Tag Archives: Grootoosten van België

Afscheid van Jaak Fontier (1927-2017)

Het leven is eindig en de dood is onlosmakelijk verbonden met het leven.  Een leven lang dient men zich in te spannen om dat leven zinvol te maken.  Niettegenstaande de vaststelling dat de dood even essentieel is als het leven zelf, ervaren wij haar bijna altijd als absurd.  We worden geboren om te sterven, maar het is de kunst om de juiste levensfilosofie te vinden om te ontsnappen aan de absurditeit van het bestaan.  Jaak Fontier, die we hier gedenken, vond de oplossing in de zen-filosofie, die hij als vrijzinnig-humanist ook wist te concretiseren in de vrijmetselarij.  Zoiets is alleen mogelijk in de adogmatische vrijmetselarij van het Grootoosten van België waartoe hij behoorde. Deze strekking geeft alle ruimte aan de individuele opvattingen omdat het geen dogma’s oplegt of het denken onderwerpt. Men mag zich bewust zijn van zijn aanwezigheid in de kosmos maar men hoeft zich daarvoor niet irrationeel beginnen te gedragen.  In de stoïcijnse levenskunst is er geen plaats voor irrationele gedachten.  Over de zen-filosofie schreef Jaak in 1975 een goed boek onder de titel “Zen, maan en sterren” en zijn zen-teksten verschenen in 1977 in het tijdschrift “Yang”. Afwezigheid van vrees voor de dood en de goden werd ons al geleerd door de Griekse filosoof Epicurus (in de derde eeuw vóór onze tijdrekening), in zijn uitspraak “De dood gaat ons niets aan”, om te onderlijnen dat het leven belangrijk is om geleefd te worden. Uit de vrees voor de dood en de goden is de religie ontstaan en die komt onze gemoedsrust enkel verstoren.  Die onrust is geheel onnodig.  Het is onzinnig om de dood te vrezen want “zolang wij er zijn, is de dood er niet, en wanneer de dood gekomen is, zijn wij er niet meer” wist Epicurus.

Jaak Fontier, de kunstkenner

Jaak was een kunstkenner in de breedste zin van het woord.  Hij is vooral bekend geworden als kunstcriticus in het domein van de plastische kunsten, maar hij was ook een kenner van de dichter Hölderlin en schreef zelf gedichten.  Hij beoefende vooral het genre van de haiku’s.  Als kunstcriticus was hij een pionier van het ondersteunen van de avant-garde.  In Brugge was hij in 1956 medestichter van de legendarische culturele vereniging “Raaklijn”, waarvan hij nauwgezet het archief bijhield.  Tussen 1968-1974 hielp hij in Brugge bij het opzetten van de drie Triënnales die pas sinds kort een revival kennen.  Hij werd een onbetwiste kenner van de abstracte kunst en publiceerde een groot aantal monografieën over vooral geometrisch abstracte kunstenaars, zoals Luc Peire (1984), Gilbert Swimberghe (1997), Renaat Ramon (1997) e.a.  Hij wijdde ook een hoofdstuk aan Sylvère Declerck in de monografie die verscheen in 1998.  Jaak was ook zeer actief in het verenigingsleven.  We denken hier aan het Vermeylenfonds waar hij dit jaar nog publiceerde in het kwartaaltijdschrift; zijn rol in de Vereniging voor Westvlaamse Schrijvers waar hij enkele VWS-cahiers schreef en meewerkte aan het Lexicon van West-Vlaamse Kunstenaars.  We herinneren hem ook als de zeer loyale secretaris van de Vrienden van de Brugse Musea toen we als conservator constructief samenwerkten.  Ook de toegepaste kunst weerhield zijn aandacht.  We denken hier aan zijn boek over “Keramiek in Vlaanderen” over hedendaagse keramisten en hun werk.  Zijn veelzijdigheid en werkkracht is fenomenaal want men zou bijna vergeten dat hij ook een zeer gewaardeerde leerkracht was.  Zijn pedagogische kwaliteiten kwamen ook tot zijn recht in de talloze voordrachten die hij gaf.  Zijn zorgvuldigheid spreekt uit het feit dat hij in 2006 werkstukken en handschriften van zichzelf deponeerde in het Letterenhuis in Antwerpen.  Ik herinner hier aan een quote van Jaak: “Herinneringen aan doden verdringen die aan de levenden”. Die nuchterheid sprak ook uit zijn teksten.  Eén van de weinigen die op een verstaanbare wijze kon schrijven over kunst, ook abstracte kunst.  Rationaliteit als de grondslag voor niet-zweverige kunstbeschouwing.

Willy Dezutter, ereconservator Stedelijke Musea, Brugge (16.3.2017)

(tekst voorgedragen op de afscheidsplechtigheid van Jaak Fontier op 21 maart 2017 in de aula van het crematorium Blauwe Toren te Brugge)

Duitse veldloges tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) in Luik (1915-1918), Brussel (1915-1918) en Antwerpen (1918)

Terecht wordt steeds benadrukt dat de maçonnieke activiteiten tijdens de Eerste Wereldoorlog door het Duitse Gouvernement-Generaal in België nooit verboden werden in tegenstelling tot de bezetting in de Tweede Wereldoorlog.  De Duitse bezetters deden het tegenovergestelde: ze maakten er zelf veldloges bij.  Die militaire “Feldlogen” stonden los van de reeds op 30 oktober 1909 opgerichte werkplaats “Hansa”, een product van de “Duitse kolonie” in Antwerpen en plechtig geïnstalleerd op 24 april 1910 onder de obediëntie het Grootoosten van België (G.O.B.) (1).  Het was de eerste en enige Duitstalige Loge van het G.O.B. die op verzoek van Grootmeester-Nationaal Charles Magnette in 1919 van het tableau werd geschrapt.  Charles Magnette was van 1914 tot 1921 en van 1925 -tot 1927 Grootmeester van het G.O.B.  Al voor het uitbreken van de oorlog speelde hij een belangrijke pacificerende rol en tijdens de oorlog veroordeelde hij de gruwelijkheden van de vijand en de deportatie van landgenoten (2).

De anti-vrijmetselarij als bron

De “verradersgeschriften” van de 18de eeuw vormen een bron van kennis voor de ritualen van de vrijmetselarij, zoals de anti-maçonnieke Duitse literatuur uit de jaren dertig van de twintigste eeuw ons gegevens leveren over de veldloges in België, omdat de originele logearchieven niet bewaard bleven.  De Duitse propaganda zag het verlies van W.O. I als landverraad, een dolkstoot in de rug.  Dit zorgde voor een hetze tegen vrijmetselaars en natuurlijk ook de joden.  Het ontstaan en evolutie van de judeo-maçonnieke samenzweringstheorieën werd al voldoende beschreven (3).

Twee van dergelijke nazi-geschriften namen we onder de loep om meer te weten te komen over de militaire loges in België.  Het eerste is het werk van Gregor Schwartz-Bostunitsch, Die Freimaurerei. Ihr Ursprung, ihre Geheimnisse, ihr Wirken uitgegeven in Weimar in 1929, vijfde en gewijzigde druk 1938 en volgende (4).  Gregor Schwartz-Bostunitsch (1883-+onbekend) was van geboorte een Duits-Oekraïner die zich bezighield met het thema “Jüdisch-Bolschewistische Weltverschwörung” en die in 1944 SS-Standartenführer werd.

Een tweede auteur, die grondiger op het onderwerp ingaat, is Friedrich Hasselbacher, Volksverrat der Feldlogen im Weltkriege (Berlijn 1935, herdrukt en herzien tot in 1941) (5).

Deze virulente antivrijmetselaar was daarmee niet aan zijn proefstuk toe.  Al in 1934 verscheen zijn “Entlarvte Freimaurerei” dat uiteindelijk vier delen zou omvatten.

De veldloge “Zum Eisernen Kreuz” in Luik (1915-1918)

Op 7 augustus 1914 viel generaal Otto von Emmerich (1848-1915) Luik binnen.

Al vrij vlug zijn er contacten ontstaan tussen Duitse en Belgische vrijmetselaars.  Dit blijkt uit een “Feldpostkarte”, geschreven op 30 augustus 1914 en verzonden naar de Loge “Eleusis zur Verschwiegenheit”, Hofgarten, Bayreuth (Bayern).  Een afbeelding van deze postkaart bij Gregor Schwarz-Bostunitsch, a.w. p. 209, afb.38.  Ze is gezamenlijk geschreven door Duitse- en Belgische maçons. Het gedeelte van de vijf Belgische maçons is in het Frans geschreven.

Op basis van dit feit werd verondersteld dat de veldloge in Luik reeds werd opgericht in 1914.  Dat is onjuist. Het initiatief daartoe werd pas genomen op nieuwjaarsdag 1 januari 1915.  Tien broeders besloten daartoe en kozen Hauptmann Karl Fischer tot eerste “Meister vom Stuhl” of Achtbare Meester.  Velen van hen behoorden tot het Landsturmbataillon “Bayreuth”.  Men vergaderde in het restaurant “Le Petit Trianon” (Boulevard de la Sauvenière 12 ).  Op 24 januari 1915 sloten zich nog 20 broeders aan. Het “ontsteken van de Lichten” vond plaats op 14 maart 1915.  Men ontving een patent van de Grootloge “Zur Sonne” Bayreuth (Beieren).  In januari 1918 vierde men het driejarig bestaan.  Op 21 juli 1918 was er nog een zitting.  De militairen waren in hun “Feldgrau” aanwezig.  Uiteindelijk telde die loge 51 broeders (ook enkele Duitse officieren uit Namen) en één broeder van het G.O.B., toen de enige obediëntie in ons land.  De voor de Duitsers fatale datum van 11 november 1918 nadert.

De “Lichten werden gedoofd” op 20 oktober 1918.  In november werden door Broeder Weingärtner, de plaatsvervangende Achtbare Meester, alle regalia in veiligheid gebracht en overgedragen aan de Grootloge “Zur Sonne” in Bayreuth.  Een afbeelding van de moker van de Achtbare Meester vindt men bij Gregor Schwarz-Bostunitsch, a.w. p.208, afb. 37.

De veldloge “Stern von Brabant” in Brussel (1916-1918)

Deze “Feldloge” was actief van 1916 tot 1918 en behoorde tot de Grootloge van Pruisen “Zur Freundschaft”.  Ze werd opgericht op 26 maart 1916 en sloot de deuren op 16 oktober 1918.

Aanvankelijk telde ze een twintigtal leden.  Ze hielden hun samenkomsten in de “Taverne de la Régence” op de hoek van de Regentschapsstraat en het Koningsplein.  Tussen december 1917 en einde juni 1918 telde men 143 broeders: 82 meesters, 19 gezellen, 21 leerlingen, 6 ereleden, 12 regelmatige broeders-bezoekers uit België en 3 dienende broeders.

Een werkplaats die “in slaap gesteld wordt”, kan te allen tijde heropgericht worden.  Dat gebeurde met de “Stern von Brabant” in Berlijn op 8 september 1923 als Johannesloge maar verdween voorgoed op 15 juli 1935 (Roger G., 1996, p. 92).

De veldloge “Graf an der Schelde” in Antwerpen (1918)

Deze “Feldloge” werd pas opgericht op 21 juli 1918 en was in het licht van de gebeurtenissen maar een kort leven beschoren.  Ook deze loge werkte onder auspiciën van de Grootloge van Pruisen, genoemd “Zur Freundschaft”.  De Achtbare Meester was H. Fischer, “Oberkommissar bei der Zivilverwaltung” in Antwerpen.  Ze vergaderden in het “Offiziersheim” in “Grand Hôtel Weber” gelegen op de hoek van de Frankrijklei en de De Keyserlei (6).  Ze kwamen iedere zaterdagavond (7) samen om 20.30 u.

De regalia gingen verloren (8).

Besluit

België werd op 4 augustus 1914 brutaal overvallen.  De bezetting zou duren tot de wapenstilstand op 11 november 1918.  Door het Duitse leger werden alleen al in augustus-september 1914 in België 5500 mensen omgebracht (9).  Men hoefde terecht niet op veel sympathie te rekenen voor deze “Duitse gruwelen” en dat zou zich ook na de oorlog laten voelen.  Volgens de volkstelling van 1910 woonden er in de Stad Antwerpen 8.346 mensen met de Duitse nationaliteit.  Antwerpen telde 50 Duitse verenigingen die gegroepeerd waren in de “Zentral-Ausschus der Deutsche Vereine”.  Het waren ingeburgerde Duitsers met een belangrijk aandeel in de economie.  De voorzitter van die koepelorganisatie was Albert von Barry, vertegenwoordiger van de rederij Norddeutsche Lloyd en lid van de Duitse loge “Hansa” (G.O.B.) in Antwerpen.  Hij moest na de oorlog weer noodgedwongen verhuizen naar Duitsland.  Dus ook complete ontwrichting van het maatschappelijk leven met alle gevolgen van dien voor de economische en financiële wereld van de havenstad Antwerpen.

In het Franse leger van 1914-1918 bestonden er geen veldloges, in tegenstelling tot de legers van Napoleon.  In het Duitse leger werd dat gestructureerd door het officiële besluit tot oprichting van “Feldlogen” dat op 29 mei 1915 werd genomen tijdens de 40ste “Groszlogentag” van de “Deutschen Groszlogenbund” te Berlijn.  In Luik heeft men niet gewacht op dit besluit.  De “Feldlogen” golden slechts voor de duur van de oorlog.  Er werden ook nieuwe broeders rechtmatig ingewijd die na de oorlog probleemloos konden aansluiten bij een werkplaats in het moederland.

Broeders?… maar eerst en vooral alles voor het vaderland.  José Gotovitch heeft nauwkeurig uitgelegd dat er in een oorlog weinig plaats is voor broederlijkheid wanneer het landsbelang in het geding is (10).

Er bestaat een brief, op 11 januari 1915 verzonden vanuit Luik, door Hauptmann en Kompagnieführer Adolf Hessel uit Nürenberg en gericht aan Grootmeester Alexander Schilling over een proces voor het Krijgsgerecht van een Belgische broeder.  Die was aan de grens van het neutrale Nederland opgepakt met brieven op zak die bestemd waren voor naar Nederland gevluchte vrijmetselaars (Gregor Schwarz-Bostunitsch, a.w. p. 225-226).

Het spreekt voor zichzelf dat door de nazi-auteur die broederlijke tussenkomst werd afgekeurd.

In een oorlog is er geen plaats voor menslievendheid.  Niet bij de overwinnaars noch bij de verliezers.

Willy Dezutter

  1. Roger G., De Duitse maçonnieke aanwezigheid in België. In: Jaarboek Studiekring Trigonum Coronatum, 4, 1996, p. 67-100, voor de loge Hansa vooral p. 71-88. K. Thys, Hiram aan de Schelde.  250 jaar vrijmetselarij te Antwerpen.  Antwerpen-Rotterdam, 2006, p. 124.
  2. Zie voor de belangrijke rol van Charles Magnette (1863-1937) o.m. Roger G., De Belgische vrijmetselarij tijdens de eerste wereldoorlog.  In: Jaarboek Studiekring Trigonum Coronatum, 10, 2002, p. 133-156.  Anaïs Maes, De Belgische Vrijmetselarij tijdens W.O.I. Gekneld tussen kosmopolitisme en nationalisme? Uitgave Fonds Marcel Hofmans, 2013, p. 11-26.
  3. Jimmy Koppen, Passer en Davidster.  De strijd van de Duitse bezetter en de collaboratie tegen de vermeende samenzwering van vrijmetselaars en joden in België (1940-1944), VUBPress, 2000, p. 21-28.
  4. Gregor Schwarz-Bostunitsch, Die Freimaurerei. Ihr Ursprung, ihre Geheimnisse, ihr Wirken, Einmalige Ausgabe, Deutsche Hausbücherei, Band 556, Hamburg, zonder datum, p. 223-227. Deze editie werd door ons geraadpleegd. Het werk verscheen oorspronkelijk bij uitgever Alexander Duncker in Weimar, 1928. De eerste herziene druk verscheen in Weimar,1938. Van de tweede druk uit 1929 verscheen in 2000 door de bonafide uitgeverij Archiv-Edition (Viöl-Nordfriesland) een facsimile-uitgave, 307 pp. + ill. voor “Forschungschzwecke” dwz. studiedoeleinden.
  5. Friedrich Hasselbacher, Hoch-und Landesverrat der Feldlogen im Weltkriege. Hrsg. vom Institut zur Erforschung der Freimaurerei, Berlin, Nordland Verlag, 1935, 78 pp.  In 1939 al 248 pp. En in 1941 telde de door ons geraadpleegde en laatste versie al 292 pp.  Voor ons doeleinde zie p. 43-63. De meest geraadpleegde versie is de 6de, opnieuw bewerkte editie uit 1939 omdat die in 1995 als facsimile-uitgave werd herdrukt door Archiv-Edition onder de titel “Landesverrat der Feldlogen im Kriege”.
  6. Toenmalige Keyserlei 45. Het was een zeer imposant hotel gebouwd door de eigenaar Nicolas Weber in 1901. Aangezien daar ook de Duitse Kommandatur gevestigd was verdween vanaf 1919 de naam Weber uit de betiteling en heette voortaan “Grand Hôtel”.  Het werd op 31 december 1970 afgebroken. Te vinden op http://zoeken.felixarchief.be
  7. “Am Sonnabend” is zaterdag en niet zondag zoals door R.G. werd verondersteld.
  8. Die Bauhütte: Zeitschrift für Deutsche Freimaurerei. jg.62, nr.22, Frankfurt am Main, 31 mei 1919, p. 183.
  9. Sophie De Schaepdrijver, De Groote oorlog. Het Koninkrijk België tijdens de Eerste Wereldoorlog. Antwerpen-Amsterdam,2013, p. 98 en voeg daarbij de 4000 gesneuvelde en gewonde Belgische soldaten alleen al bij de inval van de Duitsers (a.w. p. 101). De voortzetting van de oorlog in de loopgraven zou dat getal natuurlijk nog schrikbarend laten oplopen. Gedurende de hele oorlog sneuvelden er in België officieel 13.716 Belgische militairen. Dit cijfer werd bijgewerkt en liep op tot minstens 36.000. Men vindt ook het cijfer 41.000 en zelfs 45.000 (prof. Luc De Vos).
  10. José Gotovitch, Franc-maçonnerie, guerre et paix. Publications de l’ Ecole française de Rome. Les internationales et le problème de la guerre au XXe siècle. Actes du colloque de Rome (22-24 novembre 1984), 1987, pp. 75-105 en pp. 86-91 over 1914-1918: Frères?… mais avant tout la Patrie.

Auguste Liebaert (1856 – 1927) op bezoek in de Brugse vrijmetselaarsloge La Flandre in 1882. Vrijmetselaarsloges in Brugge in de 19de eeuw (1803-1881).

Voorgeschiedenis

In de Franse en Hollandse Tijd (Verenigd Koninkrijk) was in Brugge de vrijmetselaarsloge “La Réunion des Amis du Nord” actief van 1803 tot 1831 (1).  De opheffing kwam er definitief in 1832. Op 4 oktober 1830 werd in ons land de onafhankelijkheid uitgeroepen en op 7 februari 1831 de Grondwet goedgekeurd.  Die loge sleepte zich dus moeizaam voort in het onafhankelijke België en dit verklaart waarom Brugge er niet bij was toen op 23 februari 1833 in Brussel het Grootoosten van België als obediëntie werd opgericht.  Men had nochtans op 1 februari 1833 een uitnodiging daartoe ontvangen.

Eind 1837, begin 1838 werden er vruchteloos pogingen ondernomen tot heroprichting van de kolommen (2).  Wel verkreeg in 1839 de loge “La Tolérance” in Brugge een constitutiebrief van het Grootoosten van België (Grand Orient de Belgique) maar ook deze werkplaats – die van start ging in 1840 – kwam niet echt van de grond.

De nieuwe Brugse loge “Les Vrais Amis Réunis” kreeg haar constitutiebrief op 11 juni 1846.  De eerste Voorzittend Meester François Van Loo (1786-1846) had op 21 maart 1846 nog de aanvraag ingediend, maar overleed op 23 april van dat jaar, nog voordat de loge echt van start kon gaan.  De secretaris was Jacques Magis, hoofdingenieur bij Bruggen en Wegen.  F. Van Loo, een voormalig penningmeester van “La Réunion des Amis du Nord” (waar hij ontslag nam op 1 april 1824) werd als Voorzittend Meester opgevolgd door Charles Lebrun (1804-1871), sedert 1845 gevestigd in Brugge waar hij tot 1868 het ambt van notaris uitoefende.  Deze loge staakte haar werkzaamheden in 1852, maar de overgebleven leden behielden wel hun status van vrijmetselaar en drie van hen zullen zelfs in 1881 nog opnieuw aantreden.  Zij werden nog als leden van een volwaardige werkplaats aangemerkt en niet “in slaap” zoals de loge “Le Réveil” uit Aalst, werkzaam 1858-1878, die twee afgevaardigden stuurde naar de oprichting van “La Flandre” in 1881.

De Brugse vrijmetselaars vonden aanvankelijk een onderkomen bij de loge “La Liberté” in Gent, gesticht in 1866 als een uitzwerming van hun moederloge “Le Septentrion”.  Vanaf 1867 bestond er bij “La Liberté” een Brugse broederkring (cercle fraternel) als “une loge aggrégée de Bruges” met als voorzitter Ferdinand D’hauw (+ 1891) die directeur was van de katoenspinnerij Dujardin (3).  Begin 1870 strandde dit initiatief echter al (4), maar men kon er natuurlijk wel gewoon lid blijven of worden.

Een gewijzigd klimaat

In december 1837 vond door de Belgische bisschoppen de publieke veroordeling plaats van de Belgische vrijmetselarij.  De herderlijke brief werd de eerste zondag van januari 1838 op alle preekstoelen van het land voorgelezen.  Volgens de bisschoppen waren de vrijmetselaars “onwaardig de heilige absolutie te ontvangen”.  De katholieke “Gazette van de Provincie West-Vlaenderen” publiceerde de zendbrief integraal.  De samenwerking tussen liberale en katholieke unionisten werd er zwaar door bemoeilijkt.  De bisschoppelijke oorlogsverklaring wijzigde de oriëntering van de Belgische maçonnerie die steeds meer evolueerde in de richting van het antiklerikalisme wat niet a priori anti-godsdienstigheid inhield (5).

Artikel 135 van de statuten van het Grootoosten, waarbij politieke en godsdienstige discussies ( “twistgesprekken”) in de loges verboden waren, werd in 1854 geschrapt.

De aanroeping van de Opperbouwmeester van het Heelal (A la Gloire du Grand Architecte de l’Univers) en het geloof in de onsterfelijkheid van de ziel werden vanaf 1872 niet meer verplicht gesteld.  In 1872 werd door het Grootoosten een nieuwe definitie gegeven over het begrip vrijmetselarij waarbij het adogmatische karakter sterk werd benadrukt: “Elle se fonde sur la liberté et la tolérance; elle ne formule ou n’invoque aucun dogme”.

De eerste schoolstrijd (1878-1884), de strijd tussen het rijksonderwijs en het katholiek onderwijs, kreeg zijn beslag.  Met de gemeenteraadsverkiezingen van 25 oktober 1881 in zicht leek het ogenblik gekomen om de liberale banden in een loge nauwer aan te halen.  Als liberaal kiesplatform is “La Flandre” in 1881 ontstaan in volle kiesstrijd en in volle schoolstrijd.  Toch heeft de maçonnieke mobilisering voor de verkiezingen niet mogen baten: de gemeenteraadsverkiezingen liepen op een nederlaag uit, idem de daarop volgende parlementsverkiezingen van 1884.

La Flandre

De eerste onderhandelingen voor de oprichting van “La Flandre” werden gestart op 7 december 1880; de aanvraag voor het verkrijgen van een constitutiebrief bij het Grootoosten gebeurde op 27 februari 1881.  De officiële installatie in Brugge was op 4 juni 1881.  De eerste Voorzittend Meester was Alfred Sarton (1845-1909), toen hoofdingenieur bij de Belgische Spoorwegen in Brugge (6), in april 1883 overgeplaatst naar Gent alwaar hij zich aansloot bij de loge “Le Septentrion”. In Brugge werd hij opgevolgd als Achtbare Meester door de Brugse advocaat Alphonse Meynne (1839-1915), een stichtend lid maar afkomstig van de loge “Les Vrais Amis de l’Union et du Progrès” in Brussel. Onder de stichtende leden, in totaal 32, bevindt zich ook Louis Seresia (Brussel 1814 – Brugge 1904), toen al gepensioneerd als conducteur van Bruggen en Wegen.  Het is interessant om te vermelden dat hij genoteerd staat als lid van de Brugse loge “Les Vrais Amis Réunis” wat er op wijst dat hij daar ingewijd werd en niet bij “Le Septentrion” in Gent zoals zijn derde zoon Raymond Seresia (1851-1903), net als zijn vader eveneens aanwezig als stichtend lid op 4 juni 1881. Net als Alphonse Meynne zal ook hij nog Achtbare Meester worden van “La Flandre”. Sinds 1875 was hij advocaat aan de balie van Brugge (7).

Auguste Liebaert op bezoek

Op de zitting van “La Flandre” van 6 januari 1882, dus zeven maanden na de start van de werkplaats, tekenden 24 broeders present op de aanwezigheidslijst (8).  Daarbij valt de naam op van Auguste Liebaert met achter zijn naam de door hem zelf geschreven mededeling “St. John’s Lodge no. 3, Quebec, Canada”.  In 1994 ontmoette ik in Brugge een vrijmetselaar uit Montréal (Canada) die ik vroeg om me te helpen bij de identificatie van die Vlaamse naam.  Op 22 augustus 1994 kreeg ik inderdaad het antwoord dat het Auguste L.F.M. Liebaert betrof (9).  Dank zij al die voorletters van de voornamen konden we onze schrik voor homoniemen opbergen.  Het betreft inderdaad Auguste Louis François Marie Liebaert, geboren te Oostende op 3 oktober 1856 en overleden te Gent op 25 juli 1927.

Auguste Liebaert werd op de leeftijd van 23 jaar (10) ingewijd in de St. John’s Lodge no. 3 in Quebec (Canada) op 11 februari 1880 en bevorderd tot gezel op 10 maart 1880.  Hij gaf echter ontslag op 18 juni 1880 (11).  Wellicht keerde hij dat jaar terug naar België.  Auguste Liebaert verbleef in Canada als consulair agent van 1876-1880 en woonde in Neufchâtel, een stadskwartier van Quebec.  Hij werd dus ingewijd in een Engelstalige loge.  De St. John’s Lodge ontving immers in 1788 haar charter van de Grand Lodge of England en ontving in 1877 haar rangnummer 3.  In 2010 telde de Grande Loge du Quebec een honderdtal loges waarvan er slechts 12 uitsluitend in het Frans arbeiden, andere werden tweetalig, maar de meerderheid gebruikt het Engels niettegenstaande 50 % van de leden Franstalig is.  Hij werd dus ingewijd volgens de “Rite émulation”, een rituaal dat spiritueler is dan de meer humanistische “Rite Moderne Français” zoals beoefend bij “La Flandre”. Hoewel hij de derde graad (Meester) niet had ontvangen in Quebec was hij als broeder-bezoeker (frère visiteur) welkom in Brugge.  Er was kennelijk nog geen probleem rond de wederzijdse bezoeken.  Toch werd hij klaarblijkelijk nooit geaffilieerd bij “La Flandre” en aangezien er op dat moment nog geen loge bestond in Oostende kon hij ook daar niet terecht.  Pas op 30 januari 1910 werd er een “Cercle Fraternel” opgericht in Oostende.  Niettemin vond Auguste Liebaert, de toekomstige burgemeester van Oostende, gelijkgestemden in “La Flandre” (12).  Eén van de prominente stichters van “La Flandre” was de schrijver en flamingant Julius Sabbe (Gent 14.2.1846 -Brugge 3.7.1910).  De Gentenaar Julius Sabbe was in 1869 op 23-jarige leeftijd aangesteld als leraar Nederlands aan het Koninklijk Atheneum van Brugge (13).  Op 21 januari 1872 werd de Brugse Willemsfondsafdeling opgericht (14).  Karel Versnaeyen (1836-1910) werd de voorzitter en Julius Sabbe secretaris-penningmeester. Karel Versnaeyen werd als letterkundige al vroeg omschreven als behorend tot het “jeune légion de libres penseurs” (15) en was ambtenaar bij het provinciaal bestuur van West-Vlaanderen (16).  Hij was eveneens lid van “La Liberté” in Gent maar kwam niet over naar “La Flandre”.  Ook Leo Schoofs, de leraar Engels van het Koninklijk Atheneum van Brugge (17), werd bestuurslid van het pas opgerichte Willemsfonds.

Hij was al evenzeer lid van “La Liberté” en stichtend lid van “La Flandre”. Het mag ook geen verbazing wekken dat Ferdinand D’hauw toetrad tot het voorlopig Willemsfondsbestuur.  Julius Sabbe verdiende eerst zijn sporen bij het Willemsfonds alvorens ingewijd te worden bij “La Liberté” in 1879.  Hij werd er meester op 10 maart 1881 en zijn meesterdiploma, dat bewaard bleef  (18), draagt ook de handtekening van Ferdinand D’hauw die wellicht zijn maçonnieke peter was.  De hoedanigheid van de meestergraad was nodig om als “membre fondateur” te kunnen optreden dus voor Brugge (4 juni 1881) kwam dat juist op tijd.

In Oostende werd het Willemsfonds officieel opgericht op 26 december 1880.  Auguste Liebaert wordt er onmiddellijk lid.  In 1881 ging men direct van start met vier voordrachten.  De eerste spreker op 9 januari 1881 is Julius Sabbe die handelt over “Reinaert de Vos” en de tweede op 6 februari 1881 is Auguste Liebaert uit Oostende met een voordracht over “Canada” (19).  Ook hier zien we weer de nauwe band tussen Willemsfondspioniers en logepioniers.  Die sociabiliteit zal zich later verbreden naar liberalen èn socialisten na het ontstaan van de Belgische Werkliedenpartij in 1885. Verschillende van hun socialistische voormannen werden later vrijmetselaar (20).  Maar we kunnen met grote stelligheid beweren dat de stichtende leden van “La Flandre” allemaal liberalen waren, maar het maakte natuurlijk wel een verschil of men tot de “Association libérale” behoorde, zoals de conservatief Alphonse Meynne, of tot de Liberale Vlaamsche Bond, waar Julius Sabbe en Raymond Seresia de spilfiguren waren.  Conservatieve liberalen, gematigde liberalen en Vlaamsgezinde liberalen konden elkaar in logeverband, “The center of the union”, in alle harmonie ontmoeten met elk hun eigen standpunten.

Op 25 juni 1892 huwde Auguste Liebaert, zoon van Charles Liebaert (+ Antwerpen 6.1.1862) in Oostende met Louise Thoma (° 2.10.1868).  Zij was de dochter van Léon Thoma (1843-1914),  liberaal gemeenteraadslid in Oostende van 1882-1895.  Auguste Liebaert was op dat moment schepen van zijn stad (21).  Léon Thoma was lid van de loge “La Flandre” in Brugge (22).  Wij hebben geen sporen teruggevonden van gezamenlijke logebezoeken van schoonvader en schoonzoon.  Er bestonden in de loges veel familieverbanden (vgl. vader en zoon Seresia als stichters van één en dezelfde loge; de vader die 90 jaar oud werd zal de zoon overleven !).  Dat had natuurlijk met de beperkte mogelijkheden tot rekrutering te maken voor wat op de eerste plaats toch nog altijd een initiatiek genootschap was, maar die daarnaast in de bisschopsstad Brugge “la superstition, l’ignorance et le fanatisme” wilde bestrijden.  Zo staat dat te lezen in het zittingsverslag van 4 juni 1881.  Die intentieverklaring was niet onterecht want in Brugge bestond een fanatieke anti-maçonnieke onderstroom.

Politieke loopbaan en W.O. I

De handelaar en zakenman Auguste Liebaert was gemeenteraadslid in Oostende, schepen en burgemeester, provincieraadslid en lid van de Bestendige Deputatie (23).  Hij was liberaal burgemeester van 1912 tot 1919 en droeg dus zware verantwoordelijkheid tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914-1918).  Op 14 oktober 1914 riep hij de Oostendse bevolking op om geen weerstand te bieden.  Een dag later, op 15 oktober, marcheerden de Duitsers de stad binnen vanuit Snaaskerke over de Kalsijdebrug.  Burgemeester Liebaert onderhandelde met generaal Hans von Beseler (24).  De Duitsers hadden in Leuven, Aarschot, Tienen en voordien in Luik en in Wallonië dorpen afgebrand en inwoners vermoord waardoor ze een slechte reputatie genoten.  Oostende kwam nagenoeg ongeschonden uit de oorlog net omdat de burgemeester opriep om geen verzet te bieden.  Er werd over hem getuigd dat hij de oorlogsperiode doorkwam “met veel zelfopoffering en toewijding”.  Dat neemt niet weg dat hij er schoon genoeg van had en zijn ontslag indiende, dat bij koninklijk besluit van 21 juni 1919 werd aanvaard.  Hij was toen 63 jaar.  Hij overleed acht jaar later in Gent op 25 juli 1927 waar hij zonder pracht en praal werd begraven in intieme familiekring (26).

In de dood zijn scepters en truwelen gelijk.

Willy Dezutter

Noten

  1. Willy P. Dezutter, De loge “La Réunion des Amis du Nord (1803-1831) in Brugge”, in: Brugs Ommeland,2010, 1, pp. 39-51.
  2. A. Van den Abeele, “La Réunion des Amis du Nord” à Bruges. Une résurrection manquée 1837-1838, Brugge 1986 en W.P. Dezutter en E.J. Trips, Van blauwververij tot logegebouw, in: Brugs Ommeland, 1994, 2, vooral pp.78-81.
  3. Die katoenfabriek (Nijverheidsstraat, Assebroek-Brugge) werd tussen 1847-1877 opgericht door de bankier Félix Dujardin. Zie: J. D’hondt, De iconografie van de katoenspinnerij Dujardin (1848-1878), in: Brugs Ommeland,1998, pp.262-275.  Toen in 1874 de bank Dujardin failliet ging had dat een enorme weerslag op de Brugse economie.  Ferdinand D’hauw kwam niet over naar “La Flandre”; hij bleef secretaris van “La Liberté”.
  4. Met dank aan prof. dr. J.Tyssens (VUB) voor deze mededeling. Zie voor een algemeen overzicht: J. Tyssens, R.L. La Liberté Or. de Gand 5866-5991 (Gent, 1991), pp. 14-137.
  5. Jules Boyaval (1814-1879), van 1854 tot 1876 de liberale burgemeester van Brugge, was voor scheiding van kerk en staat maar bleef praktiserend katholiek.  Zie: K.Rotsaert, Apologie van senator Jules Boyaval (1814-1879), in: Biekorf,86 (1986)4, pp. 358-370.
  6. W.P. Dezutter en E.J. Trips, a.w. 1994, p.68. Hij was de vader van de bekende hoogleraar wetenschapsgeschiedenis aan Harvard University Georges Sarton (Gent 1884 – Boston 1956) en de grootvader van de Amerikaanse schrijfster May Eleanor Sarton (Gent 1912 – York/Maine 1995).  We stonden met haar in correspondentie; haar vader Georges werd nog ingewijd bij “Le Septentrion” in Gent.  “Le Septentrion”, gesticht in 1811, bleef na 1830 een orangistische loge en ging pas in 1883 over naar het Grootoosten van België (behoort sinds 1959 tot de Grootloge van België).
  7. Zie voor A. Meynne en R. Seresia het voortreffelijke werk van Andries Van den Abeele, De balie van Brugge. Geschiedenis van de Orde van Advocaten in het gerechtelijk arrondissement Brugge (1810-1950), Brugge,2009, p.192 en 208.  Zijn oudste broer Alfred Seresia (1843-1901), advocaat en hoogleraar aan de Rijksuniversiteit Gent, was lid van “Le Septentrion”, later bij “La Liberté”.  Hij was in tegenstelling tot zijn broer Raymond een anti-flamingant.
  8. Particuliere verzameling, Brugge.  We beschikken niet over het verslag van de zitting.  Het betreft de “Liste de présence” van de 6de dag van de 11de maand 5881 (profane stijl 6 januari 1882).  Auguste Liebaert kwam ook nog op bezoek op 13, 20 en 27 januari 1882.  Daarna vonden we geen vermeldingen meer.  De maand januari 1882 was kennelijk zijn kennismakingsmaand.  La Flandre vergaderde toen nog elke zaterdag van de maand.  De eerste leerling bij “La Flandre” werd ingewijd op 1 juli 1881.  Dat was Désiré-Joseph De Meyer (1833-1926) die een zeer uitgebreide kunstcollectie bezat.  Deze dokter was voorzitter van de Société Archéologique de Bruges en medestichter van het Gruuthusemuseum.  Zijn handtekening staat op de aanwezigheidslijst van 6.1.1882.
  9. Brief van Marcel de la Place , Montréal, Canada d.d. 22 augustus 1994.
  10. In de 19de eeuw werd er op veel jongere leeftijd ingewijd dan tegenwoordig.  Men was soms nog universiteitsstudent.  De minimum leeftijd was 21 jaar, 18 jaar voor de zoon van een vrijmetselaar.  De “lowton”, het kind van een vrijmetselaar, betaalde slechts de helft van de lidmaatschapsbijdrage.  Felix Saeys uit Brugge was nog student geneeskunde toen hij geïnitieerd werd bij “La Liberté” op 29.3.1866.  Dokter Felix Saeys werd stichtend lid van “La Flandre” in 1881. Toen Maurits Sabbe (1873-1938), zoon van Julius Sabbe, in 1903 ingewijd werd bij “La Liberté” in Gent kreeg hij als “louveteau” een korting op de lidmaatschapsbijdrage.
  11. Brief 22.8.1994 met de gegevens van de Grande Loge du Quebec . In de 19de eeuw was het niet ongebruikelijk om de drie inwijdingen van leerling, gezel en meester in een korte tijd te ontvangen.  Nu wordt men doorgaans bevorderd tot gezel één jaar na de inwijding en na opnieuw één jaar verheven tot meester, na het opleveren van een meesterbouwstuk. Die criteria voor loonsverhoging kunnen echter verschillen per werkplaats.
  12. De loges in Vlaanderen behielden hun oude Franse benaming om historische redenen ook toen het Nederlands de voertaal werd. “La Flandre” heeft nr. 17 op het tableau van het Grootoosten van België.
  13. Eduard Trips, Julius Sabbe als leraar, in: E. Schepens en L. Pareyn (red.), Julius Sabbe en de herleving van Brugge, Publicaties Liberaal Archief, Gent, 1996, pp. 145-162.
  14. Bart D’hondt, Julius Sabbe en het Willemsfonds, in E. Schepens en L. Pareyn, a.w. pp. 67-90 en Bart D’hondt, Geschiedenis van het Brugse Willemsfonds (1872-2000) in: Juul Hannes (red.), De charme van de rede. Huldeboek Albert Claes. Uitgegeven door de Julius Sabbe Studiekring Brugge en Liberaal Archief, Gent, 2004, pp. 163-218 vooral pp. 164-165.
  15. Revue trimestrielle, vol. 28, Bruxelles, oktober 1860, p. 365.
  16. Voor het lemma K. Versnaeyen, zie: Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Tielt,1998, deel 3, p. 3285 maar met geen enkele verwijzing naar het Willemsfonds.
  17. Eduard Trips, Mijlpalen uit de geschiedenis van het Koninklijk Atheneum Brugge. Brugge, 1987, p. 25.
  18. Particuliere verzameling, Brugge. Een standaardmodel, perkament, 39,5 x 33 cm, Lith. Haas à Liège. De steendrukkerij en “Papeterie de luxe” van L. Haas was gevestigd Rue de l’Université 12 in Luik.  Zij drukten in die periode de meesterdiploma’s voor het Grootoosten van België. In de maçonnieke jaartelling wordt er 4000 jaar bijgeteld (1881 = 5881); daarenboven begint het jaar op 1 maart.
  19. Verslag van het Bestuur der Afdeeling Oostende ( december 1880 – juli 1881) Zie: erfgoedkring-ernestschepens.be/oostende/wf-oostende-historiek. Ten onrechte wordt door de samenstellers van de website A.Liebaert daar vermeld als “secretaris van de Godshuizen”; dat was J.B. Liebaert eveneens lid van het WF-Oostende in 1881.  Voor de algemene rol van het Willemsfonds verwijzen we naar Harry Van Veldhoven en Jeffrey Tyssens, Vlaamsch van taal, van kunst en zin. 150 jaar Willemsfonds (1851-2001), Gent, Liberaal Archief, 2001, 256 pp.
  20. Els Witte, La Franc-maçonnerie face au mouvement flamand du XIX siècle. In: Hervé Hasquin (red.), Visages de la franc-maçonnerie belge au XX siècle. Editions de l’ Université de Bruxelles, Brussel, 1983, pp. 245-255.
  21. oostende.be /archief/Oostendse biografieën samengesteld door Claudia Vermaut, stadsarchivaris van Oostende.
  22. Idem oostende.be  Op de foto van Léon Thoma getrokken op zijn sterfbed ligt hij opgebaard met een rozenkrans tussen de vroom gevouwen handen. Het kunnen dus bij “La Flandre” niet allemaal baarlijke duivels geweest zijn !  Verschillende foto’s van Auguste Liebaert op www.beeldbank-oostende.be samengesteld door Claudia Vermaut.
  23. Luc Schepens, De Provincieraad van West-Vlaanderen 1836-1921. Lannoo, Tielt-Amsterdam, 1976, p. 525.
  24. De Duitse generaal Hans von Beseler (1850-1921), die Antwerpen op 10 okt. 1914 innam, had gehoopt om de Belgische koning gevangen te nemen.  Die is echter in Oostende, de nieuwe hoofdstad van België, waar hij onderhandelt met Franse en Britse generaals.  Koning Albert I was via Eeklo en Brugge naar Oostende gereisd.
  25. oostende1418.be en Misjoe Verleyen enz.  Zie: Sophie De Schaepdrijver, De Groote Oorlog. Het Koninkrijk België tijdens de Eerste Wereldoorlog. Antwerpen, 2013, p. 77. Er werden in augustus-september 1914 bij de inval van het Duitse leger onder de bevolking 5500 mensen omgebracht. In die beginmaanden waren er ook nog eens 4000 gesneuvelde of gewonde soldaten. De voortzetting van de oorlog in de loopgraven zorgde nog eens voor duizenden gesneuvelde Belgische militairen. Ibidem, p.98.
  26. R. Jansoone, Oostende en de zeevisserij tijdens de Eerste Wereldoorlog (18 en slot), in: De Plate. Tijdschrift van de Koninklijke Heem- en Geschiedkundige Kring-Oostende, jg.35, april 2006, 4, p. 128.