Monthly Archives: mei 2014

Brugse priesters op de bres voor kunst en cultuur

Ik ben de Goede Herder.  De Goede Herder geeft zijn leven voor de schapen (Johannes 10:11)

Over Antoon Viaene (1900-1979) en Jozef Geldhof (1925-1989)

Het klinkt misschien gek, maar ik telde van jongs af aan onder mijn vrienden en kennissen heel wat katholieke priesters.  Maar ook protestantse dominees stonden op het menu als intellectuele sparing partners in de periode 1962-1964.  Het was ook de tijd van het Tweede Vaticaans Concilie !  In mijn Nederlands geboortedorp A. (het is niet Amsterdam !) kwam ik veelvuldig over de vloer bij L.S. Blom, de predikant van de Nederlandse Hervormde Kerk.  En ik was niet alleen.  De jonge en later beroemde filosoof Etienne Vermeersch (in 2014 werd hij 80 jaar) was er vriend aan huis met de 13de eeuwse  theoloog Thomas van Aquino als “Dritte im Bunde”.  Ik zie hem nog zijn Ford Anglia parkeren in de Weststraat en de straat oversteken om bij ons in de winkel boodschappen te doen.  Toen was nog niet te voorzien dat ik bij de hoogleraar Vermeersch in 1966 examen zou moeten afleggen aan de Gentse universiteit.  De vertaling van het Latijn naar het Nederlands van de “Summa theologiae”, het hoofdwerk van Thomas van Aquino, werd door L.S. Blom gedicteerd en door mij getypt.  Ik herinner me nog altijd de stereotiepe beginzin van Thomas: “Ik antwoord dat gezegd moet worden”.  Het werd getypt met carbon en ik bezit de (gedeeltelijke) Nederlandse vertaling nog altijd.  Mocht ik dus ambitie koesteren om het uit te geven…..

Als katholiek “door ras en milieu” (mijn grootvader was een ingeweken Vlaming die met een meisje uit Sluis huwde) ontdekte ik plots dat er schuin tegenover ons een protestantse dominee woonde, die mogelijk een andere God aanbad.  Het was geen schok maar toch het begin van een zoektocht.  Verschillende andere gesprekken volgden: met de dominee van de Gereformeerde Kerk (orthodox-protestant; te mijden) en de dominee van de Doopsgezinde Gemeente.  Deze laatste wist mij altijd te vertellen dat het Gemeente moest zijn en niet Kerk.

Werd ik nu gedwongen om te kiezen uit die drie dan gaat mijn voorkeur naar de Doopsgezinden en dat omwille van het feit dat ze vrouwen toelaten tot het ambt, niet tegen het homohuwelijk zijn, de volwassenendoop voorstaan, elk zijn eigen belijdenis aflegt, e.d.

Van praktiserend katholiek evolueerden we naar niet-praktiserend protestants-christelijk, maar kwamen dank zij onze mentor en archeoloog Jan van Hinte (1896-1983) uit bij het positief atheïsme.  We hebben het ons nooit beklaagd.  Ik bedoel al die lessen kerkgeschiedenis.  Natuurlijk was ik ook bevriend met de pastoor van A. (maar toch minder) en met de kapelaan, jonger en moderner en die mijn biechtvader (!) was.  Dat biechten verliep toen reeds op een drafje en volgens een stramien en eindigde met een standaard opgelegde penitentie van het bidden van drie onzevaders en drie weesgegroeten.  De absolutie werd nooit geweigerd wegens het selectief opbiechten van de dagelijkse zonden: koekjes gepakt uit de koektrommel, ook tijdens de vasten (!).  Hoewel de zonden tegen het zesde en negende gebod (“Gij zult geen onkuisheid doen” en of het begeren daarvan) dikwijls vaag werden medegedeeld of doelbewust verzwegen.  Later werd de onkuisheid afgeschaft, hoewel vooral de priesters zelf er mee bleven sukkelen.  Doodzonden werden er niet bedreven.  Ook mijn moeder zaliger beweerde op haar sterfbed dat ze nooit een doodzonde had begaan en weigerde de laatste sacramenten te ontvangen.  In de lagere schooltijd werden er toen al geen bijvragen meer gesteld zodat we van de Geilige Drievuldigheid “zondigen in gedachten, woorden en werken”, die van de zondige gedachten systematisch onvermeld lieten.  Er bestaat geen zedeloosheid erger dan het denken.  Er werd gebiecht bij de kapelaan omdat zijn penitentietarief lager lag dan die van de pastoor.  Na een experiment met “collectieve biecht” (maar toen waren we al weg uit A.) is aan die schandelijke praktijk van de verplichte privé-biecht een einde gekomen.  De paasbiecht als zware inbreuk op de privacy en niet zo maar een onvoorzien bezoekje aan de psychiater.  Toch bleef het biechtgeheim onschendbaar en doorstond voorlopig de storm van het seksueel misbruik van priesters.  Een priester mag zelfs de burgerlijke overheid niet inlichten indien hij via de biecht seksueel misbruik verneemt.  De biechtvader is in dit geval soms rechter en partij, dus verschuilt men zich graag achter de zwijgplicht.  Zo’n regelgeving voldoet natuurlijk niet meer aan de verwachtingen van de rechtsstaat en de samenleving.  Daarenboven was kapelaan De K. door welgestelde inwoners van A. op vakantie in Spanje gespot in korte broek, thans ook wel short geheten.  Bij nuchtere observators begon het seculiere het al te winnen van de opgelegde devotie.  De K. stamde uit een geslacht van bierbrouwers en dat klonk vertrouwd in Roomse kringen.  Het roken van sigaren was zijn specialiteit.  De pastoor Jos D. kon je nog zien brevieren.  Nog op hoge leeftijd bracht hij op zijn groene scooter de laatste sacramenten naar stervenden in de verre polders.  Aangezien hij de bloemen (witte seringen) voor bij het Mariabeeld (O.L.V. met de Inktpot, ook te zien aan het Brugse stadhuis), kocht in de winkel van mijn moeder geniet hij toch mijn bewondering en waardering.  Een priester waar we oprecht waardering voor koesterden, dus totaal los van het mercantiele, was Omer Gielliet de pastoor-beeldhouwer uit Breskens.  In zijn kerk heeft Jan van Hinte (als atheïst) nog eens mogen preken.  Een vredespreek.  Niks “platte commerçant”.

Nu kan niet ontkend worden dat R.K. priesters doorgaans interessante mensen zijn omdat ze via hun priesteropleiding op het Grootseminarie in aanraking kwamen met interessante vakken zoals bijbelexegese en kerkgeschiedenis.  Twee vakken die ook onze belangstelling wegdroegen.  Doorgaans waren wij beter op de hoogte en meer bijbelvast dan de opponenten, want wij gebruikten die kennis om de godsdienst te bestrijden, de anderen beroepshalve en voor de daaraan verbonden maandwedde, om het te verdedigen.

Antoon Viaene (1900-1979)

In Brugge dankte ik begin 1973 mijn eerste schone betrekking aan een R.K. priester.  We hebben dat niet altijd even luid verkondigd want per slot van rekening waren we ook sterk geëngageerd in het vrijzinnig milieu.  Als student in Gent waren we sterk geïnteresseerd in geschiedenis, kunstgeschiedenis en volkskunde.  In die richting werd er trouwens afgestudeerd in 1970.  Al tijdens ons werk in Gent (1971-1972) waren we geabonneerd op het tijdschrift “Biekorf”, meer dan honderd jaar geleden gesticht door Guido Gezelle, de priester-dichter.  Het werd ons toegestuurd door de E.H. Antoon Viaene die meer dan vijftig jaar hoofdredacteur zou zijn van dit markante geschiedkundig/volkskundig/taalkundig tijdschrift, dat nu nog altijd (en zeer stipt) verschijnt.  Voor de jonge internetgebruikers: E.H. staat als afkorting voor Eerwaarde Heer.  De jonge vorser, uw nederige dienaar, had zelfs in 1972 het lef om (vanuit Gent) een artikel voor publicatie toe te sturen.  In het volgend nummer zag ik tot mijn grote vreugde dat het was opgenomen.  Ik kon toen nog niet weten dat Viaene geen secretaresse had en daarom nooit correspondentie beantwoordde.  Hij had wel een huishoudster Sidonie (met een volstrekt aseksuele uitstraling), die vóór hem kwam te overlijden en toen hij zelf stierf in 1979 heeft men zijn huis uit hebzucht snel ontruimd en vloog al zijn binnengekomen correspondentie van geleerden van over heel het land en ver daarbuiten in de container.  Dus ook de interessante beginnerscorrespondentie van ondergetekende bestaat niet meer in de archieven.  De Eerwaarde Heer Viaene werd door mij met veel eerbied bejegend.  Later ontdekte ik tot mijn afschuw dat “grote kaloten” hem “Viaentje” noemden of nog erger: “da vintje”.  Hij was klein van gestalte, droeg als hoofddeksel altijd een zwarte alpino (tegen het vatten van kou, te vermijden voor een hoofdredacteur) en sprak met zachte stem.  Toen mijn kandidatuur in zicht kwam in de cultuurstad Brugge werd Viaene geraadpleegd door Fernand T., de toenmalige CVP-schepen voor kunst en cultuur.  Deze advocaat was een erudiet man, zeg maar een man van stand.  Wat een gelukkig toeval.  Onnodig te zeggen dat er gunstig werd geadviseerd en zo kon ik met de stilzwijgende steun van de katholieke burgemeester Michel Van Maele en mijn promotor Fernand T. aan de slag.  Een andere belangrijke schepen op dat ogenblik was Andries V.D.A., de pionier van de monumentenzorg.  Die drie hadden toen het bestuur van Brugge in handen maar zouden in 1976 de klop van hun leven krijgen toen ze de gemeenteraadsverkiezingen verloren en Frank Van Acker (de zoon van Achiel) socialistisch burgemeester werd.  Die genegenheid van en voor Viaene werd reeds het jaar daarop (1974) beloond met onze opname in de redactie van “Biekorf”.  Voor het eerst in de eeuwenlange geschiedenis werd een jonge twintiger, exponent van de solfer, toegelaten in dit bolwerk van wierook.  Niet argeloos maar doelbewust.  Wat breeddenkend knap van Antoon Viaene.  Ik had hem van te voren op de gevaren gewezen: een engel met bokkenpootjes zou op zijn voorspraak zijn entree maken.  Daar ontmoette ik, als bedaarde ongelovige, als andere redactieleden of leden van “het berek” E.H. Karel De Busschere (Pittem, groot taalkundige en Gezelliaan) en de onvergetelijke historicus E.H. Jozef Geldhof (1925-1989), de pastoor van Meetkerke.  Met die laatste klikte het meteen en menigmaal zaten we samen in “De Krakele” om een dagschotel te verorberen.  Dan hoorde ik alles over de priesterconferenties.  In het Sint-Lodewijkscollege was zijn bijnaam “de Padde”.  Dat zal wel te maken hebben met de expressie van die amfibie en de oneerbiedige transpositie naar zijn karakteristieke kop.  Tot zijn vestimentaire uitrusting behoorde ook zijn alpino.  Die herder, begiftigd met gezond verstand, stond garant voor “Humor in de kerk” (uitgeverij Marc Van de Wiele, 1988) en was zich er van bewust dat hij zou eindigen als “prostatische” priester ware het niet dat zijn algoede, almachtige en alwetende God er anders over besliste door hem plots te laten doodvallen op een bouwwerf. Het bisdom had hem, naast de parochie Meetkerke, in 1984 ook nog opgezadeld met Houtave waar hij als bouwpastoor eigenhandig een nieuw jeugdhuis moest metselen.  Hij werd op 64-jarige leeftijd slachtoffer van parochiefusies en priestertekort.  Dank u, monseigneur !

We werden destijds ook uitgenodigd op de doop van Jezebel, de ezelin van “paster” Seppen Geldhof.  De pispot met water en een bezwerende formule volstonden om het balkende beestje op te nemen in de schijnheilige wereld.  Wel kon ze jaarlijks in de maand mei met haar soortgenoot en kameraad een mooie wandeling maken in Brugge tijdens de H. Bloedprocessie.

Ze werden dan beiden gemend door ezelkweker-pastoor Seppen die omwille van de historiciteit met zijn blote voeten in sandalen rondliep.  In december waren beide ezels nog eens van dienst. Ze vervulden een rol in de liturgie van de middernachtmis op Kerstmis.

Op de pastorie beschikte Seppen over een goede wijnkelder.  Plots herinnerde hij er mij tijdens een bezoek aan dat hij de H. Mis moest opdragen en dat we onze degustatie noodgedwongen moesten onderbreken.  Maar geen nood.  Ik bood aan om mee te gaan.  Hij preekte over “De barmhartige Samaritaan”.  Het is me bijgebleven als “nog beter dan paus Franciscus”.  Daarna werd de degustatie gewoon weer verdergezet.  Jezus veranderde water in wijn, waarom zou drinken dan een zonde zijn ?  Tijdens die “Tischgespräche” vertrouwde hij me toe dat een diepbedroefde vrouw hem gevraagd had om haar pas gestorven hond te mogen begraven op het kerkhof.  Na enige aarzeling had hij er mee ingestemd op voorwaarde dat dit zonder ceremonieel zou verlopen.  Een Goede Herder blijft rechtzinnig in de leer.  Voor dieren bestaan geen genademiddelen maar ze kunnen wel gezegend worden, maar dit enkel bij leven.  Denk aan de paardenzegening en de zegening van jachthonden.  Sint-Hubertus is de beschermheilige van dieren en jagers.

Jozef ontving soms een mooi casueel, zoals die keer dat de dochter van de gouverneur in zijn mooi kerkje trouwde en met die gift, die buiten het aangegeven inkomen bleef, kocht hij wetenschappelijke referentiewerken over geschiedkunde.  Dit was onmisbaar materiaal voor zijn talrijke belangrijke publicaties.  Zeg maar gerust dat hij een kleurrijke figuur was die ook al eens de kerkelijke hiërarchie durfde trotseren.  In de homilie bij zijn begrafenis werd er geen woord gezegd over zijn veelzijdigheid.  Hij werd afgeschilderd als een gewone parochieherder.  De kerk liet zich weer eens zien langs zijn meest wereldvreemde en kleine kant.  En dan te weten dat Jozef was achtergebleven met een enorm verdriet door het overlijden van zijn zorgzame moeder die inwoonde op de pastorie (wel wettelijk voorzien een gratis woning betaald door de “kerkfabriek”) en wier graf hij dagelijks passeerde.  Hoe eenzaam kan een priester zijn binnen het carcan van het verplichte celibaat.

En dat allemaal omdat de vrouwenhater Paulus in zijn Eerste Brief aan de Korintiërs dat aanprees.  Maar was het ook niet diezelfde Paulus die zei: “Het is beter te trouwen dan van begeerte te branden”.

Wie was er nog ?  De beminnelijke Dom Anselm Hoste, salva omni reverentia, de Abt van de Sint-Pietersabdij van Steenbrugge.  Wie een boek schrijft over “Gastvrijheid is een rijk geschenk” kan geen slecht mens zijn.

Daarnaast was er de alomtegenwoordige Antoon Lowyck, R.K. legeraalmoezenier en hoofdredacteur van “Ons Heem”.  Hij zat niet in de redactie van “Biekorf”.  Deze krijgshaftige geestelijke was met zijn heemkundige bijdragen ook het belastinggeld van de kerkfinanciering waard.  Of het nu van Justitie komt of van Defensie.  De meeste priesters proberen trouwens een leraarsambt te bemachtigen, zodat het departement Onderwijs de wedde betaalt en dat met een vooruitzicht op een redelijk pensioen.  De bisschop durft wel eens te bemiddelen bij het tot stand komen van die constructie.  Zeker voor een uitgetreden priester is dat een mooi vangnet.

Toen ik een nieuw cultuurgebouw betrok stelden Lowyck en Geldhof aan Viaene voor dat zij dat met z’n drieën zouden inzegenen als steun en eerbetoon.  De R.K. Kerk beschikt over speciale formules om gebouwen met wijwater en kwispel te lijf te gaan en dat zou met veel luister kunnen gebeuren.  Ik voelde me in het nauw gedreven en stelde aan het drietal voor om dit te vervangen door “het inbranden van de haard”, een heidens (!) gebruik. De knoop werd doorgehakt door A. Viaene, het zou noch het een noch het andere worden en dan had Rome gesproken en zwegen de twee anderen.  Viaene had het allemaal niet zo voorzien op die sacramentalia; hij wijdde zich liever in alle stilte aan de geschiedenis.  Hij voelde feilloos aan dat de tijd van de klerikale overheersing voorbij was.  Hij wist het al die jaren dan ook goed te verzwijgen dat hij eigenlijk de functie van aalmoezenier uitoefende in het Rijksopvoedingsgesticht voor meisjes die hij geestelijke bijstand moest verlenen en waar hij in de kapel ook dagelijks de mis moest opdragen.  In ruil daarvoor verkreeg hij een maandelijkse wedde van het Ministerie van Justitie (afd. Erediensten).  Hoofdzaak was voor hem zijn kwartaaltijdschrift “Biekorf” (niet bierkorf, hij was een zeer matige drinker).  De buitenstaanders vergeten wellicht dat hij op de eerste plaats een maandelijkse priesterwedde ontving, betaald door het Ministerie van Justitie, zoals dit in België nu eenmaal bij wet geregeld is, maar hoe zou hij anders hebben kunnen rondkomen.  Die culturele staatssubsidie vormde de ruggengraat van zijn tijdschrift.  En zijn leraarschap aan het Sint-Lodewijkscollege en het daaraan verbonden pensioen deed de rest.

Het inbranden van de haard heeft uiteindelijk niet plaatsgevonden.  De officiële openingstoespraak werd gehouden door Kamervoorzitter Achiel Van Acker (1898-1975), herhaaldelijk socialistisch premier van België.  Hij was, als Bruggeling en volkskundige, uitgenodigd door het homogeen katholieke stadsbestuur.  Achiel hield zijn toespraak in de originele sprekerston van de “Chat Noir” maar het beklimmen van dat speciale spreekgestoelte verliep moeizaam wegens zijn bijziendheid.  Burgemeester Michel Van Maele reageerde gevat door tegen de vrijzinnige Van Acker te zeggen “ik zien dat ge nie geweune zit om ip de preekstoel te stoan”.  Natuurlijk zei hij in het Brugs “prikstoel”, maar het is zo al moeilijk genoeg.  Het klinkt zo veel mooier dan het droge “ik zie dat je het niet gewoon bent om op de preekstoel te staan”.

Laten we ons allen bekwamen in de zelfspot. Nu moeten de moslims dat ook nog leren en dan is het harmonieus samenleven een feit.

Op het eind van zijn leven is de sympathieke Antoon Viaene, vooral na het overlijden van zijn huishoudster Sidonie, sterk beginnen vereenzamen en hij liep dikwijls slordig gekleed (in een stofjas en zonder priesterboord !); naar het schijnt, verwaarloosde hij ook zijn maaltijden.  Ik ben (gelukkig ?) wel nooit uitgenodigd om te blijven eten en Sidonie schermde hem goed af door te zeggen dat “meneer” er niet was.  Tot hij in de gaten kreeg dat ik voor de deur stond en haar sommeerde me binnen te laten.  Zo zag hij ook eens iemand van een andere soort.  Een priester heeft celibaatsplicht maar kan uiteindelijk niet zonder de huishoudelijke hulp van de “pastersmeid” of maarte.  Waar waren de nonnetjes ?  En de neven die later zouden erven ?  Tot overmaat van ramp schafte hij een kleurentelevisie aan.  Het tijdperk van zwart-wit had hij overgeslagen.  Hij kende natuurlijk de “wet van de remmende voorsprong” van de Nederlandse historicus Jan Romein.  Maar zijn tijdschrift werd steeds dunner en verscheen onregelmatiger.  Antoon Viaene, van oorsprong een Kortrijkzaan, sprak even vlot Frans als Nederlands en bleef plakken bij al die buitenlandse tv-zenders die uitzonden tot diep in de nacht.  Een totaal nieuwe wereld ging voor hem open en in die beslotenheid kon hij ook genieten van de mondaine aspecten van de mediacultuur: het schaars geklede vrouwelijk schoon dat als kortgerokt kunstschaatser en danseres volledig legitiem op zijn scherm en netvlies getoverd werd.  De deur van de Annuntiatenstraat 82 bleef meer en meer gesloten wanneer men er aanbelde.  De Goede Herder moest overdag rusten terwijl zijn erfgenamen zich als aasgieren klaar hielden.  Gelukkig kon de alerte historicus Noël G. nog alles terugbrengen aan ontleende maar nooit teruggebrachte boeken.  Viaene genoot immers een onvoorwaardelijk vertrouwen van openbare bibliotheken en archieven, zoals destijds prof. mr. Egied Strubbe die met de archivalia onder zijn snelbinder stopte bij de bakker en daar zijn fiets tegen de gevel achterliet.  Nog een grote Bruggeling die zijn bibliotheek schonk aan de Katholieke Universiteit van Leuven, hoewel hij altijd als hoogleraar rechtsgeschiedenis had gedoceerd in Gent.  Over een tjevenstreek gesproken.  De stadsbibliotheek van Brugge daarentegen werd (nog op voorstel van schepen Fernand T.) “De Biekorf” genoemd ter ere van Antoon Viaene.  Hij was een groot geleerde en een mens van goede wil.  Hij tolereerde niet alleen vrijzinnigen, hij respecteerde ze ook.  Santo subito !  En wat met de erkenning van een wonder ?  Het eerste wonder is gebaseerd op volharding.  Vijftig jaar aan het hoofd van “Biekorf”.  Het tweede wonder is gebaseerd op de mooiste deugd die er maar bestaat: de tolerantie.  Rome zal het erkennen: hij heeft een geus op het schild gehesen !

 

De kleren maken de man: de chef van de verlichting dwaalt als een clochard door Brugge

Tussen twee regenbuien door wandelde Willem met zijn vriend Sylvère Declerck op de Brugse Vesten op zoek naar een geschikte plaats voor zijn vogelproject “Sylver Birds”.  Sylvère is niet alleen de ereburgemeester van Blankenberge maar bleef ook steeds actief als kunstenaar.  Daarover schreef hij trouwens een onthullend boek onder de titel “Een kunstenaar in de politiek” (2006), een zedenschets over het politiek bedrijf in zijn gemeente en de daarbij ondervonden tegenstand van partijgenoten en een sluwe liberale coalitiegenoot.  De Brugse journalist Hedwig Dacquin had dit boek eerst van voor naar achter en onmiddellijk daarna van achter naar voor in één ruk uitgelezen om prompt de Zweedse Academie attent te maken op een mogelijke Nobelprijswinnaar.  Zeggen we dat er met ingang van heden weer twee kandidaten zijn.  Twee Nederlandstalige Belgen en geen onbekende Mexicaan of een godvergeten Roemeen.  Maurice Maeterlinck, de enige Belg die tot op heden de Nobelprijs voor Literatuur verwierf in 1911, was weliswaar geboren in Gent maar schreef in het Frans !  In 1932  kreeg Maurice ook de titel van “graaf” zo’n beetje als die andere Maurice die deze titel kreeg omdat zijn broer hem reeds had: Maurice en Leopold Lippens.  De ene, grote baas van wijlen Fortis, en de andere, burgemeester van Knokke-Heist waar men op een zomerdag de meeste parvenu’s van het land tegenkomt.  De jongste tien jaar is graaf Sylvère weer zeer actief op de kunstscène en een mooie synthese over zijn schilderstalent treft men aan in de monografie die verscheen in 2009 van de hand van ereconservator Willy Dezutter.  Als plastisch kunstenaar verbreedde hij zijn denkbeelden door een aantal reliëfs te ontwerpen die nu nog altijd een aantal nissen sieren in de Molenmeers te Brugge, waar hij woont.  In het kader van Brugge Culturele Hoofdstad van Europa werden die metaalwerken in 2002 officieel ingehuldigd door burgemeester Patrick Moenaert in aanwezigheid van intendant Hugo De Greef en de commentaar bij de werken werd verstrekt door conservator Willy Dezutter, die bekend staat om zijn welsprekendheid.  De kunstenaar trakteerde nadien op Brugs tarwebier in de stemmige museumherberg “De Zwarte Kat”.  Toen was dat nog een bloeiende herberg met de mascotte Aristide, de meest gestreelde poes van Brugge.  Wel viel het iedereen op dat de conservator niet in zijn gewone doen was.  Hij had zich gehaast van de Dyver naar de Molenmeers voor de rondleiding langs de kunstwerken maar was wat aangeslagen door het plotse overlijden van zijn collega Patricia Vansummeren, de conservator van het toenmalige Volkskundemuseum uit Antwerpen.  Zij was slechts 43 jaar en had zelfmoord gepleegd.  Zij bezweek onder de werklast en vooral het pestgedrag van haar bazen.  Dat laatste werd onomstotelijk vastgesteld.  De conservator kwam van een vergadering bij de museumdirectie waar dit overlijden ter sprake kwam en luchthartig werd weggelachen door M.S. en W.R. , een duo dat nooit heeft uitgeblonken in mededogen.  Toen de eerste vertrok uit het Museum Boymans van Beuningen in Rotterdam heeft men de vlag uitgestoken en over de tweede werd verteld “dat hij omhoog gevallen was bij gebrek aan zwaartekracht”.  Hij kwam uit het kabinet van de zwaar overroepen Antwerpse Schepen van Cultuur Eric Antonis, waar hij volgens eigen zeggen kabinetschef was geweest, maar in de officiële stukken staat museumsecretaris. Een bevoegde ambtenaar op het Brugse Stadhuis zei altijd lachend “We zijn nog altijd op zoek naar zijn universitair diploma”.  Intussen is W.R. weer vertrokken naar Antwerpen omdat hij Manfred wantrouwde bij de kunstaankopen.  M.S. is er in geslaagd om in zijn eentje de musea van Brugge op alle vlakken kapot te maken maar in plaats van zijn tijdelijk mandaat niet te verlengen heeft men hem beloond met een vaste benoeming !  Nu het te laat is, begint men wat puin te ruimen.  Het heeft nare gevolgen voor hem gehad: hij is beginnen beven en stotteren.

Het woord vogelproject kan aanleiding geven tot misverstanden vandaar een woordje uitleg.

Sylvère zat al een heel tijdje te broeden (zoals vogels dat ook doen) op een groots kunstproject, een project van zo’n omvang en originaliteit dat geheimhouding aangewezen leek.  Hij ontwierp een prototype van een vogel die in feite duizendvoudig zou moeten neerstrijken ergens te velde of op een plein.  De eerste twaalf exemplaren waren nu af en een voorstelling aan de pers drong zich op.  Zo belandden beiden op de Vesten van Brugge, een mooie groene gordel op de stadswallen.  De kennersblik ontwaarde hier en daar een zitbank die verkeerd georiënteerd stond en te veel hoge bomen die het zicht op de Gentpoort ontnamen, maar anderzijds ook prachtige plekjes waar die presentatie zou kunnen plaatsvinden.  Zelfs de Conzettbrug (geschenk aan de Brugse bevolking 2002) droeg hun goedkeuring weg.  Goed geluimd vervolgden zij hun wandelweg (herberg “Het Visioen” was nog niet open) en zo belandden ze in een tearoom in de Katelijnestraat.  Voor koffie, ijs en chocolade: Brugge zij geprezen.  Als publieke figuren worden ze op straat algemeen gegroet, ja men springt zelfs van de fiets met de vraag “Geen nieuws in de wereld van kunst en cultuur ?” (Dat betekent in feite: “Is er ergens ruzie in de musea ?”)  Men weet dat Willem doorgaans goed geïnformeerd is en men zou zelfs een been breken om te kunnen vernemen welke schurkenstreken er nu weer gebeurd zijn.  Maar die eer valt niet alleen hem te beurt.  Plots moesten de heren op straat halt houden voor twee dames die het op Sylvère gemunt hebben.  De ene haalt uit haar tas het pas aangekochte boek “Een kunstenaar in de politiek”, aangeschaft bij boekhandel De Meester.  Ze waren immers reeds op de Dijver aanbeland.  Het waren twee zusters (de andere ging ook nog een exemplaar van het boek aanschaffen !) en ze praatten honderduit terwijl Sylvère braaf veinsde mee te zijn met het verhaal.  Na het afscheid viel hem te binnen dat het de dochters waren van de kunstschilder Leo Van Paeme, wiens atelier in de Zomerstraat hij nog had bezocht.

Zijn burgemeestersportret in olieverf op het stadhuis van Blankenberge is trouwens van de hand van Leo Van Paemel.  Niet alleen werden ze aangesproken (of keken naar de andere kant of doken een portaal binnen) maar het kon ook in omgekeerde richting: het zelf uitbundig groeten van een passant die men dikwijls in geen jaren meer had gezien.  Zo staan ze in de Steenstraat plots oog in oog met een heer van stand: Paulus L., burgerlijk ingenieur en oud-hoofd van het energiebedrijf EBES (later Electrabel) in de jaren tachtig van de vorige eeuw. Toen het Sint-Annakwartier en meer speciaal de Jeruzalemkerk voor een zacht prijsje moesten verlicht worden werd dat dank zij P.L. gesponsord door EBES, toen de grote leverancier van elektriciteit.  Er waren zelfs avondwandelingen ingericht door de inmiddels stilletjes ter ziele gegane Kulturele Kring Sint-Anna.  Hun laatst verschenen nummer van het tijdschrift “’t Schrijverke” verscheen zonder de mededeling dat het een laatste nummer betrof en men liet de leden aan hun lot over.  Exit de laatste stedelijke Heemkundige Kring.  Ook Sylvère was in z’n nopjes met deze ontmoeting want hij kon ter geruststelling mededelen dat hij goed zijn broer gekend had, namelijk deken Jozef L. uit Blankenberge. Zijn broer was pastoor van Sint-Rochus in Blankenberge en de eerste deken van de dekenij.  Wereldlijk en kerkelijk bestuur hadden natuurlijk wel eens iets te bespreken.  Nu was Paulus al altijd goed vertrouwd met de geestelijkheid want de onderpastoor van Sint-Anna was zijn neef Jan Verfaillie, tevens de stuwende kracht van het Kantcentrum waar Willem lid was van de algemene vergadering en examinator kunstgeschiedenis voor de “monitricecursus”, samen met kantlerares Martine Bruggeman die het soms lange wachten aangenaam maakte door haar verleidelijke uiterlijk als knappe blondine !

Jan Verfaillie rookte pijp, liep wat slordig gekleed en had als bijnaam “de kinnebak”.  Véronique De S., toen spilfiguur in het Kantcentrum, maar later werkzaam in de Dienst Musea was ook zijn nichtje.

Toch wel een typisch Vlaams verhaal over bevoordelen van neven en nichten en het wijdvertakte netwerk van de geestelijkheid.  Met Jan Verfaillie (1923-1990) kon Willem goed opschieten en hij zei eens over hem: “Ik begrijp dat er mensen zijn die een beetje minder christelijk zijn”.  Dit wees op tolerantie ten opzichte van niet-katholieken.

Het was de tijd dat het heel langzaam begon door te dringen dat niet iedere Vlaming ipso facto een stamboomkatholiek hoefde te zijn. Het zelfstandig nadenken werd nog wel als gevaarlijk beschouwd maar wanneer het pas laat ontdekt werd bleef broodroof uiteindelijk toch achterwege. Zolang “paster” Verfaillie rondzwierf op Sint-Anna en daar bergen verzette was hij gezond en gelukkig.  Maar hij nam te veel initiatief en werd te populair.  Toen besloot de bisschop in al zijn wijsheid om hem pastoor te benoemen in Sint-Andries.  Weg van het volkse Sint-Anna naar het burgerlijke Sint-Andries.  Het was hem aan te zien, hij liep plotseling rond in een mooi grijs pak (want hij bleef naar zijn geliefd Sint-Anna afzakken) en… weinige jaren later was hij dood.  Het is duidelijk dat Paulus L. al die goede werken uitvoerde op aandringen van Jan Verfaillie.  Vriend L. is inmiddels de 80 jaar gepasseerd en sinds het overlijden van zijn vrouw woont hij alleen.  Het viel op hoe helder hij redeneerde en hoe intact zijn geheugen was.  Geen zweem van dementie viel er te bespeuren zodat hij in het volle besef moet leven met alles dat er rondom hem gebeurt.  Wel schijnt zijn dochter in Brugge te wonen, zo wist hij toch zelf te vertellen.  Toch durven wij dit laatste sterk te betwijfelen.  Hoewel geen van ons beiden het durfde om een opmerking te maken hadden we zintuiglijk reeds vastgesteld dat er wat aan Paulus scheelde.  Een bijzonder indringende urinegeur en een broek die stijf stond van het vet deden het ergste vermoeden.  Hij moet dringend in bad maar zal dat waarschijnlijk niet meer overleven.  Op zijn gezicht was er ernstige korstvorming en aan zijn kin kon men zien wat hij de laatste dagen had gegeten.  In ieder geval een gerecht met een gele kleur.  De boord van zijn oorspronkelijk witte hemd was onherkenbaar zwart en vertoonde ezelsoren met bruine randen.  In feite was hij van onder tot boven ten gevolge van een haperende waterleiding bevuild geraakt.  Zijn “zuil” moet er dringend werk van maken om hem te verzorgen want anders zal hem dat nog noodlottig worden.  De pluimen maken de vogel.  Verdere onderzoeksjournalistiek heeft uitgewezen dat zijn dochter daadwerkelijk onderwijzeres is in Brugge en dat hij zelfs nog een zoon heeft die dokter is in het Sint-Lucasziekenhuis van Brugge.  Met deze laatste is hij wel niet meer on speaking terms.  Onze informant wist ook nog te vertellen dat hij twee huizen bezit in Blankenberge.  Dus toch het verhaal van de vrek, een zuinig persoon met mogelijk veel geld ?  “De vrek of gierigaard is immer bezorgd om zijn bezittingen en verdenkt iedereen ervan een dief te zijn, zelfs zijn eigen kinderen” (Molière).  Het afscheid verliep hartelijk, maar wel zonder een “tot weerziens”.

Een wandeling met een mix van natuur en vergane cultuur.  De voormalige baas van de verlichting dwaalt nu in de duisternis op zoek naar de vergane glorie van de sunlight-zeep als Paulus de lantaarnaansteker.  Ook de bruine zeep had een ijzersterke reputatie maar wordt in Brugge steevast groene zeep genoemd.  Koffiegruis en wit zand waren dan weer goed om de vloer te schuren, de blauwe schorren, maar zo’n harde aanpak wensen wij voor Pol niet voor te schrijven.  Jammer dat hij niet meer dusdanig werkzaam is, zodat hij voor ons geen feeërieke verlichting bij nacht voor de Sylver Birds kan verzorgen.

Willem van Roodebeke