Tag Archives: Stedelijke Musea

De kleren maken de man: de chef van de verlichting dwaalt als een clochard door Brugge

Tussen twee regenbuien door wandelde Willem met zijn vriend Sylvère Declerck op de Brugse Vesten op zoek naar een geschikte plaats voor zijn vogelproject “Sylver Birds”.  Sylvère is niet alleen de ereburgemeester van Blankenberge maar bleef ook steeds actief als kunstenaar.  Daarover schreef hij trouwens een onthullend boek onder de titel “Een kunstenaar in de politiek” (2006), een zedenschets over het politiek bedrijf in zijn gemeente en de daarbij ondervonden tegenstand van partijgenoten en een sluwe liberale coalitiegenoot.  De Brugse journalist Hedwig Dacquin had dit boek eerst van voor naar achter en onmiddellijk daarna van achter naar voor in één ruk uitgelezen om prompt de Zweedse Academie attent te maken op een mogelijke Nobelprijswinnaar.  Zeggen we dat er met ingang van heden weer twee kandidaten zijn.  Twee Nederlandstalige Belgen en geen onbekende Mexicaan of een godvergeten Roemeen.  Maurice Maeterlinck, de enige Belg die tot op heden de Nobelprijs voor Literatuur verwierf in 1911, was weliswaar geboren in Gent maar schreef in het Frans !  In 1932  kreeg Maurice ook de titel van “graaf” zo’n beetje als die andere Maurice die deze titel kreeg omdat zijn broer hem reeds had: Maurice en Leopold Lippens.  De ene, grote baas van wijlen Fortis, en de andere, burgemeester van Knokke-Heist waar men op een zomerdag de meeste parvenu’s van het land tegenkomt.  De jongste tien jaar is graaf Sylvère weer zeer actief op de kunstscène en een mooie synthese over zijn schilderstalent treft men aan in de monografie die verscheen in 2009 van de hand van ereconservator Willy Dezutter.  Als plastisch kunstenaar verbreedde hij zijn denkbeelden door een aantal reliëfs te ontwerpen die nu nog altijd een aantal nissen sieren in de Molenmeers te Brugge, waar hij woont.  In het kader van Brugge Culturele Hoofdstad van Europa werden die metaalwerken in 2002 officieel ingehuldigd door burgemeester Patrick Moenaert in aanwezigheid van intendant Hugo De Greef en de commentaar bij de werken werd verstrekt door conservator Willy Dezutter, die bekend staat om zijn welsprekendheid.  De kunstenaar trakteerde nadien op Brugs tarwebier in de stemmige museumherberg “De Zwarte Kat”.  Toen was dat nog een bloeiende herberg met de mascotte Aristide, de meest gestreelde poes van Brugge.  Wel viel het iedereen op dat de conservator niet in zijn gewone doen was.  Hij had zich gehaast van de Dyver naar de Molenmeers voor de rondleiding langs de kunstwerken maar was wat aangeslagen door het plotse overlijden van zijn collega Patricia Vansummeren, de conservator van het toenmalige Volkskundemuseum uit Antwerpen.  Zij was slechts 43 jaar en had zelfmoord gepleegd.  Zij bezweek onder de werklast en vooral het pestgedrag van haar bazen.  Dat laatste werd onomstotelijk vastgesteld.  De conservator kwam van een vergadering bij de museumdirectie waar dit overlijden ter sprake kwam en luchthartig werd weggelachen door M.S. en W.R. , een duo dat nooit heeft uitgeblonken in mededogen.  Toen de eerste vertrok uit het Museum Boymans van Beuningen in Rotterdam heeft men de vlag uitgestoken en over de tweede werd verteld “dat hij omhoog gevallen was bij gebrek aan zwaartekracht”.  Hij kwam uit het kabinet van de zwaar overroepen Antwerpse Schepen van Cultuur Eric Antonis, waar hij volgens eigen zeggen kabinetschef was geweest, maar in de officiële stukken staat museumsecretaris. Een bevoegde ambtenaar op het Brugse Stadhuis zei altijd lachend “We zijn nog altijd op zoek naar zijn universitair diploma”.  Intussen is W.R. weer vertrokken naar Antwerpen omdat hij Manfred wantrouwde bij de kunstaankopen.  M.S. is er in geslaagd om in zijn eentje de musea van Brugge op alle vlakken kapot te maken maar in plaats van zijn tijdelijk mandaat niet te verlengen heeft men hem beloond met een vaste benoeming !  Nu het te laat is, begint men wat puin te ruimen.  Het heeft nare gevolgen voor hem gehad: hij is beginnen beven en stotteren.

Het woord vogelproject kan aanleiding geven tot misverstanden vandaar een woordje uitleg.

Sylvère zat al een heel tijdje te broeden (zoals vogels dat ook doen) op een groots kunstproject, een project van zo’n omvang en originaliteit dat geheimhouding aangewezen leek.  Hij ontwierp een prototype van een vogel die in feite duizendvoudig zou moeten neerstrijken ergens te velde of op een plein.  De eerste twaalf exemplaren waren nu af en een voorstelling aan de pers drong zich op.  Zo belandden beiden op de Vesten van Brugge, een mooie groene gordel op de stadswallen.  De kennersblik ontwaarde hier en daar een zitbank die verkeerd georiënteerd stond en te veel hoge bomen die het zicht op de Gentpoort ontnamen, maar anderzijds ook prachtige plekjes waar die presentatie zou kunnen plaatsvinden.  Zelfs de Conzettbrug (geschenk aan de Brugse bevolking 2002) droeg hun goedkeuring weg.  Goed geluimd vervolgden zij hun wandelweg (herberg “Het Visioen” was nog niet open) en zo belandden ze in een tearoom in de Katelijnestraat.  Voor koffie, ijs en chocolade: Brugge zij geprezen.  Als publieke figuren worden ze op straat algemeen gegroet, ja men springt zelfs van de fiets met de vraag “Geen nieuws in de wereld van kunst en cultuur ?” (Dat betekent in feite: “Is er ergens ruzie in de musea ?”)  Men weet dat Willem doorgaans goed geïnformeerd is en men zou zelfs een been breken om te kunnen vernemen welke schurkenstreken er nu weer gebeurd zijn.  Maar die eer valt niet alleen hem te beurt.  Plots moesten de heren op straat halt houden voor twee dames die het op Sylvère gemunt hebben.  De ene haalt uit haar tas het pas aangekochte boek “Een kunstenaar in de politiek”, aangeschaft bij boekhandel De Meester.  Ze waren immers reeds op de Dijver aanbeland.  Het waren twee zusters (de andere ging ook nog een exemplaar van het boek aanschaffen !) en ze praatten honderduit terwijl Sylvère braaf veinsde mee te zijn met het verhaal.  Na het afscheid viel hem te binnen dat het de dochters waren van de kunstschilder Leo Van Paeme, wiens atelier in de Zomerstraat hij nog had bezocht.

Zijn burgemeestersportret in olieverf op het stadhuis van Blankenberge is trouwens van de hand van Leo Van Paemel.  Niet alleen werden ze aangesproken (of keken naar de andere kant of doken een portaal binnen) maar het kon ook in omgekeerde richting: het zelf uitbundig groeten van een passant die men dikwijls in geen jaren meer had gezien.  Zo staan ze in de Steenstraat plots oog in oog met een heer van stand: Paulus L., burgerlijk ingenieur en oud-hoofd van het energiebedrijf EBES (later Electrabel) in de jaren tachtig van de vorige eeuw. Toen het Sint-Annakwartier en meer speciaal de Jeruzalemkerk voor een zacht prijsje moesten verlicht worden werd dat dank zij P.L. gesponsord door EBES, toen de grote leverancier van elektriciteit.  Er waren zelfs avondwandelingen ingericht door de inmiddels stilletjes ter ziele gegane Kulturele Kring Sint-Anna.  Hun laatst verschenen nummer van het tijdschrift “’t Schrijverke” verscheen zonder de mededeling dat het een laatste nummer betrof en men liet de leden aan hun lot over.  Exit de laatste stedelijke Heemkundige Kring.  Ook Sylvère was in z’n nopjes met deze ontmoeting want hij kon ter geruststelling mededelen dat hij goed zijn broer gekend had, namelijk deken Jozef L. uit Blankenberge. Zijn broer was pastoor van Sint-Rochus in Blankenberge en de eerste deken van de dekenij.  Wereldlijk en kerkelijk bestuur hadden natuurlijk wel eens iets te bespreken.  Nu was Paulus al altijd goed vertrouwd met de geestelijkheid want de onderpastoor van Sint-Anna was zijn neef Jan Verfaillie, tevens de stuwende kracht van het Kantcentrum waar Willem lid was van de algemene vergadering en examinator kunstgeschiedenis voor de “monitricecursus”, samen met kantlerares Martine Bruggeman die het soms lange wachten aangenaam maakte door haar verleidelijke uiterlijk als knappe blondine !

Jan Verfaillie rookte pijp, liep wat slordig gekleed en had als bijnaam “de kinnebak”.  Véronique De S., toen spilfiguur in het Kantcentrum, maar later werkzaam in de Dienst Musea was ook zijn nichtje.

Toch wel een typisch Vlaams verhaal over bevoordelen van neven en nichten en het wijdvertakte netwerk van de geestelijkheid.  Met Jan Verfaillie (1923-1990) kon Willem goed opschieten en hij zei eens over hem: “Ik begrijp dat er mensen zijn die een beetje minder christelijk zijn”.  Dit wees op tolerantie ten opzichte van niet-katholieken.

Het was de tijd dat het heel langzaam begon door te dringen dat niet iedere Vlaming ipso facto een stamboomkatholiek hoefde te zijn. Het zelfstandig nadenken werd nog wel als gevaarlijk beschouwd maar wanneer het pas laat ontdekt werd bleef broodroof uiteindelijk toch achterwege. Zolang “paster” Verfaillie rondzwierf op Sint-Anna en daar bergen verzette was hij gezond en gelukkig.  Maar hij nam te veel initiatief en werd te populair.  Toen besloot de bisschop in al zijn wijsheid om hem pastoor te benoemen in Sint-Andries.  Weg van het volkse Sint-Anna naar het burgerlijke Sint-Andries.  Het was hem aan te zien, hij liep plotseling rond in een mooi grijs pak (want hij bleef naar zijn geliefd Sint-Anna afzakken) en… weinige jaren later was hij dood.  Het is duidelijk dat Paulus L. al die goede werken uitvoerde op aandringen van Jan Verfaillie.  Vriend L. is inmiddels de 80 jaar gepasseerd en sinds het overlijden van zijn vrouw woont hij alleen.  Het viel op hoe helder hij redeneerde en hoe intact zijn geheugen was.  Geen zweem van dementie viel er te bespeuren zodat hij in het volle besef moet leven met alles dat er rondom hem gebeurt.  Wel schijnt zijn dochter in Brugge te wonen, zo wist hij toch zelf te vertellen.  Toch durven wij dit laatste sterk te betwijfelen.  Hoewel geen van ons beiden het durfde om een opmerking te maken hadden we zintuiglijk reeds vastgesteld dat er wat aan Paulus scheelde.  Een bijzonder indringende urinegeur en een broek die stijf stond van het vet deden het ergste vermoeden.  Hij moet dringend in bad maar zal dat waarschijnlijk niet meer overleven.  Op zijn gezicht was er ernstige korstvorming en aan zijn kin kon men zien wat hij de laatste dagen had gegeten.  In ieder geval een gerecht met een gele kleur.  De boord van zijn oorspronkelijk witte hemd was onherkenbaar zwart en vertoonde ezelsoren met bruine randen.  In feite was hij van onder tot boven ten gevolge van een haperende waterleiding bevuild geraakt.  Zijn “zuil” moet er dringend werk van maken om hem te verzorgen want anders zal hem dat nog noodlottig worden.  De pluimen maken de vogel.  Verdere onderzoeksjournalistiek heeft uitgewezen dat zijn dochter daadwerkelijk onderwijzeres is in Brugge en dat hij zelfs nog een zoon heeft die dokter is in het Sint-Lucasziekenhuis van Brugge.  Met deze laatste is hij wel niet meer on speaking terms.  Onze informant wist ook nog te vertellen dat hij twee huizen bezit in Blankenberge.  Dus toch het verhaal van de vrek, een zuinig persoon met mogelijk veel geld ?  “De vrek of gierigaard is immer bezorgd om zijn bezittingen en verdenkt iedereen ervan een dief te zijn, zelfs zijn eigen kinderen” (Molière).  Het afscheid verliep hartelijk, maar wel zonder een “tot weerziens”.

Een wandeling met een mix van natuur en vergane cultuur.  De voormalige baas van de verlichting dwaalt nu in de duisternis op zoek naar de vergane glorie van de sunlight-zeep als Paulus de lantaarnaansteker.  Ook de bruine zeep had een ijzersterke reputatie maar wordt in Brugge steevast groene zeep genoemd.  Koffiegruis en wit zand waren dan weer goed om de vloer te schuren, de blauwe schorren, maar zo’n harde aanpak wensen wij voor Pol niet voor te schrijven.  Jammer dat hij niet meer dusdanig werkzaam is, zodat hij voor ons geen feeërieke verlichting bij nacht voor de Sylver Birds kan verzorgen.

Willem van Roodebeke

Een megalomaan project

Hoogmoed komt voor de val

De hybris-gedachte was Karl-Heinz bekend als veelvoorkomend thema in het Griekse denken.

De vermetele overmoed van een mens die in eigenwaan verstrikt en verblind, zich door niets of niemand een halt wenst te laten toeroepen.  In de Griekse mythen werd die ongebreidelde heerszucht door de goden meedogenloos afgestraft.  Karl-Heinz was op Rosenmontag heer en meester op zijn zonnewagen maar zou hij het aankunnen een nieuwe Icarus te worden ?   Nieuw in de zin van een veroveraar van het luchtruim die niet in zee zou storten?

Zou hij zijn eigen ongeluk veroorzaken door het overschrijden van een grens of norm?

Maar door verblinding getroffen merkte hij niet dat hij zijn eigen ondergang tegemoet ging.

Zoals veel mensen dacht hij dat de mol blind is maar dat is niet zo.  Een mol kan enkel heel slecht zien.  Zijn ogen zijn zo klein als speldenknopjes met een diameter van slechts één millimeter.  En ook zijn vacht zit ervoor.  Hij heeft ook iets menselijks.  In de herfst en winter legt hij voedselvoorraden aan.  Daarvoor bijt hij de kop van de regenwormen af, zodat ze verlamd raken.  Zijn amulet de mollenpoot zou Karl-Heinz dus geen bescherming kunnen bieden tegen de verblinding.  Het principe van de similia similibus zou hier kunnen falen.  Zoals bidden bij het beeld van de Heilige Blasius omdat die vereerd wordt tegen de blaasziekten.  Of speenkruid eten ter bestrijding van speen, zoals Winifred De Beer die dat deed op aanraden van wethouder Pierre Van Doorn.  De vrouw van Van Doorn, die veel afwist van kruiden omdat ze samen regelmatig aten in het restaurant “De Herborist”, was eigenlijk op dat idee gekomen.

Maar waarom zou men geen kathedraal kunnen herbouwen wanneer beschaafde naties zoals Nederland er in slaagden om eerst de zee te bedwingen en vervolgens, uit verveling en om de boel draaiende te houden, die zee wensten in te polderen?

Aan de lopende band worden plannen gesmeed om Nederland naar het westen uit te breiden.

Bouwen in de Noordzee is de natte droom van menige megalomaan politicus en bouw- en baggerbedrijf.

Zo bestaat er een plan om de gehele Noord- en Zuid-Hollandse kust drie kilometer uit te breiden naar het westen en voor die nieuwe kust een eiland met een vliegveld erop te bouwen.

De miljarden euro die hiermee gemoeid zouden zijn vloeien natuurlijk direct in de zakken van de Nederlandse bouw- en baggerbedrijven.  Tenminste indien men een protectionistische politiek wenst te voeren en de wet op de Europese openbare aanbesteding kan omzeilen.  Maar mag zoiets wel in een land met een gereformeerde onderstroom ?  Kan men een zee inpolderen in zes dagen, de tijd die de Schepper volgens hen nodig had om heel de wereld te scheppen uit het niets ?  Hoe dan ook zullen deze bouwfirma’s en baggerbedrijven kunstmatige hoge offertes leveren en dan voor de juiste politicus of ambtenaar gratis een tuinhuis, veranda, of zwembad bouwen.  Ook zullen die projectontwikkelaars ruim het budget overschrijden naar het voorbeeld van nieuw te bouwen voetbalstadions en de getolereerde megalomanie bij de organisatie van Olympische winterspelen.

Die bouwzucht stond Karl-Heinz voor ogen toen hij in het museum oog in oog stond met het interieur van de verdwenen Sint-Donaaskathedraal op het schilderij van “De Madonna met Kanunnik Joris Van der Paele” van Jan Van Eyck, de voornaamste exponent van de Vlaamse Primitieven. In een visioen werd hem duidelijk gemaakt dat hij moest leren om “in het groot te denken”.  Het provincialisme ontstijgen en zeer belangrijk, bij het herbouwen van de kathedraal viel er geen erosie te duchten door de constante zeestroming.  Een land waar elke zaterdag en zondag het veldrijden, de topsport bij uitstek, centraal staat op alle denkbare tv-zenders moest ook vatbaar zijn voor luchtfietserij.

Hij zou de Noorderburen dwingen om de schaatsen aan de wilgen te hangen.

Willem van Roodebeke

De Sylver Birds van kunstenaar Sylvère Declerck

206

De Sylver Birds zijn de universele ambassadeurs van de gelijkwaardigheid onder de mensen.  Het uitdiepen van gedachten is kunst wanneer het gekoppeld wordt aan het schone.  De Brugse kunstenaar Sylvère Declerck bergt alle ismen op in het verleden en kiest voor het hedendaagse en het schone.  Ook zonder de boodschap te kennen, kan men van deze kunst genieten.  Zoals de kunstfilosoof prof. dr. Willem Elias (VUB) het zo mooi formuleerde: “Je kunt van kunst genieten zonder er iets van te begrijpen, net zoals je ook geen natuurkunde hoeft te kennen om de natuur mooi te vinden”.  Sylvère Declerck weet vormgeving en inhoud te verbinden tot sierlijke kunst.   Daarbij liet hij zich inspireren door de wilde ganzen, in het bijzonder door de Canadese ganzen in de Uitkerkse polder.  Slechts weinig vogels spreken zo tot de verbeelding als wilde ganzen.  De volkse benaming “vriesganzen” duidt er reeds op dat we ze in onze streken vooral in de winter waarnemen.  Het volksgeloof wil dat wanneer ze in de herfst massaal het luchtruim opfleuren met hun gekende V-formaties, dit een voorbode is van een strenge winter.  Hun jaarlijkse terugkeer in de polders rond Damme heeft te maken met het ontvluchten van de barre weersomstandigheden rond de poolcirkel, waar hun broedgebieden zich bevinden.  Tijdens hun jaarlijkse trektochten leggen ze duizenden kilometers af.  En toch vinden ze op het einde van de reis feilloos hun pleisterplaats in onze contreien of het vorig jaar gebruikte nest in de verre toendra terug.  Als fervente vegetariërs “snakken” zij het gras, zoals de Nederlandse dichteres Anne Kempe (Middelburg, Ned.) hun grazen omschrijft.  In onze Oostkustpolders komen vooral duizenden kolganzen en de kleine rietgans (die groter is dan de kolgans !) voor.  De Sylver Birds (genoemd naar hun ontwerper Sylvère en bijgevolg niet naar silver/zilveren vogels; het zijn de geesteskinderen van de kunstenaar) sluiten aan bij deze bekende overwinteraars maar vormen een eigen creatie, een eigen uniek concept.

De ontwikkeling van deze vlucht begon in de tuin van het Guido Gezellemuseum in Brugge, waar de twaalf prototypes de plaats trouw, zo eigen aan broedvogels, alle eer aan deden.

Een ongestoorde habitat in harmonie met de omgeving.

475

De Sylver Bird: metafoor en uitstraling

Het mega-kunstproject van de Sylver Birds nam zijn vliegende start, dank zij de medewerking van de Stad Brugge, op de Brugse Vesten, de mooie groene omwalling. De eerste honderd vogels streken neer op de Kazernevest en werden daarna, processiegewijs, overgebracht naar het Koning Albertpark vlak bij het concertgebouw.  Die vreedzame stoet van neerstrijken en opstijgen kon men volgen op Focus-tv.  De utopie werd werkelijkheid: events not seen on a TV-screen do not exist !  De optocht had iets van een happening en tevens werden alle mogelijkheden goed uitgetest: de zwerm vogels markeerde het landschap en iedereen sprong van de fiets (in New York is dat onmogelijk) om het schouwspel van dichtbij aan een onderzoek te onderwerpen.  Kunst die nieuwsgierig maakt, kunst die de wereld tracht te veranderen met zijn boodschap voor meer verdraagzaamheid. De hype was gecreëerd; iedereen kwam aanzetten met suggesties voor andere locaties, alsof de kunstenaar dat zelf niet had voorzien in zijn langetermijnvisie !  De honderd vogels zouden zich immers vermenigvuldigen naar vijfhonderd met een opbouw naar duizend.  Wel werd een rustpauze ingelast om de eerste honderd harde werkers een veilig onderkomen te brengen bij adoptie-ouders.  Zij komen niet meer in aanmerking om hun tocht verder te zetten.

Het mega-kunstproject komt nu in een volgende fase.  Met de medewerking van de NMBS (Belgische Spoorwegen) moet het mogelijk zijn om langs het spoorwegtraject Brugge-Brussel, heen en terug, de reizigers te laten meegenieten van de opstelling, langs weerszijden in het veld, van telkens een kolonie van vijfhonderd Sylver Birds. Het is een koud kunstje om duizend vogels met fotoshopping virtueel een baan om de aarde te laten maken (ook dat is conceptuele computerkunst !), maar het is zoveel interessanter voor alle betrokkenen om ze echt te zien staan en er dan pas over te lezen. Het kunstproject leent zich trouwens uitstekend tot het verspreid opstellen, omwille van de flexibele presentatiemogelijkheden van deze artistieke vogels.  Het grootste effect zal men echter wel verkrijgen door de grootschalige aanpak: duizend vogels in scheervlucht die de toeschouwer verrassen en een shockeffect teweeg brengen.  Het kunstwerk spreekt voor zichzelf.

Sylvère Declerck is sinds jaar en dag bekend als kunstschilder maar is evenzeer bekend als gewezen burgemeester van Blankenberge.  Zijn artistieke kwaliteiten staan daar compleet los van en een volledig overzicht van zijn kunstenaarsloopbaan treft men aan in de aan hem gewijde kunstmonografie (1998) geschreven door Johan Debruyne, Jaak Fontier en Elie Balduck en de nieuwe publicatie die Willy Dezutter schreef in 2009.  Zelf ging hij wel op zoek naar de relatie kunst en politiek.  In 2006 verscheen immers zijn ophefmakend boek “Een kunstenaar in de politiek”, een psychologisch portret van de lokale politiek.  Naast de schilderkunst, van expressionisme naar constructivisme, maakte hij een opgemerkte passage in 2002 (Brugge Culturele Hoofdstad van Europa) met zijn “Vensterwerken” in de Molenmeers.  De vogelsculpturen vormen daarvan de logische uitloper.  Was het eerste een integratie met de architectuur dan gaat het nu over integratie in het natuurlandschap, zowel in de binnenstad als de weidse vlakte.  De Amerikaanse beeldend kunstenaar Christo (°1935), van Bulgaarse afkomst maar werkend vanuit de Verenigde Staten, verwierf samen met zijn vrouw Jeanne-Claude (1935-2009) bekendheid met zijn landschapskunstwerken en met het inpakken van bekende gebouwen.  De financiering gebeurde door de verkoop van tekeningen, voorontwerpen en foto’s van de gerealiseerde kunstwerken.  Onlangs was het echtpaar in Knokke-Heist om die afgeleide producten aan de man en de vrouw te brengen.  Geen profeet is in eigen land geëerd.

Brugge liet ons in 2005 en 2006 verbazen door Spencer Tunick (° 1967), eveneens een Amerikaans beeldend kunstenaar en fotograaf, die vooral bekendheid verwierf met zijn installaties met grote aantallen naakte mensen.  Volgens kenners is dat tentoongestelde werkelijkheid maar geen kunst.  Men kan dat vergelijken met het schikken van bloemen in een vaas.

Sylvère Declerck heeft vooral oog voor de blijvende kwaliteit; de schoonheid primeert en is geen afvalproduct.  Hij bewijst dat de Belgen goede kunstenaars zijn.  Hij is daarenboven een menslievend kunstenaar die met dit project gaat voor de slogan: vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit.  Met het propageren van meer gelijkheid en gelijkberechtiging in de wereld bereikt hij het kosmopolitische niveau dat hem in staat moet stellen om verder te vliegen dan de landsgrenzen.  Het zou van euvele moed getuigen om hier al te veel suggesties te doen maar een vriendschapsverdrag met de Canadese ganzen behoort tot de mogelijkheden.

Ook zijn Sylver Birds krijgen een gelijke behandeling.  Zijn concept heeft oog voor mens en dier en ecologie.  Eindelijk nog eens een totaalproject met diepgang.

Willy Dezutter, ere-conservator Stedelijke Musea Brugge

167

Les Sylver Birds devinrent littéralement les “Oiseaux de Sylvère” mais comme création artistique unique: seuls de leur espèce et aussi uniques en leur image totale. Ce ‘projet d’oiseaux artistiques” était prêt à quitter le nid.

Willy Dezutter, conservateur honoraire aux Musées Communaux de Bruges

180

Die Sylver Birds wurden buchstäblich die “Vögel von Sylvère” als einzigartige künstlerische Kreation: einzigartig als Art sowie als Gesamtbild.  Dieses “Vogelkunstprojekt” konnte das Nest verlassen.

The Sylver Bird literally became “Sylvère’s birds”, but this as a unique artistic creation: unique in its kind an equally unique in overview. This “Birdart-project” could leave the nest.

OLYMPUS DIGITAL CAMERA

Kunstenaar Sylvère Declerck, atelier: Molenmeers 66, B-8000 Brugge. 

De Heemkundige Kring West-Zeeuws-Vlaanderen (1961-2011), een halfeeuwfeest.

De Heemkundige Kring West-Zeeuws-Vlaanderen (HKWZVL) werd opgericht op 17 juli 1961.

Artikel 19 van de statuten (herzien in 1977) stelt dat een exemplaar van de statuten “aan ieder lid op diens verzoek gratis ter beschikking worden gesteld”.  Maar we leven niet meer in 1961, toen we sporadisch en nog niet algemeen, naar zwart-wit tv keken, zonder de hulp van afstandsbediening.  Of er een verband bestaat tussen obesitas en het gebruik van de afstandsbediening, is nu even niet aan de orde.  Maar wel vind ik anno 2011 op mijn pc de statuten (en nog zoveel meer) terug op de uitstekende website van de Kring.

In 1961 werd John F. Kennedy president van de Verenigde Staten, werd Anton Geesink wereldkampioen judo en op 12 april van dat jaar 1961 werd de Rus Yoeri Gagarin de eerste man in de ruimte.  En wij dronken onze eerste pint in café “Spoetnik” in Maldegem en bij “Chez René” in Oostburg.  Een vroege vorm van grensoverschrijdende activiteit.  Reeds in 1957 had de eerste Russische “Spoetnik” voor de eerste maal om de aarde gevlogen.  Op 21 juli 1969 stapte de eerste mens op de maan.  Het was de Amerikaan Neil Armstrong en we zagen het met eigen ogen gebeuren op televisie.  Alleen J.J. Rosseel (Kobus Rosseel) uit Aardenburg trachtte mij er van te overtuigen dat het allemaal was getrukeerd.  De eerste generatiebreuk was een feit en stond in schril contrast met de verlichte geest van die andere beroemde Aardenburger Jan van Hinte, met wie ik reeds vriendschapsbanden onderhield sinds mijn twaalfde jaar, toen in 1957 op het terrein “Oude Vlasmarkt” (Aardenburg, waar later de Zuidstraat en de  Reinaertstraat zouden komen) door hem aldaar archeologische opgravingen werden verricht.  Ik kwam er onzacht in aanraking met de archeologie: ik keek vanaf mijn fiets (een bruinkleurige Fongers) naar beneden in de opgravingsput, wankelde en stortte neer.  Jan van Hinte vond onder meer Romeinse dakpannen en kon zich niet voorstellen dat die door de Romeinen waren meegebracht op hun schouders.

Het zou het begin betekenen van het systematisch archeologisch onderzoek door de R.O.B. o.l.v. ir. J.A. Trimpe Burger; een eerste aanzet daartoe gebeurde eveneens in dat magische jaar 1961.  De kleurentelevisie werd in Nederland geïntroduceerd in 1967 maar ik neem aan dat we tussen 1951, de oprichting van Nederland 1, en 1985 vooral keken in zwart-wit.  Sinds eind 2006 kijken we bovendien met z’n allen digitaal.  Waar is de tijd dat kinderen én volwassenen voor de winkeletalage stonden te drummen van radiozaak De Jong in de Weststraat in Aardenburg.  Het woord radio is gevallen. Maar, mevrouw de voorzitter, ik stel u gerust ik zal de radiogeschiedenis achterwege laten en nu beginnen aan de “high lights” van de HK.

Tot 1 januari 1961 telde Zeeland 101 gemeenten.  Per 1 januari 2003 zijn er nog slechts 13.

In 1961 bestond er dus in West-Zeeuws-Vlaanderen een groot gemeentelijk draagvlak om de doelstellingen van de Heemkundige Kring te concretiseren.

Het doel van de vereniging werd als volgt omschreven (art. 3 van de statuten):

  1. De vereniging heeft als doel het bevorderen van de kennis van West-Zeeuws-Vlaanderen en de bestudering van de levensomstandigheden, gewoonten en gebruiken van de mensen die dit gebied bewonen en bewoond hebben.
  2. Zij tracht dit doel onder meer te bereiken door het organiseren van lezingen, tentoonstellingen en excursies, het uitgeven van publicaties en alle andere wettige en geoorloofde middelen die dienstig kunnen zijn.

De Heemkundige Kring West-Zeeuws-Vlaanderen mag zichzelf terecht omschrijven als “een boeiende en bruisende vereniging”.

Het is niet onbelangrijk er op te wijzen dat rond 1960 verschillende heemkundige kringen werden opgericht, waaronder de Heemkundige Kring Maurits van Coppenolle in Brugge (gesticht 1960) die het tijdschrift Het Brugs Ommeland uitgeeft, dat voor het eerst verscheen in 1961. Het West-Zeeuws-Vlaamse initiatief paste dus in dat gunstige klimaat van bewustwording van het culturele erfgoed.

Jaarlijks organiseert het bestuur van de Heemkundige Kring West-Zeeuws-Vlaanderen een zestal lezingen en een drietal excursies.  Verder ontvangen de leden het kwartaalblad TIJD/SCHRIFT en een Jaarboek dat deel uitmaakt van de serie Bijdragen tot de geschiedenis van West-Zeeuws-Vlaanderen.  Het Mededelingenblad verscheen voor het eerst in 1968.  Dit contactblad werd in 2006 TIJD/SCHRIFT, een bulletin dat uitgroeide tot een zelfstandige periodiek met de kwaliteit van een Jaarboek.  Het is hier het moment om de grote verdiensten van de onvolprezen eindredacteur André Bauwens te vermelden.

Toen ik in 1950 in de R.K. kleuterschool zat in de Westmolenstraat in Aardenburg was zijn moeder, voor mij “juffrouw Alma”, één van de kleuterjuffen.  Ik laat hier in het midden of het matjesvlechten, dat zij mij aanleerde (maar wat ik niet goed kon) heeft bijgedragen tot de wijze waarop ik deze middag dit verhaal ineen knutsel.  Prof. Dick Swaab beweert dat wij ons brein zijn.  Wanneer dat waar is, dan zie ik voor mezelf wel een verband tussen het feit dat ik 62 jaar geleden geen matjes kon vlechten en tot op de dag van vandaag er niet in slaag om een knoop in mijn das te leggen.  Ik kan ook niet zwemmen, ondanks het feit dat mijn moeder extra betaalde voor zwemles. Matjesvlechten, dassen knopen en niet kunnen zwemmen.

Is hier ook een verband te zoeken?

Het is al evenzeer waar dat ik op verzoek van toenmalig secretaris Georges van Vooren en later gedoogd (in Nederland een veel gebruikt woord de laatste tijd) door André Bauwens, vele jaren deel uitmaakte van de redactie van het Mededelingenblad en van de Bijdragen.  Maar met gerenommeerde auteurs zoals Lo van Driel, P.J. van Cruyningen, I.H.J. Poisonnier (Zeeuwse uitspraak: Poezenier) en vele anderen, voelde ik mij overbodig.  De Heemkundige Kring heeft geen adviseurs nodig, maar werkers.  Geen praters maar doeners.  Nooit slaagde ik er nog in om inhoudelijk of bibliografisch een aanvulling te suggereren.  Die professionalisering en volgehouden hoge kwaliteit maakte mij overbodig en ik liet mij gewillig en vooral geruisloos afvoeren.

De Jaarboeken en de Bijdragen zorgden steeds voor een rijke variatie aan kopij.  De themanummers, o.a. over de landbouwgeschiedenis, refereerden naar een belangrijke economische activiteit, terwijl de delen over de Tweede Wereldoorlog verwezen naar het lijden van de bevolking en de verwoestende impact van deze waanzin.  We denken hierbij aan de ondoelmatige beschietingen en militair onnuttige bombardementen door de geallieerden in september-oktober 1944, waarbij Breskens en Oostburg werden herschapen in puinhopen met honderden doden onder de burgerbevolking.  Op 11 september 1944 vielen er in Breskens 200 doden en op 6 oktober 1944 waren er 106 doden in Oostburg, waar 353 panden verwoest werden. Oostburg, nu de hoofdplaats van de gemeente Sluis, bestaat daardoor vooral uit wederopbouwarchitectuur.

Het gaat hier niet over het onnoemlijk leed dat Hitler en het nazisme hebben aangericht maar over de ondoelmatigheid van de geallieerde bombardementen.

De Heemkundige Kring West-Zeeuws-Vlaanderen werd in 1961 opgericht op initiatief van J.Ch. Cornelis (uit IJzendijke), C.J.A. Bukkens (uit Sluis) en J. van Hinte (uit St.Kruis-Aardenburg).

De twee eerstgenoemden waren hoofd van een lagere school en Jan van Hinte, voormalig leraar tekenen en landmeter, was betrokken bij het archeologisch onderzoek in de regio.

Op de oprichtingsvergadering waren 40 aanwezigen, onder wie vier burgemeesters o.a. J.L. van Leeuwen uit Oostburg, die de eerste voorzitter zou worden.  In 1971 was hij trouwens ook medeoprichter van de Heemkundige Kring Walcheren, toen hij in Vlissingen ging wonen.  Hij maakte mij eveneens lid van die Kring en ik publiceerde zowaar een artikel over middeleeuwse graven uit een voormalig kerkje van Buttinge (Walcheren) in hun orgaan “De Wete”.  We bleven met elkaar corresponderen en hij bezocht mij ook nog in het museum in Brugge.

Het volledige eerste bestuur bestond uit:
J.L. van Leeuwen, voorzitter
J. Ch. Cornelis, secretaris
C.J.A. Bukkens, penningmeester
en de bestuursleden (toen nog assessor geheten) A. Hoolhorst, oud-rector van het Koningin Wilhelmina Lyceum te Oostburg.

Wie herinnert zich niet die hele slierten fietsende scholieren op weg naar school in centrumgemeente Oostburg ?  De zo verfoeide coëducatie werd daar gerealiseerd en geconsumeerd door regen en wind.  Verder was er J.A. Leenhouts, burgemeester van Cadzand en latere voorzitter, en H.A.M. van de Vijver, dierenarts te Biervliet.  Later ook voorzitter en thans erebestuurslid. Jan van Hinte (1896-1983) werd toegevoegd als adviseur en zou dat blijven tot in 1966.  Van Hinte kwam als ambtenaar terug uit het voormalige Nederlands-Indië, nu Indonesië, en fietste dagelijks langs het Ambonezenkamp van Aardenburg.  Zo werd hij dagelijks geconfronteerd met de nieuwe Nederlanders die nog voor de komst van de gastarbeiders de basis legden voor de multiculturele samenleving.  De Ambonese kindjes gingen naar de katholieke lagere school indien hun ouders slachtoffer waren geworden van de missionering; waren ze daarentegen gestrikt door de Zending dan zaten ze op de openbare lagere school.  Het was ondenkbaar dat een niet-katholiek gedoopt kind van zes jaar oud de kans zou krijgen om te leren lezen, schrijven en rekenen op een katholieke school.  We leefden nog in de tijd van de verzuiling en de moslims heetten toen nog Mohammedanen.  Er was ook een Ambonezenkamp in Oostburg vlak bij de Ambachtsschool, een school die stond voor wat de naam deed vermoeden: het opleiden van bekwame technici die hun vak kenden.  Nu moet het bedrijfsleven ze zelf opleiden wegens onvindbaar.

In 1970 brak in West-Zeeuws-Vlaanderen een nieuwe tijd aan door de gemeentelijke herindeling.  Daardoor kwam heel wat bestuurlijk talent vrij.  De grote Nederlandse volksfilosoof Johan Cruijff wist het al: “Elk nadeel heb zijn voordeel”.  Met ingang van 1 april 1970 werden de gemeenten Cadzand, Zuidzande, Nieuwvliet, Groede, Breskens, Schoondijke, Hoofdplaat, IJzendijke en Waterlandkerkje met Oostburg samengevoegd.  Oostburg werd de nieuwe kerngemeente.

Ik vermeldde reeds dat ik een nauwe band had met Jacobus Rosseel (1895-1976), bij leven President Kerkvoogd van de Nederlandse Hervormde Kerk en gemeenteraadslid in Aardenburg.  Hij was samen met Jan van Hinte in 1958 de stichter van het Gemeentelijk Oudheidkundig Museum van Aardenburg, in het “Sputekot” van de brandweer.  Hij woonde sinds 1939 op de Markt in Aardenburg in het huis van hoofdonderwijzer en archivaris George Vorsterman van Oyen (1836-1915).  In de voorkamer, waar nooit gestookt werd, stonden ook nog de meubels van de toch al in 1915 gestorven G. Vorsterman van Oyen.  Zijn schilderijenbezit (maar ook zijn bibliotheek) gaat volgens mij ook terug op de figuur G. Vorsterman van Oyen.  Ik heb hem nooit een schilderij of tekening weten kopen.  Tussen 1963 en 1966 kwam ik bij het echtpaar Rosseel-Salomé  veelvuldig op bezoek, om te praten over de geschiedenis en archeologie van Aardenburg.   Ik vulde ook de vragenlijsten in met het dialect van Aardenburg voor de Koninklijke Nedederlandse Akademie van Wetenschappen.  Ik was de correspondent en Kobus de terechte dialectkenner.  We zaten rond 20.30 u in de keuken bij het ronkende fornuis en zijn vrouw Saartje zette thee.  Ze had een piepstem en was niet erg spraakzaam.  Ze was werkzaam geweest als huishoudster in de ouderlijke woning aan de Markt en huwde in 1953.  Pas na 20.00 u was ik welkom, want op dat uur sloeg op de toren van Sint-Baafs de “papklok” en dan at Kobus zijn bordje “karnemelksepap”.  Met Kobus kreeg ik veel te maken, toen ik van 1969 tot 1975 voorzitter was van de Kunstgroep “Sincfala” die jaarlijks tentoonstelde in de St.Baafskerk.  Wereldberoemd zijn we geworden toen er een schilderij “Adam en Eva”, van kunstschilder Albert De Coninck uit Maldegem, diende verwijderd te worden uit de expositie.  Zowel Adam, maar vooral Eva, bleken naakt te zijn.  Uit protest heb ik het aangekocht en het hangt nu op een plaats waar het thuishoort: op mijn slaapkamer.  Toch kon ik aardig met Kobus en de andere kerkvoogden onderhandelen.  Kobus, voor de meesten “meneer Rosseel” was een legendarische figuur, over wie er meer dan één anekdote de ronde doet.  Als gemeenteraadslid deed hij in de raad een voorstel aan burgemeester Sjef van Dongen (1906-1973).  Hij wilde de lokalen van het gemeentehuis verrijken met kunstwerken en meldde dat er op de zolder van het Gemeentehuis nog een glas-in-lood raam lag.  De burgemeester was geïnteresseerd en drong aan omdat raadslid Rosseel er plots het zwijgen toe deed.  Hij gaf schoorvoetend toe dat het een “vrouwenfiguur voorstelde”, waarop Van Dongen dan weer repliceerde dat zoiets toch geen bezwaar kon zijn.  Kobus herpakte zich en zei: “Joa moar er mankeert wa dan”.  Nu, zegt het maar, drong Van Dongen aan.  “Awel er zit in het midden een klein goatje in”.  Uit eerbied mogen we het eigenlijk niet zeggen, maar Kobus sprak zeer nasaal.  U merkt het al, hij had ook iets tragisch over zich.  Persoonlijk vonden wij het nogal potsierlijk dat hij altijd en overal rondliep met zijn opgespeld lintje als Ridder in de Orde van Oranje Nassau.  Het zag er op den duur zeer vuil en verfomfaaid uit.  Maar we onderstrepen graag dat hij die onderscheiding (aan hem verleend in 1962) verdiende omwille van zijn maatschappelijke inzet.  In 1958 nam hij samen met Jan van Hinte het initiatief tot de oprichting van een oudheidkundig museum in Aardenburg, dat in 1960 officieel werd geopend. Was dat niet een mooie aanzet tot het oprichten van een Heemkundige Kring in West-Zeeuws-Vlaanderen ?  Een bewustmakingscampagne ?

In de vroege jaren zeventig (van de vorige eeuw) begon hij met elke dag één geschiedkundig boek te brengen naar het Gemeentehuis, waar hij vervolgens een praatje aanknoopte met de toenmalige gemeentearchivaris Georges van Vooren.  Zo bracht hij verschillende jaren lang elke week een vijftal boeken naar het Gemeentearchief.  Elke dag één en ook elke dag een gratis kopje koffie hem aangeboden door Germaine de Krijger, ambtenaar ten Stadhuize (in Aardenburg uitgesproken als Kruuger).  Zo vroeg ik op een onbewaakt ogenblik aan Georges van Vooren waarom Kobus niet in één keer alle boeken bracht.  Waarop Georges antwoordde: “Nee, dat doet hij niet.  Hij brengt er elke dag één en dan wordt hij ook iedere dag bedankt en anders maar één keer”.  Ook was het me lange tijd onduidelijk welk beroep hij uitoefende.  Dat vroeg ik uiteindelijk aan Marinus Kegel (Marien Kegel), de voorgraver van J. Trimpe Burger, die me antwoordde: “Die heeft nooit een stro verlegd”.  Hij bleek zijn inkomsten te halen uit het hof van Rosseel, de familieboerderij.  Voor een nauwkeurige beschrijving van die hofstede verwijs ik naar het mooie portret dat dr. Lo van Driel schilderde over J.J. Rosseel in Tijd/Schrift, jg. 6, nr.3, sept. 2011, pp.15-29.

Het echtpaar Rosseel bleef kinderloos.  Na het overlijden van Kobus in 1976 hebben zijn erfgenamen onoordeelkundig gehandeld, maar hij bleek hen toch gedeeltelijk te slim af geweest te zijn door één en ander in veiligheid te brengen bij een openbaar bestuur.

Was Kobus een kleurrijke figuur, dan was Jan Trimpe Burger dit allerminst.  Hij was als provinciaal archeoloog, kritisch en nooit overenthousiast.  In Kobus Rosseel en vooral in Jan van Hinte erken ik mijn leermeesters, maar mijn beschermheer was ongetwijfeld ir. J.A. Trimpe Burger (1923-2008).  Die nam mij van zomer 1965 tot zomer 1966 één jaar in dienst bij de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (R.O.B.) als veldtechnicus.  Helaas bleek al van in de eerste week dat ik niet kon tekenen, opmeten, fotograferen en waterpassen.  Ik kon wel goed overweg met de schop, maar veldarcheologie is seizoensgebonden.  Toch liet hij me een hele winter middeleeuwse potten tekenen op millimeter papier enkel en alleen om me aan boord te houden.  Scherven nummeren met Oost-Indische inkt hoorde daar ook bij.  Geduld was zijn grote gave; grote dankbaarheid mijnerzijds is er gebleven tot op de dag van vandaag.  Denk even terug aan dat matjesvlechten en dassen knopen.  Een kamerarcheoloog was in de maak en per 1 oktober 1966 trok ik naar Gent.

Dank zij mijn dubbele nationaliteit, de Nederlandse én de Belgische, had ik al besloten om mijn legerdienst in België als “vervroegde dienstnemer” te vervullen van september 1964-september 1965, niet uit patriotisme maar omdat het korter was dan in Nederland.  Al na 12 maanden zwaaide ik af omdat ik meehielp om Duitsland te bezetten in afwachting van de komst van de Russen.  In de kazerne in Siegen (D) ontdekte ik dat de grote Vlaamse schilder P.P. Rubens in die stad geboren werd.  Het was zalf op de wonde.  Mijn vorig jaar overleden broer Bernard (Bennie, 1944-2010), meewerkende zoon in het bedrijf en twee jaar ouder dan ik, koos resoluut voor Nederland.  Misschien was hij minder avontuurlijk.  Ze hielden hem 18 maanden bezig (1963-1964) in Roermond en vooral in Ermelo (Gelderland), terwijl mijn ouders (Achiel Dezutter (1913-1998) en Anna Musson (1917-1998) krom lagen om de winkel in de Weststraat 25 draaiende te houden.  Hij geraakte nota bene gewond tijdens zijn militaire dienst.  Onze boekhouder Dingenus Kempe uit Weststraat 28 kon de vereiste administratie bijsturen.  Er was toen nog niet voorzien dat zijn dochter Anne (°30.6.1952) en ikzelf ooit een koppel zouden vormen.  Katholieke jongens van 18 kijken niet naar protestantse meisjes van 12.  Er was niet alleen een economische ontwrichting maar ook groot familieleed.  Het groot verdriet van mijn moeder: twee zonen geofferd voor de militaire dienstplicht aan twee verschillende vaderlanden en geen enkele morele compensatie gekregen.  Ook geen lintje.  Alles in haar leven is net altijd te laat gekomen. Mijn zus Annamarie (°Aardenburg 1953, in 1973 gehuwd met Philip Keijmel uit Breskens en nu woonachtig in Vlissingen) was uiteraard te jong om volledig in te springen.  Per 1 mei 1997 werd in Nederland de dienstplicht opgeschort.  In België was dat al gebeurd in 1994.  Dus ook in West-Zeeuws-Vlaanderen waren er slachtoffers van de gedwongen opkomst en de Koude Oorlog.  Maar ik haast me om één en ander te relativeren; ik verkeer nog steeds in goede gezondheid en lijd geen honger en kou.  Ben ik nu Vlaming, Nederlander of Zeeuw ?  Laten we het zo zeggen: tijdens de Tour de France supporter ik voor Johnny Hoogerland.

De archeologische microbe had me echter zo te pakken dat ik alsnog besloot om archeologie te gaan studeren aan de Rijksuniversiteit Gent.  Onnodig te zeggen dat dit vlot verliep dankzij mijn vorming bij Jan van Hinte en de beschikking die ik had over zijn gespecialiseerde bibliotheek.  Mijn scriptie uit 1970 handelde over de beschilderde grafkelders in Vlaanderen, zeg maar vooral de graffresco’s uit de St.Baafskerk van Aardenburg.  Het was voor Jan van Hinte, die overleed op 18 april 1983 op 87-jarige leeftijd, een grote voldoening dat te kunnen meemaken.  Toen onze zoon geboren werd op 28 maart 1975 werd hij, op voorstel van zijn moeder, Jan-Willem genoemd, een verwijzing naar Jan van Hinte en mezelf.  Jan Dezutter, geboren in Brugge, woont en werkt in België en heet nu gewoon Jan.  Jan-Willem klinkt te Hollands en is nadelig al vanaf het eerste contact.  Wat moet dat zijn wanneer je Mohammed of Ali heet ?  En Van Hinte gaf mij ook een groot geschenk.  Hij deed me de twee delen van het basiswerk Historische Geografie van Westelijk Zeeuws-Vlaanderen (Assen,1955 en 1958) van dr. M.K.E. Gottschalck cadeau.  De betreurde Willy Wintein (+2011) leverde jaren later een knappe serie aanvullingen in ons Tijd/Schrift.  Ik denk hierbij ook aan de kaart van André Bauwens en Willy Wintein over de vorming van het polderlandschap in West-Zeeuws-Vlaanderen, uitgegeven door de Heemkundige Kring in 2007.  Die kaart werd bijzonder duidelijk uitgewerkt door ons huidig bestuurs-en redactielid J. Janssens uit Aardenburg.

En ik had geluk.  Ik vond onmiddellijk passend werk.  In 1971-1972 begon ik als wetenschappelijk medewerker in het Centrum voor Kunst en Cultuur van de Stad Gent.  Van 1973 tot 2007 was ik onafgebroken conservator bij de Stedelijke Musea van Brugge, waar ik het Stedelijk Museum voor Volkskunde kon uitbouwen tot een volwaardig museum en menigmaal als gastheer mocht fungeren voor gemeentebesturen uit West-Zeeuws-Vlaanderen.  Maar nu komen er nieuwe uitdagingen: wat als opa achter het stuur een gevaar wordt ?  Toch kan ik het niet nalaten mijn grote waardering uit te spreken voor de realisatie van het Streekmuseum in IJzendijke, Het Bolwerk.  Museum voor de Staats-Spaanse Linies.  In de marge herinner ik er aan dat het Zeeuws Museum in Middelburg zopas op 15 oktober j.l. (2011) haar 50-jarig jubileum vierde.  We verkeren dus in goed gezelschap.

In het rijtje van de grote voorbeelden ontbreekt nog één coryfee en dat is Georges van Vooren (+1996).  Daarvan was men zich voldoende bewust in de Heemkundige Kring en tijdens het voorzitterschap van A.C. Goossens verscheen in 1995, in de reeks Bijdragen, het rijk gestoffeerde Liber Amicorum onder de titel “Geleefde tijd”.  Daarin kan men kennis nemen van zijn rijk gevulde bibliografie.  Georges was sterk geëngageerd als bestuurslid van de Heemkundige Kring van het Meetjesland (Eeklo) en hun ijzersterke publicatie Appeltjes van het Meetjesland.  Nu is het Arco Willeboordse die daar een sterke positie inneemt en West-Zeeuws-Vlaanderen op de kaart zet.

Arco en André vroegen mij ook een paar maal om mee te werken aan een tentoonstellingsproject in het museum van Aardenburg.

Mijn genegenheid voor Georges is gebleven over de grenzen van de eeuwigheid.  Hij ligt begraven op het R.K. kerkhof van Aardenburg, vlak bij het graf van mijn ouders (beiden overleden in 1998).  Symbolisch breng ik hem iedere keer een groet door een flinke scheut water te geven aan de bloemen op zijn graf.  Wellicht schets ik hier een te gunstig beeld van mijzelf en daarom vertel ik er bij dat zich in die omgeving ook het graf bevindt van Odiel Spinnewijn.  Meester Spinnewijn was mijn onderwijzer in de 3de en 4de klas van de lagere school (nu noemt men dat de basisschool) en hij heeft mij gedurende die twee jaar voortdurend gepest.  Met even groot verdriet passeer ik elke keer zijn graf omdat ik niet wil aannemen dat zijn toenmalig gedrag behoorde tot de normale pedagogische tijdsgeest.

Op 1 januari 2003 zijn de zeven gemeenten in Zeeuws-Vlaanderen samengevoegd tot drie nieuwe gemeenten. (Sluis, Terneuzen en Hulst).  In de Recreatiekrant Zeeland van 13 juli 2011 staat op p. 32 de toeristische kaart van Zeeland afgebeeld maar Zeeuws-Vlaanderen wordt niet afgebeeld.  Dat stoorde mij mateloos.  Nog altijd achtergebleven gebied; na de oorlog deportatiegebied voor oud NSB’ers, die leraar Duits en Nederlands werden op onze openbare middelbare scholen.  Zijn er nog dingen buiten de honger in de wereld en de oorlog in Afghanistan die me boos kunnen maken ?  Jazeker.  Bij een recente wandeling door het “Driebekje” (een lange wandelzone van de Vleeschouwerstraat naar de Herenweg in Aardenburg) zag ik geen enkele verwijzing meer naar die naam.  Er stond nu een bordje “Wallenroute”.  Een mooi toponiem verdween door de onkunde van bestuurders die geen voeling meer hebben met de plaatselijke geschiedenis.  Het wordt trouwens “Triebekje” uitgesproken maar we kunnen ons verzoenen met een naambordje aan de ingang van de weg met de omschrijving “Driebekje” dat alsnog over enige tijd kan aangebracht worden.  Ook dat behoort tot de essentie van de heemkunde.  Onnodig te zeggen dat het “Driebekje” alleen maar kan bereikt worden door die stenen vlakte over te steken die in de plaats kwam van groen en een nu leegstaande vijver.  En dan te weten dat wonen aan het water, ook al is het maar een spuitende fontein, zoveel duurder is.  Die recente herschikking van de Markt is een complete miskleun.  Men heeft het dan ook nog eens bestaan om een waardevol bushokje (in het Nederlands “abri”) in jaren vijftig stijl, af te breken en te vervangen door banale nutsarchitectuur.  Op diezelfde Markt staat de gedenknaald voor G. Vorsterman van Oyen.  Er werd sinds de onthulling (op 5 aug.1920) nauwlettend toegezien op een belangrijk detail: zijn brilletje in metaal aangebracht op het reliëfportret.  Al vele jaren staat hij daar nu zonder bril. Ontwerpers die niet geadviseerd worden door lokale heemkundigen gaan aan dergelijke details voorbij.  Systematisch detailverlies is één van de grootste euvels der monumentenzorg.  Ook in zelfverklaarde kunststeden als Brugge !

We trekken hier niet alleen aan de alarmbel omwille van ogenschijnlijk futiele zaken.  Er zijn verontrustende andere zaken te melden.  Het dorpsgezicht van Sint Anna ter Muiden werd een paar jaar geleden ernstig verstoord door de herbouw van een hoekwoning die herrees in een oversized volume.  Dat is een algemene ziekte: uit hebzucht bouwt men te hoog.  In een gemeente die zijn stadhuisje verkoopt aan een particulier kan men zulke verminkingen verwachten.  Het historisch onderzoek over Sint Anna ter Muiden daarentegen laat niet te wensen over.  Daarvoor verwijs ik naar de prachtige website www.sintannatermuiden.nl, een initiatief van Marianne Gossije, Yvette Hoitink en Els Marijnissen.  Misschien kan hier overwogen worden om nauwer samen te werken met de Heemkundige Kring West-Zeeuws-Vlaanderen en dan bedoel ik uiteraard in beide richtingen.  Het pijnpunt in de gemeente Sluis blijft vooral de monumentenzorg dat te veel wordt overgelaten aan bevoegde instanties van buiten de provincie, die geen gevoel hebben voor organisch gegroeide lokale accenten.

De oorspronkelijke gemeente Sluis is in 1880 vergroot met de gemeente Sint-Anna ter Muiden en met de gemeente Heille, in 1970 kwam daar Retranchement bij, voor sommige buitenlanders “Retranchement” (Fr.), voor ons gewoon “Truzemènt”.  In 1995 ontstond de nieuwe gemeente Sluis-Aardenburg maar door de samengevoegde gemeenten Oostburg en Sluis-Aardenburg ontstond in 2003 de huidige gemeente Sluis die geheel West-Zeeuws-Vlaanderen omvat.  De “Windmoakers” en de Kikkers werden allemaal “Koaispugers” of “Kaole Jakkers”.  Maar eerlijk gezegd vind ik “Stoepschitters” (Kezand) en “Glaozenzêêkers” (Waterlandkerkje) ook wel mooi.  Wie het schoentje past trekke het aan maar ik ben wel zeker dat het nu niet meer past bij de demografie en de psychologie van West-Zeeuws-Vlaanderen.  Hoe kun je nu een “oender” zijn wanneer je niet geboren bent in Sinte Pier ? Wel kunnen we hier in de Groe nog altijd lekkere papkoeken eten, in feite heten ze “paptoarten”, rond van vorm en gegeten met bruine suiker

De Nederlands Hervormde Kerk van Groede, waar wij ons thans bevinden, behoort tot de Vlaamse Hallenkerken.  Vanaf het begin van de 14de eeuw werden in het Vlaamse kustgebied veel van dergelijke kerken gebouwd.  Het is dus een mooi voorbeeld van Vlaamse architectuur op Zeeuwse bodem.  Het valt nochtans eenvoudig te verklaren: Groede behoorde tot het Graafschap Vlaanderen zo goed als de rest van West-Zeeuws-Vlaanderen dat pas in 1604, door de verovering van Aardenburg en Sluis door Prins Maurits, Staats-Vlaanderen werd.  De controle over de haven van Antwerpen kwam dichterbij. We gaan hier verder geen geschiedenisles geven en slaan de Franse Tijd (1795-1814), het Verenigd Koninkrijk (1815-1830) en het ontstaan van de provincie Zeeland in 1814 over.  Er is dus weer een feest in zicht in 2014: 200 jaar Zeeuws-Vlaanderen.  In Vlaanderen zal dat toch wel onopgemerkt voorbij gaan: wij herdenken dan het uitbreken van de W.O. I., de bloedigste episode uit de geschiedenis van de 20ste eeuw.  Een historicus moet altijd op zoek zijn naar de waarheid.  Groede bleef nog onder water staan van 1583 tot 1613.  Tijdens de Tachtigjarige Oorlog dachten de Staten immers de Spanjaarden te verdrijven door alles onder water te zetten.

Toch bevind ik mij in deze kerk op gevaarlijk terrein: hier kan gelijktijdig zowel het burgerlijk huwelijk als het kerkelijk huwelijk voltrokken worden.  Ik roem de wijze waarop de restauratie verliep.  Het is een mooi voorbeeld van vernieuwen zonder te vernietigen.  Maar laten we niet te enthousiast worden, je hoeft hier maar de kerk uit te gaan om te zien hoe een straat verder, in de Slijkstraat, het project “Het Vlaemsche Erfgoed” aan het wegzakken is.

Groede bezit ook de enige Lutherse kerk in Zeeuws-Vlaanderen.  Salzburger Lutheranen startten in 1741 met behulp van de Lutherse kerk van Amsterdam dit bedehuis.  Het is nu een tentoonstellingsruimte.  De voormalige St.Bavokerk of katholieke kerk in de Schuitvlotstraat werd verbouwd tot een Bed & Breakfast.  Wat de herbestemming van voormalige kerken betreft staat Nederland alleszins verder dan Vlaanderen.  In Vlaanderen reageert men te verkrampt en vermoedt men achter ieder redelijk voorstel een daad van antiklerikalisme.

Er zijn geen noemenswaardige grensgeschillen tussen Zeeland en Vlaanderen.  Er is soms een grenspaal vermist maar die komt dan netjes gerestaureerd weer terug en komt dan op een betonplaat te staan zodat hij niet meer kan verzakken.  Zeeland kreeg de klei en Vlaanderen het zand.  Latere bodemkartering heeft dit uitgewezen.  Daardoor is er aan weerszijden van de staatkundige grens ook een verschil in de landbouwteelten.  Maar we beklagen het niet: wij beschikken om die reden over zulke prachtige rododendrons !

Intern werd er in West-Zeeuws-Vlaanderen wel merkwaardig gegoocheld tussen West en Oost.  Biervliet behoort nu tot de gemeente Terneuzen om de industrie te dienen maar in de harten van de mensen is Biervliet West-Zeeuws-Vlaams gebleven.  Die misdaad tegen de misselijkheid gebeurde reeds in 1970.  De DOW (Dow-Chemical, Terneuzen) heeft een speciale werknemer in dienst om de broedende vogeltjes uit de schouwpijpen te halen.  Over propaganda gesproken !  Op weg naar IJzendijke zien we plots dat Turkeye nu ook tot Sluis behoort.  Dat is een onverhoopte expansie.

Alles verandert en wij veranderen mee

De Griekse wijsgeer Heraclitus (540-480 v.o.t.) wist het al: “Niets duurt voort behalve verandering”.

De tijd van “Joantje” is definitief voorbij.  Twintig keer werd dit toneel van het landelijk leven rond 1900, geschreven door Cor Schyve, in 1963 en begin 1964 opgevoerd in het Ledeltheater in Oostburg. Zelf gingen we niet één keer maar twee keer kijken.  In 1995 gaf de Heemkundige Kring   een prachtig fotoboek uit: “Oscar de Milliano fotografeert West-Zeeuws-Vlaanderen 1950-1980”.  Ook dit is verleden tijd.  De maatschappij is geseculariseerd en we doen ons best om een mogelijk reveil tegen te gaan.  We willen niet meer terug naar “ die goede oude tijd”.  Technofobie brengt het trekpaard niet terug; technologie valt niet tegen te houden.

We werken nu op onze personal computer en mailen.  Brieven worden er niet meer geschreven en de typmachine werd opgeborgen.  We hebben het nu over surfen op het internet en we staan op sociale netwerken zoals Facebook en Hyves.  Er is in Nederland geen enkel postkantoor meer.  De PTT- Post, Telegraaf, Telefoon is bijna voltooid verleden tijd.  Het mobiele bellen lijkt meer op een verslaving dan op een efficiënt communicatiemiddel.  We gebruiken de gsm om te telefoneren en te fotograferen.  Wie niet weet wat twitteren is of wat een smartphone allemaal kan, is niet van deze tijd.  Google Street View kijkt bij u in de huiskamer.  Laptops en tablets kunnen overal mee naar toe.  Draagbaar en flinterdun.  Over tien jaar zullen we vrijwillig onze privacy opgegeven onder druk van de omstandigheden.  Dan zal het gedaan zijn met het onherkenbaar maken van gezichten en nummerplaten.  We zijn wereldwijd met elkaar verbonden ook in de buurtschappen Bakkersdam (2 km ten zuiden van Oostburg), de Biezen (ten oosten van Eede) en Boerenhol (gelegen tussen Breskens en Groede), maar ook in Nummer Eén (tussen Breskens en Hoofdplaat), Plakkebord (ten oosten van het Eiland en ten Zuiden van Waterlandkerkje), Sasput (tussen Schoondijke en Hoofdplaat; daar kwamen de Salzburgers aan land) en Slijkplaat (bij Hoofdplaat).  Dit geldt voor de lokale bewoners maar ook voor de Duitsers die daar verblijven in hun vakantiewoningen.  Super snel en draadloos zijn de nieuwe ordewoorden.

Erfgoed en economie

Het cultuurbeleid van het huidige kabinet staat in het teken van bezuinigingen met als kop van jut Staatssecretaris Halbe Zijlstra.  Het valt te hopen dat dit slechte voorbeeld niet zal gevolgd worden door de provincies en de gemeentebesturen.  Men moet er voldoende van doordrongen zijn dat erfgoedzorg ook zijn directe weerslag heeft op de economie.  Sluis en Hulst floreren als winkelcentra dank zij de aantrekkingskracht van een verzorgde erfgoedomgeving.  Hetzelfde geldt natuurlijk voor Middelburg en Veere.  Het economisch belang van erfgoed weerspiegelt zich zelfs in de prijs van de huizen en de daaraan gekoppelde onroerende voorheffing.  In Nederland noemt men dat de onroerendzaakbelasting.  Er is een maatschappelijk draagvlak voor erfgoedbeheer waartoe ik ook de landschapszorg reken.  Lokaal en regionaal blijft de Heemkundige Kring West-Zeeuws-Vlaanderen een belangrijke speler in het veld en het zou van kortzichtigheid getuigen om dit vergaren van kennis en informatie af te schilderen als “een linkse hobby”.  Het is een belediging voor de erfgoedorganisaties en de vele vrijwilligers.  Tot slot wil ik nog voor iets waarschuwen.  De vastgoedsector ligt altijd op de loer als een struikrover in de bosjes.  Ik wik nu mijn woorden maar ik zal u precies vertellen wat ik weet omdat één van die Knokse vastgoedmakelaars werd gearresteerd waardoor ik mij kan baseren op een gerechtelijk dossier.  Het machtige vastgoedbedrijf “Compagnie du Zoute” uit Knokke gaat nu zijn geluk beproeven in het Franse Hardelot en het ons zo vertrouwde Cadzand.  In Knokke vinden ze immers geen bouwgronden meer.  Wees maar zeker dat de projectontwikkelaars in Knokke-Heist, die de Zwingeul deelt met Cadzand, dit gebied beschouwen als hun natuurlijke achtertuin en speeltuin, de reservegrond die nog moet ontwikkeld worden.  Ze gaan die “Ollanders” eens leren hoe het moet.

De gemeente Sluis heeft onvoldoende geld maar de “Compagnie” beschikt over een eigen vermogen van 60 miljoen euro.  Heel wat bouwprojecten waren omstreden wegens belangenvermenging en in 2006 werd zowaar de directeur gearresteerd en doorverwezen naar de Correctionele Rechtbank wegens omkoping.  Er vonden ook huiszoekingen plaats.  Nu hebben ze hun oog laten vallen op Cadzand en werd een nieuwe NV opgericht naar Nederlands recht.  Ze komen er aan.  In Cadzand voorziet men flats van 200.000 tot 700.000 euro. Dat zijn in hun ogen “betaalbare woningen”.  Het appartementencomplex “Duinhof” is trouwens al af en een groot deel is al verkocht.  Nu is Nederland niet onbekend met de term “bouwfraude”, maar het zou toch ernstig te betreuren zijn indien de groene buffer tussen de haven van Zeebrugge en de Kanaalzone zou opgeofferd worden omwille van een zak zilverlingen op een bedje van zeekraal.  Er bestaat immers ook een verband tussen duur wonen en topgastronomie.  Het is dus een waarschuwing voor de toekomst want bouwen valt nooit stil.  Hier gaat de vergelijking met de wapenindustrie op.  Het is het verzekeren van tewerkstelling door het rusteloos zoeken naar nieuwe projecten.  Dat houdt enkel op wanneer het volgestouwd is.  De Spaanse Costa del Sol is hiervan het beste voorbeeld.

We zeggen het zonder defaitisme maar heemkundigen moeten dagelijks vechten tegen projectontwikkelaars en slopershanden.  Niets is blijvend verworven maar er ontstaat ook steeds nieuw erfgoed.  Het gaat hierbij niet alleen om historische waarheid maar ook om het in stand houden van bepaalde mythes die evenzeer behoren tot de cultuurbeleving.

Het gaat er niet om of het waar is maar wel of het beeldbepalend is voor de omgeving.

Tot slot, mevrouw de voorzitter, dames en heren, wens ik het bestuur van de Heemkundige Kring West-Zeeuws-Vlaanderen te feliciteren met het Halfeeuwfeest.  Samenwerking met het Zeeuws Archief, de Zeeuwse Bibliotheek, de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland (SCEZ) en Omroep Zeeland ligt voor de hand.  De pers kan hier ook een belangrijke rol spelen en niet in het minst de Provinciaal Zeeuwse Courant (PCZ), door het uitvoeren van integere onderzoeksjournalistiek.  Maar laat de Heemkundige Kring West-Zeeuws-Vlaanderen in eigen regio toch maar het voortouw nemen in blijvende waakzaamheid.  Het dubbel checken laten we graag over aan de pers.  Dat zou uiteindelijk moeten leiden tot de aanstelling van een cultuurconsulent bij de gemeente Sluis die bindende adviezen kan uitbrengen bij de verkozen bestuurders en de benoemde burgemeester.  Heemkundigen zijn geen wereldvreemde “geitenwollensokkenbreiers” maar realiteitsvolle mensen met ondernemerszin.

(Tekst van de feestrede uitgesproken door drs. Willy Dezutter, ere-conservator van de Stedelijke Musea te Brugge, op de viering van 50 jaar Heemkundige Kring West-Zeeuws-Vlaanderen (1961-2011) in de Nederlands Hervormde Kerk van Groede op 26 november 2011)

Poer en zaed

Het assortiment van de kruidenierswinkel in de 19de eeuw

In het Stedelijk Museum voor Volkskunde van Brugge hangt in de gereconstrueerde kruidenierswinkel een origineel uithangbord met de tekst “Poer en Zaed”.  Het hoorde bij de inboedel van een kruidenierswinkel uit de Langestraat, daterend uit het eind van de 19de eeuw.  Bezoekers en museumgidsen wisten zich geen raad met de betekenis van deze tekst.

Bij “poer” dacht men aan “poeder” (al of niet medicinaal) en bij “zaed” aan tuinzaden.  Men moest ook geen ziekelijke geest zijn om te denken aan zaadcellen/geslachtscellen en in combinatie met poer leverde dat een mooi verhaal op.  Wellicht dacht men te veel aan de volkswijsheid “huwbare dochters en verse vis bewaren niet lang”.  Alleen kon men toen (en nu nog niet) voor kunstmatige inseminatie terecht in de kruidenierswinkel.

Dit uithangbord (intern aangebracht in de winkel en niet aan de buitengevel) verwijst echter naar buskruit en schiethagel.  Hagel in de betekenis van gegoten loden korrels waarmee men schiet.  Men zou het ook jachthagel kunnen noemen.

Jacobus Landwehr (afkomstig uit Pruisen) opende in Eeklo een winkel in jachtbenodigdheden en paraplu’s.  In de Gazette van Eecloo van 12 oktober 1873 noemde hij zich: “de eenige agent voor België van de Vereenigde Rijnsche Poerfabrieken te Keulen met feestpoer, capsullen, cartouchen en schietlood”.  De “Gazette van Eecloo en het District” werd gesticht in 1867.

Het schietlood is de jachthagel en het feestpoer kennen we van het gebruik om naar aanleiding van een huwelijk vreugdesalvo’s te laten weerklinken.

Kanonnetjes

Meestal gebeurde dat met speciale kanonnetjes bij de ouderlijke woning van de bruid op de vooravond van het kerkelijk huwelijk.  Het kan ook dat dit schieten herhaald werd bij het vertrek naar het gemeentehuis of wel bij het vertrek naar de kerk (1).  De beste studie over de (toen actuele) huwelijksgebruiken in Vlaanderen blijft het systematisch onderzoek van Prof. St. Top (KUL) die tussen 1977 en 1988 empirisch onderzoek liet uitvoeren en de gedeeltelijke resultaten samenbracht onder de titel “Aspecten van de hedendaagse huwelijksgebruiken in Vlaanderen” in de onvolprezen catalogus “Verliefd, verloofd, getrouwd“ (2).

Daaruit blijkt dat het schieten in de provincie Antwerpen het best bewaard bleef (58%) gevolgd door Oost-Vlaanderen (29%) en Brabant (27%).  In West-Vlaanderen gebeurt het slechts uitzonderlijk (13%) en in Limburg is het praktisch onbestaande (0,6%).

Het kanon met kruit of poer (“bussen”) heeft om veiligheidsredenen nu meestal plaats gemaakt voor een huwelijkskanon dat confetti afschiet.  Men kan ook een gaskanonnetje huren.  Het is een feestartikel geworden dat verkrijgbaar is in de feestwinkel of besteld kan worden via de webwinkel.  Voor de casus Groot-Izegem bestaat er een aparte beschrijving (3).

Het schieten werd niet als een overtreding beschouwd maar men diende wel voorafgaande toelating te vragen (burenlawaai) aan de politiecommissaris en het mocht enkel op werkdagen tussen 19.00 en 20.00 u.  De schutters werden meestal getrakteerd op bier.  Meer en meer volkskundige gebruiken geraken in onbruik omwille van veiligheidsredenen.

Het in oude melkbussen tot ontploffing brengen van carbidgassen is in onbruik geraakt wegens het gevaar en de geluidsoverlast veroorzaakt door de harde knal.  Het is ook normaal dat gebruiken veranderen en dat geldt net zo goed voor huwelijksgebruiken (4).  Bij vreugdeschoten tijdens een bruiloft in Koeweit werd in augustus van 2012 de bruidegom per ongeluk in de rug geschoten.  De autoriteiten werken nu aan een plan om vreugdeschoten, afgevuurd door een geweer, tijdens bruiloften te verbieden (5).  In veel Arabische landen bestaat het gebruik om een overwinning te vieren door het afvuren van geweersalvo’s.  In Tripoli (Libië) werden zo 60 personen gewond (6).  De veiligheid dicteert de volksgebruiken.  Er kan bij ons geen enkele kerstboomverbranding plaatsvinden zonder strenge veiligheidsvoorwaarden, waaronder de aanwezigheid van een brandweerman.

Verschuiving in assortiment

Tegenwoordig treft men visbereidingen aan bij de slager en voor het aankopen van kaas hoeft men niet meer naar de zuivelwinkel, want zowel de slager als de bakker verkoopt tegenwoordig boter, kaas, eieren en melk.  De melk zit in een plastic fles (PET-flessen) of nog eerder is het een kartonnen verpakking (tetrabrik).  De glazen fles (liefst zonder statiegeld!) is een uitzondering geworden.  Dit wegwerpplastic wordt gescheiden ingezameld en daarna versnipperd om nieuwe te maken, omdat het goedkoper is dan glazen retourflessen schoon te maken.

De buurtwinkel heeft het moeilijk om voort te bestaan en in de supermarkt krijgt men keuzestress.  De ambulante handel (een bakker die brood aan huis bezorgt) viel compleet stil.  Maar ook vroeger vonden dergelijke aanpassingen plaats.  De weg naar de consument liep in de 17de en de 18de eeuw nog via de groothandel en kwam rechtstreeks van de fabrikant.  Denken we maar aan de zoutzieder en zeepzieder, de olieslager, kaarsenmaker, azijnmaker, mosterdmaker, e.d.

Hier vindt u de tekst van een advertentie van een handelaar (dikwijls negociant genoemd) uit Brugge, die publiciteit maakte in “Rond den Heerd” van 1880:

“Jules Vercruysse-De Graeve, Vlamingstraat 54.  Handel in ’t groot en ’t klein van Drogeries, fijne specerien, kruidenierswaren, gestampte en ongestampte olieverven, borstels voor schilders, spongien, zeemvellen.  Artikels om stoffen in alle tinten te verwen volgens nieuwe stelsels.  Wierook die de kerkornamenten niet zwart maakt”.

De leiding van het tijdschrift “Rond den Heerd” (in 1865 gesticht door Guido Gezelle en James Weale) berustte sinds eind 1871 bij Adolf Duclos (1841-1925; “Rond den Heerd” bleef verschijnen tot in 1902).  In dit katholieke gezinsblad, met een R.-K. priester als hoofdredacteur, kon dus gemakkelijk reclame gemaakt worden voor de nieuwste soort wierook !

De luciferproductie verdrong de oude vuurslagen, tondeldozen en zwavelstokjes.  De stearinekaarsen verdrongen de vetkaarsen, enz. (7).  Er vielen soorten weg en er kwamen nieuwe in de plaats.  Daarnaast was er ook een verschuiving naar de apotheek; de meeste geneesmiddelen kwamen daarvoor in aanmerking (8).

Het kruideniersbedrijf zag er in de 19de en eerste kwart van de 20ste eeuw geheel anders uit.  De droge haring stond te koop naast de petroleum.  Op de toonbank stond de koperen weegschaal en de winkelkoffiemolen.  En het meest typisch van al waren de papieren zakken want alles werd nog uitgewogen.

Porseleinkaarten en almanakken 

Een studie van de populaire porseleinkaarten (publiciteitsgrafiek, litho’s met hoogtepunt van de productie tussen 1840-1860) en een analyse van de almanakken zou al die verschuivingen en merkwaardige beroepen en producten aan het licht kunnen brengen.  De porseleinkaarten, als veelkleurige lithografie, richtte zich op de burgerij uit het midden van de 19de eeuw.  In die tijd bestond het ambachtsleven en de industrie nog parallel naast elkaar.  Deze vorm van reclame situeerde zich nog in de sfeer van het aanbieden van diensten en stond nog ver weg van de agressieve merkreclame.  Die ontstond pas omstreeks 1880 met de opkomst van de chromotypografie.  Voor de almanakken denken we vooral aan de “Almanach der Provincie van West-Vlaenderen en Wegwijzer der stad Brugge”.  In 1843 verandert de titel in “Provinciale Wegwijzer van West-Vlaenderen en bijzonderlijk der stad Brugge”.  Het napluizen van het Woordenboek der Nederlandse Taal (het WNT) zal dan weer taalkundige resultaten opleveren (9).  Zowel poer als zaad worden behandeld in het WNT.  Via het lemma poeder zal men dan vlug leren dat het Vlaamse poer gelijk staat aan buskruit en als naam alleen nog gebruikt wordt in de zuidelijke dialecten (vgl. poedermaker = buskruitmaker).

Er is dus werk genoeg aan de (kruideniers)winkel.

Willy Dezutter

  1. Ludo Jacobs, Rituelen voor en na het huwelijk.  In: Verliefd, Verloofd, Getrouwd.  ALSK-Galerij, Brussel, 1988, p. 62-63 en vgl. “het afschieten van bussen” in: Gabriel Celis, De Folklore, Antwerpen, 1925, p. 32 en in het bekende werk van K.C. Peeters, Eigen Aard, Antwerpen (4de uitgave), 1975, p.401.  Ook in Wallonië kende men het afschieten van de “tchamps” of “camps” (donderbussen).  Zie: A.Doppagne e.a., Aspecten van het Volksleven in Europa. Geografische spreiding van gebruiken rond het huwelijk. 1975, 38 pp.  Vooral p. 8. Voor Nederland vonden we geen verwijzingen naar donderbussen.  Zie: J.L. de Jager, Volksgebruiken in Nederland. Een nieuwe kijk op tradities. Utrecht-Antwerpen,1981, p. 64-65.  Ook niet bij K. ter Laan, Van Goor’s Folkloristisch Woordenboek. Den Haag, 1974, p. 158 over huwelijksgebruiken. Donderbussen (meestal zelf gemaakt) worden in Nederland wel gebruikt op oudejaarsavond.  We merken terloops op dat in België de taalgrens geen barrière vormt voor de volksgebruiken.  Voor vuurwerkmakers in West-Vlaanderen, zie: Lucien Van Acker, Vuurwerkmakers in West-Vlaanderen, Biekorf, 112 (2012), p. 255-258.
  2. Stefaan Top, Aspecten van hedendaagse huwelijksgebruiken in Vlaanderen.  In: Verliefd, Verloofd, Getrouwd. a.w. p. 59 -84.  Dit onderzoek werd uitgebreid tot 1994.  Zie: S. Top, Trouwen in Vlaanderen: enkele resultaten van empirisch onderzoek (1977-1994).  Volkskunde. Driemaandelijks tijdschrift voor de studie van het volksleven. 97, (1996), 2, p.110-13.
  3. Christine Desmet, Een vergelijking tussen het wettelijk en het kerkelijk huwelijk in Groot-Izegem anno 1982.  In: ’t Beertje. Volkskundige almanak 1987. Brugge, 1986, p. 49-59, vooral p. 56-57.
  4. Volkscultuur Magazine, jg.1, nr .2, 2006, p.21, over veranderingen in huwelijksfeesten.  Die veranderingen doen zich trouwens voor in alle domeinen.  Zie bijv. René Haeseryn, Nieuwe tendensen in de Vlaamse gebruiken omtrent geboorte en doop.  In: Liber Amicorum Jozef Van Haver.  Brussel, 1991, p. 185-197.  Om de tien jaar zou zo’n onderzoek moeten bijgesteld worden.  Op het vlak van elektronica is de omloopsnelheid dikwijls minder dan een jaar.  Kleinkinderen spelen nu videogames op de derde generatie iPad (tabletcomputer).  Ze spelen in ieder geval niet meer met de draaitol ! 
  5. Le Figaro van 22.8.2012. 
  6. You Tube, 23.10.2011. 
  7. F.L. van Muiswinkel en J.C. Berk, Het kruideniersbedrijf.  Een studie over het kruideniersbedrijf in Nederland.  Amsterdam,1951, p. 78.  Vooral C.D. Jongman, Het kruideniersbedrijf na ca. 1800, in: Van Muiswinkel en Berk, a.w. p. 76-116 met ook aandacht voor de gescheiden ontwikkeling tussen stad en platteland (levensmiddelenvoorziening door opbrengst van eigen grond).
  8. Guy Gilias, Het Winckelbouck van het Sint-Janshospitaal ontcijferd.  In: Musea Brugge. Museumbulletin, 32, 2012, 3, p. 4-8.  Het betreft het Sint-Janshospitaal in Brugge.  Dit receptenboek loopt over de periode 1751-1823.
  9. D.Geirnaert, Honderd Biekorfjaargangen en het WNT.  Biekorf, jg.100 (2000), p.316-334.

Zeven schilderijen van Jan Garemijn

Op 19 augustus 1901 schreef Séraphin De Rijcker vanuit Antwerpen (Van Schoonebekestraat 41) een brief naar het Brugse stadsbestuur (S.A.B. Modern Archief. Beaux Arts nr. XIII b/142).  In deze brief liet hij het College van Burgemeester en Schepenen weten dat hij en zijn zusters (die in Brugge aan de Speelmansrei woonden) zeven schilderijen van Jan Garemijn te koop stelden.  Séraphin De Rijcker was de zoon van Léon-Jean De Rijcker (Blankenberge 25 juni 1819 – Brugge 5 februari 1878) en van Louise Landrien (Duinkerke 1 januari 1827 – Brussel 27 november 1893), die in Brugge in het huis “In de Naelde” in de Zuidzandstraat 39 een handelszaak openhielden.  Séraphin werd er geboren op 27 september 1855.  Het gezin telde drie zonen, Jules, Séraphin en Gustave, en drie dochters Eugénie, Jeanne en Louise.  Zoals zijn broers Jules en Gustave bezocht Séraphin het Koninklijk Atheneum van zijn geboortestad.

Maar in 1901 vinden we hem terug als zakenman in Antwerpen.  In zijn brief vraagt hij of de Stad Brugge interesse heeft in de aankoop van de schilderijen.  “Ils sont en bon état et ornent une chambre de la maison no. 39, rue du Sablon « In de Naelde » à Bruges.  Cette maison a été acquise par Mr. Em. Kiere-Schotte; toutefois les tableaux nous restent et nous voudrions les vendre… “.  Van het stadsbestuur kreeg hij een negatief antwoord, “dat de stad in deze aankoop niet geïnteresseerd was, gezien de geringe kunstwaarde van deze salonschilderingen”.  Dit antwoord van het stadsbestuur is niet zo verwonderlijk want in 1901 bestond er niet de minste belangstelling voor het werk van de Brugse kunstschilder Jan-Antoon Garemijn en voor de salonkunst van de 18de eeuw.  Die belangstelling zal maar pas op gang gebracht worden door de geslaagde tentoonstelling in de zomer van 1955, met werk van drie Brugse meesters uit de 18de eeuw: Jan Garemijn, Hendrik Pulinx en Pieter Pepers.  Voor deze tentoonstelling schreef toenmalig conservator A. Janssens de Bisthoven een wetenschappelijke en historische catalogus (A. Janssens de Bisthoven, De schilder Jan Garemijn (1712-1799) in: Drie Vlaamse Meesters van de XVIII eeuw, Brugge, 1955, pp. 13-68).  Pas in 1954, bij het aantreden van A. Janssens de Bisthoven (1915-1999), werd het museumwezen in Brugge geprofessionaliseerd en velen zullen verbaasd opkijken wanneer ik er aan herinner dat de Dienst Stedelijke Musea pas in 1972 werd opgericht.  In 1995 noemde de kunsthistoricus Dominiek Dendooven kunstschilder Jan Garemijn “een eminent kunstenaar, rijk getalenteerd en veelzijdig” (Brugs Ommeland,1995, 2, p. 76).  Van 8.12.1999 tot 16.01.2000 was er een tentoonstelling in de Garemijnzaal (Stadshallen) onder de titel “Jan Antoon Garemijn 1799-1999. Geen dag zonder lijn”.  Daarin werd herdacht dat het tweehonderd jaar geleden was dat de kunstenaar overleed.  De tentoonstelling toonde vooral tekeningen en er werd niet eens een catalogus aangemaakt (Jaarboek Stedelijke Musea, Brugge 1997-1999, p.287).

Willy Dezutter