar Meseure (Henri Serruyslaan 70, Oostende), lid van LF, wiens echtgenote reeds lid was van “Egalité” in Brussel.  Er werd op 26.1.1930 zowel een Driehoek (35) opgericht in Oostende als in Brugge.  Uiteindelijk gaf men de voorkeur aan Brugge.  Daar beschikte men immers sinds 1912, in de Beenhouwersstraat 2, over een mooie nieuwe tempel naar een ontwerp van de Brugse architect Ernest Callebout (1887-1952) (36).  De Oostendse broeders waren sinds 1910 aangesloten bij de Broederkring van LF en pas in 1932 zouden de kolommen van de Oostendse loge “Les Trois Niveaux” terug opgericht worden.  De nieuwe gemengde werkplaats “Aurore” (DH) zal op 2.2.1930 negen (37) leden inwijden.  De plechtigheid werd geleid door “Egalité”; de eerste Achtbare Meester van “Aurore” werd Edouard Everaerts, de secretaris Ernest Callebout.  Beiden hadden al het dubbellidmaatschap La Flandre-Egalité.  Na de inwijding vond die dag een eerste affiliatie plaats en dat was Raphaël Rodenbach, toen ex-Achtbare Meester van LF (38) en reeds lid van de Driehoek.  Een voormalig Grootofficier en Achtbare Meester die het GOB durfde te weerstaan, kunnen we zonder meer moedig en uitzonderlijk noemen en wijst er op dat hij de toegang tot de vrijmetselarij zag als een emancipatie voor de vrouw.  Het is duidelijk dat “Aurore” de volledige steun genoot van LF.  De Achtbare Meester van LF Albert Thooris was immers zelf aanwezig op die zitting en had bovendien als voorzitter van de vzw de toelating verleend om permanent te vergaderen in het logebouw Beenhouwersstraat 2.  Raphael Rodenbach was als Achtbare Meester opgevolgd door Louis Depière (1872-1962), een marineofficier uit Oostende.  Die bleef slechts twee jaar Achtbare Meester van LF in 1928-1929 omdat hij zijn tijd diende te besteden aan de voorbereiding van de heroprichting in Oostende waar hij in 1932 de eerste Achtbare Meester zou worden. Vandaar dat Albert Thooris voor de derde maal tot het ambt van Achtbare Meester geroepen werd, deze maal voor de periode 1930-1931 (39).

FC Brugge en het borstbeeld van Albert Dyserynck (1932)

Al van bij de stichting van de voetbalclub FC Brugge in 1891 genoot die vereniging de sympathie van LF.  In 1900 was de advocaat Raymond Seresia (1851-1903), stichtend lid van LF in 1881, één van de beschermende leden.  Iemand als Fernand Hanssens (1882-1962), lid van LF sinds 1919, was ook secretaris en voorzitter van FC Brugge en telde 63 jaar lidmaatschap.  Zijn schoonbroer Prosper De Cloedt (1878-1955) was mecenas van LF en FC Brugge. Een zeer geliefde voorzitter was Albert Dyserynck (1872-1931), algemeen agent van de Nederlandsche Gist- en Spiritusfabriek in Brugge.  Hij was bestuurslid sinds 1913 en werd eind 1918 voorzitter.  In 1919-1920 speelde FC Brugge kampioen en dat straalde natuurlijk ook op hem af.  Na het behalen van de landstitel verhuisde Club Brugge naar de “Klokke” waar voorzitter Dyserynck het complex in eigendom aan de vereniging had geschonken. Albert Dyserynck werd bij LF ingewijd op 19 juni 1923.  Hij bleef voorzitter van FC Brugge tot aan zijn tragisch overlijden op 9 februari 1931.  Op die dag slipte, door ijzel op de weg, zijn auto in Maldegem-Donk en vond hij de dood.  Op 12.2.1931 vond de burgerlijke begrafenis plaats; in de indrukwekkende rouwstoet werden 101 rouwkransen meegedragen. Vanaf 15.9.1931 sprak men niet meer over “De Klokke” maar werd het omgedoopt tot “Dyserynck Stadion” en dat tot 1975.  Om de betreurde voorzitter te eren werd op 14.2.1932 aan de hoofdingang een borstbeeld (afb. 2) onthuld van de hand van beeldhouwer Octave Rotsaert (1885-1964).  Om dat te kunnen realiseren was er een erecomité opgericht met als voorzitter Paul Noë (1876-1953), erelid van FC Brugge en lid van LF, en met als ondervoorzitter Raphaël Rodenbach (40).  Het was een uitgebreid en representatief comité dat over alle partijgrenzen heen naar resultaat streefde samen met het Uitvoerend Comité waarvan Fernand Hanssens de voorzitter was.

Andere activiteiten

In 1919 vestigt Philips België zich in Brussel.  Op 30.7.1924 wordt er een verkoopakte verleden ten overstaan van notaris Raphaël Rodenbach die “La Lampe Philips” SA moet toelaten om fors uit te breiden in de Anderlechtstraat.  In hetzelfde jaar 1924 was hij Achtbare Meester geworden van LF maar er moeten ook beroepsinkomsten gegenereerd worden.  Op 7.2.1931 verlijdt hij de akte voor de “Société Anonyme d’ameublement moderne” in Oostende (41).  Bij de volkstelling van 1930 waren er 35.082 West-Vlamingen in Brussel.  Ze verlieten om economische redenen hun geboortestreek om een beter bestaan op te bouwen in de hoofdstad.  Ze vestigden zich vooral in Anderlecht en Molenbeek.  In 1906 werd er in Brussel een “Bond der West-Vlamingen” opgericht die zou blijven bestaan tot in 2002.  Sinds 1911 verscheen ook het orgaan van de BWV: “De West-Vlaamse Bazuin”. Op 6 juni 1948 werd Raphaël Rodenbach (87 jaar) tot ouderdomsdeken benoemd van de BWV (42).  Dat is allemaal non-fictie.  De geheime laden moeten we nog ontdekken.  Maar mag de biograaf zich ook op het pad van de fictie begeven ?  Hij was 19 jaar toen zijn beroemde neef Albrecht overleed.  De familie Rodenbach uit Roeselare was kroostrijk en hecht en dus ligt het voor de hand dat hij de begrafenis bijwoonde in 1880. Was hij er dan ook bij toen in 1888 het praalgraf van Albrecht werd ingehuldigd ?  En zo kunnen we verder blijven fantaseren tot en met de Rodenbachfeesten in september 1919.

Zijn overlijden

Op 10 augustus 1951 overleed ere-notaris Raphael. Rodenbach in Assebroek.  Hij woonde Astridlaan 133.  De aangifte gebeurde door Léonce Van Haecke, griffier bij het Vredegerecht, acht en vijftig jaar oud, wonende te Assebroek en aanverwante neef van de overledene (43).  Léonce Van Haecke (Veurne 26.10.1892-Assebroek 21.4.1960) was vrijmetselaar en lid van LF en van het Willemsfonds Brugge (44).  Op 2.2.1930 was de echtgenote van Léonce Van Haecke ingewijd bij de loge “Aurore” (DH) in Brugge.  Raphael Rodenbach was op die ceremonie aanwezig.  Hij was weduwnaar en het huwelijk Rodenbach-De Bloom bleef kinderloos.  Ingevolge een eigenhandig geschreven testament van 28 januari 1949 legateerde hij een bedrag aan de “Vrienden van den Schamele Armen” (45), aan de loge LF en aan FC Brugge (46).  In 1945 had hij al eens 100.000 frank geschonken aan LF ter leniging van oorlogsschade (47).  LF had zwaar geleden onder de oorlog.  In 1940 bedroeg het ledental 90, in 1944 50 en in 1945 waren er terug 68 leden.  Zowel LF als FC Brugge steunden “De Schamele Arme” (Le Pauvre Honteux), een goed doel dat op discrete wijze financiële steun verschafte aan noodlijdenden.  Rodenbach was 30 jaar toen hij werd ingewijd, bleef 60 jaar actief lid en overleed op de leeftijd van 90 jaar. De vrijmetselarij uit 1951 verschilde in vele opzichten van die uit 1891.  Hij was mee geëvolueerd in maatschappelijk opzicht (toetreding tot gemengde vrijmetselarij) en vanaf 1946 werd bij LF ook het Nederlands gebruikt bij grote plechtigheden.  We zouden bijna vergeten dat hij twee wereldoorlogen meemaakte en dat waren beslist geen voetnoten in de geschiedenis.

De Rodenbachs en de vrijmetselarij

Er waren al eerder Rodenbachs lid van de vrijmetselarij. Ferdinand Grégoire Rodenbach (Roeselare 1783 – Ieper 1841), de grootvader van Albrecht Rodenbach, was van 1810-1818 lid van de loge L’Amitié in Kortrijk, net als zijn vroeg gestorven broer Raymond Joseph Rodenbach (Roeselare 1789 – Roeselare 1819) (48).  Beiden waren een broer van Constantin Rodenbach (Roeselare 1791 –  Athene 1846), geboren in Roeselare maar sinds 1819 geneesheer in Brugge.  Constantin zou in 1821 Achtbare Meester worden van de Brugse loge “La Réunion des Amis du Nord”. Deze loge was tijdens het Verenigd Koninkrijk regeringsgezind maar Constantin Rodenbach evolueerde van regeringsgezind naar patriottisch.  Begin 1827 nam dokter Constantin Rodenbach ontslag uit de loge en in 1830 stelde hij zich als anti-orangist aan het hoofd van de revolte in Brugge.  Hij werd lid van het Belgisch Nationaal Congres en volksvertegenwoordiger.  Hij stierf als ambassadeur van België in Griekenland.  Constantin was de oom van de dichter Albrecht Rodenbach en de grootvader van Georges Rodenbach, in 1892 de schrijver van “Bruges la morte”.  De Brugse vrijmetselarij uit de Franse en de Hollandse periode verschilde aanzienlijk van die na de Belgische Revolutie toen in 1833 het Grootoosten van België werd opgericht (49).  In december 1837 werd die door de Belgische bisschoppen veroordeeld.  Daardoor wijzigde de oriëntering van de Belgische maçonnerie die steeds meer evolueerde in de richting van het antiklerikalisme.  Of Raphaël Rodenbach nu wel of niet weet had van zijn illustere voorganger Constantin doet weinig ter zake.  Hij kan zich onmogelijk vergist hebben van strekking.  Op 4 juni 1881 werd de Brugse loge La Flandre opgericht en in het zittingsverslag staat letterlijk dat men “la superstition, l’ignorance et le fanatisme” wilde bestrijden.  Dat behoort niet tot het paradigma van de vrijmetselarij maar gezien het klerikaal overwicht op dat moment in de bisschopsstad Brugge verrast het niet.

Noten

1 Voor een algemeen overzicht zie: Jeffrey Tyssens en Dominiek Dendooven, (red.) De Heeren Broederkes van den Moortelbak. 250 jaar vrijmetselarij in West-Vlaanderen. Uitgeverij ASP, Brussel, 2015, p. 16-40.

2 Jimmy Koppen, De paradox van vrijmetselarij. Houtekiet, Antwerpen, 2014.

3 Vénérable Maître (VM) of Achtbare Meester (AM); ook wel Voorzittend Meester. La Flandre was Franstalig, in 1959 tweetalig en vanaf 1971 Nederlandstalig.

4 Règlement de la loge La Flandre à l’Orient de Bruges. Brussel, 1884, 46 p. Wij gebruiken in dit artikel, hier en verderop, geen maçonnieke schrijfstijl met de gebruikelijke afkortingen met drie puntjes en hanteren ook geen maçonnieke jaartelling.

5 Michiel De Bruyne, De Rodenbachs van Roeselare. Antwerpen-Roeselare, 1986, p. 242 en 246.

6 Felix Rodenbach, Practisch en Alphabetisch Handboek der Rechtsgeleerdheid in burgerlijke-, fiscale- notarieele (sic) en handelszaken . Brugge, The St. Catherine Press Ltd. 1909. Deze drukkerij-uitgeverij was toen gevestigd aan de Vaartweg bij de Catharinapoort. Van 1923-1927 was de schrijver Raymond Brulez (1895-1972) er corrector. Brulez werd ingewijd bij LF in 1936.

7 Felix Rodenbach, La Colombophile belge au point de vue scientifique et expérimental avec la solution motivée des diverses questions physiologiques qui se rapportent directement ou indirectement à la colombophilie. Imprimerie mécanique Léon Ackerman & Cie, Rue de l’Est, Roulers, 1894. Dit boek werd opgedragen aan zijn dochter Hélène. In 1896 verscheen een herziene en aangevulde druk.

8 Michiel De Bruyne, op.cit. p. 141.

9 Romain Van Landschoot, Albrecht Rodenbach-Biografie. Lannoo, Tielt, 2002, p. 10-12 stamboom.

10 Blauwvoeterie. De katholieke Vlaams-nationalistische studentenbeweging opgericht door Albrecht Rodenbach. Vergelijk het standbeeld (1909) van A. Rodenbach door Jules Lagae (1862-1931) in Roeselare.

11 Michiel De Bruyne, op.cit. p. 18.

12 Fortuné Koller, Annuaire des familles patriciennes de Belgique, Bredene, deel I, 1940, p. 68-69. Koolkerke is sinds 1.1.1971 een deelgemeente van Brugge.

13 Het patroniem Eppe is de Germ. bakernaam Eppo. www.naamkunde.net (F. Debrabandere).

14 www.findcity.de Dornum telde 4539 inw. in 2011 en Dornumersiel-Westeraccumersiel 422 inw.

15 Louis Hellemans (1833-1894) was lid van La Flandre. Zijn grafmonument, voorzien van passer en winkelhaak, bleef bewaard op het Centraal Kerkhof (Steenbrugge). Als lid van de Stedelijke Commissie voor Graftekens beijverden wij ons voor het behoud van dit en enkele andere graven in de “Geuzenhoek”.

16 Eduard Trips, ’t Overzet van weduwe Mathilde De Bloom, in: Brugge die Scone, 1994, 2, p. 16.

17 Stadsbode voor Brugge en omliggende. Officieel orgaan van het gemeentebestuur. (onder Duits toezicht), woensdag 31 okt. 1917-nr.20.

18 Eppe Janssen (= zoon van Jan) De Bloom kreeg samen met Mathilde De Cloedt vijf dochters en één zoon Eduard Jan De Bloom (° Koolkerke 28.10.1869) die huwde met Hortense, dochter van meubelmaker Frans Van Mullem uit Brugge, lid van de Breydelcommissie en stichter van het Vlaamsgezinde “De Klauwaerts”.

19 De reddingsboot “Eppe De Bloom” uit 1977, uit de vaart sinds 2006, staat nu opgesteld in het “Freilicht-Hafenmuseum” van Dornumersiel. Beschrijving en foto op www.einsatzfahrzeuge.org

20 E. Trips, op.cit. p. 16

21 Willy Dezutter, Het ledental van de Brugse vrijmetselaarsloge La Flandre voor de periode 1881-1918 ( Van de stichting tot het einde van de Eerste Wereldoorlog). Onuitgegeven studie.

22 In J. Tyssens en D. Dendooven (red), op.cit. p. 47 staat foutief 1925 tot 1928. Hij was AM in 1925, 1926 en 1927 en was bijgevolg ook niet de AM die Achiel Van Acker (1898-1975) inwijdde (ibidem p.47). A. Van Acker, toen al gemeenteraadslid (1926) en volksvertegenwoordiger voor de BWP (1927) werd bij LF opgenomen op 29.1.1929.

23 Willy Dezutter, Louis Van Hollebeke (1877-1932), secretaris van “Kunstgenegen” en secretaris van de Brugse vrijmetselaarsloge “La Flandre”, in: Brugs Ommeland, 2016, 2, p. 121-128.

24 La Truelle – Revue mensuelle publié sous les auspices du Grand Orient de Belgique, 3 mars 1926, p. 59.

25 Men kan nu geen Grootofficier meer zijn, gelijktijdig met het uitoefenen van de functie van AM. Statuten en Algemeen Reglement G.O.B. Brussel, 1977, titel II art. 4 en idem Statuten, Brussel, 2002, titel II, art. 19.

26 Catalogus Sint-Janshospitaal Brugge 1188/1976, Brugge, 1976, deel 2, p. 521 e.v.

27 Zowel LF als Aurore (DH) vernietigden in 1940 hun archief. Dit is de reden waarom het dikwijls onmogelijk is om een volledige “cursus honorum” te geven. Dit geldt ook in het geval van R. Rodenbach die ambtshalve na zijn veneralaat automatisch gewezen AM werd in 1928-1930. (In de UK “past master”, in Frankrijk “maître passé”) De ex-AM is een officiële functie binnen het bestuur.

28 Liste des objets volés par l’occupant. Asbl La Flandre, 2 rue des Bouchers, Bruges, 4.9.1945 o.a. “9 tableaux à l’ huile (portraits d’anciens présidents)”. Archief vzw La Flandre, Brugge.

29 Jacques Lust, Het maçonnieke portret, het portret van de vrijmetselaar, in: Jeffrey Tyssens, De Schatten van de Tempel. Het Belgisch Museum van de Vrijmetselarij. Brussel, 2006, p. 104-119. Na W.O. II schakelde men na zwart-wit over naar kleurenfotografie. Aangezien een mandaat slechts drie jaar duurt en men tegenwoordig verschillende loges telt in hetzelfde gebouw valt dit traditionele gebruik, dat stoelt op de burgerlijke mentaliteit van de 19de eeuw, nog moeilijk vol te houden. Er is gewoon geen plaats meer om die foto’s te exposeren; men maakt nu een archieffoto.

30 Het staat ook afgebeeld in J. Tyssens en D. Dendooven (red.), op.cit. p. 47 maar zonder opgave van de afmetingen en de bewaarplaats vzw La Flandre, Brugge.

31 Vóór W.O. II stond op de kraagbanden dit teken. Na de oorlog dienden wegens de oorlogsplundering de kraagbanden vervangen te worden en koos men voor een ander model en de kleur geel-zwart (de kleuren van Vlaanderen, vgl. La Flandre). Hierdoor keerde men terug naar de oorspronkelijke kleuren van bij de stichting. Zie: Règlement, 1884, officiële kleuren van LF “Noir et Jaune d’or”.

32 De “Portaelskring”, genoemd naar de kunstschilder Jan Portaels (Vilvoorde 1818-Schaarbeek 1895), werd gesticht in 1918 en hun Eerste Salon ging door in 1919. De Kring bestaat nog steeds. www.portaelskring.be

33 Als mecenas zal hij wellicht zelf het portret hebben besteld en betaald.

34 Albert Thooris (1860-1942) was volgens J. Tyssens en D. Dendooven (red.), op.cit. p. 23 voorzitter van 1924 tot 1945. In 1945 was hij al drie jaar overleden. R. Rodenbach volgde hem op in 1945-1951. Ibidem, p. 23.

35 Een “Driehoek” of “Triangle” is een loge in oprichting.

36 Ernest Callebout (1887-1952), architect-beeldhouwer, ingewijd bij LF op 27.10.1910, goedkeuring bouwvergunning tempel in neo-Egyptische stijl 13.10.1911, officieel ingehuldigd op 17.11.1912.

37 In J. Tyssens en D. Dendooven (red.), op.cit. is sprake van 7 vrouwelijke maçons. Het betreft wel degelijk 9 personen, 8 waren echtgenotes van broeders van LF en één vrouw was ongehuwd.

38 Histoire de la Fédération Belge du Droit Humain. Deel I, Brussel, 1984 (2de druk), p. 101-102.

39 Albert Thooris (1860-1942), advocaat, liberaal volksvertegenwoordiger 1904-1912. In LF was hij driemaal AM in 1907-1908, 1919-1921 en 1930-1931. In 1934 werd hij Ere-AM . Voorzitter vzw La Flandre 1924-1942.

40 Dries Vanysacker, Van FC Brugge tot Club Brugge KV (1891-2010), Brugge, 2010, p. 118-119.

41 Société Anonyme d’ameublement moderne, in: De Plate, jg.19, 1990,10,p. 276-278. Betreft import en export van hout voor bouwindustrie en een eigen meubelfabriek.

42 Mariet Calsius, Inventaris van het archief van de Bond der West-Vlamingen te Brussel (1906-1992). Archief en Museum voor het Vlaams leven te Brussel. Brussel, 2010.

43 Overlijdensakte nr. 80 (1951)van Raphaël Rodenbach. Burgerlijke Stand, Brugge. Met dank aan Jan D’hondt, Stadsarchief,Brugge. Zijn vader Felix Rodenbach overleed te St.Michiels, Steenbrugschen Steenweg 33 (nu Baron Ruzettelaan). Officieel gedomicilieerd in Elsene. Overlijdensakte nr. 90 (1914). Burgerlijke Stand, Brugge.

44 Lid Willemsfonds Brugge in 1936. www.erfgoedkringernestschepens.be

45 André Vanhoutryve, De Vrienden van de Schamelen Arme 1861-1984 of les Amis du Pauvre Honteux. Brugge, 1984, p. 115.

46 Dries Vanysacker, op.cit. p. 181

47 F.S. en F.S., La Flandre 5881-5981. Brugge, 1981, p. 49. Privé-uitgave 100 jarig bestaan LF.

48 Andries van den Abeele, De Kortrijkse vrijmetselaarsloge L’Amitié 1803-1833. Kortrijk, 1989, p. 117-118.

49 Willy P. Dezutter, De loge “La Réunion des Amis du Nord” (1803-1831) in Brugge, in: Brugs Ommeland, 2010, 1,p. 39-51.