Tag Archives: Epicurus

God en de Holocaust

Sinds de Belgische kerkjurist Rik Torfs geen rector meer is van de KU Leuven heeft hij nog meer tijd dan vroeger om op kruistocht te gaan tegen het ongeloof.  Voor de rest profiteert hij wellicht gewoon mee van de seculiere verwezenlijkingen van de naoorlogse welvaartsmaatschappij.  Tijdens die Tweede Wereldoorlog zijn er vreselijke dingen gebeurd, zoals het plan van de nazi’s om de Joden uit te roeien.  Het best van al kennen we dat onder de naam Holocaust wanneer we dat willen herdenken.

Volgens betrouwbare schattingen ligt het totaal aantal vermoorde Joden rond de 6 miljoen. Naar het concentratie- en vernietigingskamp Auschwitz werden ongeveer 1,3 miljoen mensen gedeporteerd, van wie er ongeveer 1,1 miljoen om het leven kwamen, vooral door vergassing.

De eerste grote vergassing en de verbranding van de lijken in een crematorium vond plaats in december 1941 in Auschwitz I.  Het vernietigingskamp Auschwitz II (Birkenau) werd geopend in 1942.  Een veel gestelde vraag is: waar was god op dat ogenblik ?  Prof. Rik Torfs heeft daarop een antwoord geformuleerd in zijn essay “Zijn religies sterker dan ideologieën” (met als ondertitel: “Over de stille kracht van godsdiensten”) dat verscheen in het weekblad Knack van 10 januari 2018. Omdat we begrijpen dat niet iedereen zomaar kan teruggrijpen naar de oorspronkelijk verschenen tekst hebben we het onderdeel “Holocaust” er uitgelicht en citeren we het hieronder letterlijk opdat u onze commentaar die er op aansluit beter kunt volgen.

Holocaust

“Wetenschap en logica zijn sterk genoeg om ideologieën die zichzelf een rationeel imago aanmeten op hun eigen terrein te verslaan.  Maar met godsdiensten ligt het anders.  Je kunt er rationeel over discussiëren – over de Heilige Drievuldigheid bestaan allerlei geleerde theorieën – maar tegelijk is religie meer dan zuivere rede.  Een religieus mens zal nooit van zijn misvattingen genezen door rationele argumenten alleen.  Daarin schuilt de frustratie van de atheïst: hij bouwt een redenering op die sluit als een bus, maar zijn premisse dat je überhaupt redelijk kunt besluiten tot het bestaan, en in zijn geval het niet-bestaan, van God is vanuit religieus perspectief onaanvaardbaar.  God en de Holocaust, ziedaar een thema dat deze problematiek haarscherp illustreert.  De Holocaust is voor veel van onze tijdgenoten een reden om te besluiten dat God niet bestaat.  Want als er een God was, zou hij de gruwel van de kampen nooit hebben toegestaan, zo luidt de redenering.  Ze leggen een oorzakelijk verband tussen de kampen en het niet-bestaan van God.  Dat gebeurt aan de hand van een logische redenering die tot een duidelijke conclusie leidt.  Nu kun je bij de redenering zelf een paar kanttekeningen plaatsen.  De God die niet bestaat heeft welbepaalde, specifieke eigenschappen.  Enkel als God almachtig is en over de middelen beschikte om de Holocaust te verhinderen, kan hij ervoor aansprakelijk worden gesteld.  Alleen wie heel goed weet wie God is, komt op die manier tot het besluit dat hij niet bestaat: een vreemde gedachte.  Maar dit terzijde. Want Gods aansprakelijkheid voor de Holocaust is een thema dat nadere analyse verdient.  Zo schreef een chassidische meester dat een God die zich beperkt tot daden die wij mensen kunnen begrijpen, onmogelijk God kan zijn.  De logische redenering dat een almachtige God op morele gronden niet kan bestaan indien hij de Holocaust toelaat, wordt hier doorbroken.  De chassidische meester zegt tussen de lijnen dat logica fijn is voor de mensen, maar niet voor God.  Kortom, wie waarlijk religieus is, erkent de menselijke logica wel, maar niet als grens van het religieuze denken. De confrontatie tussen de kracht van het menselijke brein en het ondoorgrondelijke van God speelt ook in volgend verhaal.  In een concentratiekamp uiten joden hun woede tegenover God, die hen in zulk een ellendige situatie bracht.  Ze brengen hem voor hun tribunaal, dat hem schuldig verklaart. Daarna richten wie hem net daarvoor hadden veroordeeld, tot hem een gebed.  Ik vind dat een prachtig verhaal, waar de sterkte van het religieuze denken tweemaal in oplicht.  Ten eerste dagen de slachtoffers van de Holocaust God uit.  Braafheid is allerminst een religieuze houding.  Wie God ernstig neemt, reageert niet op hem met onverschilligheid.  De idee dat de mens God ter verantwoording roept, is prachtig.  Zijn veroordeling door diezelfde mens gaat natuurlijk nog een stap verder.  Je zou ze driest kunnen noemen, maar je kunt met reden argumenteren dat de wreedheid van de Holocaust haar perfect rechtvaardigt.  De veroordeling van God zou kunnen leiden tot de ontkenning van zijn bestaan.  Dat ligt in de lijn van de hedendaagse atheïsten die de Holocaust als een argument voor hun positie aandragen.  Het zou, simpel uitgedrukt, de logica zelve zijn.  Maar het religieuze gevoel overstijgt de zuivere rede.  De joden bidden tot de veroordeelde God.  De mens heeft het recht hem ter verantwoording te roepen en te veroordelen, maar dat verhindert niet dat hij God blijft en boven elk menselijk denken en handelen staat, ook als hij daar zelf het voorwerp van is.”

Kanttekeningen

Wij zijn niet zo ijdel te denken dat u zelf niet de juiste conclusies kunt trekken uit de omfloerste redeneringen van Rik Torfs maar toch willen we het nog voorzien van ons eigen commentaar.  Men kan ook nog eens de passages lezen die Karen Armstrong er aan wijdde (1).  Alles staat of valt met een juiste definitie van god.  Dat heeft hij altijd geweigerd zodat het bijna ondoenbaar is om met hem in discussie te treden.  Hoewel hij zichzelf katholiek noemt (hopelijk bedoelt hij rooms-katholiek want zijn bazen, de Belgische bisschoppen zijn dat ook) gaat hij niet akkoord met de gangbare definitie van de christelijke god, de barmhartige en almachtige god, de schepper van hemel en aarde.  Over een god die volmaakt is, algoed, almachtig en alwetend hoor je hem nooit.  Voor hem valt god niet te onderzoeken.  Dat is ook de reden waarom iemand als prof. Etienne Vermeersch dergelijke opponenten een “pierewiet” noemt.  Hij noemt Rik Torfs niet bij naam maar het valt de laatste tijd wel op dat Torfs geregeld op de kap zit van Vermeersch (2).  Wie het schoentje past trekke het aan.  Ook prof. Paul Cliteur kan om dezelfde reden niet overweg met die persoonlijke beleving van het godsbeeld van Torfs.  Over de goedheid en almacht tegenover het kwaad is Etienne Vermeersch zeer duidelijk en het past in ons betoog om hem hiervoor uitgebreid te citeren:

1 Een god die oneindig goed is, zal een wereld willen scheppen waarin geen kwaad en geen lijden voorkomt.

2 Een god die almachtig is en oneindig wijs, kan een wereld scheppen waarin geen kwaad en geen lijden voorkomt.

3 Als de god van het christendom almachtig en oneindig wijs is, zal in de wereld geen lijden en kwaad voorkomen.

4 Welnu, er is zonder twijfel lijden en kwaad in deze wereld.

Het besluit van E. Vermeersch is dan ook zeer helder: ofwel is god dus niet almachtig, ofwel niet oneindig goed en wijs, ofwel niet de schepper van deze wereld.  In elk van die gevallen is hij niet de christelijke god. Het komt er gewoon op neer dat die christelijke god, met zijn specifieke kenmerken, niet bestaat, aangezien er in de wereld lijden en kwaad is (3).  Dit betoog is al heel oud maar niemand heeft ooit een sluitend tegenargument kunnen voorleggen.  Het is slim van R. Torfs om het over een andere boeg te gooien want de kerken blijven gehecht aan dat starre concept van de almachtige god.  Hij mag zich ver wagen maar nu ook weer niet zijn baan aan de universiteit kwijtraken.  Ook in de islam is god uniek, almachtig en alomtegenwoordig. Bij het godsbegrip in de monotheïstische (Abrahamitische) godsdiensten (christendom, jodendom, islamitische godsdienst) liggen de begrippen dicht bij elkaar.  De R.K. kerk stelde in 1965 in de pauselijke verklaring “Nostra Aetate” (“In onze tijd”) dat zowel de joden als de moslims dezelfde ene god aanbidden.  God kan natuurlijk niet aansprakelijk gesteld worden voor de Holocaust.  Dat was mensenwerk net zoals hij nu nog altijd het bezitten en ontwikkelen van massavernietigingswapens toelaat.  In het concentratiekamp uitten de Joden zelf hun woede tegenover god om vervolgens tot hem te bidden. Nu zat god wel niet te wachten op deze aanmaning temeer omdat wetenschappelijk werd bewezen dat bidden niet helpt (4).  Een gebed kan hooguit het effect hebben van persoonlijke voldoening zoals bij alle vormen van meditatie, maar men kan er niets mee afsmeken.  De chassidische meester zoals genoemd door R. Torfs verkeert in dit geval.  Die chassidische meesters waren ultraorthodoxe mystici die stille meditatie gebruikten als een manier om één te worden met de Ein-Sof.  Ze wilden in de stilte god leren kennen in zijn oneindige verborgenheid.  Ook Torfs is zo’n “Stille Rebbe”.  De Ein-Sof is de kabbalistische interpretatie van god die men onmogelijk kan begrijpen.  Op de keper beschouwd is Torfs geen katholiek maar een discipel van de chassidiem.  “God is overal waar je Hem binnenlaat” zei een chassidische meester (uit de 19de eeuw); dat komt goed overeen met de genade die binnenstroomt bij R. Torfs (5).  Alleen geeft hij ook hier weer geen definitie van die genade.  We nemen zelf aan dat het wordt gebruikt in de meest gangbare betekenis: “de bovennatuurlijke hulp die God de mens ter wille van Christus gratis verleent om zijn eeuwige bestemming te bereiken” (6).  De heiligmakende genade zouden we ontvangen bij het doopsel.  Heel die genadeleer lijkt ons nogal fantasievol.  Hij is dus letterlijk “een man van god” waarbij het louter gaat om persoonlijke ervaringen en emoties.  Wanneer je je openstelt voor die genade stroomt ze zo binnen.  Een overdosis lijkt dan ook niet uitgesloten.  God is gewoon een hersenproces en zit in je hoofd.  Wanneer de hersenen sterven, sterft ook god.  Maar een logische geest lijkt ons minder gevaarlijk dan persoonlijke emoties.  Verder meent hij dat de veroordeling van god in Auschwitz en het ontkennen van zijn bestaan in de lijn ligt van de hedendaagse atheïsten.

Die conclusies werden eerst en vooral getrokken door de Joodse schrijvers zelf.  Toen de latere Nobelprijswinnaar voor de Vrede Elie Wiesel in het dodenkamp Auschwitz naar de zwarte rook keek die uit het crematorium op kringelde waarin het lijk van zijn moeder en zijn zuster waren geworpen, wist hij dat zijn geloof voor eeuwig door de vlammen verteerd was.  Zijn roman De Nacht handelt over die verschrikkingen (7).  Waarom kon god de ovens van Auschwitz niet stilleggen ?  Wat toen niet kon lukte zoveel jaren later wel.  Op 13 mei 1981 vond er op het Sint-Pietersplein van Vaticaanstad een aanslag plaats op paus Johannes Paulus II (1920-2005).  Hij werd door vier kogels geraakt maar overleefde het.  Tijdens een dankdienst achteraf verklaarde de paus dat de Heilige Maagd Maria zijn leven had gered door de afgeschoten kogels van hun baan te laten afwijken.  De paus is de plaatsvervanger van Christus op aarde dus is het normaal dat de moeder van Jezus een oogje in het zeil houdt.  God waakte dus over zijn veiligheid net zoals hij dat deed voor Adolf Hitler. Het zegt toch wel iets over de kerkleer: god, de H. Maagd of een willekeurige heilige, kan individuele levens redden maar even goed er honderd tegelijkertijd laten verdrinken in de Middellandse Zee. Wanneer er 99 onschuldigen verdrinken en één wordt gered zegt die doodleuk voor de camera dat hij door god gered werd.  God redt er één, de uitverkorene, en laat de rest aan onschuldige vrouwen en kinderen verdrinken.  De Middellandse Zee als godvergeten massagraf.  Het staat op hetzelfde niveau als de voetballer die scoort, een kruisteken slaat, omhoog kijkt en twee aparte vingers in de lucht steekt.  God heeft het doelpunt gemaakt, de voetballer was slechts het werktuig in gods handen.  Ja maar, zal men zeggen, dat is bijgeloof, een soort dat bij het voetbal hoort en andere sporten.  Maak je daar toch niet druk over.  Rik Torfs geeft geen rationeel antwoord op de vraag of god bestaat; het is voor hem een gevoel.  Dat doet me denken aan al die mensen die een religieuze ervaring krijgen wanneer ze in een ongerept landschap staan (een spirituele ervaring met boomgeesten) maar dat niet ervaren wanneer ze in de richting van rokende schoorstenen kijken.  Hij heeft een mooie schrijfstijl maar het is niet meer dan een intellectuele reflectie op het geloof.

De ovens werden niet stilgelegd

De vraag is niet of god wel of niet bestaat maar waarom hij, zoals in het Oude Testament, geen tekens meer geeft.  Waarom is hij dat verleerd ?  In een tijd dat iedereen met zijn smartphone fotograaf is zou dat veel interessante YouTube-filmpjes kunnen opleveren.  Wereldwijd.  God bemoeit zich niet met de aarde maar dan zitten alle godsdiensten van het boek toch wel met een serieus probleem.  Bij de Holocaust denken we automatisch aan treinen.  De eerste trein in Nederland reed op 20 september 1839 op de spoorlijn Amsterdam-Haarlem.  Bijna 107.000 mensen zijn vanuit kamp Westerbork (Nederland) per trein op transport gesteld.  De eerste was op 15 juli 1942 en nog 96 andere zouden volgen.  Diende god de trein reeds te stoppen in 1839 of op z’n minst toch in 1942 ?  Waarom zou men wachten op het stilleggen van de ovens wanneer men ook de trein kan stoppen ?  De alwetende god wist trouwens al in 1839 wat er in 1942 te gebeuren stond. Het is het verhaal van de hamer waar men een spijker mee in de muur kan slaan maar ook zijn schoonmoeder vermoorden.  Er bestaat dus keuzevrijheid: god bemoeit zich daar niet mee.  Men spreekt dan over “de vrije wil” van de mens.

Tussen 1933 en 1944 werden in totaal 42 aanslagen of pogingen gepleegd op Adolf Hitler.  We onthouden er maar één, die van 20 juli 1944 door kolonel Von Stauffenberg.  Hitler werd slechts lichtgewond.  Von Stauffenberg was alleszins geen werktuig in gods handen, god stond helemaal aan de kant van Hitler.  Het tij was wel aan het keren (D-Day 6 juni 1944), want god staat altijd aan de zijde van het leger met de sterkste kanonnen.  Diende god Hitler voortijdig uit te schakelen ?  In dit geval waren er andere opties mogelijk geweest.  Op de Wanseeconferentie van 20 januari 1942, waar de “Endlösung der Judenfrage” werd beslist kregen noch Reinhard Heydrich noch Adolf Eichmann een hartstilstand toebedeeld door de Almachtige.  De utopische god kreeg geen kans.  Dat is ook maar logisch want hij bestaat niet.  De ovens doven ?  Ze hadden nooit mogen gebouwd worden !  Maar god stimuleert ook de vernieuwing: hij liet gasovens bouwen.  Het probleem van het bestaan van het lijden en het kwaad kan worden beschouwd als de voornaamste argument tegen een geloof in god.  Er is dus alle reden om te twijfelen aan het bestaan van een rechtvaardige god (de “theodicee-kwestie”).  Het is ook het verhaal over het kwaad dat goede mensen treft.  Op een ongevoelige god zit niemand te wachten.  Het idee van een persoonlijke god, ongenaakbaar en verborgen, valt nog door niemand te verdedigen (8).  Wat Auschwitz betreft is één ding zeker: ze werden door geen enkele god van de monotheïstische godsdiensten gered.  Das Böse darf und dürfte nicht sein, aber es ist.  God geeft dus aan de mensheid de vrijheid om te martelen en te doden.  God is liefde.  Straks zal men nog beweren dat de Holocaust een verdiende straf van god was.  In ieder geval behoorde het tot gods ondoorgrondelijke wijsheid.  Het oude verhaal van het lijden als genezing van onze zonden.

God heeft nu eenmaal andere maatstaven dan de mensen. Straks moeten we nog medelijden krijgen met hem; de god die zelf lijdt.  We hebben daar onze twijfels bij, want hij was geenszins geschokt door de Holocaust want later volgden nog volkerenmoorden in Cambodja, Rwanda, Bosnië.  Bij de genocide in 2017 tegen de Rohingya-moslims in Myanmar was het Allah die weer zat te slapen zoals die keer in Srebrenica (Bosnië) in 1995.  De god van liefde is steeds ver te zoeken.  Maar dat was reeds bekend bij de verlichtingsfilosofen die wezen op de dodelijke aardbeving van Lissabon in 1755 die tevens gepaard ging met een tsunami.  Van de 200.000 inwoners werden er 30.000 – 40.000 gedood en 85 procent van de stad werd verwoest.  Voortschrijdend inzicht verplaatste de problematiek van lijden en kwaad ook naar de dierenwereld (9).  We grijpen tot slot terug naar de filosofische formulering die we vinden bij de Griekse filosoof Epicurus (371-342 v.o.t.) en parafraserend komt dat neer op de krachtige quote die er werd van afgeleid:

Als God almachtig is, had Hij de Holocaust kunnen voorkomen.

Als Hij niet in staat was hem tegen te houden, is Hij onmachtig en nutteloos; als Hij hem wel had kunnen tegenhouden, maar verkoos het niet te doen, is hij een monster (10).

Dat inzicht is gebaseerd op het tekstfragment of tetralemma van Epicurus zoals te lezen bij de vroegchristelijke schrijver Lactantius (ca. 250-320). De volledige weergave geven wij in een aparte notitie (11) omdat het nog altijd zo’n krachtig bewijs vormt voor het niet-bestaan van de christelijke en joodse god.  Maar weet het maar zeker: de Bijbelse god is in Auschwitz gestorven.  Toch zullen er altijd mensen blijven bestaan die niet in de mens zelf geloven en daarvoor een hoger wezen nodig hebben.  Maar in de Kerk is er altijd plaats voor vergeving.

Willy Dezutter

1 Karen Armstrong, Een geschiedenis van God. Vierduizend jaar jodendom, christendom en islam. De Bezige Bij, Amsterdam, 2006, p. 415-416.

2 Lisbeth Imbo, Mag God nog ? Een vrijzinnige, een christen en een moslim in gesprek. Paul Cliteur – Rik Torfs – Khalid Benhaddou. Uitgeverij Borgerhoff & Lamberigts, Gent, 2017, p. 144

3 Etienne Vermeersch, Over God. Uitgeverij Vrijdag, Antwerpen, 2016, p. 34-36.

4 Michael Shermer, Gebed en genezing. Het verdict is duidelijk: de resultaten zijn nihil. In: Wonder en is gheen Wonder (tijdschrift voor wetenschap en rede van Skepp), 2006, 2, p. 11-12 met opgave van de Engelstalige literatuur. Uiteraard allemaal dubbelblind en placebogecontroleerd onderzoek. Ook zeer expliciet Johan Braeckman en Maarten Boudry, De ongelovige Thomas heeft een punt. Een handleiding voor kritisch denken. Antwerpen, 2012, vierde druk, p. 213-219 over wetenschappelijke studies over bidden.

5 Lisbeth Imbo, Mag God nog ?, p. 139.

6 Van Dale Grootwoordenboek van de Nederlandse Taal. Utrecht-Antwerpen, viertiende herziene uitgave, 2005, p. 1143. Het is wel een lexicografische omschrijving die op de lachspieren werkt.

7 Elie Wiesel, De Nacht (Hilversum, 1986), de Nederlandse vertaling van La Nuit (Paris, 1958).

8  Aanbevolen literatuur: Victor J. Stenger, God een onhoudbare hypothese.  Hoe de wetenschap bewijst dat god niet bestaat. (Ned. vert.), Uitgeverij Veen, Diemen, 2008, o.m. zijn hfst. VIII over “Redeneren over het kwade”, pp. 191-199.

9 Nicola Hoggard Creegan, Animal Suffering & the Problem of Evil. Oxford University Press, 2013.

10 Karen Armstrong, op.cit. p. 416.

11 Zie onze aparte bijdrage over “Epicurus over god en het kwaad” en de Bijlage over het “Dilemma Epicureum” op deze blog.

 

Epicurus over god en het kwaad

Centraal in de filosofie van de Griekse wijsgeer Epicurus (ca. 341-270 v.o.t. = voor onze tijdrekening) staat het persoonlijk geluk dat men kan bereiken door zoveel mogelijk pijn en verdriet te vermijden.

Hij bezwoer ook de angst voor de dood: “Heb geen angst voor de dood, want zolang wij er zijn is de dood er niet en als de dood er is, zijn wij er niet meer”.  Hij heeft de mensen ook bevrijd van bijgeloof en vrees voor de goden.  De waarneming is volgens Epicurus de enige bron van kennis.  Natuurlijk beschouwden de kerkvaders (de leraren van de vroegchristelijke kerk) hem als een ketter.  Al 2300 jaar geleden ontwikkelde hij een filosofie die inging tegen de religie en mystiek.  Veel van zijn geschriften zijn verloren gegaan en andere, dikwijls slechts fragmenten, werden overgeleverd door latere schrijvers uit de oudheid.  Dat is niet zo uitzonderlijk want zoals iedereen weet, kennen we het werk van Socrates (toch de stichter van de westerse filosofie) voornamelijk via Plato.  Of denk aan de weinig bekende filosoof Celsus die rond 178 o.t. het “Ware woord” schreef, een kritisch boek over het christelijk geloof.  Dit boek bleef niet bewaard maar we kennen de hoofdlijnen omdat Origines het bestreed in zijn “Contra Celsum” uit 248.  Eén van die fragmenten van Epicurus handelt over zijn bekende stelling waar hedendaagse theologen nog altijd mee worstelen en dat terug te vinden is in de “De ira Dei” (“De toorn Gods”) van de vroegchristelijke schrijver Lactantius (ca. 250-320 o. t. = onze tijd).  Het luidt als volgt:

“Ofwel wil God het lijden wegnemen en kan Hij het niet.  Ofwel kan Hij het en wil Hij het niet wegnemen.  Ofwel wil Hij het niet en kan Hij het niet.  Ofwel wil Hij het en kan Hij het.  Indien Hij het wil en niet kan, is Hij onmachtig, wat niet overeenkomt met God.  Indien Hij het kan en niet wil, is Hij ongenadig, iets dat aan God evenzeer vreemd moet zijn.  Indien Hij het niet wil en niet kan is Hij zowel ongenadig als onmachtig en derhalve ook geen God.  Indien Hij wil en kan – en dat is het enige wat God past – vanwaar komt dan het kwaad en waarom neemt God het niet weg ?” (1)

Ter vergelijking geven wij hier ook de vertaling van prof. E. Vermeersch en voor alle duidelijkheid ook de weergave van de oorspronkelijke tekst zoals te vinden bij Lactantius.  E. Vermeersch tekent daarbij aan: “Dat is een volstrekt logische redenering waar je geen speld kan tussen krijgen” (Dirk Verhofstadt, op.cit. p. 85).

“Ofwel wil God het kwade uit de wereld wegnemen, maar kan hij het niet; ofwel kan hij het, maar wil hij het niet.  Ofwel wil hij het niet en kan hij het niet; ofwel wil en kan hij het. Indien hij het wil en niet kan , is hij onmachtig. Indien hij het kan en niet wil, heeft hij ons niet lief.  Indien hij het wil noch kan, is hij noch goed noch almachtig.  Indien hij het wil en kan – en dat is het enige dat God past -, vanwaar komt dan het feitelijk kwaad en waarom neemt hij het niet weg ?” (2)

“Deus, inquit, aut vult tollere mala et non potest, aut potest et non vult, aut neque vult neque potest, aut et vult et potest.  Si vult et non potest, inbecillus est, quod in deum non cadit; si potest et non vult, invidus, quod aeque alienum est a deo; si neque vult neque potest, et invidus et inbecillus est ideoque nec deus; si et vult et potest, quod solum deo convenit, unde ergo sunt mala aut cur illa non tollit ?”

Dit deductief argumentatieschema rekent men tot de formele logica en heet een “modus tollens”, het ontkennen door de ontkenning (3).  Men noemt het ook wel een “tetralemma”.  Prof. Victor J. Stenger geeft in zijn boek een groot aantal van dergelijke tegenbewijzen (4).  Volgens de Duitse klassieke filoloog prof. Reinhold F. Glei (Universiteit Bochum) is dat fragment niet van Epicurus maar komt het uit een andere academische bron (5) maar dat zegt natuurlijk niets over de geldigheid van de argumenten.  Het werk van Lactantius werd door Jacques-Paul Migne opgenomen in de Patrologia Latina (PL 7, 121) en de originele tekst is digitaal beschikbaar (6).  Lucretius, de Romeinse dichter uit de 1ste eeuw v.o.t. heeft in zijn “De Rerum Natura” de hele leer van Epicurus in dichtvorm uiteengezet.  Later heeft men gepoogd om Epicurus in een kwaad daglicht te stellen door het te laten voorkomen alsof alles draait rond het streven naar zinnelijk genot.  In feite streefde hij en zijn aanhangers naar een optimale gelukstoestand gespreid over een lange tijd: zoveel mogelijk genieten van het leven maar zonder overdaad te doen.  Het gaat niet over het maximaliseren van hedonisme maar het bereiken van gemoedsrust en onverstoorbaarheid (de “ataraxia”).  Nu zou hij tegen de ratrace zijn in onze maatschappij en aandacht hebben voor milieuproblemen.  In zijn tijd bestonden er nog geen auto’s en dus heeft hij het ook niet over de CO2-uitstoot.  Wij moeten hem dus interpreteren, iets dat we ook met de Bijbel moeten doen waarin ook niks te vinden is over kernenergie.  De hedendaagse theologen en (christelijke) filosofen hebben er niets beter op gevonden dan het godsbegrip te verruimen om zo te ontsnappen aan het dilemma van een almachtige, alwetende en moreel perfecte god.  De theïsten moeten dan ook steeds maar nieuwe strategieën bedenken.  Maar zelfs wanneer men het kwaad overlaat aan “de vrije wil” van de mens ontslaat dat god (die niet bestaat) daarmee nog niet van zijn goddelijke verantwoordelijkheid.  Voor het duiden van het persoonlijke kwaad zitten ze steeds in het defensief, maar voor het natuurlijk kwaad (bijv. een aardbeving) heeft men de oplossing gevonden: dat is het werk van Satan! (7)

Willy Dezutter

Deze bijdrage over Epicurus is een addendum bij ons artikel “God en de Holocaust” op deze blog.

1 Vertaling prof. dr. Palmyre Oomen, Radboud Universiteit Nijmegen. Palmyre M.F. Oomen, Lijden als vraag naar God.  Een bijdrage vanuit Whitehead’s filosofie, in: Tijdschrift voor Theologie 34 (1994), p. 248.  Oomen vertaalt “mala” de eerste keer als lijden en de tweede keer als kwaad.  Het is juister om “mala” (zelfst. nw. kwaad = malus) te vertalen als kwaad zoals E. Vermeersch doet.  Zie voor de Duitse vertalingen onze Bijlage over het “Dilemma Epicureum” waar het kwaad of het kwade iedere keer als “Übel” wordt vertaald.  In de Engelse vertalingen gebruikt men consequent twee maal het woord “evil”, idem in de Franse vertalingen “le mal” of “des maux”.

2 Dirk Verhofstadt, In gesprek met Etienne Vermeersch. Een zoektocht naar waarheid. Houtekiet, Antwerpen – Utrecht, 2011, p. 85.

3 Stanford Encyclopedia of Philosophy (editie 2015): Ancient Logic: The Stoics o.a. Epicurus.

4 Victor J. Stenger, God een onhoudbare hypothese. Ned. vert. Uitgeverij Veen, Diemen, 2008, p. 33-36 en met verwijzing naar M. Martin en R. Monnier (red.), The Impossibility of God. Amherst, New York, 2003, p. 59 voor het probleem van het kwaad. (zie hieronder)

  1. Als God bestaat, dan zijn de eigenschappen van God niet in tegenspraak met het bestaan van het kwaad.
  2. De eigenschappen van God zijn in tegenspraak met het bestaan van het kwaad.
  3. Daarom bestaat God niet en kan ook niet bestaan.

5 Reinhold Glei, Et invidus et inbecillus. Das angebliche Epikurfragment bei Laktanz, De ira Dei 13, 20-21, in: Vigiliae Christianae 42 (1988), 1, pp. 47-58.  Dit tijdschrift is “A Review of Early Christian Life and Language” uitgegeven door E.J. Brill, Leiden.

6 www.documentacatholicaomnia.eu /02m/0240-0320­,_Lactantius_De_Ira_Dei_MTL.pdf

7 Een goed verzamelwerk is M.M. Adams & R.M. Adams (red.) The Problem of Evil, Oxford University Press, Oxford, 1990 o.m. William Rowe, The Problem of Evil and Some Varieties of Atheism, pp. 126-137.

Bijlage

Hieronder volgt de Duitse vertaling van Prof. Reinhold Glei (p. 46 a.w. zie voetnoot 5).

“Entweder, so sagt er, will Gott die Übel aufheben, kann er aber nicht, oder er kann es zwar, will aber nicht, oder kann nicht und will auch nicht, oder will es und kann es.  Wenn er will und nicht kann, is er schwach, was Gott nicht zutrifft; wenn er kann und nicht will ist er miszgünstig, was mit Gott ebenso unvereinbar ist; wenn er weder will noch kann, ist er miszgünstig und schwach zugleich und daher kein Gott; wenn er aber will und kann, was allein Gott zukommt, woher kommen dan die Übel, oder warum hebt er sie nicht auf ?”

Ter vergelijking geven wij hier de Duitse vertaling van hetzelfde “argumentum Epicuri” uit de gepubliceerde dissertatie van Jan Baucke-Ruegg (Die Allmacht Gottes,1998, p. 39) (1).

“Entweder will Gott die Übel beseitigen und kann es nicht, oder er kann es und will es nicht, oder er kann es nicht und will es nicht, oder er kann es und will es.  Wenn er nun will und nicht kann, so ist er schwach , was auf Gott nicht zutrifft. Wenn er kann und nicht will , dann ist er miszgünstig, was ebenfalls Gott fremd ist.  Wenn er nicht will und nicht kann, dann ist er sowohl miszgünstig wie auch schwach und dann auch nicht Gott.  Wenn er aber will und kann, was allein sich für Gott ziemt, woher kommen dann die Übel und warum nimmt er sie nicht weg ?”

Bauke-Ruegg verwijst niet naar R. Glei en gaat er van uit dat het een tekst is van Epicurus zoals aangegeven door Lactantius.  Ook in de internationale literatuur houdt men vast aan Epicurus omdat het zo bekend staat.

We zullen hier niet grondiger ingaan op die Duitse vertalingen want dan dienen we ook Engelstalige en Franstalige equivalenten erbij te betrekken en wordt het een filologische studie.  Tot slot merken we op dat ook alle vertalingen van de Bijbel van elkaar verschillen.  De Rooms-Katholieke Kerk zag zeer lang de vertaling het liefst teruggaan op de Vulgaat (de vertaling in het Latijn door Hiëronymus, datering tussen 390 en 405 o. t.). In 1975 verscheen dan de Willibrordvertaling waar de godsnaam “Jahwe” werd vervangen door “Heer”.  Het boek Psalmen werd vertaald door de dichteres en classica Ida Gerhardt en haar partner de letterkundige Marie van der Zeyde.  De tweede, geheel herziene versie verscheen in 1995.  Daarin werd het vrouwonvriendelijk taalgebruik geweerd !   De gereformeerd-protestanten houden streng vast aan de Statenvertaling (Synode van Dordrecht 1618) hoewel er sinds 2014 ook een vertaling bestaat in “gewoon” Nederlands.  Die laatste van het Nederlands Bijbelgenootschap is echter minder plechtstatig en dan denken sommigen algauw dat god zelf niet aan het woord is (2).

Willy Dezutter

  • Jan Baucke – Ruegg, Die Allmacht Gottes. Systematisch-theologische Erwägungen zwischen Metaphysik, Postmoderne und Poesie. Uitgegeven door Walter de Gruyter, Berlin – New York, 1998, p. 39.
  • We vonden nog een leuk tetralemma, weliswaar niet van Epicurus en niet van dezelfde draagwijdte, maar gezien de weersomstandigheden bij ons valt het bijna dagelijks uit te testen:

Als het regent , word ik nat.

Ik word niet nat.

Dus: het regent niet.

Voor het deductief redeneren en de geldigheid van syllogismen, zie : Marc Brysbaert, Psychologie. Academia Press, Gent, 2006, pp. 364-369.

Afscheid van Jaak Fontier (1927-2017)

Het leven is eindig en de dood is onlosmakelijk verbonden met het leven.  Een leven lang dient men zich in te spannen om dat leven zinvol te maken.  Niettegenstaande de vaststelling dat de dood even essentieel is als het leven zelf, ervaren wij haar bijna altijd als absurd.  We worden geboren om te sterven, maar het is de kunst om de juiste levensfilosofie te vinden om te ontsnappen aan de absurditeit van het bestaan.  Jaak Fontier, die we hier gedenken, vond de oplossing in de zen-filosofie, die hij als vrijzinnig-humanist ook wist te concretiseren in de vrijmetselarij.  Zoiets is alleen mogelijk in de adogmatische vrijmetselarij van het Grootoosten van België waartoe hij behoorde. Deze strekking geeft alle ruimte aan de individuele opvattingen omdat het geen dogma’s oplegt of het denken onderwerpt. Men mag zich bewust zijn van zijn aanwezigheid in de kosmos maar men hoeft zich daarvoor niet irrationeel beginnen te gedragen.  In de stoïcijnse levenskunst is er geen plaats voor irrationele gedachten.  Over de zen-filosofie schreef Jaak in 1975 een goed boek onder de titel “Zen, maan en sterren” en zijn zen-teksten verschenen in 1977 in het tijdschrift “Yang”. Afwezigheid van vrees voor de dood en de goden werd ons al geleerd door de Griekse filosoof Epicurus (in de derde eeuw vóór onze tijdrekening), in zijn uitspraak “De dood gaat ons niets aan”, om te onderlijnen dat het leven belangrijk is om geleefd te worden. Uit de vrees voor de dood en de goden is de religie ontstaan en die komt onze gemoedsrust enkel verstoren.  Die onrust is geheel onnodig.  Het is onzinnig om de dood te vrezen want “zolang wij er zijn, is de dood er niet, en wanneer de dood gekomen is, zijn wij er niet meer” wist Epicurus.

Jaak Fontier, de kunstkenner

Jaak was een kunstkenner in de breedste zin van het woord.  Hij is vooral bekend geworden als kunstcriticus in het domein van de plastische kunsten, maar hij was ook een kenner van de dichter Hölderlin en schreef zelf gedichten.  Hij beoefende vooral het genre van de haiku’s.  Als kunstcriticus was hij een pionier van het ondersteunen van de avant-garde.  In Brugge was hij in 1956 medestichter van de legendarische culturele vereniging “Raaklijn”, waarvan hij nauwgezet het archief bijhield.  Tussen 1968-1974 hielp hij in Brugge bij het opzetten van de drie Triënnales die pas sinds kort een revival kennen.  Hij werd een onbetwiste kenner van de abstracte kunst en publiceerde een groot aantal monografieën over vooral geometrisch abstracte kunstenaars, zoals Luc Peire (1984), Gilbert Swimberghe (1997), Renaat Ramon (1997) e.a.  Hij wijdde ook een hoofdstuk aan Sylvère Declerck in de monografie die verscheen in 1998.  Jaak was ook zeer actief in het verenigingsleven.  We denken hier aan het Vermeylenfonds waar hij dit jaar nog publiceerde in het kwartaaltijdschrift; zijn rol in de Vereniging voor Westvlaamse Schrijvers waar hij enkele VWS-cahiers schreef en meewerkte aan het Lexicon van West-Vlaamse Kunstenaars.  We herinneren hem ook als de zeer loyale secretaris van de Vrienden van de Brugse Musea toen we als conservator constructief samenwerkten.  Ook de toegepaste kunst weerhield zijn aandacht.  We denken hier aan zijn boek over “Keramiek in Vlaanderen” over hedendaagse keramisten en hun werk.  Zijn veelzijdigheid en werkkracht is fenomenaal want men zou bijna vergeten dat hij ook een zeer gewaardeerde leerkracht was.  Zijn pedagogische kwaliteiten kwamen ook tot zijn recht in de talloze voordrachten die hij gaf.  Zijn zorgvuldigheid spreekt uit het feit dat hij in 2006 werkstukken en handschriften van zichzelf deponeerde in het Letterenhuis in Antwerpen.  Ik herinner hier aan een quote van Jaak: “Herinneringen aan doden verdringen die aan de levenden”. Die nuchterheid sprak ook uit zijn teksten.  Eén van de weinigen die op een verstaanbare wijze kon schrijven over kunst, ook abstracte kunst.  Rationaliteit als de grondslag voor niet-zweverige kunstbeschouwing.

Willy Dezutter, ereconservator Stedelijke Musea, Brugge (16.3.2017)

(tekst voorgedragen op de afscheidsplechtigheid van Jaak Fontier op 21 maart 2017 in de aula van het crematorium Blauwe Toren te Brugge)

De dood is onlosmakelijk verbonden met het leven

Eén van de weinige absolute zekerheden die wij hebben in dit leven, om niet te zeggen dat het de enige is, is dat wij allen binnen afzienbare tijd gaan sterven.  Het leven is eindig.  Tegelijk is er in dit leven weinig of niets waaromtrent we zo weinig weten als over de dood.  Er bestaat geen levende die uit eigen ervaring over de dood verslag kan geven.  “Als we zalig zijn zullen we weten hoe Hij is”, schreef Blaise Pascal (1623-1662) in zijn postuum gepubliceerde “Pensées” (1669).  De dood is onomkeerbaar en een terugkeer naar de toestand van levende is uitgesloten.  Het is zelfs niet wenselijk.  Om de honderd jaar wordt de totale wereldbevolking vernieuwd en om deze cyclus te willen verbreken op grond van wederopstandingsmythen getuigt van grote ijdelheid en hoogmoed.  We maken gewoon plaats voor anderen zoals anderen dat ook hebben gedaan.

Levensverwachting 

Er leven nu meer dan 7 miljard mensen op aarde en volgens de prognose zullen dat er 9 miljard zijn tegen 2050.  In 1804 leefden nog maar één miljard mensen op deze wereld.

We kunnen dus wel spreken over een demografische revolutie.  De draagkracht van de aarde zou wel eens kunnen overschreden worden.  Sinds 1880 gaat de evolutie van de levensverwachting, zowel voor mannen als voor vrouwen, in stijgende lijn.  In de prehistorie was de gemiddelde levensverwachting 19 jaar, in de Middeleeuwen 25 jaar en rond 1900 ongeveer 44 jaar.  De gemiddelde leeftijd in België was in 2011 voor mannen 77,75 jaar en voor vrouwen 82,85 jaar.  In Nederland was dat 79,2 voor mannen en 82,9 voor vrouwen.  Zowel in Nederland als in België leven vrouwen langer maar de stijgende levensverwachting gaat helaas niet automatisch gepaard met een langer leven in goede gezondheid.  Het verschil in levensverwachting tussen mannen en vrouwen wordt wel kleiner.  Jaarlijks sterven er in ons land 100.000 mensen.  Die langere levensduur heeft natuurlijk zijn gevolgen voor de filosofiebeoefening.  We moeten ons nu langer inspannen om het leven zinvol te maken !  Ook het “ontslapen in de Heer” wordt eventueel uitgesteld.  Maar de R.K. kerk is zeer pragmatisch.  Bij zelfmoord en euthanasie is het toch mogelijk om een kerkelijke uitvaart te krijgen, omdat men er van uit gaat dat de betrokkene door “emoties, angst en stress” was overmand.  Maar dan moet men wel eerst dood zijn.  Het hypocriete van de kerk schuilt in het feit dat men de persoon die het voornemen heeft zijn leven te eindigen, de laatste sacramenten weigert.  Maar op die manier kan men de diocesane statistieken van de kerkelijke begrafenissen natuurlijk wel mooi op peil houden.

Zonder leven is er geen dood 

De dood is onlosmakelijk verbonden met het leven.  Zonder leven is er geen dood.  Maar is er zonder dood leven?  Blijkbaar niet.  Eenvoudige waarneming van onze directe omgeving doet ons daartoe besluiten.

Het is in elk geval zo dat de aarde zichzelf bevrucht met haar eigen vruchten die zijn afgestorven.  Planten bijvoorbeeld zullen maar zaad produceren en door middel daarvan zichzelf voortplanten, wanneer ze kunnen groeien in vruchtbare grond.  Grond kan maar vruchtbaar zijn wanneer hij min of meer op regelmatige tijdstippen wordt voorzien van meststoffen en dat zijn reststoffen van verteerde afgestorven levende wezens.  Denken we maar aan de humus.  Wat het plantenrijk betreft, lijken wij in staat te zijn de cyclus van dood en leven min of meer rationeel te kunnen vatten.

Nochtans is ons begrijpen maar schijn.  We denken dat we deze cyclus verstaan omdat wij er biologische en biochemische verklaringen voor hebben.  Onze verklaringen zijn echter louter beschrijvend.  We hebben empirisch kunnen vaststellen dat planten in staat zijn zichzelf voort te planten door het feit dat zij gebruik maken van reststoffen van verteerde afgestorven levende wezens.  Maar waarom het nu eigenlijk zo is dat planten leven bij de gratie van vooraf afgestorven levende wezens, op deze vraag kunnen wij geen antwoord geven.  We kunnen alleen maar antwoorden: omdat het zo is.  Bij mijn weten bestaan er op dit ogenblik geen wetenschappelijke verklaringen waarom mens en dier moeten sterven om nieuw leven tot stand te brengen van soortgenoten.  Misschien komt er een dag dat men wel in staat zal zijn dit wetenschappelijk te verklaren.  Maar zelfs indien dit het geval zou zijn, zal nooit de vraag naar het waarom beantwoord zijn.

Hoewel de wetenschap dus niet in staat is te verklaren waarom het leven uit de dood ontstaat, is het daarom niet minder waar dat de gehele kosmos geënt is op het principe van de cyclus van dood en leven.  Dood en leven zijn de essentie van de kosmos, van ons Zijn.  Het is het grote mysterie.  Niettegenstaande de vaststelling dat de dood even essentieel is als het leven zelf, ervaren wij haar bijna altijd als absurd.  We worden geboren om te sterven.  Een mens wordt ongewild geboren en volgens J.P. Sartre (1905-1980) moet hij daarna toch zijn verantwoordelijkheid nemen en dan gaat hij dood en is alles voor niets geweest.  Volgens de absurdistische filosofie van Albert Camus (1913-1960) heeft het leven geen essentie en betekenis en is de mens gedoemd te leven met de absurditeit van het bestaan.

Het is zeker niet mijn bedoeling te gaan beweren dat de dood wél zinvol is.  Dit zou neerkomen op het geven van een waardeoordeel over de realiteit, wat natuurlijk niet kan, net zo min als men nacht en dag aan een waardeoordeel kan onderwerpen.  Men kan hoogstens zeggen hoe men dag en nacht ervaart.  Zeer velen zullen gevoelens van revolte hebben wanneer wordt vernomen dat een kind sterft en deze misschien niet hebben wanneer wordt vernomen dat een grijsaard van 95 jaar gestorven is.  Dit heeft te maken met emoties die worden ervaren naar aanleiding van het overlijden van een welbepaalde persoon.  Hoewel het niet onnuttig is van na te denken over deze gevoelens wanneer men reflecteert over leven en dood, zoals sommige filosofen dat doen, zou ons dit hier te ver drijven.  Toch is het opvallend dat geestelijke leiders krampachtig vasthouden aan het leven en zich niet inspannen om vervroegd terug te keren naar hun Schepper om eindelijk te kunnen genieten van de eeuwige gelukzaligheid.  Mgr. Huub Ernst, de oud-bisschop van Breda, is 95 jaar oud maar wil nog niet dood. Hij wil leven en stelt “het toevertrouwen aan god” liefst nog wat uit.  Is hij niet geïnteresseerd in “het eeuwige leven” en het spoedig weerzien met zijn Schepper? (Mattheus 25:46) of vreest hij “dag en nacht gepijnigd te worden tot in eeuwigheid”? (Openbaring 20:10).  Een ander voorbeeld staat ons nog duidelijk voor ogen.  Paus Johannes Paulus II (1920-2005) leed aan de ziekte van Parkinson.  In 2005 kreeg hij zware ademhalingsproblemen waardoor hij een tracheotomie (het plaatsen van een buisje in de luchtpijp) moest ondergaan.  Toch verscheen hij nog op het balkon van de Sint-Pieter om de wereld toe te spreken (1). Paus-emeritus Joseph Ratzinger trad op 28.2.2013 terug uit het ambt om te voorkomen dat zijn pontificaat zo treurig zou verlopen als dat van Karol Wojtyla, zijn Poolse voorganger.

Aanwezig in de kosmos

De mens heeft al altijd de drang gehad om de cyclus van dood en leven te begrijpen.  Enerzijds voelt hij een onweerstaanbare drang om deze essentie te vatten, anderzijds beseft hij dat zijn rede daartoe ontoereikend is, wat hem noopt tot nederigheid.  Maar tezelfdertijd maakt het hem ook zeer kwetsbaar want allerlei predikers bleken al vlug in staat om deze existentiële verzuchting te misbruiken door sommigen te doen geloven dat zij de verklaring hebben voor het mysterie van dood en leven, weliswaar in ruil voor complete afhankelijkheid en slaafs opvolgen van hun opgedrongen moraal.  Ik heb het inderdaad over de geopenbaarde godsdiensten.  Het is dus noodzakelijk dat dood en leven benaderd worden vanuit een andere invalshoek dan een puur rationele.  De enige mogelijkheid is dood en leven te benaderen vanuit een spirituele optiek.  Maar wat is spiritualiteit ?  Aan dit woord kunnen verschillende betekenissen gegeven worden.  Ik gebruik het hier in de betekenis van een zichzelf situeren in de kosmos en daaruit gevolgtrekkingen maken voor zijn eigen leven.  Dat is natuurlijk vaag maar als vrijzinnig-humanist kan ik het niet concreter omschrijven.  We zijn het dus aan onszelf verplicht om bezig te zijn met dood en leven. Dit is niet het gevolg van een morele plicht, maar wel het gevolg van een onweerstaanbare existentiële drang waaraan we niet kunnen weerstaan en ook niet hoeven te weerstaan, omdat we nu éénmaal mensen zijn en ons onderscheiden van andere levende wezens door ons spiritueel vermogen, dat er precies uit bestaat dat de mens zich realiseert aanwezig te zijn in de kosmos en er deel van uit te maken.

Mochten wij ons niet bewust zijn van onze aanwezigheid in de kosmos dan zou deze drang niet bestaan.  Wij zijn mensen en niets menselijks is ons vreemd zelfs niet de angst voor het onbekende.  Indien nodig is het onze plicht elkaar te helpen bij het overwinnen van die angst.

Deze vaststelling is heel zeker geen alibi om zich irrationeel te gaan gedragen, integendeel.

Telkens de rede kan worden gebruikt moet er beroep worden op gedaan.  We kunnen ook een beroep doen op andere perceptiemiddelen die zich situeren op het niveau van de atheïstische spiritualiteit, zoals gedefinieerd door prof. Leo Apostel (1925-1995).  Hij zoekt de spiritualiteit in de persoonlijke, innerlijke ervaring van de mens (2).  Een lekenspiritualiteit zonder god.  We hoeven als vrijzinnig-humanisten nog niet beginnen te bidden om onze angst te overwinnen.  Wij hebben voldoende aan de spiritualiteit als effect van het zelfbewustzijn.  Zo kan de mens een antwoord vinden op het besef van de absurditeit.  Dit bevrijdend humanisme staat heel dicht bij de theologie van de menselijkheid van de Duitse theoloog Eugen Drewermann (°1940) (3).  Toch is het niet zo’n drama om dood te gaan, het was uiteindelijk ook niet erg toen je nog niet bestond.  Vanuit menselijk oogpunt is het wel altijd aangenaam dat de meevallers op tijd komen en dat armoede en ziekte vermeden wordt.  Bij het leven horen rampen en zegeningen.  Zo kreeg een Franse generaal, zes uur voor zijn dood, zijn benoeming tot maarschalk.  Zijn antwoord was duidelijk: “Zeg aan de Keizer dat dit goed is voor deze wereld, maar dat ik vertrek naar een land waar dit tot niets kan dienen”.  In tegenstelling tot de dieren zijn we ons bewust van ons bestaan sinds de geboorte en hebben we zicht op de toekomst.  Een dier leeft in het heden maar de mens heeft niet alleen last van de problemen van het heden maar wordt ook nog eens geteisterd door het verleden en de toekomst.  In het ontstaan zijn we verschillend, in het sterven gelijk (Seneca, 4 v.o.t. – 65 na onze tijdrekening).

Afwezigheid van vrees voor de dood en de goden werd ons al geleerd door de Griekse filosoof Epicurus (341-270 v.o.t.) in zijn uitspraak “De dood gaat ons niets aan”, om te onderlijnen dat het leven belangrijk is om geleefd te worden.  Uit de vrees voor de dood en de goden is de religie ontstaan en die komt onze gemoedsrust enkel verstoren.  Die onrust is geheel onnodig.  Het is onzinnig om de dood te vrezen want “zolang wij er zijn, is de dood er niet, en wanneer de dood gekomen is, zijn wij er niet meer” wist Epicurus.

In de stoïcijnse levenskunst is er geen plaats voor irrationele gedachten.

De hel is een uitvinding met de bedoeling controle te kunnen uitoefenen over de massa.  De hemel is dan weer een beloning voor de onderdanige volgelingen.  De angst om te sterven houdt de mens nog altijd bezig, maar wel is intussen bewezen dat het niet geloven in de hemel en de hel niet zorgt voor bandeloosheid.  De moraal is niet gebaseerd op religie maar op sociale banden.  Het concept van angst voor straf en hoop op beloning na de dood is totaal voorbij gestreefd.

Willy Dezutter

(1)  Volgens de officiële versie van het Vaticaan wou hij aan de wereld tonen dat het lijden tot het leven behoort en niet meer verstopt moet worden maar met waardigheid kan gedragen worden.  Volgens de kerkleer neem je als gelovige door het lijden deel aan het werk van de verlossing.  Het lijden is het gevolg van de zonde.  Het lijden van Jezus Christus was dus kennelijk onvoldoende !

Het probleem van het lijden is de vraag waarom een almachtige en goede god kwaad en lijden in zijn schepping toestaat.  Voor velen is het probleem van het kwaad het voornaamste bezwaar tegen een geloof in god.

(2)  L. Apostel, Atheïstische spiritualiteit. VUBPress, Brussel, 1998.  L. Apostel definieert spiritualiteit als “een systematische houding en strategie gericht op ervaringen die onze relatie met de diepste realiteit belichamen”.  Daartoe plaatst men zich “in het grootste geheel waartoe men denkt te behoren” en richt men zich “op de basisdoelen in dienst waarvan men het eigen leven stelt”.  Het is een vorm van niet-theïstische spiritualiteit.

(3)  Matthias Beier, Religie zonder angst en geweld. Hoofdlijnen van Eugen Drewermanns theologie van de menselijkheid. Vught, 2011, 256 p.

De Duitse theoloog Eugen Drewermann (°1940) besloot op zijn 65ste verjaardag zijn lidmaatschap van de katholieke kerk op te zeggen.  Hij pleit er voor om de letterlijke en historiserende lezing van de Bijbel los te laten.  Hij ziet god (na bestudering van de natuurwetenschappen, biologie en neurologie) als “psychologische werkelijkheid in de diepste lagen van onze persoonlijkheid”.  Die dieptepsychologische benadering, die het zoekt in het onbewuste, maakt ons overigens zeer sceptisch, temeer als men beseft dat de dieptepsychologie voor een groot deel is voortgekomen uit de behandeling van emotioneel gestoorde mensen.