Monthly Archives: februari 2024

Louis de Potter (1786-1859) en de vrijmetselarij

Bij gemeenteraadsbesluit van 26 april 1957 kreeg Louis de Potter in Brugge een straatnaam (1) en dat was zeker niet voorbarig gezien zijn rol als wegbereider van de Belgische revolutie en later als lid van het Voorlopig Bewind. Hij was niet alleen politicus maar ook journalist en publicist. Zijn lijst van publicaties is indrukwekkend (2).

Het was wachten tot het aantreden van Pierre Vandamme (1895-1983), die op 1 juli 1956 Victor Van Hoestenberghe (1868-1960) was opgevolgd als burgemeester van Brugge (van 1924-1956), dat een republikein en antiklerikaal genade vond. Ook de tweede schoolstrijd (1950-1958) woedde nog volop.

Overal valt te lezen dat hij geboren werd in Brugge, alleen R. Dalemans en N. de Potter geven als geboorteplaats Loppem (3). Hij was de zoon van Pierre-Clément de Potter de Droogenwalle (1759-1824) die gehuwd was met Marie-Catherine Maroucx d’Opbrakel ( 1753 – 1833). Zijn vader liet een neoclassicistisch landhuis bouwen in Loppem maar officieel waren zij gedomicilieerd in Brugge, waar hij aan de Dijver maar liefst drie huizen in bezit had. Het landhuis in Loppem werd in 1862 afgebroken toen daar het neogotische kasteel van Loppem (bouwheer Charles van Caloen) verrees (4). Het is aan de Dijver dat Louis de Potter op woensdag 26 april 1786 om zes uur ’s avonds het levenslicht zag (5).

In de zomer van 1859 bracht De Potter nog enkele weken door in Blankenberge om te herstellen van een chronische bronchitis maar zijn toestand verslechterde zodat zijn vrouw en zoon hem naar Brugge overbrachten waar hij op vrijdag 22 juli 1859 zou overlijden op de leeftijd van 73 jaar. Hij was toen wel gedomicilieerd in Brussel. Hij werd begraven op het kerkhof van Sint-Joost-ten-Node (Brussel) en later bijgezet in het familiegraf op de openbare begraafplaats van Evere (6). De Potter was Bruggeling maar als revolutionair speelde zijn leven zich af zowel in Brussel als in ballingschap in Parijs.

Vrijmetselaar

Zowel de vrijmetselarij als de religie zijn in de loop der tijd geëvolueerd. Wat vijftig jaar geleden nog een doodzonde was, is het nog steeds maar wordt niet meer zo gepercipieerd. Het gebod tot mishoren, vleesderving op vrijdag, de praktijk van het biecht horen, e.a. zijn binnen de katholieke kerk niet meer hetzelfde als zestig jaar geleden toen met het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) de kerk bij de tijd werd gebracht. De vrijmetselarij evolueerde van een gezelligheidsvereniging (18de eeuw) naar een combattieve loge in het midden van de 19de eeuw en dat onder impuls van het Grootoosten van België en hierbij geholpen door een blunder van het Belgische episcopaat.

In België betekent het jaar 1838 een eerste keerpunt in de verhouding tussen vrijmetselarij en episcopaat. De oprichting van de loge La Fidélité in Gent in 1837 was hen een doorn in het oog. In december 1837 publiceerden kardinaal Engelbert Sterckx en de Belgische bisschoppen een herderlijke brief met een veroordeling van de vrijmetselarij. De gelovigen werd uitdrukkelijk verboden toe te treden of te sympathiseren en dit op straffe van excommunicatie (7). Op verzoek van de Brugse bisschop Frans-René Boussen (bisschop van 1834-1848) verscheen er ook een Nederlandstalige versie. Deze zendbrief werd op de eerste zondag van 1838 in alle kerken vanaf de preekstoel voorgelezen (8). Die bisschoppelijke oorlogsverklaring, door de koning en de regering beschouwd als ferm overdreven, wijzigde de oriëntering van de Belgische vrijmetselarij die steeds meer evolueerde in de richting van het antiklerikalisme. In tegenstelling tot de bisschoppelijke verwachtingen traden de vrijmetselaars niet massaal uit, maar versterkte de brief de belangstelling voor de vrijmetselarij en werden in totaal elf nieuwe loges opgericht. Dat was o.m. het geval in Brugge waar door het Grootoosten van België op 27 mei 1839 een constitutie werd verleend voor de oprichting van de loge La Tolérance. Zo’n naam zou men enkele jaren voordien nooit aan een loge gegeven hebben.

Louis de Potter trad toe tot de vrijmetselarij toen die nog een totaal ander karakter vertoonde. De tentoonstelling (met bijgaande catalogus) over Een eeuw vrijmetselarij in onze gewesten 1740-1840 in de ASLK-Galerij in Brussel in 1983 heeft de standaard gezet voor het wetenschappelijk onderzoek over dit onderwerp. De gezaghebbende Prof. André Uyttebrouck (ULB) schreef daarin dat de Potter onder het Frans bewind lid werd van de loge La Paix in Brussel (9). Sindsdien wordt dat overal steeds maar herhaald. Prof. Uyttebrouck gaf hiervoor geen bron op maar het lag wel voor de hand om dat te veronderstellen aangezien de naam van de Potter als erelid voorkomt op een tableau (gedrukte ledenlijst) van de loge La Paix uit 1814 (10).

De ereleden, zoals in het geval van dirigent en componist Charles Hanssens (Gent 1777- Brussel 1852), bij La Réunion des Amis du Nord in Brugge (11) behoorden meestal tot een andere loge dan de eigen werkplaats. Paul Delsemme (12) maakte van erelid het woord lid in 1814 en legde daarmee opnieuw de basis voor algemene navolging (13). Alleen R. Dalemans en N. de Potter (14) trokken de vermelding van Delsemme in twijfel omdat De Potter zich in 1814 al in Italië bevond. Hij kon dus gewoonweg geen vrijmetselaar geweest zijn! Daar gaan ze wel erg kort door de bocht met hun saga.

In de Koninklijke Bibliotheek van België in Brussel wordt een reeks maçonnieke handschriften uit de 19de eeuw bewaard onder de titel Tableaux des FFF comportant différentes loges des pays et de l’ Europe (15). Daar valt te lezen dat Louis-Joseph-Antoine de Potter (Bruges, 1785), homme de lettres, op 10 oktober 1808 in Brussel werd ingewijd bij de vrijmetselaarsloge La Candeur (16). Deze notitie werd geschreven in de periode dat hij al in Rome verbleef gezien de vermelding membre non résidant à Rome. De expliciete vermelding van de precieze inwijdingsdatum wijst er wel op dat de auteur goed op de hoogte was. De Potter was op het moment van de inwijding 22 jaar oud. De minimum leeftijd lag toen op 21 jaar en is sindsdien ongewijzigd gebleven (17).

In de 18de eeuw was de logenaam La Candeur nog heel gewoon bijv. (Parijs (Fr.), Gent (B), Culemborg (Ned.) hoort in dat rijtje thuis en toen het Grand Orient de France op 8 november 1804 in Brussel een nieuwe loge oprichtte koos men ook voor die naam. Men zou de naam in het Nederlands kunnen vertalen als de oprechtheid, de onbedorvenheid, de argeloosheid. In de 18de eeuw en begin 19de eeuw werden in de naamgeving de goede betrekkingen tussen de leden benadrukt: broederschap, vriendschap, verbond, trouw, standvastigheid, argeloosheid, gelijkheid, gerechtigheid e.d. (18). Op 6 maart 1809 werd aan La Candeur ook een kapittel gehecht. Aan die kapittelgraden zal De Potter niet zoveel belang gehecht hebben want hij was niet zo voor het rituele aspect van de vrijmetselarij. Hij was een man van actie en niet van zelfbespiegeling. Op 20 april 1816 fuseerde La Candeur met de Brusselse loge La Paix (gesticht 28.4.1802) en bleef onder de benaming La Paix et Candeur bestaan tot in 1836 (19).

Italië

In 1811 vertrok hij naar Italië en verbleef tot 1821 in Rome en van 1821 tot 1823 in Florence. In Rome verdiepte hij zich op kritische wijze in de kerkgeschiedenis en zijn boeken werden prompt op de index geplaatst (20). Niet dat er onwaarheden in stonden maar de macht van de kerk werd aangetast dus moest het geneutraliseerd worden.

We hoeven ons geen zorgen te maken over zijn financiën want hij kwam uit een welstellende adellijke familie. Na het overlijden van zijn vader in 1824 nam hij persoonlijk afstand van zijn adellijke titel maar niet van het geërfde vermogen! Wel werd hij in 1815 tot provisor van het Hospitium van Sint-Juliaan-der-Vlamingen benoemd, een pelgrimshospitaal in Rome. Er waren verschillende provisoren en hij werd de chanoine laïque genoemd (Souvenirs Intimes, p. 38).

De Brugse kunstschilder Joseph Odevaere (1775-1830) vertrok eind oktober 1805 vanuit Parijs naar Rome waar hij zou blijven tot 1812. In dat jaar was hij ook in Parijs en op 22 november  1812 is hij aanwezig in Gent (21). In Rome maakte hij in 1811 een portret van Louis de Potter, “De Potter spelend op een gitaar” dat zich in het Kasteel van Loppem (Zedelgem-Loppem) bevindt (22). De vriendschap tussen De Potter en Odevaere bleef bestaan. In 1823 waren beiden lid van de eerste Société des Douze, een geleerd, literair en culinair genootschap dat bijeenkwam in Brussel en uit twaalf personen bestond.

Joseph Odevaere zal in de eerste helft van 1813 ingewijd worden als leerling bij de loge La Réunion des Amis du Nord in Brugge. Zijn initiator was Voorzittend Meester (Achtbare Meester) François Bertram (1766-1826), reder van beroep. Hij kreeg in 1826 een kerkelijke begrafenis en werd bijgezet in de familiekelder vak 11, grafnummer 44 op het kerkhof van de parochie Sint-Kruis (23). Ook de broer van Joseph Odevaere, de grootgrondbezitter Anselme Odevaere jr. (1779-1839) werd lid van La Réunion des Amis du Nord.  Hun vader Anselme Odevaere (1744-1810) was sinds 1766 lid van de loge La Discrète Impériale in Aalst en niet bij La Parfaite Egalité in Brugge (24). J. Odevaere hoefde dus niet door De Potter gestimuleerd te worden om met de vrijmetselarij in aanraking te komen, het is duidelijk dat zij zich verwant voelden.

Datzelfde gevoel zal bestaan hebben tussen hem en de schilder François-Joseph Navez (1787-1869), met wie hij hecht bevriend was. De jonge schilder Navez woonde van december 1817 tot in 1819 in hetzelfde huis als de Potter en zijn geliefde Matilde. F.J. Navez zal op 25 maart 1834 ingewijd worden bij de Brusselse loge Les Amis Philanthropes. De Potter werd dus altijd al omringd door gelijkgestemden.

Hierbij mogen we zeker zijn belangrijkste huisgenoot niet vergeten, zijn geliefde Matilde Malenchini-Meoni (Livorno 3.12.1779 –  Fiesole 8.9.1858). Matilde was kortstondig gehuwd met Vincenzo Malenchini maar bleef haar leven lang de achternaam Malenchini gebruiken. V. Malenchini was vrijmetselaar. Matilde bleef bij De Potter zowel in Rome als in Florence. In mei 1826 kwam er een eind aan die liefdesverhouding en namen Louis en Matilde in Parijs afscheid van elkaar (25). Zij ontving van hem een jaarlijkse rente van 1200 francs.   De Potter (die zeven jaar jonger was dan haar) had een uitgesproken kinderwens waaraan zij niet kon voldoen.

Daarom ging hij op zoek naar een geschikte partner buiten het adellijk milieu en viel zijn oog op Sophie Van Weydeveldt, alias De Campré (1808-1896). Die schonk hem reeds op 11 november 1827 in Brussel een zoon Agathon. Zij was 18 jaar en hij 40 toen ze kennis kregen. In totaal kregen ze vier kinderen. Er waren al twee zonen geboren, Agathon en Eleuthère, alvorens ze officieel in het huwelijk traden op 28 oktober 1830 (25a).   De Stedelijke Musea van Brugge bezitten een mooi portret van Louis de Potter geschilderd door Matilde Malenchini-Meoni (26). Het kan ontstaan zijn in 1822 en hij werd geportretteerd in de bibliotheek van de familie Ricci in Florence. Zijn verblijf in Florence moest De Potter in het voorjaar 1823 onderbreken omdat de familie hem terugriep wegens ernstige ziekte van zijn vader Pierre Clément de Potter (27) die op 23 januari 1824 zal overlijden in Brussel waar hij verbleef om gezondheidsredenen. Hij werd wel overgebracht naar Loppem waar hij bijgezet werd in een nieuwe grafkelder op het kerkhof. Zijn echtgenote vond later daar ook haar laatste rustplaats. Oorspronkelijk zou Louis terugkeren naar Italië maar allerlei besognes met de erfeniszaken weerhielden hem daarvan.

Portret van Louis de Potter door Matilde Malenchini-Meoni. Olieverf op doek 61×49 cm. Groeningemuseum, Brugge. Datering ca. 1822.

Brussel

De Potter bleef niet in Brugge maar verhuisde in juni 1824 opnieuw naar Brussel samen met zijn moeder. Hij vroeg ook aan Matilda Malenchini om vanuit Italië naar Brussel te komen. In Parijs wachtte hij haar op en op 31 juli 1824 werd zij in het vreemdelingenregister van Brussel ingeschreven (28). Hun huis in Brussel (Nieuwstraat 449) werd het trefpunt voor Italianen op doorreis maar er waren er ook die langer bleven.

Eén van hen was Martial Reghellini (1758-1853) die zich ook M. Reghellini de Schio noemde omdat hij afkomstig was van Schio (prov. Vicenza, Italië). Hij was vrijmetselaar en liet zich bij aankomst in Brussel op 12 november 1825 affiliëren bij de Brusselse loge Les Vrais Amis de l’Union (29). In Brussel ontplooide hij een grote maçonnieke activiteit ook op het vlak van publicaties (30). Het bekendst zijn L’Esprit du dogme de la Franche Maçonnerie (31) en La Maçonnerie considérée comme le résultat des religions égyptienne, juive et chrétienne (32). Reghellini ging veel te rade bij de Potter en bedankte hem uitvoerig in zijn boeken. Prof. John Bartier weet ons dan ook te vertellen dat de Potter hem gedurende 35 jaar steunde met geld, wijn en goede raad (33). Reghellini gaf op 23 september 1840 plots ontslag in zijn loge en zal overlijden in Elsene op 19 augustus 1853. Het oordeel van de Potter zelf was niet min: M. Reghellini Italien, sachant beaucoup de choses, mais les sachant mal (34).

De Souvenirs intimes

Louis de Potter zijn memoires, de Souvenirs Intimes,  werden postuum uitgegeven in het jaar 1900 (34a). Samen met zijn Révolution belge de 1828 à 1839. Souvenirs personnels. (Brussel, 1839) vormen zij de complete gedenkschriften. Het was zijn zoon Agathon de Potter (1827 –1907) die instond voor de uitgave en ter aanvulling het laatste hoofdstuk schreef. Het boek begint met een Avis Essentiel waarin L. de Potter vraagt om het kort na zijn overlijden uit te geven maar dit in overleg met de weduwe. Zijn echtgenote Sophie Van Weydeveldt (1808–1896) verzette zich daartegen.

Die wens werd door Agathon , die instond voor de uiteindelijke redactie gerespecteerd en hij zal het boek pas publiceren na het overlijden van zijn moeder. Er werden op verzoek van zijn moeder en zijn zus Marie-Christine (in 1812 gehuwd met baron Joseph-Bernard van Caloen) ook enkele intieme zaken geschrapt. Die wegelaten gedeelten worden in de tekst aangeduid met puntjes. Uit de Avertissement vernemen we dat hij het op schrift stellen eindigde in 1851 en aan zijn zonen vraagt om het te voleindigen met een laatste hoofdstuk. Zijn tweede zoon Eleutherius (1830–1854) overleed in 1854 in Pisa (Italië) dus werd het de oudste zoon Agathon die de taak op zich nam. In de Préface staat nogmaals duidelijk dat hij deze memoires schreef ter attentie van zijn kinderen. Het eerste deel van het boek behandelt de periode 1786–1839. Hij schrijft echter niet over zijn toetreding tot de vrijmetselarij. Wat dat aspect betreft blijven we dus op onze honger zitten. 

Besluit

Louis de Potter bleef voor zijn broeders Notre Respectable Frère, ook toen hij niet meer op de kolommen verscheen. Zijn moederloge La Candeur was in 1816 gefuseerd met La Paix en na terugkeer in Brussel in 1824 nam hij daar niet meer deel aan de arbeid. Hij werd dus ingewijd op 10 oktober 1808 bij de loge La Candeur en niet bij La Paix zoals tot nu werd aangenomen. In 1809 kan hij al meester-vrijmetselaar geweest zijn. De aanneming tot leerling, bevordering tot gezel en de verheffing tot meester nam toen slechts één jaar in beslag. Bij La Paix werd hij, zeker sinds 1814, vermeld als erelid terwijl hij toen in Rome verbleef. Dat is niet wereldschokkend maar doet wel een hardnekkige mythe teniet. Niettemin werd hij in de revolutiejaren 1830 nog steeds gerekend tot de groep van vrijmetselaren (35); het cliché wilt nu eenmaal dat vrijmetselaars complotteurs zijn. Wel werd hij regelmatig uitgenodigd om zich bij een loge aan te sluiten zo onder meer door Lucien Jottrand (1804-1877) die in 1860 een zeer betrouwbare biografie schreef (36). Ze hadden samen gewerkt op de redactie van de Courriers des Pays-Bas waar ze elkaar voor het eerst ontmoetten in april 1826 (37).

Ook Goswin baron de Stassart (1780-1854) bleef hem mon frère noemen. Deze liberale politicus was grootmeester van het Grootoosten van België (G.O.B.) van 1835 tot 1841. Hij zal in 1841 aftreden omdat de denkrichting van het G.O.B. totaal veranderde. We schetsten dat reeds hogerop. Op 22 november 1838 schreef L. de Potter een brief aan De Stassart met de merkwaardige zin Maçon aussi peu zélé que je suis mauvais catholique (38). De weinig vlijtige maçon De Potter stierf zonder de genademiddelen van de kerk maar de Stassart bleef katholiek. De Belgische vrijmetselarij zal pas tussen 1842-1848 zich definitief mengen in de strijd om de politieke macht met het antiklerikalisme als hefboom (39).  Na 1871 werd door het Grootoosten van België (stichting 13 januari 1833) de aanroeping van de Opperbouwmeester van het Heelal (Le Grand Architecte de l’Univers) en het geloof in de onsterfelijkheid van de ziel niet meer verplicht gesteld. Toen was de nieuwe marsrichting voor iedereen duidelijk.

Willy Dezutter

Résumé françaisLouis de Potter et la Franc-Maçonnerie

Louis de Potter (Bruges/Belgique 1786 – Bruges/Belgique) 1859) est un journaliste, historien, homme d’État  et révolutionnaire belge. Il appartenait à une famille très aisée anoblie le 17 avril 1764. Sur l’avis de ses médecins qui lui conseillent un changement de climat, il part pour l’Italie en 1811 et vit d’abord à Rome pendant dix ans, puis à Florence pendant deux ans  de 1822 à 1823.

À Rome il fait la connaissance de la peintre Matilde Malenchini (1779 – 1858), de sept ans son ainée, avec qui il a une relation, partageant avec elle, de 1817 à 1820 une maison chez son compatriote, le peintre François-Joseph Navez. Ils vécurent ensemble à Florence de 1821 è 1823. En 1823, Louis de Potter doit rentrer à Bruges en raison de la santé de son père. Après la mort de son père en 1824, il s’installe à Bruxelles avec sa mère. Il commence sa carrière politique en tant que rédacteur au Courrier des Pays-Bas, journal libéral d’opposition, où il déploie sa verve de polémiste contre le clergé catholique, l’aristocratie et le gouvernement de Guillaume 1er des Pays-Bas. Il devient un tribun et porte-drapeau du peuple dans les médias. Le 28 septembre 1830, du balcon de l’Hôtel de Ville de Bruxelles, acclamé par 20.000 citoyens, Louis de Potter prononce un vibrant discours de l’indépendance de la Belgique. Louis de Potter fut  intégré au gouvernement provisoire belge [référence fr.wikipédia.org grâce à Andries Vanden Abeele].

Louis de Potter a été initié à la loge La Candeur à Bruxelles le 10 octobre 1808. Il avait vingt-deux ans à ce moment-là. Le 20 avril 1816 La Candeur fusionnait avec la loge Bruxelloise La Paix (fondée 28.4.1802) et continuait à exister sous le nom La Paix et Candeur jusqu’en 1836. Chez La Paix il était mentionné depuis 1814 comme membre honoraire. Contrairement à tout ce qu’on a toujours prétendu Louis de Potter n’a pas été initié à la loge La Paix à Bruxelles mais bien le 10 octobre 1808 à la loge La Candeur dans la même ville. C’est Willy Dezutter, l’auteur de cette contribution et spécialiste de la maçonnologie belge, qui a constaté ce nouveau fait historique du curriculum maçonnique de Louis de Potter.

1 A. Schouteet, De straatnamen van Brugge. Brugge, 1979, p. 135. Het betreft een zijstraat van de Koolkerkse Steenweg.

2 Hij kreeg een zeer mooi artikel op de internetencyclopedie Wikipedia en zijn levensverhaal werd boeiend verteld door Johan op de Beeck, Het verlies van België. De strijd tussen de Nederlandse koning en de Belgische revolutionairen in 1830. Amsterdam,2015. Meer preciseringen bij Els Witte, Belgische Republikeinen. Radicalen tussen twee revoluties (1830-1850), Antwerpen, 2020. p. 40-42 en 122-124. In dit werk van Els Witte staan geen verwijzingen naar de vrijmetselaarsstatus van De Potter, dat is eveneens het geval voor de grondige biografie in 2 delen van John Goddeeris, Louis De Potter, Brugge 1786-1859, Koninklijke West-Vlaamse Gidsenkring, Ieper, deel 1, 2019 en deel 2, 2020.

3 R. Dalemans en N. de Potter, Louis de Potter. Révolutionaire Belge en 1830. Charleroi, 2011, p. 13. Louis Joseph Antoine de Potter werd ontegensprekelijk geboren in Brugge op 26 april 1786 in het ouderlijk huis aan de Dijver. Zie: J. Goddeeris, L. de Potter, deel 1, p. 10. 

4 V. van Caloen, J. van Cleven en J. Braet, Het Kasteel van Loppem. Oostkamp, 2001, p. 11 en 23.

5 J. Op de Beeck, Het verlies van België, p. 12.

6 J. Op de Beeck, idem, p. 429-430.

7 J. Bartier, La condamnation de la franc-maçonnerie par les evêques belges en 1837. In: Guy Cambier (red.), Laïcité et Franc-Maçonnerie, Brussel, 1981, p. 225-232 en H. Hasquin, Les Catholiques Belges et la Franc-Maçonnerie. Waterloo, 2011, hfst. III De la rupture catholique à la singularisation maçonnique (1837-1872).

8 Die zendbrief verscheen eveneens integraal in de katholieke Gazette van de Provincie West-Vlaenderen en der Stad Brugge, nr.5, woensdag 10 January 1838.

9 Een eeuw vrijmetselarij in onze gewesten. 1740-1840. Galerij ASLK, Brussel, 1983, p. 224. Zonder bronverwijzing en datering.

10 L.J. Peellaert, La représentation maçonnique dans les noms de rues de Bruxelles. Brussel, 1982, p. 325. In de bijdrage van Marc D’Hoore, Politiek/Brussel, stad van vrijmetselaars, in A. Despy-Meyer (red.), Brussel, vrijmetselaars in de stad. Brussel, 2000, p. 28 e.v. komt L. de Potter niet voor.

11 W.P. Dezutter, De loge “La Réunion des Amis du Nord” (1803-1831) in Brugge, in: Brugs Ommeland, 2010,1,p. 39-51 en op www.willydezutter.be Charles Hanssens, ledenlijst 1808, erelid. Was in 1807 medeoprichter van de loge “Les Vrais Amis” in Gent.

12 P. Delsemme, Les écrivains francs-maçon de Belgique. Bibliothèque de l’ULB. Brussel, 2004, p. 68. De bewaarplaats van die ledenlijst wordt nooit door iemand aangegeven maar bevindt zich in de Koninklijke Bibliotheek van België, Brussel, handschrift 11.215 A.

13 Op www.wikiwand.com  staat hij bij Franc-Maçonnerie bruxelloise au XIXe siècle vermeld als lid van La Paix, Grand Orient de Belgique (dat pas in 1833 werd opgericht !).

14 R. Dalemans en N. de Potter, op.cit. p. 107.

15 Deze reeks loopt van de nrs. 11.215 t/m 11.221. Met dank aan Dr. L. Reynhout, Kon. Bibliotheek Brussel, afd. handschriften.

16 Kon. Bibliotheek, Brussel, handschrift 11221 D. Het geboortejaar van De Potter is wel 1786, niet 1785.

17 Art. 67 van de statuten en reglementen van de Brugse loge “La Réunion des Amis du Nord”, goedgekeurd op 13 okt. 1804, luidt “Aucun individu ne pourra être présenté à l’initiation qu’il n’ait accompli sa 21e année”. Exemplaar privé verzameling, Brugge.

18 A. U[yttebrouck], Idealen en deugden, menselijke betrekkingen, in: Charles L. Tomas, (red.), De vrijmetselarij en Europa van de 18de eeuw tot heden. Brussel, 1993, p. 111.

19 A. de Witte, Sceau de la loge “Paix et Candeur” à l’Orient de Bruxelles. Uitgever J. Goemaere, Brussel, 1901, 10 p. (Revue Belge de numismatique). Alphonse de Witte (1851-1916) was numismaat. Zie over hem Andries Van den Abeele, De Bruggeling Bruno De Witte en zijn nakomelingen, in Brugs Ommeland 62 (2022), 4, p.245-259, vooral p. 256-258.

20 De Potter, Considérations sur l’histoire des Grand Schisme d’Occident. Brussel, P.J. De Mat, 1816, 2 vol. Idem, L’Esprit de l’Eglise ou Considérations sur l’histoire des conciles des papes, depuis Charlemagne jusqu’à nos jours. Parijs, 1821, 6 vol. Hij publiceerde onder de naam “ De Potter.”

21 M. Woussen en D. Coekelberghs, in: D. Coekelberghs en P.Loze (red.), Om en rond het neo-classicisme in België. Brussel, 1986, p. 169-171. Zie voor de carrière van J.D. Odevaere: Jean Luc Meulemeester, Brugse kunstenaars tijdens de Franse overheersing , in: H. Anseeuw, J. Anseeuw, B. Gevaert (red.), Brugge voor Napoleon, Brugge, 2021, p. 349-416, vooral p. 360-367.

22 V. van Caloen, J. van Cleven en J. Braet, op. cit. p. 170.

23 Willy Dezutter, François Bertram-Boudeloot (1766-1826), achtbare meester van de Brugse loge “La Réunion des Amis du Nord” in relatie tot de kunstschilder Joseph Denis Odevaere (Brugge 1775-Brussel 1830), in: Brugs Ommeland, 62 (2022), 3, p. 200-206, vooral p. 202-204.

24 A. Van den Abeele, In Brugge onder de acacia. De vrijmetselaarsloge “La Parfaite Egalité” (1765-1774) en haar leden. Brugge, 1987,p. 322 en Guy Schrans, Vrijmetselaars te Gent in de XVIIIe eeuw. Gent, tweede vermeerderde druk, 2009, p. 428.

25 M. Schillings, Malenchini-Meoni, Maria Metilde, genaamd Matilde, in Nationaal Biografisch Woordenboek, deel 21, Brussel, 2014, kol. 697-709. Zie ook de bijlage van M. Schillings, Louis de Potter in Rome en Florence 1811-1823, in J. Goddeeris, L. De Potter, 2019,deel 1, p. 18-28.

25a John Goddeeris, Louis De Potter, op.cit. deel 1, 2019, p. 37. Met expliciete verwijzing naar de huwelijksakte van 28 oktober 1830. Volgens het artikel Louis de Potter op nl.wikipedia.org zou hij burgerlijk gehuwd zijn in Brussel in 1826. Dat zou dan niet juist zijn ? De Potter liet nooit weten aan Matilde Malenchini – Meoni , die probeerde contact te houden, dat hij al gehuwd was in 1826 om haar niet te verontrusten. Daarom huwde hij pas later. Ook J. Braet geeft de datum 1826 in V. van Caloen, e.a. Het Kasteel van Loppem, p. 12. L. De Potter schrijft zelf in zijn Souvenirs Intimes (p. 64): “Le 11 novembre 1827, après environ un an de mariage, ma femme mit au monde son premier enfant”. Misschien was dat een leugentje om bestwil want zijn eerste twee kinderen kwamen ter wereld met de naam van zijn partner: Agathon en Eleutherius kregen de achternaam De Campré !

26 D. Marechal, Van portrettisten en geportretteerden. Enkele negentiende eeuwse schilderijen en miniaturen in Brugs stedelijk bezit, in: Jaarboek van de Stedelijke Musea, 1989-1990. Brugge, 1991, p. 227-229. Het portret van L. de Potter in het Groeningemuseum werd door hem in 1989 volkomen juist toegeschreven aan Matilde Malenchini -Meoni . Dit portret is niet gesigneerd en niet gedateerd. Zie ook: D. Marechal (samensteller) en G. Platteau (redacteur), De Romantiek in België: tussen werkelijkheid, herinnering en verlangen. Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België, Brussel/Lannoo, Tielt, 2005, p. 144-145 (notities D. Marechal).

27 Men heeft beweerd dat Pierre Clément de Potter ook vrijmetselaar was. Dat is onjuist. Men verwart met Pierre de Potter (Gent 1723-1783), secretaris van de loge “La Bienfaisante” in Gent. Zie: G. Schrans, Vrijmetselaars te Gent, o.c. p. 461.

28 M. Schillings, NBW, op.cit. kol.704.

29 Voor een korte geschiedenis van die werkplaats zie: E. Witte en F. Borné, Documents relatifs à la franc-maçonnerie belge du XIXe siècle 1830-1855, Leuven, Centre interuniversitaire d’histoire contemporaine, 1973, p. 794.

30 J. Bartier, Francs-maçons italiens et français à Bruxelles à l’ époque du roi Guillaume, d’après des documents inédits, in: Guy Cambier (red.), Laïcité et Franc-Maçonnerie. Brussel, 1981, p. 203-224.

31 Esprit du dogme de la Franche Maçonnerie, recherches sur son origine et celle de ses différents rites, y compris celui du carbonarisme par le f[rère] M[artial] R[eghellini] de Schio, Bruxelles, Tarlier, 1825, in -8°, 273 p. Zijn werken waren al in zijn tijd omstreden in maçonnieke kringen wat hem noopte tot een apart verweerschrift (Brussel, Tarlier, 1827, 24 p.).

32 La Maçonnerie considérée comme le résultat des religions égyptienne, juive et chrétienne, 2 vol in -8°, Bruxelles, Tarlier, 1829, 471 en 476 p. 

33 J. Bartier, op.cit. p. 211.

34 J. Bartier, op.cit. p. 212.

34a Louis de Potter, Souvenirs intimes. Retour sur ma vie intellectuelle et le peu d’incidents qui s’y rattachent, 1786 à 1859. Uitgever Imprimerie Veuve Monnom, Brussel, 1900, 399 pp.

35 Yves Hivert-Messeca, L’ Europe sous l’Acacia. Histoire des Francs-maçonneries européennes du XVIIIe siècle à nos jours, deel 2, 19de eeuw, Editions Dervy, Parijs, 2014 hfst. La Franc-Maçonnerie dans le nouveau Royaume de Belgique.

36 Lucien Jottrand, Louis De Potter, Brussel, A. Decq, 1860, p. 6 “Louis de Potter est né à Bruges le 26 avril 1786. Sa famille était noble”.

37 L. Jottrand, op.cit. p. 23

38 Autograaf van de brief op https://tresordelacademie.be en in Marie-Rose Thielemans, Inventaire des archives du baron de Stassart: correspondance reçue par le baron Stassart. Brussel, Algemeen Rijksarchief, 1973.

39 Els Witte, Belgische Republikeinen, p. 248-250.

U kunt uit dit artikel citeren mits bronvermelding met de volgende referentie: Willy Dezutter, Louis de Potter (1786 – 1859) en de vrijmetselarij, op willydezutter.be [online] geraadpleegd op …..datum.