Tag Archives: Charles Doudan

Steun voor reizende vrijmetselaars in de 19de eeuw (Brugge 1829-1830)

De Brugse loge La Réunion des Amis du Nord (1803-1831) kreeg het op het eind van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden zeer moeilijk en zou na de Belgische revolutie niet meer heropgericht worden (1). Zoals in de Franse Tijd bleef hun vergaderlokaal op het adres Steenhouwersdijk 13 (nu 3). In 1819 was Charles Doudan (1773-1861) eigenaar van dit pand. Hij was gewezen achtbare meester en de laatste penningmeester. De loge bleef er tot 1830; de vereffening vond plaats in februari 1831. De rekeningen werden definitief afgesloten op 1 maart 1832. Het jaar 1831 betekende nochtans het feitelijke einde van deze vrijmetselaarsloge die dan ook niet meer betrokken was bij de stichting van het Grand Orient de Belgique in 1833 hoewel ze daartoe op 1 februari 1833 schriftelijk uitgenodigd werden.

Joseph-Jean Godfroid (° Brussel 1784), ontvanger van de domeinen, zal in 1829 Charles Doudan opvolgen als achtbare meester (voorzittend meester). Hij zal meteen de laatste zijn. Het laatste document dat J.J. Godfroid als achtbare meester ondertekende, dateert van 18 augustus 1830. De revolte brak in Brugge los op 28 augustus 1830. Er bleven een aantal attesten bewaard (2) waarbij J.J. Godfroid als achtbare meester aan broeder aalmoezenier of aan broeder penningmeester de toelating verleende een steungeld te verlenen aan vrijmetselaars in nood en op doortocht door Brugge.

Toen bestond nog het gebruik dat men op vertoon van zijn maçonniek diploma individueel kon aankloppen om steun. Het diploma, dat werd afgeleverd na de meesterverheffing, kon men in vier delen vouwen zodat het een soort maçonniek paspoort werd. In artikel 14 van het reglement wordt de functie van de broeder-aalmoezenier omschreven. Deze broeder (le frère hospitalier, ook wel aumônier hospitalier) beheerde onafhankelijk van de penningmeester de gelden van de tronc de la bienfaisance (de steunbus).

De Statuts et Réglemens de la loge de Bruges (gedateerd 13 oktober 1804) telt 90 artikels. Tijdens de Hollandse periode bleef dit reglement uit de Franse Tijd onverminderd van kracht. Alleen het woord France werd gewoon vervangen door Pays-Bas. In de loge maakten de Franse ambtenaren plaats voor Nederlandse.

Op 5 december 1829 werd steungeld uitgekeerd aan de leraar Adolphe Keyser (van het Grootoosten van Engeland). Hij was zonder betrekking en wenste via Oostende naar Engeland terug te keren. Op 25 mei 1830 kreeg J.F. Leuning van de loge Pythagoras uit Munden (3) een bijdrage. Hij was op weg naar Calais door een “borstkwaal” getroffen. Op 21 juni 1830 ontving een weduwe met zes kinderen een bedrag wegens het plots overlijden van haar man, zeekapitein Rodde, lid van de loge La Trinité Unitaire in Duinkerke. Brugge was in die tijd geaffilieerd met de loge L’Amitié et Fraternité uit Duinkerke.

Misschien verliep het contact langs deze weg. Hoe een weduwe anders in contact kon komen voor zo’n aangelegenheid, valt moeilijk na te gaan. Het wijst er in ieder geval op dat de solidariteit grensoverschrijdend was en er wellicht briefwisseling aan vooraf ging. Als broeder op reis kon men zich tenminste nog ter zitting presenteren als frère visiteur (bezoekende broeder), maar van telefoon, sms-berichten en email was er nog geen sprake. Het was ook een zaak van vertrouwen en men moest zich hoeden voor oplichting. Verificatie was zeker noodzakelijk.

Verder werd, zonder opgave van motivering, steungeld verleend op 22 juli 1830 aan Goddefroy van de loge L’ Astre de l’Orient in Vlissingen; op 28 juli 1830 aan de fabrikant F.W. Boyez van een loge in Gdansk (Dantzig) en aan F.L. von Dorval van de loge Henri IV te Parijs; op 31 juli 1830 aan Botte van de loge Les Défenseurs de la Liberté Hellénique in Korinthe, en het laatste attest werd afgeleverd op 18 augustus 1830 ten gunste van Van Campenhout (4) van de Zeeuwse loge La Compagnie Durable in Middelburg.

Op te merken valt dat het hier in alle acht gevallen om buitenlanders gaat, hoewel Vlissingen en Middelburg uiteraard tot het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden behoorden.

La Réunion des Amis du Nord was niet geaffilieerd met Vlissingen en Middelburg (de Westerschelde lag er tussen !), maar wel met de loge L’Amitié sans fin in Sluis.

Er is een piek in de zomermaand juli, wanneer er veel gereisd werd. De steun aan een lid van een Griekse loge kan nauwelijks verbazen. De Brugse loge had in 1826 al eens 75 goudfrank overgemaakt aan de Griekse onafhankelijkheidsstrijders die onderworpen waren door het Ottomaanse rijk. Deze strijd (1821-1830) werd in het Westen gesteund door de Filhellenen die geld inzamelden en vrijwilligers ronselden (5). De Filhelleense beweging genoot in het Verenigd Koninkrijk de steun van de georganiseerde vrijmetselarij.

In België blijft de liefdadigheid van de loges, om redenen van discretie, veelal onzichtbaar maar ze bestaat wel. Dit staat in schril contrast tot de opzichtige charity van de loges in Groot-Brittannië en de VS.

Sinds de 18de eeuw werd in logebijeenkomsten bij ons aandacht besteed aan de “armenbus” om steun te verlenen aan behoeftige logeleden, hun gezinsleden en nabestaanden. Nu is er ook een sterk uitgebouwde sociale zekerheid. Zowel in Nederland als in België regelt nu de wet de financiële bijstand voor mensen die geen of onvoldoende inkomen of vermogen hebben om in hun levensonderhoud te voorzien en daarnaast niet in aanmerking komen  voor andere uitkeringen. Naast de particuliere bijstand voor leden kent de vrijmetselarij ook een op de buitenwereld gerichte filantropie.

Willy Dezutter

Noten

1 W.P. Dezutter, De loge La Réunion des Amis du Nord (1803-1831) in Brugge, in: Brugs Ommeland, 50 (2010), p. 39-51.

2 Brugge, Bisschoppelijk Archief, C. 536.

3  In het attest staat Munden (Hannover).

4 Bij Rodde, Goddefroy, Botte en Van Campenhout wordt de voornaam niet vermeld. 

5 P. Gouw, De Griekse onafhankelijkheidsstrijd (1821-1832) en het Europese filhellenisme, in: De Boekenwereld, jg. 35, 2019, 4, p. 35-38.

Deze tekst verscheen in het tijdschrift Brugs Ommeland, 2023, 4, p. 284-286.

Baron Auguste Jean Baptiste de Herckenrode (1789-1837)

Deze telg uit een bekende adellijke familie was ten tijde van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (1815-1830) een tijdlang kapitein van het Corps der Maréchaussée met standplaats Brugge.

Hij werd geboren op 22 juni 1789 in Leuven.  Zijn ouders waren baron Joseph de Herckenrode (1756-1801) en jonkvrouw Jeanne d’Udekem (1762-1821).  Auguste was de derde van zeven kinderen. Hij doorliep een militaire carrière die in 1808 begon bij de dragonders van Napoleon.  Hij nam in 1809 deel aan de campagne in Oostenrijk en werd op 7 september 1812 gewond bij de Slag aan de Borodino (Rusland).  Toen Napoleon definitief verslagen werd bij Waterloo in 1815 bood hij zich aan bij het Nederlandse leger waar hij terecht kwam bij het onderdeel van de Koninklijke Maréchaussée.  Dit korps werd op 26 oktober 1814 door koning Willem I opgericht ter vervanging van de Franse gendarmerie.  Hij deed dienst in Huy (Hoei) en Luik.

Op 26.3.1817 huwde hij in Gent met Pauline de Berlaere de Trivières.  Hun enige zoon Jacques, de later bekende genealoog en heraldicus, werd geboren in Huy op 15 maart 1818.  In mei 1818 werd Auguste bevorderd tot kapitein en was gekazerneerd in Luik.  In 1822 werd hij kapitein van de Koninklijke Maréchaussée (ook Marechaussee geschreven) in West-Vlaanderen.  De compagnie gendarmen in Brugge behoorde tot de tweede afdeling van het korps met als hoofdplaats Gent.  De “Luitenance” van Brugge telde 21 gendarmen waarvan 8 te paard.  Als kersvers kapitein in Brugge begon hij met zijn inburgering door datzelfde jaar lid te worden van de Brugse kruisbooggilde van Sint-Joris.  Daar ontmoette hij wellicht Charles Doudan, lid sinds 1820.  In 1822 werd hij eveneens lid van de Koninklijke Maatschappij van Vaderlandsche Taal-en Letterkunde, opgericht in Brugge in 1819 en dat van duidelijk “Hollandse” strekking was.  Daar ontmoette hij een groot aantal bestuursleden en gewone leden die ook lid waren van de Brugse vrijmetselaarsloge “La Réunion des Amis du Nord” (gesticht in 1803).  Die wezen hem waarschijnlijk terug de weg naar de tempel.

Op 1 januari 1824 werd hij geaffilieerd bij La Réunion des Amis du Nord.  Zijn entreegeld bedroeg 12,70 frank, een zelfde som dat normaal voor een semester lidgeld werd aangerekend.  Hij was dus al vrijmetselaar en bezat de graad van rozenkruiser.  Voor hetzelfde jaar 1824 betaalde hij ook nog voor twee semesters lidgeld, idem voor 1825 en het eerste semester van 1826.  De penningmeester Charles Doudan (1773-1861) noteerde hem in het kasboek als “Baron Vanherkenrode”. In 1826 gaf Baron de Herckenrode ontslag in zijn loge en Charles Doudan vermeldde: “Ce frère a donné sa démission”.  Dat had niets met een vertrek uit Brugge te maken, iets dat wel gold voor militairen wiens regiment of divisie verplaatst werd, maar wellicht alles met de omgeslagen sfeer binnen de loge die evolueerde van regeringsgezind naar een streven om België onafhankelijk te maken van Nederland.  Het was Constantin Rodenbach (1791-1846), later Belgisch volksvertegenwoordiger, die daarin het voortouw nam en om alles beter te kunnen voorbereiden begin 1827 ontslag nam bij La Réunion des Amis du Nord waar hij in 1821-1823 nog Voorzittend Meester was.  Na 1830 leidde La Réunion des Amis du Nord een zeer moeizaam bestaan en hield op 1 maart 1832 op te bestaan.

A. de Herckenrode, die daartoe een eed had afgelegd, bleef trouw aan koning Willem I en bleef in Brugge kapitein van de Marechaussee tot in 1831.  In het onafhankelijk België werd de Marechaussee omgevormd tot “Gendarmerie Nationale” en A. de Herckenrode werd in Brugge door het Voorlopig Bewind (de tijdelijke regering vanaf 28 sept. 1830) nog één jaar gehandhaafd nu als kapitein van de Nationale Gendarmerie in Brugge. Daar werd hij in 1832 opgevolgd door majoor G.N. Leboutte.  A. de Herckenrode werd kapitein-commandant van de Nationale Gendarmerie in Limburg met standplaats Hasselt.  Een overstap van officieren binnen het leger bij regimewisseling van Frans, naar Nederlands en dan Belgisch was toen nog heel normaal.  Om gezondheidsredenen werd hij in augustus 1836 op non-actief geplaatst.  Op 25 januari 1837 overleed hij in Luik (maar was gedomicilieerd in Mons).  Ook Charles Doudan overleefde de regimewissel succesvol.  Die werd in het nieuwe België in 1831 gemeenteraadslid van Brugge en in 1832 schepen.

Tot slot nog iets over het wedervaren van zijn zoon Jacques de Herckenrode. Die werd geboren op 15 maart 1818 in Huy en bracht wellicht zijn prille jeugdjaren (van 1822 tot 1831) door in Brugge. Deze Jacques (ook Léon genoemd) zal later belangrijke werken publiceren over genealogie en heraldiek.  In 1841 was hij gehuwd met zijn volle nicht Thérèse Marie Désirée de Herckenrode (1811-1848).  Zij was zeven jaar ouder en het enig kind van Théodore de Herckenrode, de oudere broer van zijn vader Auguste.  Het neef-nichthuwelijk kwam in adellijke kringen betrekkelijk veel voor.  In principe was dit door de katholieke kerk verboden maar de bisschop kon dispensatie verlenen.  En als het niet vlot, lukte was er nog een hogere instantie: de paus!  Dergelijke allianties dienden de versnippering van het familiebezit tegen te gaan.  Het echtpaar kreeg drie kinderen maar zijn vrouw stierf al op 2 maart 1848 in Sint-Truiden op de leeftijd van 36 jaar.  In 1851 was Jacques de Herckenrode kandidaat om stadsarchivaris van Brugge te worden maar het stadsbestuur gaf geheel onverwacht op 1 maart 1852 de voorkeur aan de handelsbediende Pieter Bossaert (1796-1868) die later werd opgevolgd door de meer bekende Louis Gilliodts-Van Severen.

Zijn voorliefde voor Brugge laat zich wellicht niet terugvoeren naar zijn kindertijd maar wel naar de datum van 28 december 1850 toen hij om vier uur in de namiddag op het Brugse stadhuis zijn jawoord gaf aan Désirée Louise De Craene, geboren te Brugge op 25 juni 1822.  De bruid was 28 jaar en de oudste dochter van Boniface De Craene en Cathérine Maes, beiden woonachtig in Brugge. De bruidegom was “homme de lettres”, 32 jaar en een weduwnaar die bij zijn 55-jarige moeder woonde in Gent maar rechtens in Sint-Truiden.  Het echtpaar zou drie kinderen krijgen.  Er hangt hier nog wel een apart verhaal aan vast want volgens de huwelijksakte (Stadsarchief Brugge, Akten burgerlijke stand, huwelijken 1850 no. 386) konden de vader en de moeder van de bruid de akte niet ondertekenen wegens ongeletterdheid.  Dat paste waarschijnlijk niet in het plaatje.  Dat kunnen we afleiden uit het feit dat de moeder van de bruidegom Pauline de Berlaere de Trivières ( 1796-1861) niet op de huwelijksvoltrekking aanwezig was maar wel haar toestemming gaf per notariële akte.  Baron Jacques de Herckenrode overleed in Gent op 22 oktober 1880.

Willy Dezutter

Jean Brunon Rudd (1792-1870), architect en vrijmetselaar

Jean Brunon Rudd (Brugge 13.12.1792 – Brugge 22.2.1870) was van 1830 tot aan zijn overlijden in 1870 de stadsarchitect van Brugge.  In die veertig jaar kon hij zijn stempel drukken op het Brugse stadsbeeld. Zijn favoriete stijl was het neoclassicisme (1).

Als één van zijn realisaties vernoemen we het concertgebouw in de Sint-Jacobsstraat (1830).  Naar aanleiding van de aanleg van de spoorweg (1838) ontwierp hij op ‘t Zand (toen Stationsplein)  een uniforme neoclassicistische gevelwand waarvan er slechts vier werden gerealiseerd o.m. het hoekhuis (nu hotel Singe d’Or) uit 1839.  Hij was ook belangrijk voor talrijke restauratieprojecten (2). Maar we blijven graag kritisch.  In 1847 deed hij een voorstel om de Spiegelrei tot aan de Koningsbrug te dempen om op die manier een groot rechthoekig plein te kunnen realiseren waarop dan een nieuwe Stadsschouwburg zou moeten verrijzen.  Gelukkig kwam er veel verzet en het plan werd niet uitgevoerd.  Ook de Blinde Ezelbrug werd in 1855 gebouwd naar zijn ontwerp. Na zijn overlijden (3) werd hij als stadsarchitect opgevolgd door Louis Delacenserie (1838-1909).

Vrijmetselaar

De vrijmetselaarsloge “La Réunion des Amis du Nord” (R.A.N.) kreeg op 23 mei 1803 haar constitutiebrief van het Grand Orient de France en bleef na de val van het Franse keizerrijk verder bestaan tijdens de Hollandse tijd (4).  Die overgang verliep volgens een vast stramien: de Franse militairen en ambtenaren vertrokken uit de loge en hun plaats werd ingenomen door ambtenaren die het nieuwe landsbestuur genegen waren.  Pas toen we zelf revolutie ontketenden, liep het fout.

Meer en meer leden namen ontslag omwille van de Belgische revolutie (septemberrevolutie 1830).  De laatste penningmeester Charles Doudan (1773-1861), een voormalig Achtbare Meester (voorzitter) die ook eigenaar was van het logegebouw aan de Steenhouwersdijk 13 (nu nr. 3), weet dat duidelijk te maken met zijn aantekeningen in het bewaard gebleven kasboek (5) waar hij regelmatig aanstipt: “Parté par suite de la Révolution” en soms ook met de toevoeging “sans avoir payé son arrière“.  Een achterstallige bijdrage proberen te innen om de werkplaats overeind te kunnen houden, was niet vanzelfsprekend.  Hij verwijst zelf naar de revolutie en dat is dan ook de voornaamste oorzaak dat de loge niet meer levensvatbaar was.  De revolutionair Constantin Rodenbach (1791-1846 ), had R.A.N. reeds verlaten begin 1827 om zich voor te bereiden op het verzet tegen de autoritaire koning Willem I.  Normaal gezien bestond die loge van 1803 tot 1831 maar voor de maanden januari en februari 1832 werd er wel nog huur betaald voor het logelokaal, zodat Charles Doudan de boekhouding definitief afsloot op 1 maart 1832.  De huur bedroeg 50 frank per maand.  De zittingen vonden plaats op de eerste en de derde dinsdag van de maand.

Op de Wikipedia-pagina over Rudd lezen we dat hij slechts korte tijd lid was van R.A.N. en hij alleen maar werd ingewijd in de leerlingengraad.  Dat eerste is juist, het tweede niet.  Zijn logecurriculum valt mooi af te lezen uit de verrichtingen in het kasboek (6).  In 1821 werd hij ingewijd in de leerlingengraad en bevorderd tot gezel en verheven tot meester.  Op het tableau (ledenlijst) van 1821 komt hij voor met de meestergraad en de functie van derde expert.  De expert (keurmeester) droeg zorg voor de goede uitvoering van de ritualen.  De eerste expert was de militair Etienne Scheltens (7), Adjudant-Majoor van de 6de Divisie Infanterie.  Twee kapiteins en twee luitenants van de 6de Divisie Infanterie waren eveneens lid met de graad van meester.  De tweede expert Felix Forret, conducteur bij Waterstaat (8) en derde expert (J.B. Rudd) waren zijn assistenten.  Zo’n adjunct-functie was typisch voor een jonge meester om vertrouwd te worden met de rituele aspecten.  Die ledenlijst werd opgesteld op 12 augustus 1821 (In feite diende dat te gebeuren op 24 juni, de Zomer Sint-Jan) en in gedrukte vorm verspreid in brochurevorm (afm. 20,5 x 13 cm., 12 p.). Het werd gedrukt “À Bruges, de l’imprimerie de la loge“.  Uit de boekhouding blijkt dat dit drukker Emanuel-Jacobus Terlinck (1778-1836) is, lid van R.A.N. sinds 1812.  Als beroep van Rudd staat aangegeven “Professeur d’Architecture“, maar op het handgeschreven exemplaar in ABB (afm. 46×35 cm, 1 p.) staat “architecte“.  Een stadsarchitect had geen hoog loon en ter compensatie liet het stadsbestuur zo iemand bijverdienen als leraar bouwkunde aan de stedelijke Academie (9).  Wel werd Rudd in 1825 leraar maar pas in 1830 stadsarchitect.

In 1821 was hij dus nog particulier architect.  Constantin Rodenbach was toen Achtbare Meester en Charles Doudan redenaar.  De 1ste opziener was Louis Debeaune, bewaarder van de depot van de Douane (in 1824 Achtbare Meester), de 2de opziener was Ulric Kummer, conducteur van Bruggen en Wegen.  De secretaris was Jacques van Zuylen van Nyevelt (1776-1852), de penningmeester François Van Loo.  De loge telde in 1821 48 leden en 5 ereleden. We mogen aannemen dat ongeveer de helft regelmatig aanwezig was. Ulric Kummer en Felix Forret waren collega’s bij “Waterstaat”. Toen Felix Forret in 1857 overleed in Brugge was de begrafenisplechtigheid in de Sint-Walburgakerk. Omdat hij ridder in de Leopoldsorde was, verzorgde een detachement van het 7de Linie-regiment de muziek in de kerk.  Hij was toen ingenieur eerste klas bij de administratie van Bruggen en Wegen (10).  Het lidgeld werd altijd per semester betaald en bedroeg de som van 12,70 frank (11).  Hij betaalde in 1821 voor het eerste en tweede semester gelijktijdig de som van 25,40 fr.  In feite is dat een achterstallige betaling.  Pas in juli 1822 kreeg hij de rekening voor de meesterverheffing (pour l’initiation au 3e grade), eveneens de som van 25,40 fr., die hij betaalde op 30 januari 1823.  Dat is een afwijkend bedrag gelijkgesteld aan het lidgeld voor twee semesters.  De officiële initiatiebedragen lagen in die tijd anders.  Normaal was dat voor de derde graad 45 frank en 6 frank voor het meesterdiploma.  Men kan hem een gunsttarief verleend hebben wegens gebrek aan financiële middelen.  We herkennen in ieder geval een patroon van betalingsmoeilijkheden.  Hij was toen dertig jaar en nog niet de gerenommeerde architect die hij later zou worden.  Hij was niet de zoon van een rijke grootgrondbezitter maar van een schrijnwerker-timmerman met Britse roots, die met een Brugs meisje huwde.  Pas in 1825 werd hij leraar aan de Brugse academie, dat hem een vaster inkomen bezorgde.  Hij bleef dat tot 1838.  In 1822 betaalde hij voor het eerste semester 12,70 frank en nogmaals voor het tweede semester.  In 1823 betaalde hij op 1 maart (de start van het nieuwe maçonnieke jaar) enkel nog voor één trimester de som van 6,35 frank.  Dat was een uitzondering omdat ieder lid meestal per semester betaalde.  Dat was een veeg teken en de penningmeester Charles Doudan kon alles afsluiten met de mededeling: “ce frère a donné sa démission”.

In die periode was Rudd gestart met een gigantisch opmetingsproject dat het nodige kapitaal vergde.  Heel die studie van plannen en doorsneden van Brugse monumenten bracht hij tot een goed einde met een eigen uitgave tussen 1824-1829 (12).  Wegens de revolutie kon hij die losbladige uitgave wel niet voltooien.  Hij deed er wellicht verstandig aan om zijn loopbaan prioritair te stellen boven een logecarrière.

Besluit

Jean Brunon Rudd werd wel degelijk meester-vrijmetselaar maar zijn maçonnieke carrière was van korte duur.  Hij ging “in de verstrooiing op eigen verzoek” maar liet geen schulden na.  Zijn status van vrijmetselaar moet men tot de juiste proporties weten te herleiden.  Sommige auteurs die te veel de nadruk leggen op het mystieke maken soms de fout dit te romantiseren (13).  Een vrijmetselaarsloge verschilt bedrijfseconomisch in niets van een profane vereniging uit de non-profit sector.  De financiële analyse van de jaarrekening staat altijd op één.  Alleen een voldoende aantal leden kan die kosten dragen en dan nog is steun van een mecenas altijd welkom.  Maar bij R.A.N. werd altijd alles  netjes betaald aan de broeders-leveranciers: kaarsen (William Chantrell), de huur van de piano (David Cunningham), enz.  De huisbewaarder Pierre Polsenaere (ook ingewijd in de eerste graad) kreeg voor het tweede semester van 1831 nog het bedrag van 37,72 frank terugbetaald.  Het initiatieke aspect raakt enkel de leden die er ontvankelijk voor zijn.  Toen in 1833 de eerste autonome Belgische obediëntie werd opgericht nl. het Grand Orient de Belgique/Grootoosten van België was R.A.N. daar niet meer bij hoewel ze daartoe nog wel werd uitgenodigd (14).  En Charles Doudan, sinds 1815 genaturaliseerde Fransman werd in 1831 genaturaliseerde Belg.  Eind 1837, begin 1838 werden nog vruchteloze pogingen ondernomen tot heroprichting van R.A.N. maar Charles Doudan had er schoon genoeg van (15).

Willy Dezutter

1 J. Van Cleven, Jean Brunon Rudd, in: Nationaal Biografisch Woordenboek, deel 12, Brussel, 1987, kol. 634-639; Thomas Coomans, lemma Rudd, Jean Brunon, in: Anne Van Loo (red), Repertorium van de architectuur in België van 1830 tot heden. Mercatorfonds, Antwerpen, 2003, p. 490 en https://nl.wikipedia.org/wiki/Jean-Brunon_Rudd

2 J. De Maeyer, Negentiende-eeuwse restauratiepraktijk en actuele monumentenzorg. Leuven,1999, p. 206-207.

3 J.B. Rudd bleef ongehuwd.  Zijn grafmonument bevindt zich in vak 32 van de Centrale begraafplaats (Steenbrugge). Dit monument, voorzien van een kruis, vertoont ook de attributen van zijn beroep: de passer, de winkelhaak en het schietlood omkranst met een laurier met onderaan het ereteken van Ridder in de Leopoldsorde.  Voor auteurs die graag schrijven over “het geheimzinnige” Brugge stof om te fantaseren over de vrijmetselarij.

4 Willy P. Dezutter, De loge “La Réunion des Amis du Nord” (1803-1831) in Brugge, in: Brugs Ommeland, 2010, 1, p. 39-51 en op www.willydezutter.be

5 Archief Bisdom Brugge (ABB), La Réunion des Amis du Nord. Table nominative des membres dont le compte sont compris au Présent Registre.

6 ABB, Table nominative des membres, 2ième partie, Comptes Courans.

7 Hij wordt soms verward met Adjudant-Majoor en later Belgisch kolonel Chrétien Henri Scheltens (Brussel 15.10.1787 (niet 1790/Wikipedia) – Brussel 31.1.1880). Die was ook vrijmetselaar en werd 92 jaar.  Carrière in Frans, Hollands (gewond in Waterloo) en Belgisch leger.  Eindigde in 1848 als plaatscommandant van Oostende.  Adjudant-Majoor Etienne Scheltens verliet het garnizoen Brugge in 1827. Hij werd gevolgd door kapitein Jean Stutzer; kapitein Joseph Morisse (ook Maurisse) gaf ontslag, luitenant Denis Delwart en luitenant Denis Bachnitzer (geaffilieerd lid) vertrokken eveneens wegens de verplaatsing van hun Divisie. Weer een serieuze aderlating voor R.A.N.

8 De Administratie van Bruggen en Wegen hing af van het Ministerie van Waterstaat. Vandaar de benaming “Conducteur du Waterstaat”.

9 Jeroen Cornilly, Stadsarchitecten in West-Vlaanderen. De impact van een ambtenaar op het stads- en dorpsbeeld, in: Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis te Brugge, 154 (2017), 2, p. 391. Voor J.B. Rudd ook p.397.

10 Gazette van Brugge 12.1.1857.

11 Gedurende het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden werd in het Zuiden pas in 1816 de gulden ingevoerd. De Franse frank bleef parallel wettig betaalmiddel. Bij R.A.N. werd de gulden nooit ingevoerd. Eén goudfrank is nu ongeveer 5 euro. Vijfentwintig frank zou dan overeenkomen met 125 euro. In feite zou men de vergelijking moeten maken met het dagloon van een arbeider in 1820-1825 rekening houdend met de koopkracht. Zie algemeen: Peter Scholliers, Geschiedenis van de ongelijkheid. Uitgeverij EPO, 2014. Een modale ongeschoolde arbeider verdiende 1 fr. per dag.

12 Jean Brunon Rudd, Collection de plans, coupes, élévations, voûtes, plafonds etc. et des principaux monuments d’architecture et de sculpture de la ville de Bruges, depuis le XIV° jusque ‘ au XVII° siècle, Bruges, 1824-1829. Zijn meetinstrumenten, bibliotheek, gravures, enz. werden op 17 en 18 mei 1870 geveild in het sterfhuis Ridderstraat 6, Brugge.

13 Joël Goffin, Le secret de Bruges-la Morte. (2011, herziene druk 2015). Hecht te veel waarde aan de mysteriën van de vrijmetselarij, ook voor J.B. Rudd, C. Rodenbach, e.a. die hij in dat boek behandeld.

14 ABB, brief van Groot-Redenaar Auguste de Wargny 1 februari 1833. Vrijmetselaarsfonds C 537. De stichtingsdatum van het G.O.B. is 13 januari 1833 maar de stichtingsplechtigheid ging door in de Tempel van “Les Amis Philanthropes” in Brussel op 23 februari 1833.

15 A. Van den Abeele, La Réunion des Amis du Nord à Bruges. Une résurrection manquée 1837-1838. Brugge, 1986.

Dit artikel verscheen in Biekorf 119 (2019), 1, p. 113-118.

Addendum

Jean Brunon als rederijker

Jean Brunon Rudd was tijdens de Hollandse tijd ook lid van de Brugse rederijkerskamer ““Rhetorica”.  Voor de geschiedenis van de rederijkerskamers die nog actief waren in de 19de eeuw verwijzen we naar de studie van Marc Carlier, De laatste Brugse Rederijkers.  Het Vlaams letterkundig leven in Brugge van het einde van het Ancien Régime tot na de Belgische onafhankelijkheid.  Uitgegeven door het Genootschap voor Geschiedenis van Brugge in de reeks Vlaamse Historische Studies, Uitgeverij Van de Wiele, Brugge, 2017, 215 pp. Hier p. 181.  Er was een groot aantal leden van La Réunion des Amis du Nord gelijktijdig lid van “Rhetorica”.  Het door M. Carlier als Joannes Felix Rotsaert de Hertaing geïdentificeerd lid van La Réunion des Amis du Nord (op.cit. p. 180) is onjuist.  Het betreft hier Jean Rotsaert, een grootgrondbezitter uit Brugge. De valkuil van de homoniemen.  De uit Brugge afkomstige drukker Thomas Vermeirsch “tevens lid van de Oostendse vrijmetselaarsloge” (M. Carlier, op.cit. p. 59) wordt voor het eerst vermeld bij de Oostendse loge Les Trois Niveaux in 1808.  Van 1819 tot 1826 was hij secretaris van deze loge.  Op 26.9.1826 gaf hij ontslag.  Op 30.1.1829 werd zowaar de Bruggeling Charles Doudan (1773-1861) kortstondig secretaris van Les Trois Niveaux.  Hij bleef dat tot 14.8.1830.

Willy Dezutter