Tag Archives: Achiel Van Acker

Minister Léo Collard (1902-1981) was geen vrijmetselaar. Een andere kijk op de schoolstrijd.

In 2022 verscheen in Antwerpen het boek “Wie wij waren”, een gesprek tussen politicus Herman Van Rompuy (° 1947) en journalist Rik Van Cauwelaert (° 1950). Het tweegesprek vond plaats in de bibliotheek van de Abdij van Affligem en hun dialogen, waarbij ze terugkijken op 75 jaar veranderingen in de wereld, is goed voor 303 bladzijden (1).

Het moet voor beiden geen gemakkelijke opgave geweest zijn om uit het hoofd al die feiten te herproduceren. Er is weliswaar nog een vierkoppige redactievergadering geweest (Wie wij waren, p. 6) maar dan nog is het onvermijdelijk dat er dingen over het hoofd worden gezien. We haasten ons om te zeggen dat het boek in zijn geheel verbluffend goed en eerlijk in elkaar steekt maar het blijft natuurlijk de opinie van twee personen. Men leert dan ook veel bij vanuit de interne keuken. Ze waren dikwijls zelf getuigen.

We denken aan de periode  van de eerste ministers Leo Tindemans, Wilfried Martens, Jean-Luc Dehaene, allen CD&V. Zelf herinneren wij van Wilfried Martens vooral “regeren met volmachten”. Hij liet in 1982 de Belgische frank devalueren met 8,5 procent en dat na onderhandelingen “en petit comité” in Poupehan. En dan waren er in 1987 nog de harde besparingsmaatregelen (loonmatiging, bevriezing van de index). En Martens had het steeds over “licht aan het eind van de tunnel”. Maar dat bleek misleiding te zijn. Toen stond onze welvaart onder druk en nu is dat nog altijd zo. Zoals iedereen het zegt: we werden toen bestolen. Daarover wordt in het boek niet gesproken. Het belicht vooral de successen van de christendemocratie.

Een tweede hold up vond plaats onder het premierschap van Jean Luc Dehaene (1940-2014). Die voerde in 1993 een crisisbelasting in van 3% op de personenbelasting. En Dehaene zorgde met zijn volmachten voor een niet-indexatie die zes jaar zou duren. Dus twee keer geschoren. Het beste bewijs dat hun besluiten niets hebben uitgehaald is het feit dat de belastingdruk in België nog altijd torenhoog is gebleven. Voor een alleenstaande zonder kinderen met een doorsnee loon bedraagt de belastingdruk maar liefst 53 procent. Het overheidsbeslag op arbeid is nergens zo groot als in ons land. Tweeverdieners met kinderen zien 45,5 procent van hun loon afvloeien naar de belastingen, het hoogste percentage van alle OESO-landen (2).

Om van onderwerp te switchen nog een kleine opmerking over het verschil tussen spreektaal (middels bandopname) en het geschreven eindresultaat. Op p. 17 heeft Rik Van Cauwelaert het over de finale 800 meter die gelopen werd door Roger Moens op de Olympische Spelen van Rome in 1960. Hij heeft het dan over de “latere winnaar Schnell“. Dat is genoteerd op het gehoor. Het betreft hier de Nieuw-Zeelandse atleet Peter Snell (1938-2019) die in 1960 de gouden medaille op de 800 meter won ten koste van de Belgische sprinter Roger Moens (° 1930) die tweede werd en geklopt werd op de streep. 

Léo Collard

In zijn boek over de geschiedenis van de vrijmetselarij “De Kinderen van Hiram” (3) vermeldt Andries Van den Abeele In het hoofdstuk “Vrijmetselarij en onderwijspolitiek” uiteraard Léo Collard maar uit alles blijkt dat hij perfect weet dat Collard geen vrijmetselaar was. De letterkundige Johan Ballegeer (1927-2006) schreef in het jaar 2000 zijn boekje “Het Oosten Brugge” over vrijmetselaarsrelicten in Brugge (4). In het Koninklijk Atheneum van Brugge – thans Atheneum Brugge Centrum genoemd – in de Sint-Clarastraat (5) bevindt zich een gedenksteen die verwijst naar de eerstesteenlegging. J. Ballegeer verwoordt dit als volgt: ” De eerste steen van dit gebouw werd gelegd op 19 februari 1955 door Br.: A. Van Acker, eerste minister in aanwezigheid van L. Collard, minister van Onderwijs en Br.: Omer Vanaudenhove, minister van Openbare Werken” (6). Ook hier wordt duidelijk gemaakt dat L. Collard geen vrijmetselaar was. De twee andere waren het wel.

In het gesprek tussen Herman Van Rompuy en Rik Van Cauwelaert wordt er gesproken over de vierde regering Achiel Van Acker , een regering van socialisten en liberalen van 23 april 1954 tot 26 juni 1958. Met het vooruitzicht op die paarse regering “ging er toch een lichte paniekgolf door de katholieke rangen“. Die regering werd door de Christelijke Volkspartij (CVP) als een bedreiging gezien. Rik Van Cauwelaert ziet in Julien Kuypers (1892-1967), de kabinetschef van minister Léo Collard , de verantwoordelijke voor het uitbreken van de schoolstrijd. Hij noemt hem “ten voeten uit een logeman”. H. Van Rompuy antwoordt daar op: “Net als Collard. In die tijd kon je geen minister van Onderwijs worden als je niet bij de loge was” (7). Zoals we intussen weten slaat hij de bal daar totaal mis.

Volgens Rik Van Cauwelaert was het op instigatie van Kuypers dat de schoolstrijd begon. Hier wordt de geschiedenis geweld aangedaan door de aanleiding te verzwijgen. Van 1950 tot 1954 was de Franstalige christendemocraat Pierre Harmel (1911-2009) minister van Openbaar Onderwijs, de eerste katholieke minister op die post in 30 jaar. Het was dus tijd voor een revanchistische politiek. Het betrof immers een homogene regering CVP-PSC. De oprichting van nieuwe rijksscholen maakte hij afhankelijk van adviezen van commissies waarin ook vertegenwoordigers van het katholiek onderwijs zitting hadden. De schoolwetten van minister Harmel uit 1952 zetten veel kwaad bloed bij de oppositie van socialisten en liberalen, de verdedigers van het Rijksonderwijs en vormden de aanleiding tot de tweede (8) schoolstrijd (9).

Harmel benoemde zomaar eventjes 110 permanente interimarissen van katholieke strekking in het Rijksonderwijs met de bedoeling het staatsonderwijs te infiltreren en later volledig bestuurlijk over te nemen. Dat moest natuurlijk gestopt worden. Bij het officieel onderwijs was de overheid de inrichtende macht.

Bij de verkiezingen van 11 april 1954 verloor de CVP haar volstrekte meerderheid. Achiel Van Acker (1898-1975) werd in 1954 eerste minister en Léo Collard (PSB/BSP) minister van Onderwijs. De kabinetschef van Collard, Julien Kuypers, was voorheen secretaris-generaal bij het ministerie van Onderwijs , en had de onderwijsproblematiek al grondig bestudeerd en werd betrokken bij de reorganisatie van de onderwijswetgeving.

Julien Kuypers was lid van de Antwerpse vrijmetselaarsloge Marnix van Sint- Aldegonde (10) maar hoefde niet te wachten op instructies van het Grootoosten van België vanuit de hoofdzetel van de obediëntie in Brussel. Ook Achiel Van Acker was een overtuigd vrijdenker en lid van de loge La Flandre (G.O.B.) in Brugge. Hij werd daar ingewijd op 29 januari 1929 en was op 27 februari 1945 adjunct-redenaar van zijn werkplaats (11). Achiel/Achille Van Acker wordt terecht beschouwd als de vader van de Sociale Zekerheid (besluitwet van 28 december 1944) (12). Een humanistisch besluit waar iedere Belg trots op kan zijn.  Zijn regering in 1954 bestond uit 9 ministers van de BSP/PSB en de Liberale Partij had er 7.

De wet Collard van 1955 verminderde de subsidies van de scholen van het vrij onderwijs en voorzag in de oprichting van een groot aantal rijksscholen. De wet vormde de directe aanleiding tot de schoolstrijd tussen het katholiek onderwijs en het staatsonderwijs. De toenmalige CVP-oppositie onder leiding van Théo Lefèvre (1914-1973) en gesteund door de katholieke kerk, organiseerde massaal betogingen tegen deze wet. Dat ging toen nog gemakkelijk met een bevolking die niet ontvoogd was. De felheid van het protest was buitenproportioneel en leek meer op een schooloorlog. Een oorlog tussen vrijzinnigen en katholieken.

De stembusuitslag van 1958 stond in het teken van de Schoolkwestie. De CVP behaalde de volstrekte meerderheid in de Senaat, maar niet in de Kamer. Premier Gaston Eyskens ( 1905-1988) probeerde toen om tot een compromis te komen over het schoolprobleem. Op 20 november 1958 werd het Schoolpact afgesloten tussen katholieken, liberalen en socialisten. Het bracht een redelijke schoolvrede.

Sinds het schoolpact behoort alle onderwijs binnen de Vlaamse Gemeenschap tot één van de drie onderwijsnetten. We kunnen dat hier niet allemaal ontleden en dit projecteren op de huidige toestand anno 2023. Onderwijs-experten mogen zich daarmee bezig houden (13). Wel kunnen we stellen dat momenteel ongeveer 75 % van de middelbare scholen tot Katholiek Onderwijs Vlaanderen behoort, de grootste koepel van het vrij gesubsidieerd onderwijs. Als netwerkorganisatie van katholieke inrichtende machten wordt ze door de Belgische Bisschoppenconferentie belast met de coördinatie en de vertegenwoordiging van het katholiek onderwijs in Vlaanderen. De katholieke schoolidentiteit staat voorop in voortdurende samenwerking met de KU Leuven. De K van katholiek is extreem belangrijk voor hen. De scheiding van kerk en staat is in België nog niet gerealiseerd want dat katholieke onderwijs is een zuiver katholiek project en wordt door de staat gefinancierd.

Ook het mooie woord humanisme werd gekaapt. Het Sint-Lodewijkscollege in Brugge zegt op hun website dat ze hun inspiratie halen vanuit het christelijk humanisme. De katholieke scholen zijn ook meesterlijk in het veranderen van de naam van de school om de indruk te geven dat ze een zekere neutraliteit zouden nastreven. De mensen worden in de val gelokt. De vrije basisschool Mariawende in Sint-Kruis (Brugge) heet nu Mozaïek wat zoveel wil zeggen als: iedereen welkom ! Ook ongelovigen of andersgelovigen. Natuurlijk is er wel geen keuze: men is verplicht om katholieke godsdienst te volgen ook al is men niet gedoopt en deed men geen eerste en plechtige communie. Dat geldt uiteraard ook voor het secundair onderwijs. Maar dat vak wordt ook niet meer gegeven zoals in de tijd van de Mechelse catechismus. Ook de gescheiden leerkracht blijft nu voor de klas staan. De kameleon-politiek van het katholiek onderwijs heeft nu ook de klanten van dat onderwijs aangetast.

Individualisme en peergroup

Dat het katholiek onderwijs zo sterk staat blijkt nog steeds te maken te hebben met het vermeende elitaire karakter. Het gemeenschapsonderwijs is verplicht om alle rangen en standen toe te laten en kan zich geen uitsluiting permitteren. Arbeiderskinderen zitten daar op de schoolbanken naast verwende kinderen van hoger opgeleiden. Ook overtuigde vrijzinnigen sturen tegenwoordig hun kinderen naar het katholiek onderwijs. Zelfs wanneer ze niet gedoopt zijn en de vrijzinnige ouders, vóór hun verblijf op een niet-katholieke basisschool, kozen voor het vak niet-confessionele zedenleer. Ze vieren zelfs nog hun Lentefeest en verdwijnen dan in september naar een katholiek college. Vroeger zou men dat gewoon hypocriet gevonden hebben. Nu gebeurt dat zonder schroom en wordt dat  niet meer gezien als verraad. Dat het vrijzinnig humanisme  niet alleen een levensbeschouwing is maar ook een levenshouding, wordt op slag onbelangrijk.

Vasthouden aan een principiële levensovertuiging wordt beschouwd als iets dat niet meer van deze tijd is. Antiklerikaal zijn is ouderwets en totaal voorbijgestreefd. Er is immers de scherpe daling van het misbezoek op zondag en de daling van de priesterroepingen. Nog ongeveer vijf procent van de Belgische bevolking gaat elke zondag naar de mis maar de Heilige Jozef blijft wel nog altijd de beschermheilige van België. De secularisering (verwereldlijking/ontkerkelijking) is een feit en katholieke instellingen begonnen te vervellen. De ontzuiling werd ingezet. We hebben gewonnen, waarover maken we ons nog druk ! In 2006 werd het Vlaams Verbond van Katholieke Scouts en Meisjesgidsen (VVKSM) gewoon Scouts en Gidsen Vlaanderen. Ook daar is iedereen welkom. Het is maar één voorbeeld.

Wat is eigenlijk de oorzaak van deze evolutie ? Een kind van 12 jaar is tegenwoordig thuis de baas en de ouders scharen zich volledig achter de doelstellingen en verlangens van het kind. Op zich is dat een positieve ontwikkeling: individualisering en emancipatie. De druk van de samenleving neemt daardoor af. De rechten van het individu worden boven die van de gemeenschap geplaatst. Onafhankelijkheid staat centraal.

Het is dus een filosofisch probleem geworden: autoriteit vanuit een bepaalde maatschappelijke positie wordt niet meer erkend. Het kind behoort tot een peergroup (vriendenkring) van andere kinderen van dezelfde leeftijd, status en belangstelling en ontwikkelen gemeenschappelijke gedragscodes. Ze worden gesocialiseerd binnen een gesloten peergroup, bijvoorbeeld van een sportclub waarbij gelijkgestemde ouders de doelstellingen overnemen.

Het gezin behoort dan ook tot die primaire groep. Het individu identificeert zich met de sportclub en heel het gezin neemt die identiteit over. Die groep geeft een gevoel van bescherming en geborgenheid en wanneer het sportteam wint is er grote vreugde en geluk. Wanneer die teamleden zich inschrijven in de katholieke secundaire school en je blijft alleen achter omdat je om ideologische redenen geacht wordt om naar het gemeenschapsonderwijs te gaan ontstaat er verdriet omwille van het verlies van je vriendinnen en vrienden. Wanneer je, als vader en moeder, in de groep van de ouders dan meedeelt dat jouw Jan of Mieke naar de Middenschool gaat en niet naar het College valt er een diepe stilte omdat ze hun misprijzen niet kunnen wegsteken.

Niet elke sportclub is natuurlijk even hard onderhevig aan de druk van de omgeving. Dit geldt vooral voor de sporten waarbij de kinderen uit de meer dan gemiddeld rijke gezinnen komen (hockey, tennis, golf en paardrijden).

De “upper middle class” kijkt met een heel andere mentaliteit naar het voortgezet onderwijs dan de bescheiden maar hardwerkende loontrekkende. Hier blijft de sociale segregatie een rol spelen ook al zal men zich haasten om dat te ontkennen. Nochtans is segregatie in het onderwijs nog altijd het grootste obstakel voor gelijke kansen voor leerlingen uit kwetsbare milieus en van leerlingen met een migratieachtergrond. De ouders, die beslissen in naam van het minderjarig kind, hebben altijd vrije schoolkeuze (Belgische grondwet artikel 24). Het is wel kiezen tussen vrij onderwijs (confessioneel onderwijs) en officieel onderwijs. Volgens het Belgisch familierecht moeten alle beslissingen door beide ouders samen zijn genomen. In alle gevallen moet je akkoord gaan met het pedagogisch project maar over de kwaliteitsnormen hoef je je geen zorgen te maken.

Alle erkende Nederlandstalige basis-en secundaire scholen voldoen aan de kwaliteitsnomen van het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming. Alle scholen worden door de onderwijsinspectie onderzocht en doorgelicht. Die doorlichtingsverslagen kan je gewoon opvragen (14). Aan de kwaliteit van het onderwijs in de verschillende netten kan het niet liggen. Om een school te kiezen blijven er dan nog enkele andere criteria over: het pedagogisch project, ligt de school in de buurt, de voor-en naschoolse opvang, warme maaltijden, enz. En zeker niet te vergeten: de fietsveiligheid. In een recente bevraging gaf 6 op de 10 ouders aan dat ze fietsen naar school onveilig vinden. Daar hebben ze zeker een punt.

We voegen daar ook nog de sociale cohesie aan toe. Dat is een minder sympathiek aspect maar klassentegenstellingen blijven wel de realiteit. De tegenstellingen tussen de verschillende maatschappelijke klassen, het standsverschil, is alom tegenwoordig. Het werkt door op school en de woonomgeving en later bij de huwelijkskeuze. Het geluk van het kind dat zelf kiest blijft daardoor altijd beperkt. Maar tegenwoordig is dat niet meer zoveel het geval als in de tijd dat men dreigde om het kind te onterven. Op de leeftijd van 18 jaar is men wettelijk volwassen en verandert de ouderlijke macht.

Nochtans zou ik hier veel voorbeelden kunnen geven die nu als woke  gepercipieerd worden. Zelf mogen kiezen voor je eigen geluk is een mooie nieuwe verworvenheid. Maar geluk is niet maakbaar. Dat neemt niet weg dat men jongeren volledig moet vrijlaten om hun eigen weg te kiezen. Wees blij met die toegenomen mondigheid maar weet dan dat men in een loyaliteitsconflict is terecht gekomen. De loyauteit of loyaliteit is een kernwaarde, een morele verbintenis die je aangaat wanneer je voor een organisatie werkt of lid bent van een humanistische levensbeschouwelijke vereniging. Je sluit geen compromissen onder groepsdruk. De loyaliteit kan natuurlijk ook geschonden worden. In feite is het een ethisch probleem maar in de praktijk gaat men er aan voorbij alsof men van schoenen verwisseld. We zagen dat reeds vroeger bij de overlopers in de politiek. Een kind moet ook loyaal zijn aan de ouders. Vertel gewoon aan je kinderen waar je zelf voor staat zodat ze de inschikkelijkheid van hun ouders beter weten te waarderen. 

Willy Dezutter

1 Herman Van Rompuy en Rik Van Cauwelaert, Wie wij waren. Een gesprek. Davidsfonds/Standaarduitgeverij, Antwerpen, 2020

2 Nieuwsblad.be 25.4.2023.

3 Andries Van den Abeele, De kinderen van Hiram. Vrijmetselaars en Vrijmetselarij. Roularta Books, Brussel, 1991, 319 pp. Idem, De kinderen van Hiram. Vrijmetselaars en Vrijmetselarij. Roularta Books, Brussel, 2011, 405 pp. Over de vrijmetselarij bestaat nog altijd grote onwetendheid. Het beperkt zich tot stereotypen en onjuistheden. Ik citeer hier Andries Van den Abeele (editie, 2011, p. 203): “Zelfs in gecultiveerde kringen wordt veel kletspraat over de vrijmetselarij voor waar aangenomen“.

4 Johan Ballegeer, Het Oosten Brugge. Tempeliers-, compagnons- en vrijmetselaarsrelicten in Brugge. Brugge, 2000, 84 pp.

5 In 1850 vestigde het Atheneum zich aan de Verversdijk. In 1955 verhuisde het Koninklijk Atheneum naar de Sint-Clarastraat.

6 J. Ballegeer, Het Oosten Brugge, p. 12.

7 H. Van Rompuy en R. Van Cauwelaert, Wie wij waren, p. 12-13.

8 De eerste schoolstrijd was in 1878-1884. De liberale regering van Hubert Frère-Orban richtte in 1878 een Ministerie van Openbaar Onderwijs op en stemde op 10 juli 1879 de tweede organieke wet op het lager onderwijs (Wet Van Humbeeck). De Katholieke Kerk, de katholieke politici en het katholiek onderwijs reageerden bijzonder hevig. Zie: Jeffrey Tyssens, Om de schone ziel van ’t kind. Het onderwijsconflict als een breuklijn in de Belgische politiek. Gent, 1998.

9 Luc Huysse, De gewapende vrede. Politiek in België na 1945. Leuven, 1980. Hoofdstuk 3, 1950-1960 Eerst schoolstrijd dan godsvrede, p. 31-44.

10 De Nederlandstalige loge Marnix van Sint-Aldegonde (gesticht in 1889) in Antwerpen werd in 1959 stichtend lid van de nieuwe obediëntie Grootloge van België (GLB).

11 Willy Dezutter, De leden van de loge La Flandre in 1940. Een sociologische benadering. In: Biekorf, (116), 2016,3, pp. 308-335, vooral p. 323. Sinds deze publicatie verschijnen er overal in Brugge artikels over Achiel Van Acker en andere leden van La Flandre met de juiste data van toetreding maar altijd zonder verwijzing naar de wetenschappelijke bronpublicatie in Biekorf, 2016. Ze doen of ze dat zelf hebben gevonden en op den duur worden ze inderdaad zelf de bron doordat anderen weer naar hen verwijzen, enz. Om deze letterdieven te ontmoedigen zullen we vanaf nu niet meer in “open sources” over dit onderwerp publiceren. We doen nog liever onze geheimen mee in het graf. 

12 Pierre Vandervorst, Achille Van Acker, peetvader van de sociale zekerheid, in: Belgisch tijdschrift voor sociale zekerheid, 4e trimester, 2014, pp. 391-419.

13 Jan De Maeyer en Paul Wynants (red.), Katholiek onderwijs in België. Identiteiten en evolutie, 19de-21ste eeuw. Antwerpen, 2016.

14 onderwijs.vlaanderen.be        

Van Museum van Folklore naar Stedelijk Museum voor Volkskunde. Een Brugse metamorfose met hindernissen: 1936 tot 1972 en 1973 tot 1980, 1989 en 2003.

Het eerste museum in Brugge dat zich ook over volkskundige objecten ontfermde was het in 1865 opgerichte Gruuthusemuseum (1).  In 1911 deed Robert Coppieters ’t Wallant (1871-1955) in de schoot van het Oudheidkundig Genootschap (Société d’Archéologie), dat het Gruuthusemuseum beheerde, een voorstel tot oprichting van een folkloremuseum.  Wegens de vrees voor dubbel gebruik ging dat toen niet door (2).  R. Coppieters stelde voor om eerst over te gaan tot oprichting van een vereniging om dat doel te kunnen realiseren.  Zo is het in feite altijd gegaan: eerst was er een vereniging die een tijdelijke tentoonstelling organiseerde en enige tijd later kwam dan het museum.

De grote pionier van de materiële volkskunde in Wallonië, Charles-Jacques Comhaire (1869-1931), stichtte eerst Les Amis du Vieux-Liège (op 4 mei 1895) en op 4 november 1895 kon het Folkloremuseum al geopend worden in de rue Agimont 14 in Luik in een bijgebouw van het huis waar de vereniging zijn vergaderlokaal had (3).  Helaas was dit museum geen lang leven beschoren; het verdween reeds in 1905.  De collecties vormden later wel de kern van het toekomstig Musée de la Vie Wallonne in Luik dat echter pas werd geopend in 1930 (4).  In Antwerpen ging het via dezelfde beproefde methode: eerst was er de vereniging Conservatoire de la Tradition Populaire Flamande (in 1901) gevolgd door een Tentoonstelling van voorwerpen van volkskunst, volksnijverheid en volksgebruik in het Gerechtshof van Brussel van 21 maart tot 21 april 1903 en tenslotte als culminatie de opening van het Folkloremuseum in Antwerpen op 18 augustus 1907 (5).  In Gent, dat het voorbeeld voor Brugge zal worden, werd een gelijkaardig parcours afgelegd.  Daar werd op 2 mei 1926 de Bond der Oostvlaamsche Folkloristen opgericht; twee maand later verscheen het eerste nummer van hun tijdschrift Oostvlaamsche Zanten.  In 1927 organiseerden ze tijdens de Gentse Feesten met overweldigend succes een Folkloretentoonstelling.  Er volgde sindsdien elk jaar (in 1928, 1929 en 1930) een expositie om de aandacht te vestigen op de noodzaak van een museum.  Dat kwam er uiteindelijk in de oude kerk van de Geschoeide Karmelieten op de hoek van de Langesteenstraat en Vrouwebroersstraat.  Dit Museum voor Folklore werd geopend op 16 juli 1932 (6).

De stichting van de Bond der Westvlaamsche Folkloristen

De periode 1900-1930 wordt beschouwd als een kalme periode voor de volkskunde-beoefening in West-Vlaanderen (7).  Die volgde op een periode van massale materiaalverzameling ontstaan rond de tijdschriften Rond den Heerd (1865-1902) en Biekorf (1890).  Na 1930 kon een hernieuwde belangstelling voor de volkskunde in West-Vlaanderen waargenomen worden.  In deze fase ontstond er ook weer interesse voor de materiële volkscultuur.

Hoe het in Brugge verder allemaal in zijn werk gegaan is, hebben we nauwkeurig kunnen reconstrueren op basis van bewaard gebleven archivalia en de verklaringen van twee stichtende leden (8).  De kunstschilder Flori Van Acker (1858-1940), directeur van de Academie voor Schone Kunsten (1910-1926) in Brugge is van grote betekenis geweest voor de kunstenaars-loopbaan van Guillaume Michiels (Brugge 27.12.1909 – Brugge 27.3. 1997) maar daarnaast heeft hij zijn pupil ook in aanraking gebracht met het studiedomein van de volkskunde.  Dit gebeurde tijdens een achtdaagse studiereis naar Antwerpen waar Flori Van Acker zijn 18-jarige leerling liet kennismaken met de verzamelingen van het Museum voor Folklore.  Dit maakte een diepe indruk op de jonge bezoeker en vanaf dat ogenblik speelde in hem de gedachte om iets dergelijks in zijn geboortestad te verwezenlijken. Bijna tien jaar later hield de oprichting van een Brugs Folkloremuseum hem nog steeds bezig en tijdens een fietstocht die in 1936 door de Vlaamse Toeristenbond werd ingericht sprak hij daarover met Evarist Van Heulenbrouck (1898-1997) die op zijn beurt contact opnam met Karel De Wolf (Brugge 1883 – Sint Michiels 1948), de bekende apotheker van In den Cleynen Thems in de Zuidzandstraat. Het idee viel in goede aarde en eind 1936 werd in het bekende café Vlissinghe in de Blekersstraat, een eerste vergadering belegd (9).

Antwerpen en Gent hadden bewezen dat het organiseren van een volkskundige tentoonstelling een goede aanloop betekende voor de oprichting van een museum. Als samenwerkende organisatie werd in november 1936 de Bond der Westvlaamsche Folkloristen gesticht.  Per 1 januari 1937 begon de feitelijke werking, terwijl de statuten verschenen in het Staatsblad van 22 oktober 1938.  De stichtende leden van deze vzw, van wie de namen in het Staatsblad verschenen, waren in alfabetische volgorde: Paul Allosery (1875-1943 – sinds 1926 conservator G. Gezellemuseum), Walter Bossier, Omaar Daveloose, Karel De Wolf, Guillaume Michiels, Jules Pollet, Egied Strubbe, Evarist Van Heulenbrouck en Antoon Verwaetermeulen.  Karel De Wolf (10) werd hoofdman (voorzitter), ondervoorzitter was A. Verwaetermeulen, griffier (secretaris) E. Vanheulenbrouck, schatbewaarder (penningmeester) Jules Pollet en Guillaume Michiels (11) werd conservator van het museum in wording.  Vanaf januari 1937 begon men met de ledenwerving en bij de allereerste “deelgenoten” (statuten, art. 5) noteren we de namen van Jos De Smet (1898-1972) archivaris Rijksarchief Brugge, architect Firmin Koentges, kunsthistorica Magda Selschotter, kunstschilder Flori Van Acker, J.R.W. Sinninghe (12) en Achiel Van Acker, de latere Eerste Minister.  In maart 1937 ging men van start met de voorbereiding voor de grote Folkloretentoonstelling die van 27 maart tot 11 april tijdens de paasperiode zou plaatsvinden in de Concertzaal (Boterhuis) in de Sint-Jacobsstraat.

Groepsportret organisatoren en personaliteiten Folkloretentoonstelling 27 maart-11 april 1937 in Stedelijk Concertgebouw (Sint-Jacobsstraat). V.l.n.r. Alfons De Groeve, gemeenteraadslid, Jules Pollet, Guillaume Michiels, schepen Louis Ryelandt, hoofdman Karel De Wolf, burgemeester Victor Van Hoestenberghe, VNV-volksvertegenwoordiger Jef De Vroe, Evarist Vanheulenbrouck, Prof.dr. Paul De Keyser (Gent), F. Van Es (Bond Oostvlaamse Volkskundigen, Gent). Bron: Beeldbank Brugge.

Het rondschrijven van 19 maart aan het bestuur van alle “volksmaatschappijen” miste zijn effect niet en samen met de bruiklenen van de bestuursleden bracht men een ongemeen rijk geheel samen. Men liet ook niets onverlet om de tentoonstelling bij de Brugse bevolking bekend te maken. Hoofdman K. De Wolf stuurde er de “uitklinker” of belleman op uit. Die ontving voor een halve dag werken een vergoeding van 40 frank.  Men mikte ook op de Engelse toeristen die in deze paasperiode Brugge aandeden.  Men verspreidde een groot aantal Engelstalige reclameblaadjes met de tekst: “English Visitors. Pay a visit to the Flemish Folklore exhibition. St. Jacobsstraat” met de vermelding van de openingsuren.  De toegangsprijs voor de tentoonstelling bedroeg 1 frank.  Op zaterdag 27 maart 1937 vond de plechtige opening plaats in aanwezigheid van burgemeester V. van Hoestenberghe (1868-1960) en andere overheidspersonen.  De Gentse Bond was o.m. vertegenwoordigd door prof. dr. Paul De Keyser (1891-1966), één van de eerste academisch geschoolde volkskundigen.  In afwachting van een geschikt museumlokaal ging men verder met de werking van de Bond.  Eind 1937 verscheen ’t Beertje I, 1938 de Volkskundige Almanak. De redactie van ’t Beertje I, 1938,II 1939 en III, 1940 berustte bij Karel De Wolf. (13).  Kunstschilder G. Michiels ontwierp de omslagpagina en het boekje werd gedrukt bij bestuurslid O. Daveloose.  Het door Michiels ontworpen vignet prijkte ook op de briefomslagen.  In 1938 ging men ook van start met “Folklore-avonden”.  Bij het uitbreken van de oorlog in 1940 hield ’t Beertje op te verschijnen. Nummer IV, 1945 verscheen in een nieuw kleedje onder de redactie van Hervé Stalpaert (1914-1981), sinds 1942 lid van de Bond (14).

Het museum van Folklore (15): een lijdensweg

Het stadsbestuur had weliswaar de Concertzaal gratis ter beschikking gesteld voor de tijdelijke tentoonstelling en gaf een werkingstoelage van 1.000 frank (16), maar een vast museumlokaal kon het voorlopig niet ter beschikking stellen.  Veel van de Folkloretentoonstelling, die grote weerklank kende (17), was teruggekeerd naar de eigenaars maar als kerncollectie bleef er toch voldoende over om in 1937-1938 de expositie te bestendigen als permanente tentoonstelling in de Concertzaal.  De Bond betaalde daarvoor een vergoeding aan Camiel Gezelle, conciërge van het Concertgebouw en gepensioneerd politieagent.

Op 28 september 1938 liet het College van Burgemeester en Schepenen aan hoofdman K. De Wolf weten dat men met ingang van 1 november 1938 zou kunnen beschikken over de Schermzaal op de eerste verdieping van de Halletoren. Een bestendig museum nagelvaste in den linkeren vleugel van de Brugsche Hallen, zoals in ’t Beertje van 1939 te lezen staat.  De Bond moest jaarlijks een huurprijs van 200 frank betalen en ook de verlichtings- en verwarmingskosten waren voor hun rekening.  Op 9 januari 1939 vond de verhuizing plaats.  In mei van hetzelfde jaar ontving men van de Provincie West-Vlaanderen een toelage van 10.000 frank, voor die tijd een mooi bedrag.  De inrichting van het Museum van Folklore, zoals het toen genoemd werd, kon beginnen.  Conservator Michiels schikte de verzamelingen met veel geduld, kennis en goede smaak, volgens de alsdan geldende museumnormen in afzonderlijke ruimten van een keuken, winkel en herberg.  Zo formuleerde H. Stalpaert het in ’t Beertje van 1974 (18). Op 1 juli 1939 werd het museum in het Belfort officieel geopend.  De gelegenheidstoespraak werd gehouden door ondervoorzitter Antoon Verwaetermeulen (1870-1949), die reeds in 1890 meewerkte aan het tijdschrift Biekorf van G. Gezelle.  Burgemeester V. van Hoestenberghe was niet op deze plechtigheid aanwezig in tegenstelling tot provinciegouverneur H. Baels (19).  Namens het Stadsbestuur werd het woord gevoerd door schepen Leonce De Schepper.

Het waren slechte tijden om met een nieuw museum van start te gaan want twee maanden later op 26 augustus 1939 werd de mobilisatie afgekondigd en op 23 mei 1940 drongen de Duitse troepen de stad binnen. De Schermzaal werd opgeëist door het Belgisch Leger en de collecties werden ondergebracht op de zolder van hetzelfde lokaal.  In 1943 eisten de Duitsers ook die zolders op zodat op een paar dagen tijd alles diende verhuisd te worden naar de kelders van het Rijksarchief in de Academiestraat. Rijksarchivaris Rijkaart De Witte en archivaris Joseph De Smet, beiden lid van de Bond sinds februari 1937, verleenden graag die gastvrijheid.  In 1941 gaf Karel De Wolf om gezondheidsredenen ontslag als hoofdman van de Bond.  De beheerraad verkoos bij algemeenheid van stemmen prof. dr. Egied I. Strubbe (1897-1970) als nieuwe hoofdman (20) en Karel De Wolf (2.5.1883- 10.9.1948) kreeg de titel van ere-hoofdman.  In de bestuursvergadering van 5 augustus 1941 werden vier nieuwe leden benoemd, nl. A. Maertens, pastoor van de Potterie, Magdalena Cafmeyer, G.P. Baert en A. Schouteet.  In 1943 werd de beheerraad sterk verruimd (21) en telde in totaal 16 leden nl. E. Strubbe, K. De Wolf, E. Vanheulenbrouck, J. Pollet, G. Michiels, W. Bossier, O. Daveloose, A. Verwaetermeulen, J. Vandenberghe (22), G.P. Baert, M. Cafmeyer, L. Defraeye, A. Schouteet, H. Stalpaert, J. Fonteyne (23) en J. Filliaert.  Die “Poolse landdag” bleek misschien toch niet zo werkbaar.

Op de jaarlijkse algemene vergadering van 14 oktober 1945 (dus ná de bevrijding) nam de beheerraad collectief ontslag en werd een nieuw sterk afgeslankt bestuur verkozen bestaande uit: M. Cafmeyer, K. De Wolf, G. Michiels, J. Pollet, A. Schouteet, H. Stalpaert, E. Strubbe, E. Vanheulenbrouck en A. Verwaetermeulen.  Inmiddels zitten we met onze geschiedenis in de naoorlogse periode.  Op 12 september 1944 werd Brugge bevrijd maar het duurde een hele tijd alvorens de lokalen in de Hallen weer ter beschikking gesteld konden worden aan de Bond.  Er waren ook verliezen geleden.  De letterkasten, geschonken door drukker O. Daveloose, werden in de verwarmingsketel van het Rijksarchief opgestookt.  Deze en nog andere verhuizingen zouden de verzamelingen heel wat schade toebrengen.  Op 24 juni 1946 vroeg het bestuur van de Bond aan het stadsbestuur om de Schermzaal weer in gebruik te mogen nemen.  Herinneringsbrieven zouden volgen en pas in 1948 stond men weer zover als in 1939.  Op 19 oktober 1947 was er weer een nieuw bestuur verkozen met als leden: Egied Strubbe, Hervé Stalpaert, Jules Pollet, Maurits Van Coppenolle (lid sinds 1942), Lode Lagasse, Guillaume Michiels, Magda Cafmeyer en Albert Schouteet (24).  Maurits Van Coppenolle (1910-1955) was verkozen geworden zonder zelf zijn kandidatuur te stellen, hij vreesde namelijk dat andere verdienstelijke bestuursleden daarvan het slachtoffer zouden kunnen worden (25).  Evarist Vanheulenbrouck werd niet herkozen en M. Van Coppenolle (26) zal hem tegen wil en dank opvolgen als griffier.  Evarist Van Heulenbrouck was in Brugge de vertegenwoordiger van de Vlaamse Toeristenbond en was zelfs al landelijk betrokken bij het ontstaan in 1922.  De V.T.B. ontstond in de schoot van de Vlaamse Beweging en was de tegenhanger van de Franstalige Touring Club de Belgique.  We signaleren hier ook de oprichting van een Gidsenbond in Brugge in 1926. Maar bij al de hoger genoemden vonden wij geen sporen van het “Groot-Germaansche” gedachtengoed hoewel de volkskunde voor en tijdens W.O. II wel degelijk besmet geraakte (27).   Jef Devroe (1905-1976), sinds 1936 VNV-volksvertegenwoordiger, haastte zich wel om op de foto te staan (zie afb.1) bij de opening van de tentoonstelling in 1937.  In 1941 werd hij oorlogsburgemeester van Brugge en realiseert in 1942 Groot-Brugge.  Maar op dezelfde foto staat ook het katholiek gemeenteraadslid Alfons De Groeve (1885-1945), die met zijn uitgeverij Kerlinga in 1913 de uitgever van Cyriel Verschaeve was.  Op 6 november 1948 was het eindelijk weer zo ver: de heropening van het museum door gouverneur ridder P. van Outryve d’Ydewalle (1912-1997).  Het was een sobere plechtigheid.  Het museum was nog maar goed en wel op zijn plooi of in 1950-1951 diende er alweer tijdelijk verhuisd en versleept te worden wegens restauratie- en opfrissingswerken in de Hallezalen (28).

De staatsgreep

Het jaar 1951 is tevens het jaar van de tweede “staatsgreep”.  Op 14 oktober 1951 vond de verkiezing plaats van vier bestuursleden.  Door een combine werd conservator G. Michiels niet herkozen (29).  De nieuwe raad van beheer zag er uit als volgt: M. Cafmeyer, J. Fraeyman (30), L. Lagasse, A. Lowyck (lid sinds 1947), J. Pollet (31),H. Stalpaert, E. Strubbe, M. Van Coppenolle en A. Viaene, lid sinds 27 december 1945.  Antoon Viaene was de grote coryfee van het tijdschrift Biekorf (32).  Lode Lagasse, reeds sinds 1947 in het bestuur, was kabinetschef van de Gouverneur en kon als de afgevaardigde van het Provinciebestuur beschouwd worden die subsidiegever was.  Het Folkloremuseum heeft van in het begin altijd provinciale aspiraties gehad (33), men streefde in feite naar een West-Vlaams Folkloremuseum dus een Provinciaal Museum voor Volkskunde, gevestigd in de provinciehoofstad.  Dat blijkt ook uit de samenstelling van de Raad van Beheer bijv. met Juul Filliaert (Nieuwpoort 1890-Oostende 1948), Gaston P. Baert (Deinze 1895 – Hasselt 198 – de Leiestreek) en Leon Defraeye (Deerlijk 1899 – Deerlijk 1977).

De toelage van de Provincie bedroeg in 1948 7.500 frank.  Dit bedrag werd in tegenstelling tot in 1939 nog nauwelijks aangewend voor museumdoeleinden.  De meeste uitgaven gebeurden voor het zogenaamde “Fotoarchief”.  H. Stalpaert beschikte over een fotoapparaat en legde daarmee een fotocollectie aan die altijd bij hem thuis is bewaard gebleven en (door slecht onderhandelen in 1972) nooit in het latere Stedelijk Museum voor Volkskunde terecht kwam.

Omdat er voldaan werd aan de ambitie van één persoon ontstond er animositeit tussen G. Michiels en H. Stalpaert, iets dat jaren later nog zou afstralen op andere personen (34).  Conservator G. Michiels werd heel kort opgevolgd door de betreurde Maurits Van Coppenolle (1910-1955).  Dit menen wij in ieder geval te kunnen afleiden uit bewaard gebleven documenten waarop hij ondertekent als  “Conservator”.  Van 1952 tot 1972 was Magda Cafmeyer (1899-1983), lid van de Bond sinds 1939, conservatrice van het Folkloremuseum.  Gedurende twintig jaar heeft zij, zonder veel steun van de andere bestuursleden (35), de zaken op een bewonderenswaardige wijze beredderd.

G. Michiels (36) is zijn eigen weg gegaan en oogstte groot succes met zijn publicaties en tentoonstellingen. We denken hierbij aan zijn drieledige studie “De Iconografie der Stad Brugge” (Brugge 1964-1968) en het 711 pagina’s tellende boek “Uit de wereld der Brugse mensen. De fotografie en het leven te Brugge 1839-1918” (Brugge, 1978).  In 1973 vond hij terug aansluiting bij het nieuwe Stedelijk Museum voor Volkskunde.  Op 3 september 1994, op de vooravond van zijn 85steverjaardag, bracht het stadsbestuur van Brugge hem een hulde en kreeg de tentoonstellingszaal van het museum zijn naam.  Bij gemeenteraadsbesluit van 28 juni 1994 werd een zeer belangrijke schenking van zijn verzamelingen in dank aanvaard (37).  Van 3 september tot 14 november 1994 vond een huldetentoonstelling plaats met een selectie van de nieuwe aanwinsten.

Nasleep

Op 27 november 1955 vond weer een statutaire vergadering plaats bij de Bond der Westvlaamse Folkloristen.  De raad van beheer werd als volgt samengesteld: G.P. Baert, M. Cafmeyer, Marcel Casteleyn (38), Georges Devos, J. Fraeyman, A. Lowyck, A. Mahieu (apotheker, medewerker Biekorf), H. Stalpaert, E. Strubbe en A.Viaene.  Door het overlijden van M. Van Coppenolle was de plaats vacant van secretaris; Georges Devos (1920-1985) nam zijn plaats in en was gedurende 30 jaar secretaris.  Prof. Strubbe zou hoofdman blijven van 1941 tot aan zijn overlijden in 1970.  Hij werd opgevolgd door H. Stalpaert (1914-1981).  De naam Bond van de Westvlaamse Folkloristen werd toen veranderd in Bond van de Westvlaamse Volkskundigen (B.W.V.).  In Oost-Vlaanderen was dat al gebeurd in 1962.  De opvolger van de B.W.V. heet nu Volkskunde West-Vlaanderen en gaf tot 2014  het tijdschrift “Mengelmaren” uit, nu vervangen door een digitale Nieuwsbrief.

Het Stedelijk Museum voor Volkskunde (1972-1982)

Het Folkloremuseum op de Markt was in feite zeer slecht behuisd en in 1967 kon men voor het eerst aan een betere behuizing denken.  In dat jaar kocht de Stad Brugge van de toenmalige C.O.O. (Commissie van de Openbare Onderstand, later O.C.M.W.) de rij godshuizen aan genaamd De Schoenmakersrente gelegen in de Balstraat bij de Jeruzalemkerk (39). In 1965 had Andries Van den Abeele (later schepen van financiën en monumentenzorg van 1972 tot mei 1977) de vereniging Marcus Gerards gesticht die veel bijdroeg aan de bewustmaking van stadsvernieuwing en monumentenzorg.  Tussen de B.W.V. en het stadsbestuur kwam het idee tot stand om aldaar het Museum van Folklore onder te brengen.

De grote voortrekker was Fernand Traen (1930-2016), van 1965 tot mei 1977 de schepen van cultuur (40).  De plannen werden getekend in 1968 en gewijzigd in 1970.  Op 30 april 1970 vond de aanbesteding plaats; de restauratiewerken o.l.v. aannemer Arthur Vandendorpe, die puik werk afleverde, duurden van 4 januari 1971 tot 3 september 1972.  Inmiddels werd er ook een akkoord bereikt over de overname van de collecties.  De Stad Brugge verbond er zich toe om de Bond van West-Vlaamse Volkskundigen (B.W.V.) in ruil een jaarlijkse subsidie te geven als een soort afbetaling.  Bij gemeenteraadsbesluit van 16 februari 1973 werd de verzameling van de Bond overgedragen aan het stadsbestuur nadat het College van Burgemeester en Schepenen daartoe in principe reeds had besloten in zitting van 24 november 1972.  Op 1 februari 1973 werd Willy Dezutter (°1946) aangesteld als adjunct-conservator, in 1980 bevorderd tot conservator en ging op 1 april 2007 met vervroegd pensioen (41).  Gedurende de periode 1971-1972 was het Folkloremuseum reeds gesloten wegens restauratiewerken aan het Belfort.

Het was ook zaak om een nieuwe naam te kiezen voor het museum in de Balstraat. Valentin Vermeersch (toen conservator van het Gruuthusemuseum) stelde “De Schoenmakersrente” voor dat dan zou bestaan naast Gruuthuse en Groeninge. Een origineel idee maar de naam verklaarde te weinig waar het voor stond.  Wij wilden in de naamgeving, volgens de internationaal gangbare trend, de professionalisering benadrukken van folklore naar volkskunde (42) en zo werd er door de museumdirectie en het stadsbestuur gekozen voor Stedelijk Museum voor Volkskunde.

Door het niet nemen van voldoende voorzorgsmaatregelen leden de verzamelingen van de B.W.V. heel wat schade.  Na de verhuizing naar de Balstraat kon de nieuwe opstelling beginnen.  Daarbij werd gekozen voor een fifty-fifty formule die bestaat uit reconstructies van een “levend” interieur en zalen met geëxposeerde voorwerpen in vitrines.  Bij het verzamelen en exposeren van materiële getuigenissen moet er altijd groot belang gehecht worden aan het originele voorwerp.  Het museum is een driedimensionaal archief, kenniscentrum en ontspanningscentrum terzelfdertijd.  De interieurs in het museum werden door ons minutieus gereconstrueerd maar doelbewust opgevat als een sfeervolle evocatie in het besef dat de museumvoorwerpen nooit de werkelijkheid illustreren maar slechts de constructie zijn van een herinnering.  Het werd toen en later ondersteund door didactische panelen in moderne uitvoering (43) voor de wetenschappelijke onderbouw.

De opening van het Stedelijk Museum voor Volkskunde op 29 juni 1973. Kamervoorzitter Achiel Van Acker tijdens zijn openingstoespraak in de sprekerston. Uiterst rechts schepen Fernand Traen. Bron: Beeldbank Brugge.

Opening Museum voor Volkskunde (Brugge) 29 juni 1973. Centraal bij de vitrinekast herkennen we Achiel Van Acker en rechts van hem schepen Fernand Traen. Links conservator Willy Dezutter en Valentin Vermeersch, conservator van het Gruuthusemuseum. Bron: Beeldbank Brugge (Stadsarchief).

Het museum werd officieel geopend op 29 juni 1973 (44) door Kamervoorzitter Achiel Van Acker (Brugge 1898-Brugge 1975), Minister van Staat én volkskundige.  Hij was al in 1937 één van de eerste leden van de Bond der Westvlaamse Folkloristen en in 1982 kwam zijn pijpencollectie terecht in het museum (45).  Van in het begin stond vast dat het museumgebouw doorgetrokken zou worden tot op de hoek van de Balstraat en de Rolweg.  Bij raadsbesluit van 29 januari 1974 werd het ontwerp voor de uitbreidingswerken goedgekeurd.  Pas op 29 januari 1974 werd het ontwerp voor de uitbreidingswerken toegewezen aan de aannemer.  Veel verder dan wat opschikwerken kwam men niet aangezien één der krotwoningen bewoond bleef tot 19 oktober 1978.  Het is wel duidelijk dat de omschrijving “nogmaals een lijdensweg” hier wel op zijn plaats zou zijn.  We zullen u de details besparen.  Wegens het uitblijven van de beloofde 60% rijkssubsidie vielen de werken gedurende 19 maanden stil (46).  Dankzij burgemeester Frank Van Acker (1929-1992) en schepen van financiën Raymond Reynaert (1932-2009) werd besloten dat de Stad Brugge met eigen middelen de bouwwerken zou voltooien.  Op 27 augustus 1982 kon burgemeester F. Van Acker het hernieuwd museum voor geopend verklaren (47).  Het museum werd toen verrijkt met de museumherberg “In de Zwarte Kat” waar ook de museumkat Aristide I werd geïntroduceerd.  De zwarte kat werd 17 jaar oud en kreeg zijn grafgedenkteken in de museumtuin.  Hij werd opgevolgd door Aristide II and so on.  De ingang van het museum werd toen verplaatst van Balstraat 27 naar Rolweg 40. Nieuwe secties in het museum werden de schoenmakerij (advies René Duyck, meester-schoenmaker), het oud klaslokaal (advies ereschooldirecteur Gerard De Waele), een afdeling klederdracht en een afdeling volksdevotie.  Dat was dus de eerste uitbreidingsfase.

Hoek Balstraat-Rolweg. Bouwwerken uitbreiding Museum voor Volkskunde (1978). Bron: Beeldbank Brugge.

De heropening van het Museum voor Volkskunde (1982). Op 27 augustus 1982 werd het vernieuwde museum heropend. V.l.n.r. schepen van Cultuur Omer Dombrecht, burgemeester Frank Van Acker, Anna Verhé, weduwe Achiel Van Acker, gemeenteraadslid Willy Desmedt, conservator Willy Dezutter, gemeenteraadslid Fernand Vanden Broele, gemeenteraadslid Marc De Langhe, schepen Fernand Peuteman, schepen Raymond Reynaert en schepen Bob Deruelle. In de vitrinekast ligt de pijpenverzameling van Minister van Staat Achiel Van Acker. Bron: Beeldbank Brugge (Stadsarchief).

De tweede uitbreidingsfase (1989)

Ondanks de vergroting van het museum bleef het toch nog te kleinschalig in verhouding tot het aantal collecties dat opgeborgen bleef in de reserves.  Ook het ontbreken van een tentoonstellingszaal voor tijdelijke tentoonstellingen werd als een groot gemis ervaren (48).  Aangezien de aanpalende woningen Rolweg 38 en 36 reeds stadseigendom waren besliste het stadsbestuur in 1986 het museum in die richting uit te breiden.  Voor de achterkant van het gebouw werd gekozen voor een vergroting van het bouwvolume door de toevoeging van een galerij in glas.  Het betreft hier alleszins een zeer geslaagd samengaan van oud en modern.  Deze ingreep, nodig omwille van de functionaliteit, levert meteen het bewijs dat een Volkskundemuseum niet dient herschapen te worden in een “Breugheldorp” om geloofwaardig over te komen.  In de uitsprong van de galerij leidt een spiltrap naar de tentoonstellingszaal op de eerste verdieping.

Nieuwe afdelingen werden de oude apotheek (49) en de succesvolle spekkenbakkerij waar wekelijks demonstraties snoepgoedbakken plaatsvonden, eerst door Albert Tanghe en daarna door Bob Jonckheere.  Daarnaast kwam er een oude hoedenmakerij en een sectie over het kuipersambacht.

De officiële opening vond plaats op 29 april 1989 door burgemeester Frank Van Acker (50) en M. Laenen, conservator van het Openluchtmuseum Bokrijk en Voorzitter van de Museumraad hield een referaat over “Volkskundemusea nu” (51).

Op 1 juli 1989 bestond het museum officieel vijftig jaar.  Deze viering had plaats op 9 september 1989 in het kader van de jaarlijkse Aristidefeesten.  Deze opendeurdag met animatie belichtte twee jubilea nl. 50 jaar Museum voor Volkskunde en 25 jaar (1964-1989) maalactiviteit op de Sint-Janshuysmolen op de Kruisvest (52).

De huldiging van Guillaume Michiels op 3 september 1994. Conservator Willy Dezutter begroet de museumstichter Guillaume Michiels. Uiterst rechts (in regenjas) de bekende historicus Eduard Trips (1921-1997). Bron: Beeldbank Brugge (Stadsarchief).

De derde uitbreidingsfase (2003)

De aanpalende huizen Rolweg 34 en 32 (die in feite één woning vormden) waren stadseigendom en kwamen in aanmerking voor uitbreiding van het museum.  Andere huizen in de rij zouden niet meer opgeslorpt worden maar bestemd blijven voor particuliere bewoning zodat er geen dode straat zou ontstaan.  Het stadsbestuur gaf opdracht om een deelplan op te stellen maar ook nu sleepte het weer jaren aan omdat er bewoners dienden geherhuisvest te worden.  Die bewoners waren overigens zeer blij dat ze prioritair in aanmerking kwamen voor een nieuwbouw sociale woning; zij pleegden geen obstructie noch waren ze misnoegd.  Op 28 maart 2003 kon burgemeester Patrick Moenaert de nieuwe vleugel van het museum officieel openen (53).  Er ontstond een kleine binnentuin waarin een kunstwerk van de Brugse kunstenaar Renaat Ramon geïntegreerd werd.

Belangrijk was o.m. de nauwgezette reconstructie van het atelier van een kleermaker zoals men dat in andere volkskundige musea niet aantreft (54). De museumshop werd eveneens vernieuwd en de ingang van het museum werd verplaatst naar Balstraat 43.  Er lag daarna alweer een plan op tafel voor een nieuwe verbouwing met als doel het bezoekerscircuit ingrijpend aan te passen om de beleving van een museumbezoek spannender te maken. Maar het geheim bleef bewaard. Onze taak als “bouwpastoor” zat er noodgedwongen op.

Willy Dezutter

1 Willy Dezutter, De stichting van het Gruuthusemuseum van Brugge in 1865. In: Brugs Ommeland, 2018.

2 Willy Dezutter, Een Folkloremuseum voor Brugge: een eerste poging in 1911. In: Brugs Ommeland,2019, 2, p. 53-57.

3 Le Vieux-Liège, nr. 42, 24 okt. 1896, kol. 681-694 met de eerste catalogus door Ch. J. Comhaire.

4 Musée de la Vie Wallonne. Guide de Visiteur. Liège, 1958, p. 1

5 Het museum was gevestigd in de H. Geeststraat vlak bij het Plantin-Moretusmuseum. Zie: W. Van Nespen, Het Volkskundemuseum te Antwerpen.  In: Gemeentekrediet van België, jg.28,nr.108, 1974, p. 87.  In 1955-1959 werd het Museum voor Volkskunde, na restauratie van enkele panden, ingericht “Achter het Stadhuis” in de Gildekamersstraat 2-6.  Nu bevinden de collecties zich in het Museum aan de Stroom (MAS) dat op 14 mei 2011 zijn deuren opende.

6 R. Haeseryn, Het Museum voor Volkskunde in het Kinderen-Alijnshospies te Gent. In: Gemeentekrediet van België, nr. 109, 974, p. 165-176.  Het museum verhuisde in 1962 naar het Kinderen Alijnshospitaal aan de Kraanlei.  In 2000 onderging het een grondige gedaanteverwisseling en heet sindsdien het Huis van Alijn.  Zie ook: Renaat Vander Linden, Geschiedenis van het tijdschrift “Oostvlaamsche Zanten” (1926-1960). Nederlandse Volkskundige Bibliografie, deel VII, Antwerpen, 1968, p. V-XXIII. Renaat Van der Linden (1918-1999) was van 1965-1998 hoofdredacteur van Oostvlaamse Zanten.

7 H. Stalpaert, Bio-bibliografische inleiding tot de studie van de Volkskunde in West-Vlaanderen. In: Oostvlaamsche Zanten, jg. 30, 1955, 1, p. 1-15.

8 Gelijkluidende verklaringen konden wij noteren bij Guillaume Michiels (1909-1997), de eerste conservator en bij Evarist Van Heulenbrouck (1898-1997), de eerste griffier (secretaris).  E. Van Heulenbrouck gaf ons inzage in de jaarverslagen 1938-1947. Hij werd 99 jaar oud !  Ook namen we een interview af bij Walter Bossier (1898-1977), oud-stadsbibliothecaris, in zijn huis in de Joos de Damhouderstraat.   En bij Magda Cafmeyer (1899-1983) in haar woning in de Moerkerksesteenweg, Sint-Kruis-Brugge.

9 Eduard Trips, Café Vlissinghe 1515-1985. Een eeuwenoude Brugse herberg. Brugge, 1986,, p. 111.

10 Zie voor Karel De Wolf: Willy Muylaert, Karel De Wolf en zijn Brugsch Volk. Brugge, 1983, 95 p.

11 W.P. Dezutter, Guillaume Michiels pionier van de materiële volkskunde te Brugge. In: Catalogus Retrospectieve Guillaume Michiels, Brugge, 1980, p. 29-47.

12 De bekende Nederlandse volkskundige Jacques R.W. Sinninghe (1904-1988) woonde in 1937-1939 in het Beluik van het Bourgondsche Cruyce in de Wollestraat (Brugge) tegenover de slagerswinkel van Odilon Michiels-Hutchinson (Wollestraat 30), de ouders van Guillaume Michiels die hij daardoor leerde kennen. Brief d.d. 22 sept. 1981 van J.R.W.Sinninghe, Breda.

13 Zie voor het verschijningsritme van ’t Beertje: W.P. Dezutter, De heropstanding van ’t Beertje. Volkskundige almanak 1986. In: Biekorf, 86 (1986), p. 103-105. Door Prof. S. Top, de nieuwe hoofdman van de BWV werd weer aangeknoopt bij de oude traditie. Omaar Daveloose, de drukker van de eerste drie Beertjes, was sinds 14.10. 1945 geen lid meer van de Beheerraad.

14 Zie voor H. Stalpaert: Stefaan Top, Hervé Stalpaert (1914-1981), een belangrijke schakel in de (West) Vlaamse volkskunde, in: Arsbroeck. Kring Hervé Stalpaert. Jaarboek I, 1984, p. 46-50.

15 In Antwerpen en Gent sprak men over het Museum voor Folklore, in Brugge wel degelijk over Museum van Folklore. Het woord folklore werd in Brugge door menigeen uitgesproken als “fokklore”.

16 Gemeenteblad der Stad Brugge, 78steboekdeel, 1937, p. 127 zitting van 22 maart 1937. De toelage werd verleend “voor de inrichting van een Folkloremuseum te Brugge”.

17 J. De Smet, Brugsche Folklore. Een bezoek aan de tentoonstelling, in: Biekorf, 43 (1937), p. 93-96 en C.T [réfois], Het Museum voor Folklore te Brugge, in: Oostvlaamsche Zanten, 1937, 2-3,p. 87-89. W.P. Dezutter, Het Stedelijk Museum voor Volkskunde te Brugge, in: Biekorf, 74 (1973), p. 65-72, voetnoot 9 met vermelding van de weerklank in de pers.

18 De bijdrage van H. Stalpaert, Het Museum voor Volkskunde te Brugge en de Bond van de Westvlaamse Volkskundigen, in: ’t Beertje, 1974, p. 1-10 bevat veel onnauwkeurigheden.

19 Henri of Hendrik Baels (1878-1951) was van 1933 tot 1940 provinciegouverneur van West-Vlaanderen. Zijn dochter Lilian werd in 1941 de tweede echtgenote van koning Leopold III.

20 De historicus en rechtsgeleerde Egied Strubbe (1897-1970) was sinds 1935 docent en sinds 1940 hoogleraar aan de Rijksuniversiteit Gent. A. Viaene, In memoriam Prof. E.I. Strubbe, in: Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis te Brugge, 1971, afl. 3-4, p. 109-116. A. Viaene rept met geen woord over Strubbe als volkskundige.  Hij publiceerde heel wat over volkskunde in de tijdschriften Biekorf en Volkskunde en was nochtans van 1941 tot 1970 de hoofdman van de B.W.V.

21 Brief d.d. 1 okt. 1943 van secretaris E. Vanheulenbrouck gericht aan de griffier van de Rechtbank te Brugge.

22 Joseph Vandenberghe (Roeselare 1878-Roeselare 1973), bestendig afgevaardigde Prov. West-Vlaanderen (van 1921-1940) was ex officio lid omdat de Provincie subsidie verleende.  Hij had echter een band met het tijdschrift Biekorf.  Als dichter publiceerde hij zijn poëzie in Biekorf tussen 1901-1932.

23 De Bond vergaderde altijd in het zaaltje van het “Museum van Kunstnijverheid”, Keersstraat 1, Brugge. (’t Keerske, waar ook de Gidsenbond vergaderde; nu Protestantse kerk).  De kunstschilder en etser Jules Fonteyne (1878-1964) was conservator van dit museum.  Dit zal één van de redenen geweest zijn om hem op te nemen in de beheerraad van de Bond.  G. Michiels wijdde in 1973 een retrospectieve tentoonstelling aan hem in het Groeningemuseum.  De opening was op 12 mei 1973. Het werd meteen ons eerste openbaar optreden als museumconservator.  Zie voor J. Fonteyne vooral: Marc Ryckaert, Jules Fonteyne (1878-1964), veelzijdig kunstenaar, in: In de Steigers. Erfgoednieuws uit West-Vlaanderen, 20 (2013), p. 3-17.  De bibliotheek van dit Museum van Kunstnijverheid en Kunstambachten werd ondergebracht in de Stadsbibliotheek als een apart fonds.

24 Albert Schouteet (1909-1991) werd in 1948 “hulparchivaris” en later stadsarchivaris van het Stadsarchief, Brugge.  In 1947 was hij al bestuurslid van het Genootschap voor Geschiedenis te Brugge.  Zie: Andries Van den Abeele, Stadsarchivaris Albert Schouteet, in: Brugs Ommeland, 1991, p. 113-128.

25 Brief d.d. 13 okt. 1947 van M. Van Coppenolle aan hoofdman E.Strubbe. M. Van Coppenolle was voorgedragen door H. Stalpaert (beiden van Sint-Andries) maar verscheen niet op de statutaire vergadering van 19.10.1947. Antoon Lowyck (1914-2005) was ook kandidaat maar werd niet verkozen.  Hij was vele jaren hoofdredacteur van het tijdschrift “Ons Heem”. E.H. Antoon Lowyck was legeraalmoezenier; hij schreef in “Ons Heem” ook onder het pseudoniem B. Befterkerke.

26 Over M. Van Coppenolle vooral Ewald Van Coppenolle, Maurits Van Coppenolle (1910-1955), in: Maurits Van Coppenolle, bezieler van de Brugse volkskunde. Stedelijk Museum voor Volkskunde, 1998, p. 7-48 bio-bibliografie.

27 Björn Rzoska en Barbara Henkes, Volkskunde en Groot-Germaanse cultuurpolitiek in Vlaanderen, 1934-1944, in: Bijdragen tot de Eigentijdse Geschiedenis, no. 11, 2003, p.71-100.

28 H. Stalpaert, Kleine Kroniek van de Folklore. Folklore Musea, in: Biekorf, 52, (1951), p. 115 met de quote “Te Brugge behoren de lotgevallen van het Museum van Folklore tot het gebied van de avonturenverhalen”. Hij geeft wel het verkeerde heropeningsjaar. Het was niet 1949 maar 1948.

29 H. Stalpaert zegt in zijn artikel over “Het Museum voor Folklore en de Bond van de Westvlaamse Volkskundigen”, in: ’t Beertje, 1974, p. 1-10 niets over de bestuurswijzigingen in 1947 en 1951. Op p. 5 beweert hij ten onrechte dat Magda Cafmeyer in 1948 conservator werd. G. Michiels was immers conservator tot 14.10.1951.  In zijn bijdrage over de volkskunde verschenen in “Panorama van de Brugse geschiedschrijving sedert Duclos” (1910) beweert H. Stalpaert (Brugge, 1972, p. 281) dat de B.W.V. gesticht werd naar aanleiding van de Folkloretentoonstelling in 1937. De feiten deden zich juist in omgekeerde volgorde voor!

30 Jules Fraeyman (+1969), een apotheker en volkskundige uit Wingene (publiceerde o.m. in Biekorf en ‘t Beertje), niet te verwarren met Leon Defraeye (Deerlijk).

31 Jules Pollet (1920-1994), een priester uit Aartrijke. Medewerker van Biekorf, auteur van een Geschiedenis van Aartrijke. In Aartrijke (Zedelgem) kreeg hij een straatnaam.

32 Antoon Viaene (Kortrijk 1900-Brugge 1979) Hoofdredacteur Biekorf van 1929 tot aan zijn overlijden in 1979. Zie: W.P. Dezutter, In memoriam Antoon Viaene 1900-1979, in: Brugs Ommeland, 1979,3, p. 234 en J. Geldhof, Antoon Viaene in zijn levensherfst 1970-1979, in: Biekorf, 79 (1979), 9-10, p. 257 e.v.

33 M. Van Coppenolle, Pleidooi voor het Museum van Westvlaamse Folklore. In: West-Vlaanderen, maart 1954, p. 61-63.

34 Toen Willy Dezutter bij K.B. van 5.6.1981 lid werd van de Koninklijke Belgische Commissie voor Volkskunde heeft H. Stalpaert dat eerst vruchteloos proberen te verhinderen. Van de BWV waren we bestuurslid van 1973-1976. We gaven zelf ontslag.

35 Volgens het interview dat ik van haar afnam. Ze deed nog belangrijke schenkingen aan het nieuwe Stedelijk Museum voor Volkskunde. Willy P. Dezutter, In memoriam Magda Cafmeyer, in: Brugs Ommeland, 1983, 2,p. 156 en Dirk Callewaert, Magdalena Cafmeyer, in: Nationaal Biografisch Woordenboek, deel XVI, Brussel, 2002.

36 Willy P. Dezutter, Guillaume Michiels. Behoeder van het Brugs Erfgoed. VWS-Cahiers, 1994 en W.P. Dezutter, In memoriam Guillaume Michiels (1909-1997). Stichter-conservator van het Museum voor Volkskunde van Brugge. In: Biekorf, 97 (1997), p. 294 en De Wereld van een Brugse mens. Dubbeltentoonstelling Guill. Michiels (1909-1997), Brugge, 2009 met bijdragen van Dirk Michiels, Peter Bultinck, Jan D’hondt en Nadia Vangampelaere. De bijdrage van Nadia Vangampelaere (Stedelijke Musea, Brugge) werd volledig geplagieerd op basis van artikels van Willy Dezutter zonder enige bronverwijzing.

37 Willy P. Dezutter, Het fonds Guillaume Michiels (in het Stedelijk Museum voor Volkskunde). Schenking, aankoop, huldiging en tentoonstelling. In: Jaarboek 1993-1994 van de Stedelijke Musea, Brugge (1995), p. 53-65.

38 Maurits Van Coppenolle vermeldt Marcel Casteleyn in zijn dagboek (28 sept. 1944). Tussen 1938 en 1955 schreef M.V.C. zes dagboeken vol. Die werden door Ewald Van Coppenolle in afleveringen gepubliceerd in de “Heemkundige Bijdragen” voor zover het zijn contacten betrof met heemkundigen en volkskundigen. Het betreft een interessante bron.

39 W.P. Dezutter, Het Stedelijk Museum voor Volkskunde, in: Biekorf, 74 (1973), p. 65-72 en Jozef Penninck, De Schoenmakersrente te Brugge, in: Brugs Ommeland, 1973,2, p. 39-40 en P. Devos, Brugge, herwonnen schoonheid. Tielt, 1975, p. 213-219.

40 Daarover gegevens in Fernand Traen, Brugse memoires. Brugge, 2015. Ook over de aanstelling van schrijver dezes als conservator. Daarvoor stak schepen F. Traen zijn licht op bij A. Viaene nadat ik was voorgesteld door Valentin Vermeersch. Zie voor F. Traen: Ludo Vandamme, In memoriam Ridder Fernand Traen 1930-2016, in: Biekorf, 116 (2016),p. 380.

41 Voor diegenen die er aan zouden twijfelen: de aanstelling was tijdelijk en werd gevolgd door een vergelijkend examen met acht tegenkandidaten. Uitslag: 1. Willy Dezutter, 2. Willy Le Loup. Willy Le Loup (°1949) zou ook nog een hele museumcarrière afleggen en in 2007 mij opvolgen tot aan zijn pensionering in 2014. Van 2002 tot 2008 was Sibylla Goegebuer adjunct-conservator van het Volkskundemuseum.

42 Zie daarvoor W.P. Dezutter, Van folklore naar volkskunde, in: Biekorf, 80 (1980), p. 83-87. In 2007 werd door Manfred Sellink (toen hoofdconservator Stedelijke Musea, Brugge, vertrokken in 2014) in een vlaag van nieuwlichterij, de naam gewijzigd in het totaal onbruikbare Brugge Museum – Volkskunde. Nu gebruikt men weer de duidelijke benaming Volkskundemuseum.

43 De didactische panelen in plexiglas werden ontworpen door Willy Dezutter en uitgevoerd door graficus Guido Callens (Brugge). W.P. Dezutter, Presentatie en didactiek in volkskundige musea. In: Museumleven 6 (1979), p. 4-5.

44 In de recordtijd van vijf maanden om te kunnen openen vóór het begin van het toeristische seizoen.  Normaal duurt zo’n presentatie minstens een jaar en dient men te kunnen beschikken over een gespecialiseerde equipe.

45 Willy P. Dezutter, Het Stedelijk Museum voor Volkskunde. Beknopte gidsen van de Musea van Brugge 1. Brugge, 1992, p. 14-15 zaal pijp en tabak.

46 Achteraf is het ons duidelijk geworden dat Brugge vanuit bepaalde ministeries in Brussel werd tegengewerkt doordat Frank Van Acker (SP) bij de gemeenteraadsverkiezingen in 1977 het homogeen CVP-bestuur naar de oppositie had verwezen.  Frank Van Acker was burgemeester van Brugge van 1977-1992.

47 Willy P. Dezutter, Het Stedelijk Museum voor Volkskunde heropend. In: Jaarboek 1982 Brugge Stedelijke Musea, Brugge, 1983, p. 117-122.

48 Dat werd al aangevoeld in 1975 toen de grote tentoonstelling “Op en om de bouwwerf” uitweek naar de Stadshallen. Zie: W.P. Dezutter en M. Goetinck, Catalogus Op en om de bouwwerf. Brugge, 1975, 216 p. en bij de tentoonstelling in 1979 over de Nijverheidsschool (Provinciaal Hof), W.P. Dezutter en M. Goetinck, 125 jaar Stedelijke Nijverheidsschool. Brugge, 1979, 318 p.

49 W.P. Dezutter, Vier glasschilderingen (ca.1929) uit de voormalige apotheek van Paul Vande Vyvere (Brugge). In: Liber Amicorum André Vanhoutryve, Brugge, 1990, p. 87-95.

50 Willy P. Dezutter, Nieuwe afdelingen in het Stedelijk Museum voor Volkskunde. In: Jaarboek 1989-1990 Brugge Stedelijke Musea, Brugge, 1991, p. 69-79 en Willy Dezutter, Nieuwe afdelingen in het Stedelijk Museum voor Volkskunde. In: Museumleven. Jaarboek van de Vlaamse Museumvereniging, 16, 1989-1990, p. 10-13.

51 Marc Laenen, Volkskundemusea nu. Jaarboek 1989-1990, ibidem p. 80-81.

52 De conservator van het Volkskundemuseum was ipso facto ook conservator van de vier stedelijke molens. Zie: W.P. Dezutter, Restauratie van de Brugse molens, in: Brugs Ommeland, 1983, 2, p. 144 en W.P. Dezutter, Vierde molen op de vestingen, in: Brugs Ommeland, 1991,4, p. 259. De molenreconstructie van de Koeleweymolen werd door ons begeleid. Tussendoor waren we voor dezelfde prijs van 1985-1990 ook nog eens conservator van het G. Gezellemuseum. Zie: W.P. Dezutter, Het Gezellemuseum 60 jaar, in: Brugs Ommeland, 1987, 1, p. 59.

53 Hierover bestaat helaas geen gedrukte publicatie . Toen Manfred Sellink in 2001 aantrad als nieuwe hoofdconservator van de Stedelijke Musea beging hij de onherstelbare fout om het Jaarboek onmiddellijk af te schaffen. Het verscheen o.l.v. zijn voorganger dr. V. Vermeersch van 1982-1999. Onze tekst met de beschouwing gehouden ter gelegenheid van de academische zitting bij de heropening van het museum op 28 maart 2003 getiteld “De museale verbeelding tussen realiteit en fictie. Het museum als bewaarplaats van het originele object” kan men lezen op www.willydezutter.be

54 Dat was vooral het werk van mijn zeer kundige museummedewerker Werner Paepe, zelf meester-kleermaker.

Deze bijdrage verscheen in het tijdschrift Brugs Ommeland, 2019, 2, pp. 67-83.

Afbeeldingen

1 Groepsportret organisatoren en personaliteiten Folkloretentoonstelling 27 maart-11 april 1937 in Stedelijk Concertgebouw (Sint-Jacobsstraat). V.l.n.r. Alfons De Groeve, gemeenteraadslid, Jules Pollet, Guillaume Michiels, schepen Louis Ryelandt, hoofdman Karel De Wolf, burgemeester Victor Van Hoestenberghe, VNV-volksvertegenwoordiger Jef De Vroe, Evarist Vanheulenbrouck, Prof.dr. Paul De Keyser (Gent), F. Van Es (Bond Oostvlaamse Volkskundigen, Gent). Beeldbank Brugge inv.nr. BRU001006563 G/B 139/3

3 Hoek Balstraat-Rolweg. Bouwwerken uitbreiding Museum voor Volkskunde (1978). Daar dient de museumherberg “De Zwarte Kat” te verrijzen. De opening zal pas op 27 aug. 1982 plaatsvinden. Beeldbank Brugge inv.nr. MBR002001447

2 De opening van het Stedelijk Museum voor Volkskunde op 29 juni 1973. Kamervoorzitter Achiel Van Acker tijdens zijn openingstoespraak in de sprekerston. Uiterst rechts schepen Fernand Traen. Beeldbank Brugge inv.nr. ALB/11/004

Louis Van Hollebeke (1877-1932), secretaris van “Kunstgenegen” en secretaris van de Brugse vrijmetselaarsloge “La Flandre”

In 2015 vierde men de 500ste verjaardag van de bekende herberg “Vlissinghe” uit de Blekersstraat in Brugge.  Dit leverde al verschillende nabeschouwingen op (1).  Er kwam ook origineel materiaal over het artistiek genootschap “Kunstgenegen” boven water in de veiling (2) over volksaardewerk en archief van Achille Vande Voorde (1875-1959).

Een basiswerk over café Vlissinghe blijft het boek van Eduard Trips (1921-1997) uit 1986 (135 p.) en zijn beknopte gids over café Vlissinghe (1990, 13 p.) (3), waar nieuwe onderzoekers konden op verder bouwen zoals bij de tentoonstelling “Café Vlissinghe, de Kunst Genegen” in het Stadsarchief van Brugge in 2015 (4).  De tekst van deze publicatie is van Stefan Huygebaert die ook al in 2012 in de brochure Open Monumentendag aandacht schonk aan het kunstgenootschap “Kunstgenegen” (5).  Hij stelde daarnaast een mooie chronologie op van dit kunstgenootschap, dat gesticht werd op 11 maart 1894, in 1897 verhuisde naar het “Museetje” van Café Vlissinghe en in 1914 de Groote Oorlog niet te boven kwam (6).  Gabriël Thomas, kandidaat-notaris, was de voorzitter, vice-voorzitter was Victor De Loose en de secretaris was Louis Van Hollebeke (7).  Ze waren ook alle drie stichtende leden.  Pas in 1914 zou het secretariaat overgenomen worden door een jonger iemand, de glazenier Alfons Annys (1892-1972) (8).  Vooral oud-leerlingen van de Brugse academie stelden tentoon. “Kunstgenegen” liet zijn mededelingen voor de leden verschijnen in het liberale “Burgerwelzijn” (9).  Dit kunstgenootschap wordt vaak in de liberale bourgeois-kringen gesitueerd (10) en daaraan kan niet getwijfeld worden.  De figuur van Louis Van Hollebeke is in dit geval veelzeggend.  De kunstgroep als dusdanig komt steeds beter in beeld maar over Louis Van Hollebeke was tot nu toe weinig geweten (11).

Kunstminnaar en vrijmetselaar

Hij werd geboren in Brugge op 6 november 1877 en zou in zijn stad overlijden op 55-jarige leeftijd op 8 augustus 1932.  Hij was eerst handelaar (Schaarstraat 22, Brugge), later expert-boekhouder (P. Pourbusstraat 5, Brugge).  In 1894 zien we hem als stichtend lid van “Kunstgenegen”, waar hij secretaris werd maar hij was ook lid van de kunstkring “Takjes worden Boompjes”.  In 1908 was hij penningmeester van de belangrijke tentoonstelling “Bruges, ses peintres, exposition internationale de beaux-arts” in Brugge (12).  De tentoonstellingen van “Kunstgenegen” dienden vooral ter stimulering van jongafgestudeerden van de Brugse academie, maar hier werd belangrijker werk getoond o.m. van F. Khnopff, F. Brangwyn en vele andere kunstenaars die later nog zouden carrière maken.  De voorzitter van de tentoonstelling was de toen bekende H. Kervyn de Lettenhove (1856-1928), het jaar voordien de organisator van de Gulden Vliestentoonstelling (1907) en in 1902 de Vlaamse Primitieven (13).  De secretaris van het organisatiecomité noemde zichzelf Bouchout-Legendre.  Dat vergt wat uitleg.  Edmond Adolf Bouchout werd geboren in Brugge op 14. februari 1877 en was gehuwd met (de weduwe) Camilla Legendre (° 28.8.1867 – + 16.12.1909).  Op 3.9.1900 woonden zij op het adres Oude Zak 40 in Brugge (14).  Hij noemde zich toen dagbladschrijver en werkte mee aan het tijdschrift “Kunst” (15), dat trouwens ook berichtte over de geschiedenis van “Kunstgenegen” (16).  Edmond Bouchout en Louis Van Hollebeke waren beiden geboren in 1877.  Onder de naam Bouchout-Legendre gaf hij in 1905 een “Guide dans Bruges” uit, die gedrukt werd bij M. Herreboudt (17).  Na het overlijden van zijn vrouw in 1909 moet hij een carrièreswitch gemaakt hebben want in 1912 wordt hij onder de naam Bouchout-Legendre vermeld als “chef de secteur” in Tshofa (nu Republiek Congo, Oost-Kasaï) (18).  Na deze parenthesis keren we terug naar L. Van Hollebeke.  Die was in 1904 ingewijd als leerling-vrijmetselaar bij de loge La Flandre (gesticht 1881) in Brugge; de bevordering tot gezel vond plaats op 9.3.1905 en de meesterverheffing vond plaats op 2.2.1906.  Op dat ogenblik was de advocaat Auguste Van der Meersch (1845-1912) er voor de tweede maal Achtbare Meester (hierna AM, voorzitter). Het kan ook geen verwondering wekken om krijgsauditeur Maurice Renard tegen te komen bij de bruikleengevers van de kunsttentoonstelling van 1908.  Die was eveneens lid van La Flandre (hierna LF), waar hij AM zou worden in 1909-1911.  Tijdens zijn veneralaat werd op 27.10.1910 Ernest Callebout (1887-1952) ingewijd. Deze architect-beeldhouwer zal in 1911 het ontwerp maken voor de neo-Egyptische tempel die op 17.11.1912 officieel wordt ingehuldigd.  De drijvende kracht achter dit project was de nijveraar Honoré Deswarte (1869-1926), die Maurice Renard zou opvolgen als AM (19).  In 1908, hij was toen nog geen vrijmetselaar, was Ernest Callebout deelnemer aan de kunsttentoonstelling met een drietal etsen.  Het beheersen van de graveerkunst bewees hij ook met zijn maçonnieke gedenkpenning uit 1912 ( 20).  Louis Van Hollebeke hield niet alleen de pen vast bij Kunstgenegen maar ook bij LF.  Als eerste secretaris wordt hij vermeld op de gedenkplaat van 1912 (21) en wij vonden sporen als secretaris in de correspondentie terug tot zeker 1927 toen hij Albert Dyserynck (1872 – verongelukt 1931), voorzitter van Club Brugge, feliciteerde met zijn meesterverheffing bij LF.  Hij was dus langdurig secretaris en diende ook op post te blijven gedurende de oorlogsjaren 1914-1918.  LF telde 128 leden in 1914, in 1916 nam dit af tot 115 en in 1918 was het teruggevallen op 103.  Het kan dan ook niet verbazen dat hij zich als secretaris van Kunstgenegen in 1914 liet opvolgen door glazenier Alfons Annys (1892-1972) (22).  Hij diende zich nu te concentreren op het welbevinden van zijn broeders en vanaf 14.10.1914, de inname van de stad door de Duitsers, mocht hij de verordeningen beginnen opvolgen.  De zittingen in het logebouw werden gedurende de oorlog opgeschort omdat het Grootoosten van België (Brussel) daartoe al besloten had om te voorkomen dat Duitse officieren-vrijmetselaar zich in de loges ter zitting zouden aanbieden.  Hij moest ook instaan voor het inrichten van een noodhospitaal in het logegebouw (23).

Op de gedenkplaat van 1912 komt Edouard Menier (24), directeur van de gasfabriek in Blankenberge, voor als tweede secretaris. Hij werd ingewijd bij LF op 9.2.1910 (25) en aangenomen bij de Schuttersgilde van Sint-Sebastiaan op 1.6.1914 (26) samen met Léon Doetsch (Blankenberge) eveneens lid van LF.  Louis Van Hollebeke komen we niet tegen in de schuttersgilde.  Het is ontegensprekelijk waar dat de loge LF (aanvraag constitutiebrief 27.2.1881) op 4 juni 1881 in Brugge werd opgericht als liberaal kiesplatform.  Met de gemeenteraadsverkiezingen van 25 oktober 1881 in zicht leek het ogenblik gekomen om de liberale banden in de loge nauwer aan te halen.  In volle kiesstrijd en in volle schoolstrijd is LF ontstaan als reactie op het ultramontaans katholicisme.  Toch heeft de maçonnieke mobilisering niet mogen baten: de gemeenteraadsverkiezingen liepen op een nederlaag uit, idem de daarop volgende parlementsverkiezingen van 1884. De uitslag van 11 juni 1884 verzekerde dan ook een homogeen katholieke meerderheid die het land gedurende 30 jaar zou domineren (27). Tussen 1878 en 1898 bekleedden de liberalen geen enkele zetel in de Brugse gemeenteraad.  Er bestond een innige band tussen de “Association libérale” als kiesvereniging en de loge LF.  Tussen 1893 en 1914 waren van de 34 bestuursleden van de “Association libérale” er 14 lid van LF, onder wie Louis Van Hollebeke.  Er zijn zelfs tijden geweest dat ze in het bestuur een overwicht bezaten.  Men kan gerust stellen dat LF volledig tot de liberale zuil behoorde en dat tot de komst van Achiel Van Acker (1898-1975) die als eerste socialist op 29.1.1929 bij LF werd ingewijd (28).  Hij was toen al gemeenteraadslid (1926) en volksvertegenwoordiger (1927) voor de Belgische Werklieden Partij (B.W.P.).  LF was Franstalig en het was Achiel Van Acker die in 1936 voorstelde om de loge tweetalig te maken en dat wekt zeker geen verbazing (29).  Die taalproblematiek leidde in 1937 tot een uitzwerming van een aantal leden van LF, die de Nederlandstalige loge “Simon Stevin” in Brugge oprichtten (30).  Maar hier overschrijden we de tijdslijn aangezien L. Van Hollebeke al overleden was in 1932.  Louis Van Hollebeke was ook lid van het Willemsfonds in Brugge.  Het WF was door Jan Frans Willems in 1851 opgericht ter verdediging van de Nederlandse taal (31) en kreeg zijn afdeling Brugge in 1872 onder impuls van Julius Sabbe (32).  Het Willemsfonds leverde een grote bijdrage tot de Vlaamse ontvoogdingsstrijd.  De Vlaamsgezinde advocaat Jules Boedt (1884-1964) (33), lid van LF, was van 1912- 1935 voorzitter van het Willemsfonds Brugge en van het Liberaal Vlaams Verbond (1928-1934). In 1933, na het overlijden van haar echtgenoot Louis Van Hollebeke, bleef zijn weduwe Bertha Denys lid van het Willemsfonds waar ze vermeld staat als “ Van Hollebeke Lod, mevr. Wed. rekenplichtige” (34).

Besluit

Tijdens de cruciale verbouwingswerken bij LF in 1911-1912 was het van groot belang om over een secretaris te beschikken die adequaat de correspondentie voerde en daarnaast ook nog eens expert-boekhouder van beroep was (35).  Hij was ook “bestendig secretaris” en dat is onder zulke omstandigheden niet onbelangrijk.  De samenwerking met architect Ernest Callebout, ze kenden elkaar al van de kunstexpo 1908, zal wellicht vlot verlopen zijn.  Ze waren beiden de kunst genegen.  Ernest Callebout had de hulp van Louis Van Hollebeke niet nodig om inspiratie op te doen voor de Brugse tempel in neo-Egyptische stijl (36). Die voorbeelden vond hij in de Brusselse tempels in de Peterseliestraat (1879) en de Lakensestraat (1910).  Het was natuurlijk wel een voordeel om met een kunstminnende en kundige secretaris te kunnen samenwerken.  En tegen die achtergrond zouden we het voornaamste bijna vergeten: de verschillende broeders die als mecenas dit kunstpatrimonium financierden.

Noten

  1. Jan De Busscher, 500 jaar herberg “Vlissinghe”, in: Brugge die Scone, 2015, p. 17-20; J. D’hondt, Een “nieuwe oudste” eigenaar van Café Vlissinghe, in: Brugs Ommeland, 2015, 2, p. 54-55; Brigitte Beernaert, Vlissinghe Revisited, vijfhonderd jaar herberg, in: Brugs Ommeland, 2015, 4, p. 200-224; Lieven De Visch, 500 jaar café Vlissinghe. Een feestjaar rond het erfgoed van Brugges oudste herberg, in: Museumbulletin, Musea Brugge, jg. 36, 2016, 1, p. 12-16.
  2. Van de Wiele Auctions, Brugge 5.3.2016. Achille Vande Voorde was lid van “Kunstgenegen”.
  3. Over E. Trips, zie: Willy P. Dezutter, Eduard Trips. VWS-Cahiers, 153, 1992 en W.P. Dezutter, In memoriam Eduard Trips (1921-1997), in: Brugs Ommeland, 1998, 3, p. 174. E. Trips wist Rachel Vermeulen-Rau te overtuigen om de gastenboeken (1906-1938) van café Vlissinghe, die toen in haar bezit waren, te schenken aan het Stedelijk Museum voor Volkskunde. Dat gebeurde in 1986. Rachel Rau was de weduwe van Victor Vermeulen en samen waren ze de uitbaters van Vlissinghe in 1939-1945. Hiermee werd vermeden dat ze ooit in de “auctions” zouden terechtkomen. In 1983 was immers het bekende schilderij “Teunis en zijn wijf” weggehaald in opdracht van Albert Van Damme (1899-1995), bestuurder van Interbrew.  Het keerde, ten gevolge van protest van o.m. E. Trips en de “Senaat van Vlissinghe”, terug als kleurenreproductie.  De brouwer was juridisch eigenaar van het handelsfonds en dus is al het enthousiasme rond “500 jaar Vlissinghe” uiteindelijk gratis inventariswerk.
  4. Café Vlissinghe, de Kunst Genegen. Fin-de-sièclekunst tussen pint en penseel. Tentoonstelling Stadsarchief Brugge 28.8.-25.10.2015. Catalogus, 23 pp.  Het catalogusnr. 9, een schilderij van Victor De Loose (1871-1921), uit de collectie van het Volkskundemuseum (Brugge), is een “Interieur van een kruidenierswinkel”.  Het is een schenking van Marguerite De Loose (1873-1944), de zuster van Victor De Loose.  Zij schonk het samen met de rolschildering met het lied “Van de vogel en de vis” aan het toenmalig Folkloremuseum (Hallen,1939) waar Guillaume Michiels (1909-1997) toen de eerste conservator was.  Het kwam in 1972 in de collecties van de Stedelijke Musea en werd in 1973 geëxposeerd in de kruidenierswinkel van het Stedelijk Museum voor Volkskunde; de rolschildering kreeg in 1982 zijn plaats in de museumherberg ““De Zwarte Kat”. Zie: W.P. Dezutter, Het Stedelijk Museum voor Volkskunde te Brugge. Stichting en ontwikkeling. Volkskunde, 83, (1982), 2-3, p. 136-137 voor de stichting van de Bond van de West-Vlaamse Folkloristen in café Vlissinghe.
  5. Stad Brugge. Open Monumentendag 2012 “Muziek, Woord, Beeld” (red. Brigitte Beernaert), p. 21-30.
  6. Stefan Huygebaert, op.cit. (2015), p. 4-5.
  7. E. Trips, op.cit. p. 54 en St. Huygebaert, ibidem p. 6.
  8. St. Huygebaert, op.cit. p. 16 en 18.
  9. Zie voor de opinies van de pers in Brugge het overzicht van Ludo Vandamme, 200 jaar kranten in Brugge. historischebronnenbrugge.be Het Burgerwelzijn is begonnen als liberaal strijdblad.
  10. Brigitte Beernaert, Vlissinghe Revisited, p. 221 en St. Huygebaert, op.cit. (2012), p. 29.
  11. St. Huygebaert, op.cit. (2015), p. 18. Er bestaat ook een webversie.
  12. Er werd toen een catalogus uitgegeven, 27 pp, 22 ill. gedrukt bij Imp. Herreboudt, Rue Eeckhout, Brugge. Tentoonstelling van 15 juli-15 sept. 1908.
  13. V. De Boi, B. Kervyn de Volkaersbeke en E. Tahon, Henri Kervyn de Lettenhove, diplomaat voor een tentoonstelling, in: V. De Boi, B. Kervyn de Vokaersbeke en E. Tahon, Impact 1902 revisited (tentoonstellingscatalogus), Brugge, Arentshuis, 22.2.-30.6.2002, p. 19-35.
  14. Stad Brugge. Bevolkingsregisters 1900-1910. (Met dank aan J. D’hondt, Stadsarchief, Brugge).
  15. A. Bouchout, Vlaamsche Kunst in den vreemde beoordeeld, in: Kunst. Tijdschrift voor Kunst en Letteren, Brugge, jg.4, 1900, 13-14, p. 102-103 (Een kunsttheoretische beoordeling over de Vlaamse kunst).
  16. Tijdschrift voor Kunst en Letteren. Brugge, jg. 3, 1899, 18, p. 141.
  17. Bouchout-Le Gendre, Guide dans Bruges. Bruges, Imp. Art. M. Herreboudt, 1905 8° 60 pp. ill. Maurice Herreboudt (1880-1957) was toen juist begonnen (1905), Eekhoutstraat 8, Brugge. Andries Vanden Abeele, De eerste jaren van de drukkerij Herreboudt, in: Biekorf, 1985, p. 240-249 en 320-339.
  18. Leonard Rwanyindo, Le Protestantisme belge dans la région des grands lacs. Paris, 2009.
  19. Honoré Deswarte (1869-1926) en Alfred de Brouckère (1873-1947) kochten het gebouw Beenhouwersstraat 2 aan in 1901 en schonken het in 1924 aan de vzw La Flandre. Zie: W.P. Dezutter en E.J. Trips, Van blauwververij tot logegebouw, in: Brugs Ommeland,1994, 2, p. 67-86.
  20. E. Callebout (Hoefijzerlaan 22, Brugge) schonk een exemplaar aan het Munt- en Penningkabinet van het Gruuthusemuseum (Brugge). Die gedenkpenning t.g.v. de inhuldiging van de tempel in 1912 werd bij LF tot ver in de jaren twintig gebruikt als herinneringsmedaille bij jubilea van broeders maar voorzien van passende inscriptie.
  21. in J. Tyssens en D. Dendooven, (red.), De Heeren Broederkes van den moortelbak. 250 jaar vrijmetselarij in West-Vlaanderen. Brussel, 2015, p. 25. Deze gedenkplaat werd aangebracht n.a.v. de officiële inhuldiging van de tempel in 1912.
  22. Biografie van Alfons Annys op archief.kerknet.be en janfranssimonsvzw.be/annys.htm Volgens deze laatste zou hij overleden zijn in 1971 (Dresden) en niet in 1972 (Weimar). Ten gevolge van collaboratie tijdens W.O. II kwam A. Annys in Duitsland terecht.
  23. Dit noodhospitaal (“ambulance”) werd, zoals elders in het land, door de Duitsers verboden bij het ontstaan van het IJzerfront.  Dokter Paul Thooris (1874-1943), lid van LF, richtte toen een noodhospitaal in in het Hotel du Sablon, Noordzandstraat, Brugge dat toen uitgebaat werd door een broeder van LF.  Op 17.6.1919 hernam LF de zittingen.  Het tempelgebouw bleef onbeschadigd.  In W.O. II nam vanaf 1.3.1943 de DeVlag (Duitsch-Vlaamsche Arbeidsgemeenschap) daar haar intrek en werd er geplunderd.
  24. Edouard Menier integreerde goed in Brugge, opname in LF in 1910, opname schuttersgilde in 1914, maar verliet in 1921 Blankenberge omdat hij directeur werd van de gasfabriek in Wasmuël-Quaregnon (Henegouwen).
  25. E. Menier werd ingewijd op 9 febr. 1910 en E. Callebout op 27 okt. 1910. Dat wijst er op dat men toen bij LF niet vasthield aan de lente-equinox (maart) en de winterzonnewende (december) als inwijdingsdata. Men spreekt nu ook niet meer over eerste en tweede secretaris maar secretaris en adjunct-secretaris. Men oefent doorgaans een functie uit voor drie jaar, de secretaris blijft dikwijls langer op post.
  26. H. Godar, Histoire de la Gilde des Archers de Saint-Sébastien de la Ville de Bruges. Brugge, 1947, p. 486. H. Godar (1909-1979), bekende gynaecoloog in Brugge, was in 1947-1949 gelijktijdig Hoofdman van Sint-Sebastiaan en AM van LF.  Zie: W.P. Dezutter, In memoriam Henri Godar, in: Brugs Ommeland, 1980, 2, p. 145.
  27. P. Lefèvre, De Liberale Partij als organisatie van 1846-1914, in: A. Verhulst en H. Hasquin (red.), Het Liberalisme in België. Twee honderd jaar geschiedenis. Brussel, 1989, p. 75-82; E. Witte, De triomf van het liberalisme (ca. 1850-1884), in: E. Witte, J. Craeybeckx en A. Meynen (red.), Politieke geschiedenis van België. Brussel, 1997, p. 61-101.
  28. A. Van Acker was in 1940 adjunct-redenaar van LF en opnieuw in 1945. De redenaar was het liberaal boegbeeld Victor Sabbe (1906-1958), kleinzoon van Julius Sabbe (1846-1910). J. Sabbe was in 1872 de oprichter van de Brugse afdeling van het Willemsfonds en in 1881 stichtend lid van LF.
  29. Het lijkt meer dan aannemelijk dat A. Van Acker hier handelde vanuit de reflex van de grote taalwetten die in de jaren dertig tot stand kwamen zoals: de wet op het taalgebruik in bestuurszaken (28 juni 1932), de wet op het taalgebruik in het lager- en middelbaar onderwijs (wet van 14 juli 1932), de wet op het taalgebruik in de rechtspleging (15 juni 1935).
  30. Die Brugse werkplaats kwam officieel op het tableau van het Grootoosten van België (G.O.B.) op 26.2.1939, sinds 1947 in Oostende en op 2.1.1960 overgegaan naar een nieuwe obediëntie de Grootloge van België (G.L.B.). Achiel Van Acker bleef bij LF tot aan zijn overlijden in 1975. LF werd in 1959 tweetalig en in 1971 officieel Nederlandstalig.  Sinds 1946 bestond de mogelijkheid om het Nederlands te gebruiken op plechtigheden.
  31. Het privé briefpapier van L. Van Hollebeke was tweetalig Frans-Nederlands.
  32. Bart D’hondt, Geschiedenis van het Brugse Willemsfonds (1872-2000), in: Juul Hannes (red.), De charme van de rede. Huldeboek Albert Claes. Brugge-Gent, 2004, p. 163-218.
  33. A. Van den Abeele, De Balie van Brugge. Geschiedenis van de Orde van advocaten in het gerechtelijk arrondissement Brugge. Brugge, 2009, p. 112.
  34. Het is nog de tijd dat de vrouwen geen eigen naam droegen. Over de geslachtsnaam en de emancipatie van de vrouw zullen we hier niet verder uitweiden. Bij het Willemsfonds werd Louis plots Lodewijk !  Wellicht diende de weduwe onder de naam Van Hollebeke de zaak van haar overleden man verder te zetten.  We mogen dus niet lichtvaardig oordelen.
  35. In de provinciale Wegwijzer van West-Vlaanderen en de Stad Brugge (Druk Verbeke-Loys) voor het jaar 1932 wordt L. Van Hollebeke voor de laatste maal vermeld als “expert-comptable”.
  36. Het gebouwencomplex Beenhouwersstraat 2 werd beschermd door een besluit van de Vlaamse Executieve van 7.12.1983 en de maçonnieke tempel werd beschermd bij Ministerieel Besluit van 8.6.1998.

Dit artikel verscheen in het tijdschrift Brugs Ommeland, 2016, 2, p. 121-128.