Monthly Archives: februari 2014

Een megalomaan project

Hoogmoed komt voor de val

De hybris-gedachte was Karl-Heinz bekend als veelvoorkomend thema in het Griekse denken.

De vermetele overmoed van een mens die in eigenwaan verstrikt en verblind, zich door niets of niemand een halt wenst te laten toeroepen.  In de Griekse mythen werd die ongebreidelde heerszucht door de goden meedogenloos afgestraft.  Karl-Heinz was op Rosenmontag heer en meester op zijn zonnewagen maar zou hij het aankunnen een nieuwe Icarus te worden ?   Nieuw in de zin van een veroveraar van het luchtruim die niet in zee zou storten?

Zou hij zijn eigen ongeluk veroorzaken door het overschrijden van een grens of norm?

Maar door verblinding getroffen merkte hij niet dat hij zijn eigen ondergang tegemoet ging.

Zoals veel mensen dacht hij dat de mol blind is maar dat is niet zo.  Een mol kan enkel heel slecht zien.  Zijn ogen zijn zo klein als speldenknopjes met een diameter van slechts één millimeter.  En ook zijn vacht zit ervoor.  Hij heeft ook iets menselijks.  In de herfst en winter legt hij voedselvoorraden aan.  Daarvoor bijt hij de kop van de regenwormen af, zodat ze verlamd raken.  Zijn amulet de mollenpoot zou Karl-Heinz dus geen bescherming kunnen bieden tegen de verblinding.  Het principe van de similia similibus zou hier kunnen falen.  Zoals bidden bij het beeld van de Heilige Blasius omdat die vereerd wordt tegen de blaasziekten.  Of speenkruid eten ter bestrijding van speen, zoals Winifred De Beer die dat deed op aanraden van wethouder Pierre Van Doorn.  De vrouw van Van Doorn, die veel afwist van kruiden omdat ze samen regelmatig aten in het restaurant “De Herborist”, was eigenlijk op dat idee gekomen.

Maar waarom zou men geen kathedraal kunnen herbouwen wanneer beschaafde naties zoals Nederland er in slaagden om eerst de zee te bedwingen en vervolgens, uit verveling en om de boel draaiende te houden, die zee wensten in te polderen?

Aan de lopende band worden plannen gesmeed om Nederland naar het westen uit te breiden.

Bouwen in de Noordzee is de natte droom van menige megalomaan politicus en bouw- en baggerbedrijf.

Zo bestaat er een plan om de gehele Noord- en Zuid-Hollandse kust drie kilometer uit te breiden naar het westen en voor die nieuwe kust een eiland met een vliegveld erop te bouwen.

De miljarden euro die hiermee gemoeid zouden zijn vloeien natuurlijk direct in de zakken van de Nederlandse bouw- en baggerbedrijven.  Tenminste indien men een protectionistische politiek wenst te voeren en de wet op de Europese openbare aanbesteding kan omzeilen.  Maar mag zoiets wel in een land met een gereformeerde onderstroom ?  Kan men een zee inpolderen in zes dagen, de tijd die de Schepper volgens hen nodig had om heel de wereld te scheppen uit het niets ?  Hoe dan ook zullen deze bouwfirma’s en baggerbedrijven kunstmatige hoge offertes leveren en dan voor de juiste politicus of ambtenaar gratis een tuinhuis, veranda, of zwembad bouwen.  Ook zullen die projectontwikkelaars ruim het budget overschrijden naar het voorbeeld van nieuw te bouwen voetbalstadions en de getolereerde megalomanie bij de organisatie van Olympische winterspelen.

Die bouwzucht stond Karl-Heinz voor ogen toen hij in het museum oog in oog stond met het interieur van de verdwenen Sint-Donaaskathedraal op het schilderij van “De Madonna met Kanunnik Joris Van der Paele” van Jan Van Eyck, de voornaamste exponent van de Vlaamse Primitieven. In een visioen werd hem duidelijk gemaakt dat hij moest leren om “in het groot te denken”.  Het provincialisme ontstijgen en zeer belangrijk, bij het herbouwen van de kathedraal viel er geen erosie te duchten door de constante zeestroming.  Een land waar elke zaterdag en zondag het veldrijden, de topsport bij uitstek, centraal staat op alle denkbare tv-zenders moest ook vatbaar zijn voor luchtfietserij.

Hij zou de Noorderburen dwingen om de schaatsen aan de wilgen te hangen.

Willem van Roodebeke

Het bruidspaar gestropt

Het stroppen van het bruidspaar 

Dit oud huwelijksgebruik, dat eind 20ste eeuw in onbruik geraakte, kwam niet alleen rond Brugge en in Vlaanderen voor, maar staat in een Europese traditie.

Bij het huwelijk van Guillaume Michiels en Georgette Naessens in 1937 werd het bruidspaar bij de uitgang van de kerk na de huwelijksmis “gestropt”.  De misdienaars hielden hen met een lint tegen om een fooi te kunnen krijgen.  Aangezien Georgette Naessens afkomstig was uit Sint-Andries vond dit gebruik plaats aan de kerk van St. Andries- Brugge (1).  Guillaume Michiels (1909-1997) was een bekende kunstschilder, verzamelaar en volkskundige die woonde aan de Verwersdijk 5 in Brugge (2).

Door Lucien Van Acker werd een aanvulling bezorgd waarin hij wijst op het voortbestaan van dit gebruik in o.m. Haringe en Ardooie, beide in West-Vlaanderen (3).  Hij wijst er op dat het telkens gaat om huwelijken van rijkere families.

Na de (kerkelijke) huwelijksvoltrekking komen bruid en bruidegom voor het eerst naar buiten als man en vrouw en worden opgenomen in een nieuwe gemeenschap.  Het is een overgangsritus.  Het huwelijk wordt openbaar met publieke getuigen.  De misdienaars (kinderen) versperren per twee de doorgang met al dan niet versierde koorden of linten en verlenen pas doorgang na het ontvangen van een fooi.  De doortocht, de stap in de nieuwe wereld, wordt op die manier afgekocht (4).  Uit een studie van 1988 blijkt dat enkel nog in West-Vlaanderen het gebruik van het stroppen bewaard bleef.  In Adinkerke werd het bruidspaar 22 maal gestropt en in Groot-Izegem 18 maal (5).  De misdienaars hielden daar een rood lint omhoog en legden dat pas op de grond na het ontvangen van een fooi door het bruidspaar.  Maar eens die er over gestapt waren ging het lint weer omhoog om ook de rest van de familie tot het geven van een fooi te bewegen.  Het gebruik werd voor het noordoosten van West-Vlaanderen ook beschreven door de onvolprezen volkskundige Magda Cafmeyer (1899-1983) (6).  Zij spreekt over een witzijden stroplint.  Ze haalt het voorbeeld aan van Stalhille waar de misdienaars stropten aan de sacristie en de klokkenluiders aan het portaal (7).

Gabriel Celis vermeldt het stroppen door jongens van de gemeente.  Die spanden een touw over de weg dat enkel werd teruggetrokken na het geven van een fooi of het trakteren in een herberg (8).  Dit gebruik kwam in Oost-Vlaanderen net zo goed voor als in West-Vlaanderen (9).  Ook Nederland levert zijn voorbeelden (10).  Men spreekt daar ook wel over de bruid die wordt “geschud”.  Over Duitsland verscheen zelfs de aparte publicatie van D. Dünniger die het woord “Wegsperre” ingang deed vinden (11) en Leopold Schmidt behandelde Oostenrijk (12).  Net zo goed als in Oostenrijk, vooral in “Ostösterreich”, is het gebruik niet in heel Frankrijk bekend maar wel in Bretagne (13).  Zeker in 1975 werd het spannen van een lint en het vragen van een “tolheffing” nog toegepast bij bruiloften in het Groothertogdom Luxemburg (14).  Maar ook buiten Europa is het bekend.  In Turkije wordt voor de bruid de weg versperd terwijl ze op weg is naar haar bruidegom.  Slechts door het uitdelen van geschenken bereikt ze uiteindelijk haar doel (15).

Het geven van geld is nu nog goed bekend na het voorlezen van de nieuwjaarsbrief.  We kennen allemaal het gezegde: “Beste Peter, hoe méér je geeft, hoe beter”.  Het komt allemaal dicht in de buurt van het agressief bedelen.  De zachtere vormen zijn de beloning voor dienstpersoneel op 1 januari en het bedelzingen op 6 januari op Driekoningen door kinderen die zich nog nauwelijks verkleden en zeer summier zingen.

Tot slot nog iets over de sociale context van het stroppen.  L. V. A[cker] merkte reeds op dat het vooral bij de “grote huwelijken” gebruikelijk was.  Dat wordt bevestigd door René De Keyser (+ 1996) in zijn mededeling over Oostkerke (Damme) (16).  Hier stelt zich het probleem van de cultuurdiffusie.  Wij durven nog steeds verwijzen naar het begrip “gesunkenes Kulturgut” van H. Naumann (18) dat er op neer komt dat veel van wat wij als “volks” omschrijven in feite doorgesijpeld is van hoog naar laag door imitatie van de toonaangevende klasse.  “Volksgut wird in der Oberschicht gemacht”.  Men ziet dat verschijnsel ook bij de rouwdracht (19).  Het “verzonken cultuurgoed” vindt men bijna nergens zo sterk terug als in de klederdrachten.  De mode van Parijs werd in de Belgische stedelijke (en Franssprekende) milieus retardair nagevolgd.  Het stroppen gebeurde bij het verlaten van de kerk.  Naast de sociale context is ook de religieuze context bij ons duidelijk.

Het was nochtans een niet-kerkelijk gecodificeerd gebruik zo min als “Le jeu de la jarretière” waar men zich in Frankrijk nog steeds mee amuseert.  Bij dat erotisch spel tijdens het avondfeest verkoopt de bruid haar kousenband per opbod.  En de winnaar (altijd een man !) mag dan met zijn tanden op zoek naar dat kleinood dat boven de knie gedragen wordt. Ook daarover lezen we niets in het evangelie.

Willy Dezutter

  1. W. Giraldo, Stropen, in: Biekorf, 112 (2012), p.107-108 en Willy Dezutter, Het bruidspaar gestropt, in: Biekorf,112 (2012), p. 315-316.
  2. Willy P. Dezutter, In memoriam Guillaume Michiels, in: Biekorf, 97, (1997) , p. 294.
  3. L. Van A[cker], Stroppen bij een huwelijk. Biekorf,112 (2012), p. 155.
  4. S. Top, Huwelijksgebruiken in Brabant. Brussel,1977, p. 12.
  5. Ludo Jacobs, Rituelen voor en na het huwelijk. In: Verliefd, Verloofd, Getrouwd. ASLK-Galerij, Brussel,1988, p. 64. Er is daar ook sprake over stroppen, niet stropen. Maar beide worden door elkaar gebruikt.
  6. Willy P. Dezutter, In memoriam Magda Cafmeyer (1899-1983), in: Brugs Ommeland, 1983, p.156-158.
  7. Magda Cafmeyer, Van doop tot uitvaart. Een kijk op het volksleven in het noordoosten van West-Vlaanderen. Brugge,1958, p.72.
  8. Gabriel Celis, De Folklore. Antwerpen,1925, p.33. G.Celis was priester in Gent en zal het daar gezien hebben. Ook in algemene zin K.C.Peeters, Eigen Aard. Overzicht van het Vlaamse Volksleven. Antwerpen,4de uitgave,1975, p. 401. Ook bekend in de provincie Limburg.
  9. A. Janssens, Het stropen van de trouwers, in: Oost-Vlaamse Zanten, XXXIV, (1959), p.138. Soms kwam het toen nog voor in Nevele.
  10. Gerard Rooijakkers, Rituele repertoires. Volkscultuur in westelijk Noord-Brabant 1559-1853 (Nijmegen,1994), p. 327.
  11. D. Dünniger, Wegsperre und Lösung, Formen und Motive eines dörflichen Hochzeitsbrauches. Ein Beitrag zur rechtlich-volkskundlichen Brauchtumsforschung. Berlijn, 1967. Met een afbeelding uit het Zwarte Woud van de belemmering van de bruiloftsstoet, uit 1835. Ook opgenomen in publicatie Huwelijk en Liefde (zie noot 14), p.183, afb.49. Origineel in Germanisches Nationalmuseum, Neurenberg.
  12. L. Schmidt, Hochzeitsbräuche im Wandel der Gegenwart, Wenen, Academie der Wetenschappen, 1976. Vgl. Das Absperren des Wegs von der Kirche zum Gasthaus (Lösegeld) ist besonderes in Ostösterreich üblich.
  13. Coutumes et traditions du mariage en France. www.laboda.fr  Vgl. Le cortège était arrêté à l’entrée du village par une corde tendue en travers de la route et que quelques sous permettaient le passage. Het gaat dus steeds om “quelques sous/enige stuivers” als drinkgeld.
  14. Henri Klees, Groothertogdom Luxemburg, in: Liefde en Huwelijk. Aspecten van het volksleven in Europa 1975. Musée de la Vie Wallonne, Luik, 1975, p. 222.
  15. S. Tansug, Turkije, in: Liefde en Huwelijk, idem, Luik, 1975, p. 274.
  16. R.D.K(eyser), Adellijk bruidspaar plechtig gestroopt. In: Biekorf,57, (1956), p. 30. René De Keyser is ook de schrijver van het boek, “Het kasteel van Oostkerke”, Oostkerke, Sint-Guthago,1984.
  17. Hans Naumann, Primitive Gemeinschaftskultur, Beiträge zur Volkskunde und Mythologie. Jena,1921. Voor de wisselwerking tussen elitecultuur en volkscultuur verwijzen we naar Peter Burke, Popular Culture in early modern Europe, Londen,1978, derde druk 2009, hoofdstuk 2 The Transmission of Popular Culture, p.133-162.
  18. Willy Dezutter, Rouwdracht en rouwtijd in Brugge(1900-1945), in: Biekorf, 113, (2013), p.318-323 en met verwijzing naar het “Livre de Usages et Coutumes de la Noblesse” Brussel,1963, derde editie en de belangrijke studie van de socioloog Norbert Elias, Het Civilisatieproces. Sociogenetische en psychogenetische onderzoekingen. Utrecht-Antwerpen, 1987 en de editie 2005.