Tag Archives: La Réunion des Amis du Nord

François-Xavier de Langhe (1785-1853) en Félix de Ghelcke (1784-1824), leden van de Brugse loge “La Réunion des Amis du Nord”

In zijn bijdrage over West-Vlamingen die in 1815-1830 lid waren van de Tweede Kamer vermeldt John Aspeslagh (1) Franciscus-Xaverius de Langhe ( Ieper 3 december 1785 – Schaarbeek 8 oktober 1853) als logelid maar zonder verdere specificatie. Maar daarom is het niet minder juist. Hij bleef wel geen actief lid meer ten tijde van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden en ook later, na het stichten van het Grootoosten van België (1833), zien we hem niet meer terug in logeverband.

In maçonnieke kringen maar ook daar buiten huldigt men de stelling eens vrijmetselaar, altijd vrijmetselaar, alsof de inwijding of initiatie een onuitwisbaar sacramenteel merkteken zou zijn. Zelfs al wordt men slechts vijf maanden voor zijn dood ingewijd, zoals dit het geval was in 1778 met Voltaire (1694-1778), dan nog zal men graag de hele carrière proberen te  recupereren. In de Franse Tijd komen we de naam van F. de Langhe tegen op de tableau (gedrukte ledenlijst) van 1813 van de Brugse loge “La Réunion des Amis du Nord” (R.A.N.) die actief was van 1803-1831 (2). Op die ledenlijst (3) komen in totaal 45 namen voor; in 1811 telde de werkplaats 37 leden, maar in 1818 tijdens de Hollandse periode was dit gestegen tot 73. F. De Langhe staat er vermeld als Auditeur au Conseil d’Etat, Sous-préfet de l’ Arrondissement de Bruges met de graad van apprenti (leerling). Hij was in de Franse periode inderdaad auditeur bij de Raad van State (Conseil d’Etat de l’Empire Français) en sous-préfet (onderprefect) van 1811-1814 (4). Hij was dus, zoals zovele anderen, een trouwe Franse ambtenaar, waarbij Waterloo zou zorgen voor de carrièreswitch. Hij staat ook bekend als F. de Langhe de Vischwalle (5). Van 1819-1830 was hij lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

Als merkwaardigheid valt nog te vermelden dat zijn maçonniek diploma bewaard bleef (6). Dit meesterdiploma werd uitgereikt op 18 december 1813 (7). Hij ontving dus de drie symbolische graden van leerling, gezel en meester in één jaar. Dat was in die tijd niet ongewoon; nu doet men daar drie jaar over. Het diploma draagt 16 handtekeningen van medebroeders. De belangrijkste naam op het diploma werd echter met inkt uitgewist en wel die van de kandidaat zelf. Maar in de rand is de naam van de titularis na het ne varietur duidelijk leesbaar. Het verdonkermanen is dus mislukt. Het was de Brugse kleermaker Joseph Staffijn (1804-1851) die in zijn laatste levensdagen de maçonnieke documenten (nu Archief Bisdom Brugge – ABB – Vrijmetselaarsfonds C 536 en C 537) naliet (8) en men oordeelde het klaarblijkelijk opportuun om die naam te schrappen. de Langhe overleed in 1853 en bij het overlijden van Staffijn in 1851 was de Belgische maçonnerie al een andere richting aan het uitgaan, het werd militant liberaal.

Théodore Verhaegen (1796-1862), een grote tegenstander van artikel 135 van de statuten van het Grootoosten van België, had in 1850 al eens het voorstel gedaan om aan de loges toe te laten om over godsdienst en politiek te spreken. Het artikel 135 verbood dat. Toen hij in 1854 aantrad als grootmeester werd dat artikel dan ook afgeschaft. Dat zorgde voor een nieuwe oriëntatie van de Belgische vrijmetselarij.

Félix Joseph Frans de Ghelcke (Ieper 1 april 1784 – Ieper 10 juni 1824) (9) was eveneens lid van “La Réunion des Amis du Nord”. Op de tableau van 1818 staat hij als leerling en in 1819 als meester maar in de rubriek membre non-résidans met verblijfplaats Ieper. Hij was toen nog geen kamerlid maar Député des Etats provinciaux. Van 1820-1823 was hij lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Hij werd ongetwijfeld ingewijd in Brugge want bij de loge “L’Amitié” (gesticht in 1803) in Kortrijk wordt hij niet vermeld (10). De loge “Amicitia” in Ieper werd pas opgericht in 1838 (11). Félix de Ghelcke de Gracht, werd op 1 april 1784 geboren in Ieper en overleed, ten gevolge van een ernstige ziekte, in Ieper op 10 juni 1824. Op 27 juli 1808 was hij gehuwd met zijn cousine germaine maternelle Charlotte Narcisse Liévine Huughe de Peutevin (17 september 1787- Ieper 22 juli 1844) (12). Zij was de dochter van de burgemeester van Ieper en de Ghelcke liet na zijn overlijden zeven minderjarige kinderen na.

de Ghelcke was van 17 oktober 1820 tot 20 oktober 1823 lid van de Tweede Kamer maar kon door ziekte de eed niet meer afleggen voor een tweede termijn. In 1828 werd zijn erfelijke adel erkend ten gunste van de weduwe en de kinderen.  Op 1 december 1819 werd in Brugge onder impuls van H.J. Schuermans (procureur des Konings in Brugge) en J.C. Spruyt (vice-voorzitter van de rechtbank in Brugge), beiden prominent lid van “La Réunion des Amis du Nord”, respectievelijk als redenaar en adjunct-redenaar, de Koninklijke Maatschappij van Vaderlandsche Taal- en Letterkunde opgericht (13). Félix de Ghelcke was buitenlid van de “Maatschappij”. Dit onderstreept ondubbelzinnig zijn regeringsgezindheid.

Men zou kunnen stellen dat de leden van La Réunion des Amis du Nord in de Franse Tijd allemaal Fransgezind waren maar dat geldt niet meer voor de Hollandse Tijd waar we vanaf 1827 bepaalde leden zien vertrekken om patriot te worden, zoals Constantin Rodenbach (1791-1846) en anderen die blijven als orangist.

De naamdragers van de Belgische adellijke familie Van de Walle de Ghelcke (de Ghelcke toegevoegd sinds 1910) stammen af van Jacques Van de Walle (1766-1813) die in 1808 Chevalier d’Empire werd (14). In 1800 was hij procureur bij de Criminele Rechtbank van het departement van de Leie en in 1808 komt hij voor op de ledenlijst van R.A.N. om in 1811 achtbare meester (voorzitter) van zijn loge te worden waar hij in 1813 opgevolgd werd door de uit Nieuwpoort afkomstige reder François Bertram (1766-1826) die in Sint-Kruis (Brugge) woonde in het kasteel Veltem (15).

Willy Dezutter

U kunt uit dit artikel citeren mits bronvermelding met de volgende referentie: Willy Dezutter, François-Xavier de Langhe (Ieper 1785 -Schaarbeek 1853) en Félix de Ghelcke (Ieper 1784 – Ieper 1824), leden van de Brugse loge “La Réunion des Amis du Nord” op willydezutter.be [online] geraadpleegd op …(datum). 

1 John Aspeslagh, West-Vlamingen in de Tweede Kamer (1815-1830), in: Biekorf, 115 (2015), p. 143 en 144.

2 Willy P. Dezutter, De loge “La Réunion des Amis du Nord” (1803-1831) in Brugge, in: Brugs Ommeland, 2010,1,p. 39-51.

3 Tableau uit 1813 (afm. 89×57 cm), gedrukt bij E.J. Terlinck, Brugge. Verzameling Willy Dezutter, Brugge. Emmanuel-Jacobus Terlinck (1778-1834) werd ingewijd bij R.A.N. op 16.8.1812. Hij werd de feitelijke drukker van de loge. Hij nam ontslag uit de loge op 1.1.1826. Zijn naam werd ook Teirlinck gespeld.

4 J. Aspeslagh, op.cit. p. 144.

5 Dirk Vandepitte, De Liberale Partij in vijf steden van de Westhoek (Ieper, Diksmuide ,Veurne, Nieuwpoort, Poperinge), onuitgegeven licentiaatsverhandeling Rijksuniversiteit Gent, 1970-1971, bijlage I, lijst van vooraanstaande liberale personen, p. IV. Zijn grafsteen bevindt zich op het kerkhof van Laken. Cfr. Aug. Vandermeersch, De Langhe François-Xavier, Biographie Nationale, deel V, Brussel, 1876 kol. 315-318. F. de Langhe behoorde tot de 70 rijkste inwoners van West-Vlaanderen.

6 Archief Bisdom Brugge (ABB), Vrijmetselaarsfonds C 536.

7 Standaardmodel van de drukkerij F. Brun , Rue Saint-Honoré, no 120, Parijs. F. Brun, zelf vrijmetselaar, was uitgever van maçonnieke literatuur. Bibliographie de la France ou Journal Général de l’ Imprimerie et de la Librairie, Parijs, 1826, p. 368.

8 Andries Van den Abeele, “La Réunion des Amis du Nord” à Bruges. Une résurrection manquée 1837-1838. Brugge, 1986, p. 29 en W.P. Dezutter en E.J. Trips, Van blauwververij tot logegebouw, in: Brugs Ommeland, 34 (1994), 2, p. 67-86, vooral p. 78-81 over Joseph Staffijn.

9 J. Aspeslagh, op.cit. p. 43.

10 Andries van den Abeele, De Kortrijkse Vrijmetselaarsloge “L’Amitié” 1803-1833. Kortrijk, 1989. Verschenen in de Leiegouw, XXXI, 1989, pp. 1-134 en als afzonderlijke druk.

11 Jeffrey Tyssens en Dominiek Dendooven (red.), De Heeren broederkes van den Moortelbak. 250 jaar vrijmetselarij in West-Vlaanderen, Brussel, 2015,p. 59.

12 Notice historique sur la famille de Ghelcke. Genescan 1.free. fr /familles/deGhelcke/thumb.html     

13 Deze “Maatschappij” werd uitstekend gesitueerd door Karel De Clerck, Letterkundig leven te Brugge in de Hollandse tijd, in: Spiegel der Letteren, 1963, p. 270-298, vooral p. 278-279. Zie ook: Nele Bemong, e.a. (red.), Naties in een spanningsveld. Tegenstrijdige bewegingen in de identiteitsvorming in negentiende- eeuws Vlaanderen en Nederland. Hilversum, 2010, p.90 voor de rol van H. Schuermans op cultureel vlak, ook in Brussel waar hij toen als nieuwe procureur was aangetreden. Henri Joseph Schuermans (1788-1857) was in 1818 redenaar van R.A.N. in Brugge.

14 Andries Van den Abeele, De noblesse d’Empire in West-Vlaanderen, in: Biekorf, 102, (2002), p. 309-332.

15 Willy Dezutter, François Bertram-Boudeloot (1766-1826), Achtbare Meester van de Brugse loge “La Réunion des Amis du Nord” in relatie tot de kunstschilder Joseph Denis Odevaere ( Brugge 1775-Brussel 1830), in: Brugs Ommeland, 62, (2022), 3, p. 200-206.

François Bertram-Boudeloot (1766-1826). Achtbare Meester van de Brugse loge “La Réunion des Amis du Nord” in relatie tot de kunstschilder Joseph Denis Odevaere (1775-1830)

François-Xavier-Joseph Bertram werd geboren op 19 november 1766 in Nieuwpoort als zoon van de Nieuwpoortse reder Joannes (Jan) Bertram en van Dorothea Barbara De Man. Hij overleed op zijn kasteel te Sint-Kruis (Brugge) op 9 februari 1826 (1).

Hij huwde met Catharina Boudeloot, de dochter van de machtige Nieuwpoortse reder Norbert Boudeloot en Catharina Fockedey. Hij dankte zijn fortuin aan de visvangst (2) en de zeehandel.  François Bertram was eigenaar van een aantal schepen die vanuit Nieuwpoort en Oostende uitvoeren (3).

Op 7 januari 1813 deed hij zijn intrede als maire van Nieuwpoort maar op 25 januari 1814 werd hij al vervangen door Frans De Brauwere. Bleek dat Bertram vanuit een handelshuis in Nieuwpoort zijn bedrijven leidde maar in Sint-Kruis woonde. In 1811 was hij ook aannemer van wegenbouw ! Hij was grondeigenaar (o.m. in Veurne en Nieuwpoort) en huizenbezitter. Hij verpachtte herbergen (herberg het “Gouden Hoofd” in de Steenstraat in Brugge) en hofsteden (in o.m. Adinkerke en Houtem).   Als ondernemer kwam hij in Brugge in verschillende besturen terecht zoals in de Kamer van Koophandel (in 1816, in 1825 ondervoorzitter).

Ook in het verenigingsleven is hij zeer actief. Lid van de Sint Sebastiaansgilde (Brugge) op 17 juli 1795 en stadhouder in 1810 (4), idem in de Sint-Jorisgilde (Brugge), lid in 1802 en stadhouder in 1811 en hoofdman van 1816-1826 (5). Van 1801 tot 1825 was hij lid van de Société Littéraire. Daar gaf hij in 1825 ontslag, wellicht om gezondheidsredenen (6). Hij was in 1820-1826 ook lid van de botanische vereniging Flora (7). Deze Brugsche Societeyt van Flora werd gesticht in 1807.

Op de ledenlijst van de Brugse loge “La Réunion des Amis du Nord” (R.A.N.) van 1805 komt hij voor met de meestergraad en met als functie derde expert (onderzoeker of keurmeester). Dat was een typische functie voor een jonge meester. In 1805 waren er vijf experts actief die elkaar konden vervangen. Hij werd in die loge als membre né ook ingewijd als leerling en gezel. In 1808 bezit hij de Rozenkruisersgraad. Sinds 5 augustus 1806 was er aan de loge La Réunion des Amis du Nord een kapittel verbonden met een stelsel van zeven “Hoge Graden”. De hoogste graad was die van Souverein Prins van het Rozenkruis. François Bertram was in de Hollandse tijd ook actief binnen het Souverein Kapittel van zijn werkplaats. In 1813 wordt hij de Achtbare Meester of voorzittend meester van zijn loge. In 1811 maakte hij geen deel uit van de “Commissie van Officieren-Dignitarissen” zodat hij als niet-bestuurslid verkozen werd als eerste onder zijns gelijken.  

Tableau van La Réunion des Amis du Nord 1813. Detail van de hoofding.
(Verzameling Willy Dezutter, Brugge – foto Willy Dezutter)

Tijdens zijn veneralaat (de driejarige bestuursperiode als Vénérable Maître) was ook de bekende neoclassicistische kunstschilder (8) Joseph Denis Odevaere (1775-1830) (9) lid van R.A.N. Hij staat op de ledenlijst die de toestand weergeeft op 24 juni 1813 (10) als apprenti (leerling) en met als verblijfplaats Rome. J. Odevaere verbleef acht jaar in Italië (o.a. in Rome) van eind oktober 1805 tot einde 1813 (11). Het kan echter ook zijn dat hij al in 1812 terugkeerde. In dat jaar was hij in Parijs en op 22 november 1812 wordt hij gesignaleerd in Gent (12). Dan ben je snel in Brugge. Wellicht was hij ruim zeven jaar in Rome en al terug in Brugge eind 1812 (13). In ieder geval moet hij in de eerste helft van 1813 fysiek aanwezig geweest zijn op een logezitting in Brugge als kandidaat-vrijmetselaar. In 1814 werd hij in Brugge bij La Réunion des Amis du Nord zowel bevorderd tot gezel als verheven tot meester (14), niettegenstaande hij toen ook al een schildersatelier had in Brussel. François Bertram was zijn initiator.

Joseph Odevaere werd dus ingewijd in 1813. Begin 19de eeuw (wellicht rond 1800) liet F. Bertram een bestaand kasteel in Sint-Kruis ombouwen in Empirestijl dat bekend staat als het Kasteel van Veltem (15). Het werd in 1969 afgebroken en op die plaats staat sinds 1971 het intercommunale zwembad Interbad. Aan de binnenkant van de koepel van het kasteel bevond zich een kunstwerk van Joseph Odevaere dat de muzen van de dichtkunst, de muziek en de dans voorstelde. Blijkens een bewaard gebleven verslag van Flori Van Acker (1858-1940), directeur van de Brugse Academie, zou het uitgevoerd zijn in 1813 (16). Bertram en Odevaere kenden elkaar van R.A.N. in de verhouding initiator-geïnitieerde. De handtekening van Joseph Odevaere staat ook op het meesterdiploma uit 1813 (17) van François-Xavier De Langhe ( Ieper 1785 – Schaarbeek 1853) die van 1811 tot 1813 sous-préfect was in het Leiedepartement. Dat diploma werd uitgereikt op 18 december 1813. Odevaere tekende als gewoon lid en niet als officier-dignitaris en was op die datum in Brugge en aanwezig op de zitting van zijn loge.

Op 25 juni 1815 werd hij hofschilder van Koning Willem I maar hij bleef lid van La Réunion des Amis du Nord tot 1824. Wel was hij frequent afwezig wegens verblijf in het buitenland (bijv. in 1817 in Parijs) en betaalde dan achterstallig zijn lidgeld. Dat neemt niet weg dat hij in Brussel ook lid werd van de sterk orangistische loge L’Espérance (1805-1837). Het was geen affiliatie van Brugge naar Brussel maar een dubbellidmaatschap. Joseph Denis Odevaere was een stamboek vrijmetselaar. Zijn vader Anselmus Odevaere (Brugge 1744 – Brugge 1810), advocaat bij de Raad van Vlaanderen te Gent, werd in 1766 opgenomen in de loge La Discrète Impériale in Aalst. Zijn beide zonen Joseph Denis en Anselmus junior ( 1779-1839) werden lid bij R.A.N. in Brugge.

De stichtend achtbare meester van R.A.N. (opgericht 29 mei 1803) was Edmond Delecourt (Arras/Frankrijk 1773- Lille/Frankrijk 1832) (18)  adjudant-général et sous-inspecteur aux revues. Als Franse militair gelegerd in Brugge was hij al goed geïntegreerd en huwde in Brugge op 21 mei 1801 met Anne-Thérèse Odevaere, dochter van Engelbertus (Ange) Odevaere (1742-1795) en Jeanne Wybo (1742-1824). Anne Odevaere was een nicht van Joseph Odevaere. Hij stond dus dicht bij de bron maar bleef ook trouw aan de stam. Valentin Jacoby (1759-1811) staat op de ledenlijst van R.A.N. in 1808 met de graad van leerling en van 1806 tot 1811 was hij burgemeester van Sint-Kruis (19). Hij overleed plots in 1811. Allicht mogen we veronderstellen dat Bertram en Jacoby elkaar goed kenden. Bertram was al meester-vrijmetselaar sinds 1805 en Valentin Jacoby vervoegde de rangen in 1808. Maar het verschijnsel van de dichte vriendschappen geldt ook  voor de leden van een schuttersgilde en nog meer voor leden van de adel die allemaal familie van elkaar waren en onderling huwden, desnoods met neven en nichten om zo het kapitaal bijeen te houden.

François Bertram overleed op 9 februari 1826 op zijn kasteel in Sint-Kruis en werd aldaar begraven in zijn parochie. Hij komt voor op de ledenlijst van R.A.N. uit 1824 en betaalde nog twee semesters lidgeld in 1825. Zijn lidgeld voor het eerste semester van 1826 werd om begrijpelijke redenen kwijtgescholden. In 1818 was hij erelid geworden van zijn loge als ex-Achtbare Meester. Dat was uitzonderlijk, de meeste ex-Achtbare Meesters viel die eer niet te beurt. Als erelid bleef hij gewoon zijn lidgeld doorbetalen. Van de zes ereleden was hij de enige die behoorde tot de eigen actieve leden. Dit wijst er op hoe zeer hij gewaardeerd werd. De marmeren memorietafel voor de Très Honorable Homme F.X. Bertram hangt (onbeschermd) aan de buitenzuidmuur van de Kruisverheffingskerk in Sint-Kruis-Brugge (20). Al verbouwde hij zijn kasteel met de stenen van de afgebroken Sint-Donaas-kathedraal (waar men toen schande over sprak) toch vormde dat geen beletsel voor een kerkelijke begrafenis. Hij werd bijgezet in de familiekelder vak 11, grafnummer 44.  

Het kasteel Veltem van F. Bertram met oprijlaan
(foto verzameling Provincie West-Vlaanderen).
Het kasteel werd toen bewoond door baron Fernand de Séjournet de Rameignies (1854-1931), gehuwd met Gabrielle de Schietere de Lophem (1853-1930).

Ook de drukker van de loge, E.J. Terlinck (Gent 1778-Brugge 1834) uit de Breidelstraat B1, 46 die op 1 januari 1826 ontslag nam, werd begraven in de kerk. Volgens de rouwbrief overleed Emmanuel-Jacques Terlinck, echtgenoot van Thérèse Parain, op 28 december 1834 om 9 uur in de morgen, 56 jaar en 6 maanden oud. De rouwdienst vond plaats op woensdag 31 december 1834 om 10 uur in de parochiekerk van Sint-Walburga. Zijn voormalige loge bestond toen al drie jaar niet meer.

Al die broeders maakten deel uit van een Sint-Jansloge en bevestigden vóór de inwijding al dat ze behoorden tot la religion catholique, apostolique et romaine. Ze arbeidden ter ere van de Opperbouwmeester van het Heelal. In die tijd was men, zeker in België dat doorging voor katholiek en ultramontaans, uit lijfsbehoud nog gewoon verplicht om te doen wat van iedereen verwacht werd. En La Réunion des Amis du Nord (21) in Brugge vormde daarop geen uitzondering. In alle loges van het Zuiden luidde steevast de eerste vraag, voordat de inwijdingsplechtigheid begon: “Qu’est ce que l’ homme doit à Dieu ?”. Pas na 1837 , ten gevolge van het herderlijk schrijven van 20 december door de bisschoppen van België (22), dat het lidmaatschap van de loge voor katholieken verbood op straffe van excommunicatie, zullen er nieuwe ontwikkelingen komen die meer gingen in de richting van het antiklerikalisme. 

Willy Dezutter

U kunt uit dit artikel citeren mits bronvermelding met de volgende referentie: Willy Dezutter, François Bertram-Boudeloot (1766-1826), Achtbare Meester van de Brugse loge “La Réunion des Amis du Nord” in relatie tot de kunstschilder Joseph Denis Odevaere (1775-1830) op willydezutter.be [online] geraadpleegd op … (datum).

1 Stadsarchief Brugge, Gemeentearchief Sint-Kruis. Overlijdensakte van 11 februari 1826.

2 In het Frans wordt hij “armateur” genoemd d.w.z. reder. In sommige publicaties ook vertaald als wapenhandelaar ! Zie: Willy Dezutter, Een onterechte wapenhandelaar. Gepubliceerd op willydezutter.be en geplaatst op 2 april 2018. Sinds we toen voor het eerst bekend maakten dat François Bertram Achtbare Meester was geweest van R.A.N. werd dit reeds verschillende malen overgenomen door andere auteurs zonder bronverwijzing. Die letterdieven doen het graag voorkomen alsof ze dat zelf gevonden hebben !

3 L. Van Acker, De Vlaamse vissers-en handelsvloot in het begin van de Franse tijd, in: Biekorf, 91, (1991), p. 232-233.

4 H. Godar, Histoire de la Gilde des Arches de Saint-Sébastien de la ville de Bruges, Brugge, 1947, p. 389 en p. 405-406.

5 A. Vanhoutryve, De Brugse Kruisbooggilde van Sint-Joris. Handzame, 1968, p. 203 en 247. Bertram werd in 1802 gelijktijdig lid met Joseph Edmond Delecourt (1773-1832).

6 Société Littéraire. Stadsbibliotheek Brugge. Hs nr. 604. François-Xavier Bertram-Boudeloot, présenté le 1 novembre 1801, reçu le 11 novembre 1801, démissionnaire en 1825, décédé depuis.

7 Marc Carlier, De laatste Brugse rederijkers. Het Vlaams letterkundig leven in Brugge van het einde van het Ancien Régime tot na de Belgische onafhankelijkheid. Brugge, 2017, p. 170-171. F. Bertram was zelf geen rederijker maar veel dichtwerk bracht hulde aan hem.

8 Ook de bekende Brugse kunstschilder François Kinsoen (1770-1839) wordt in publicaties meermaals vermeld als vrijmetselaar maar dat is kennelijk nog niet helemaal uitgeklaard. Zie: Daniël De Clerck, Wie is dat mysterieuze “Kinsoen-meisje” in de Brugse collectie ? in: Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis te Brugge, 155 (2018), 1, p. 109-134, vooral p. 114-115 en 121-122. Op de tableau van 1808 van La Réunion des Amis du Nord staat hij nochtans gewoon vermeld als François Kinsoen, artiste peintre, El.: S.: (Elu Secret) , né à Bruges 18 juin 1774, résidant Paris. Er valt niet aan te twijfelen dat het om François Kinsoen gaat geboren te Brugge op 28 januari 1770. Nergens staat de naam van zijn broer Henri-François Kinsoen (1778-1857) op de tableau van 1808. 

9 Zie voor de carrière van J.D. Odevaere: Jean Luc Meulemeester, Brugse kunstenaars tijdens de Franse overheersing, in: H. Anseeuw, J. Anseeuw, B. Gevaert (red.), Brugge voor Napoleon, Brugge, 2021, p. 349-416, vooral p. 360-367.

10 Volgens de maçonnieke jaartelling de 24ste dag van de 4de maand 5813 = 24 juni 1813. Het maçonniek jaar begint op 1 maart. Op 24 juni (de Zomer Sint-Jan) worden de gedrukte tableaux doorgestuurd naar het Grand Orient de France in Parijs. We stelden dit document in 1992 ter beschikking van E. Trips (1921-1997) zonder opgave van bewaarplaats (verzameling Willy Dezutter, Brugge). Zie: Eduard Trips, De Brugse familie Odevaere en de vrijmetselarij, in: Brugs Ommeland 32 (1992),3, p. 131-159. Hij dateerde de tableau abusievelijk op 24 april 1813.

11 Martial Guédron, Suvée, Odevaere, Kinsoen et Ducq: quatre peintres brugeois à Paris au temps du Néo-Classicisme, in: Jaarboek 1995-96 van de Stedelijke Musea, Brugge, 1997, schrijft op p. 246 dat Odevaere eind 1813 terugkeerde naar zijn geboortestad. Dat durven we sterk te betwijfelen.

12 Martine Woussen en Denis Coekelberghs, Jozef Denis Odevaere, in: D. Coekelberghs en P. Loze, Om en rond het neo-classicisme in België, Brussel, 1985, p. 170.

13 Jean Luc Meulemeester, Brugse kunstenaars tijdens de Franse overheersing, p. 364-365. De auteur noemt een Stochove die J.D. Odevaere in 1805 vergezelde op reis naar Rome. Dat was Aybert Stochove (1773-1819). Die bleef ongehuwd. Die was al in 1811 meester-vrijmetselaar en eerste expert in La Réunion des Amis du Nord en wellicht de maçonnieke peter van Joseph Odevaere in 1813.

14 Op de ledenlijst van 1818 staat hij abusievelijk vermeldt als Pierre Odevaere, Peintre du Roi. Op dezelfde lijst komt ook zijn jongere broer Anselme Odevaere (1779-1839) voor met de meestergraad en als beroep rentenier. De geboorte-en sterfdata op die gedrukte ledenlijsten zijn niet altijd nauwkeurig. Op de tableau van 1813 staat als geboortedatum van Joseph Odevaere 12 december 1775 terwijl dat 2 december moet zijn. Ook met betrekking tot Kinsoen zijn de data onnauwkeurig. Het opstellen van de tableau was de taak van de secretaris van de loge. Op de Tableau Général van 5820 (1820) heet François Kinsoen zowaar Henry Kinson en Joseph Odevaere heet Louis Odevaere ! Die Tableau Général dateert niet uit 1818 (D. De Clerck, Handelingen Genootschap voor Geschiedenis, 2018, p. 114) maar uit 1820 en behelst de periode 1803-1819.

15 Een foto van het kasteel Veltem staat in R. Duyck e.a., Sint-Kruis. Geschiedenis van de Brugse rand. Brugge, 1987, p. 91, afb. 79 en Jeroen Cornilly, Kastelen in het Brugse Ommeland, in: In de Steigers, 14, (2007), 3, met afb. p. 94. Een foto van de voorzijde en de achterzijde van het kasteel wordt afgebeeld in: Marc Roose, Veltem in Assebroek en Veltem in Sint-Kruis, in Arsbroek, jaarboek 37, 2020, p. 91 en p. 92.

16 Jan D’hondt, Kunstschilder Odevaere en het Kasteel Veltem nabij Brugge, in: Biekorf, 115, (2015), p. 238-239.

17 Archief Bisdom Brugge (ABB). Vrijmetselaarsfonds C 536.

18 Joseph Edmond Delecourt werd geboren op 4 september 1773 in Arras (Fr.) en overleed op 20 januari 1832 in Lille (Fr.). Zijn laatste militaire functie was plaatscommandant van Lille (Rijsel). Zijn overlijdensdatum was lang onbekend; wij maakten dat voor het eerst bekend in 2018. Zie: Willy Dezutter, Een biljart in de loge “La Réunion des Amis du Nord” (Brugge 1820), vrijmetselarij en sociabiliteit, in: Brugs Ommeland, 2018,4, p. 218. In het boek van H. Anseeuw, J. Anseeuw, B. Gevaert (red.), Brugge voor Napoleon, 2021, p. 297 wordt dit gegeven overgenomen zonder bronverwijzing. Ook het inwijdingsjaar van J.D. Odevaere bij R.A.N. is foutief. Dat was niet in 1814 (p.298) maar in 1813.

19 Andries Vanden Abeele, Valentin Jacoby, in: Brugs Ommeland, 1992, p. 37-53 en Idem, De twaalf burgemeesters van Sint-Kruis, in: Brugs Ommeland, 2011, p. 195-217.

20 Wij namen een foto op 5 juli 1991. Tevens memoriesteen voor zijn enige dochter Catherine-Françoise Bertram, echtgenote Jacques Roels (1768-1846). (Voorzitter van de Brugse Kamer van Koophandel). Zij overleed op 15.10.1829. Ook vermelding van hun drie kinderen onder wie Pauline die kloosterzuster werd! Dochter Mathilde Roels huwde in 1849 met Charles de Schietere de Lophem (1827-1894). Het is meteen de “stamboom” van de bewoners van kasteel Veltem. Met dank aan Johan Duyck (Sint-Kruis) die me bijkomende informatie bezorgde. Zie ook : Marc Roose, Veltem, Arsbroek, jaarboek 37, 2020, p. 93-95.

21 Willy Dezutter, De loge “La Réunion des Amis du Nord” (1803-1831) in Brugge, in: Brugs Ommeland , 2010, 1, p. 39-51 voor een algemene situering. Dit basisartikel wordt met opzet niet vermeld in het boek Brugge voor Napoleon, Brugge, 2021 (p. 293-301) maar er wordt wel dankbaar gebruik van gemaakt zonder bronverwijzing.

22 De katholieke Gazette van de Provincie West-Vlaenderen publiceerde de zendbrief integraal. Zie: Gazette van de Provincie West-Vlaenderen en der Stad Brugge, nr.5, woensdag 10 January 1838. Over deze brief, afkomstig uit Archief Bisdom Brugge, zie: Een eeuw vrijmetselarij in onze gewesten 1740-1840, Brussel, 1983, p. 202, nr. 315.

Deze tekst verscheen in het tijdschrift Brugs Ommeland, 62, (2022), 3, p. 200-2006.

Jean Brunon Rudd (1792-1870), architect en vrijmetselaar

Jean Brunon Rudd (Brugge 13.12.1792 – Brugge 22.2.1870) was van 1830 tot aan zijn overlijden in 1870 de stadsarchitect van Brugge.  In die veertig jaar kon hij zijn stempel drukken op het Brugse stadsbeeld. Zijn favoriete stijl was het neoclassicisme (1).

Als één van zijn realisaties vernoemen we het concertgebouw in de Sint-Jacobsstraat (1830).  Naar aanleiding van de aanleg van de spoorweg (1838) ontwierp hij op ‘t Zand (toen Stationsplein)  een uniforme neoclassicistische gevelwand waarvan er slechts vier werden gerealiseerd o.m. het hoekhuis (nu hotel Singe d’Or) uit 1839.  Hij was ook belangrijk voor talrijke restauratieprojecten (2). Maar we blijven graag kritisch.  In 1847 deed hij een voorstel om de Spiegelrei tot aan de Koningsbrug te dempen om op die manier een groot rechthoekig plein te kunnen realiseren waarop dan een nieuwe Stadsschouwburg zou moeten verrijzen.  Gelukkig kwam er veel verzet en het plan werd niet uitgevoerd.  Ook de Blinde Ezelbrug werd in 1855 gebouwd naar zijn ontwerp. Na zijn overlijden (3) werd hij als stadsarchitect opgevolgd door Louis Delacenserie (1838-1909).

Vrijmetselaar

De vrijmetselaarsloge “La Réunion des Amis du Nord” (R.A.N.) kreeg op 23 mei 1803 haar constitutiebrief van het Grand Orient de France en bleef na de val van het Franse keizerrijk verder bestaan tijdens de Hollandse tijd (4).  Die overgang verliep volgens een vast stramien: de Franse militairen en ambtenaren vertrokken uit de loge en hun plaats werd ingenomen door ambtenaren die het nieuwe landsbestuur genegen waren.  Pas toen we zelf revolutie ontketenden, liep het fout.

Meer en meer leden namen ontslag omwille van de Belgische revolutie (septemberrevolutie 1830).  De laatste penningmeester Charles Doudan (1773-1861), een voormalig Achtbare Meester (voorzitter) die ook eigenaar was van het logegebouw aan de Steenhouwersdijk 13 (nu nr. 3), weet dat duidelijk te maken met zijn aantekeningen in het bewaard gebleven kasboek (5) waar hij regelmatig aanstipt: “Parté par suite de la Révolution” en soms ook met de toevoeging “sans avoir payé son arrière“.  Een achterstallige bijdrage proberen te innen om de werkplaats overeind te kunnen houden, was niet vanzelfsprekend.  Hij verwijst zelf naar de revolutie en dat is dan ook de voornaamste oorzaak dat de loge niet meer levensvatbaar was.  De revolutionair Constantin Rodenbach (1791-1846 ), had R.A.N. reeds verlaten begin 1827 om zich voor te bereiden op het verzet tegen de autoritaire koning Willem I.  Normaal gezien bestond die loge van 1803 tot 1831 maar voor de maanden januari en februari 1832 werd er wel nog huur betaald voor het logelokaal, zodat Charles Doudan de boekhouding definitief afsloot op 1 maart 1832.  De huur bedroeg 50 frank per maand.  De zittingen vonden plaats op de eerste en de derde dinsdag van de maand.

Op de Wikipedia-pagina over Rudd lezen we dat hij slechts korte tijd lid was van R.A.N. en hij alleen maar werd ingewijd in de leerlingengraad.  Dat eerste is juist, het tweede niet.  Zijn logecurriculum valt mooi af te lezen uit de verrichtingen in het kasboek (6).  In 1821 werd hij ingewijd in de leerlingengraad en bevorderd tot gezel en verheven tot meester.  Op het tableau (ledenlijst) van 1821 komt hij voor met de meestergraad en de functie van derde expert.  De expert (keurmeester) droeg zorg voor de goede uitvoering van de ritualen.  De eerste expert was de militair Etienne Scheltens (7), Adjudant-Majoor van de 6de Divisie Infanterie.  Twee kapiteins en twee luitenants van de 6de Divisie Infanterie waren eveneens lid met de graad van meester.  De tweede expert Felix Forret, conducteur bij Waterstaat (8) en derde expert (J.B. Rudd) waren zijn assistenten.  Zo’n adjunct-functie was typisch voor een jonge meester om vertrouwd te worden met de rituele aspecten.  Die ledenlijst werd opgesteld op 12 augustus 1821 (In feite diende dat te gebeuren op 24 juni, de Zomer Sint-Jan) en in gedrukte vorm verspreid in brochurevorm (afm. 20,5 x 13 cm., 12 p.). Het werd gedrukt “À Bruges, de l’imprimerie de la loge“.  Uit de boekhouding blijkt dat dit drukker Emanuel-Jacobus Terlinck (1778-1836) is, lid van R.A.N. sinds 1812.  Als beroep van Rudd staat aangegeven “Professeur d’Architecture“, maar op het handgeschreven exemplaar in ABB (afm. 46×35 cm, 1 p.) staat “architecte“.  Een stadsarchitect had geen hoog loon en ter compensatie liet het stadsbestuur zo iemand bijverdienen als leraar bouwkunde aan de stedelijke Academie (9).  Wel werd Rudd in 1825 leraar maar pas in 1830 stadsarchitect.

In 1821 was hij dus nog particulier architect.  Constantin Rodenbach was toen Achtbare Meester en Charles Doudan redenaar.  De 1ste opziener was Louis Debeaune, bewaarder van de depot van de Douane (in 1824 Achtbare Meester), de 2de opziener was Ulric Kummer, conducteur van Bruggen en Wegen.  De secretaris was Jacques van Zuylen van Nyevelt (1776-1852), de penningmeester François Van Loo.  De loge telde in 1821 48 leden en 5 ereleden. We mogen aannemen dat ongeveer de helft regelmatig aanwezig was. Ulric Kummer en Felix Forret waren collega’s bij “Waterstaat”. Toen Felix Forret in 1857 overleed in Brugge was de begrafenisplechtigheid in de Sint-Walburgakerk. Omdat hij ridder in de Leopoldsorde was, verzorgde een detachement van het 7de Linie-regiment de muziek in de kerk.  Hij was toen ingenieur eerste klas bij de administratie van Bruggen en Wegen (10).  Het lidgeld werd altijd per semester betaald en bedroeg de som van 12,70 frank (11).  Hij betaalde in 1821 voor het eerste en tweede semester gelijktijdig de som van 25,40 fr.  In feite is dat een achterstallige betaling.  Pas in juli 1822 kreeg hij de rekening voor de meesterverheffing (pour l’initiation au 3e grade), eveneens de som van 25,40 fr., die hij betaalde op 30 januari 1823.  Dat is een afwijkend bedrag gelijkgesteld aan het lidgeld voor twee semesters.  De officiële initiatiebedragen lagen in die tijd anders.  Normaal was dat voor de derde graad 45 frank en 6 frank voor het meesterdiploma.  Men kan hem een gunsttarief verleend hebben wegens gebrek aan financiële middelen.  We herkennen in ieder geval een patroon van betalingsmoeilijkheden.  Hij was toen dertig jaar en nog niet de gerenommeerde architect die hij later zou worden.  Hij was niet de zoon van een rijke grootgrondbezitter maar van een schrijnwerker-timmerman met Britse roots, die met een Brugs meisje huwde.  Pas in 1825 werd hij leraar aan de Brugse academie, dat hem een vaster inkomen bezorgde.  Hij bleef dat tot 1838.  In 1822 betaalde hij voor het eerste semester 12,70 frank en nogmaals voor het tweede semester.  In 1823 betaalde hij op 1 maart (de start van het nieuwe maçonnieke jaar) enkel nog voor één trimester de som van 6,35 frank.  Dat was een uitzondering omdat ieder lid meestal per semester betaalde.  Dat was een veeg teken en de penningmeester Charles Doudan kon alles afsluiten met de mededeling: “ce frère a donné sa démission”.

In die periode was Rudd gestart met een gigantisch opmetingsproject dat het nodige kapitaal vergde.  Heel die studie van plannen en doorsneden van Brugse monumenten bracht hij tot een goed einde met een eigen uitgave tussen 1824-1829 (12).  Wegens de revolutie kon hij die losbladige uitgave wel niet voltooien.  Hij deed er wellicht verstandig aan om zijn loopbaan prioritair te stellen boven een logecarrière.

Besluit

Jean Brunon Rudd werd wel degelijk meester-vrijmetselaar maar zijn maçonnieke carrière was van korte duur.  Hij ging “in de verstrooiing op eigen verzoek” maar liet geen schulden na.  Zijn status van vrijmetselaar moet men tot de juiste proporties weten te herleiden.  Sommige auteurs die te veel de nadruk leggen op het mystieke maken soms de fout dit te romantiseren (13).  Een vrijmetselaarsloge verschilt bedrijfseconomisch in niets van een profane vereniging uit de non-profit sector.  De financiële analyse van de jaarrekening staat altijd op één.  Alleen een voldoende aantal leden kan die kosten dragen en dan nog is steun van een mecenas altijd welkom.  Maar bij R.A.N. werd altijd alles  netjes betaald aan de broeders-leveranciers: kaarsen (William Chantrell), de huur van de piano (David Cunningham), enz.  De huisbewaarder Pierre Polsenaere (ook ingewijd in de eerste graad) kreeg voor het tweede semester van 1831 nog het bedrag van 37,72 frank terugbetaald.  Het initiatieke aspect raakt enkel de leden die er ontvankelijk voor zijn.  Toen in 1833 de eerste autonome Belgische obediëntie werd opgericht nl. het Grand Orient de Belgique/Grootoosten van België was R.A.N. daar niet meer bij hoewel ze daartoe nog wel werd uitgenodigd (14).  En Charles Doudan, sinds 1815 genaturaliseerde Fransman werd in 1831 genaturaliseerde Belg.  Eind 1837, begin 1838 werden nog vruchteloze pogingen ondernomen tot heroprichting van R.A.N. maar Charles Doudan had er schoon genoeg van (15).

Willy Dezutter

1 J. Van Cleven, Jean Brunon Rudd, in: Nationaal Biografisch Woordenboek, deel 12, Brussel, 1987, kol. 634-639; Thomas Coomans, lemma Rudd, Jean Brunon, in: Anne Van Loo (red), Repertorium van de architectuur in België van 1830 tot heden. Mercatorfonds, Antwerpen, 2003, p. 490 en https://nl.wikipedia.org/wiki/Jean-Brunon_Rudd

2 J. De Maeyer, Negentiende-eeuwse restauratiepraktijk en actuele monumentenzorg. Leuven,1999, p. 206-207.

3 J.B. Rudd bleef ongehuwd.  Zijn grafmonument bevindt zich in vak 32 van de Centrale begraafplaats (Steenbrugge). Dit monument, voorzien van een kruis, vertoont ook de attributen van zijn beroep: de passer, de winkelhaak en het schietlood omkranst met een laurier met onderaan het ereteken van Ridder in de Leopoldsorde.  Voor auteurs die graag schrijven over “het geheimzinnige” Brugge stof om te fantaseren over de vrijmetselarij.

4 Willy P. Dezutter, De loge “La Réunion des Amis du Nord” (1803-1831) in Brugge, in: Brugs Ommeland, 2010, 1, p. 39-51 en op www.willydezutter.be

5 Archief Bisdom Brugge (ABB), La Réunion des Amis du Nord. Table nominative des membres dont le compte sont compris au Présent Registre.

6 ABB, Table nominative des membres, 2ième partie, Comptes Courans.

7 Hij wordt soms verward met Adjudant-Majoor en later Belgisch kolonel Chrétien Henri Scheltens (Brussel 15.10.1787 (niet 1790/Wikipedia) – Brussel 31.1.1880). Die was ook vrijmetselaar en werd 92 jaar.  Carrière in Frans, Hollands (gewond in Waterloo) en Belgisch leger.  Eindigde in 1848 als plaatscommandant van Oostende.  Adjudant-Majoor Etienne Scheltens verliet het garnizoen Brugge in 1827. Hij werd gevolgd door kapitein Jean Stutzer; kapitein Joseph Morisse (ook Maurisse) gaf ontslag, luitenant Denis Delwart en luitenant Denis Bachnitzer (geaffilieerd lid) vertrokken eveneens wegens de verplaatsing van hun Divisie. Weer een serieuze aderlating voor R.A.N.

8 De Administratie van Bruggen en Wegen hing af van het Ministerie van Waterstaat. Vandaar de benaming “Conducteur du Waterstaat”.

9 Jeroen Cornilly, Stadsarchitecten in West-Vlaanderen. De impact van een ambtenaar op het stads- en dorpsbeeld, in: Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis te Brugge, 154 (2017), 2, p. 391. Voor J.B. Rudd ook p.397.

10 Gazette van Brugge 12.1.1857.

11 Gedurende het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden werd in het Zuiden pas in 1816 de gulden ingevoerd. De Franse frank bleef parallel wettig betaalmiddel. Bij R.A.N. werd de gulden nooit ingevoerd. Eén goudfrank is nu ongeveer 5 euro. Vijfentwintig frank zou dan overeenkomen met 125 euro. In feite zou men de vergelijking moeten maken met het dagloon van een arbeider in 1820-1825 rekening houdend met de koopkracht. Zie algemeen: Peter Scholliers, Geschiedenis van de ongelijkheid. Uitgeverij EPO, 2014. Een modale ongeschoolde arbeider verdiende 1 fr. per dag.

12 Jean Brunon Rudd, Collection de plans, coupes, élévations, voûtes, plafonds etc. et des principaux monuments d’architecture et de sculpture de la ville de Bruges, depuis le XIV° jusque ‘ au XVII° siècle, Bruges, 1824-1829. Zijn meetinstrumenten, bibliotheek, gravures, enz. werden op 17 en 18 mei 1870 geveild in het sterfhuis Ridderstraat 6, Brugge.

13 Joël Goffin, Le secret de Bruges-la Morte. (2011, herziene druk 2015). Hecht te veel waarde aan de mysteriën van de vrijmetselarij, ook voor J.B. Rudd, C. Rodenbach, e.a. die hij in dat boek behandeld.

14 ABB, brief van Groot-Redenaar Auguste de Wargny 1 februari 1833. Vrijmetselaarsfonds C 537. De stichtingsdatum van het G.O.B. is 13 januari 1833 maar de stichtingsplechtigheid ging door in de Tempel van “Les Amis Philanthropes” in Brussel op 23 februari 1833.

15 A. Van den Abeele, La Réunion des Amis du Nord à Bruges. Une résurrection manquée 1837-1838. Brugge, 1986.

Dit artikel verscheen in Biekorf 119 (2019), 1, p. 113-118.

Addendum

Jean Brunon als rederijker

Jean Brunon Rudd was tijdens de Hollandse tijd ook lid van de Brugse rederijkerskamer ““Rhetorica”.  Voor de geschiedenis van de rederijkerskamers die nog actief waren in de 19de eeuw verwijzen we naar de studie van Marc Carlier, De laatste Brugse Rederijkers.  Het Vlaams letterkundig leven in Brugge van het einde van het Ancien Régime tot na de Belgische onafhankelijkheid.  Uitgegeven door het Genootschap voor Geschiedenis van Brugge in de reeks Vlaamse Historische Studies, Uitgeverij Van de Wiele, Brugge, 2017, 215 pp. Hier p. 181.  Er was een groot aantal leden van La Réunion des Amis du Nord gelijktijdig lid van “Rhetorica”.  Het door M. Carlier als Joannes Felix Rotsaert de Hertaing geïdentificeerd lid van La Réunion des Amis du Nord (op.cit. p. 180) is onjuist.  Het betreft hier Jean Rotsaert, een grootgrondbezitter uit Brugge. De valkuil van de homoniemen.  De uit Brugge afkomstige drukker Thomas Vermeirsch “tevens lid van de Oostendse vrijmetselaarsloge” (M. Carlier, op.cit. p. 59) wordt voor het eerst vermeld bij de Oostendse loge Les Trois Niveaux in 1808.  Van 1819 tot 1826 was hij secretaris van deze loge.  Op 26.9.1826 gaf hij ontslag.  Op 30.1.1829 werd zowaar de Bruggeling Charles Doudan (1773-1861) kortstondig secretaris van Les Trois Niveaux.  Hij bleef dat tot 14.8.1830.

Willy Dezutter

Een onterechte wapenhandelaar

De bouwheer van het kasteel “Veltem” in Sint-Kruis was de reder, handelaar en grootgrondbezitter François-Xavier Bertram (1766-1826), beter bekend als Bertram-Boudeloot, afkomstig uit Nieuwpoort .  Hij bouwde begin 19de eeuw een mooi kasteel in Empirestijl (1) dat helaas in 1968 werd afgebroken om in 1970 plaats te maken voor Interbad.  Bertram was rijk geworden omdat hij als reder beschikte over een grote vissersvloot en in de Franse tijd licenties kreeg om over zee internationaal handel te drijven.

Hij werd ook ingewijd bij de Brugse loge “La Réunion des Amis du Nord” waar hij in 1813 Achtbare Meester was.  In 1825 betaalde hij nog zijn lidmaatschapsbijdrage.  In 1826 werd hij kerkelijk begraven op Sint-Kruis en een memorieplaat aan de zuidkant van de Kruisverheffingskerk herinnert daaraan.  We zullen hier zijn biografie niet schrijven – een goede aanzet is alvast gegeven in een recente publicatie van Marc Carlier (2) – maar enkel wijzen op de manier hoe hij afgeschilderd werd als een wapenhandelaar.

In 1990 verscheen er een artikel over de geschiedenis van Veltem waar de auteur M. Verbeke (3) François Bertram omtoverde tot een wapenhandelaar.  Het Franse woord “armateur” werd verkeerd vertaald en zo werd een reder een wapenhandelaar.  Die verkeerde vertaling werd door Otmar Delanote (4) overgenomen en zo verscheen onze wapenhandelaar op internet waar hij nooit meer zal verdwijnen.  Het onheil was geschied en vond ook zijn weg naar een wijd verspreide publicatie van de Stad Brugge uit 2011 (5).  Aan het beroep van wapenhandelaar kleeft nogal vlug de connotatie van illegale wapenhandel dus doen we er alles aan om dat bij Bertram weg te nemen. Zeker wanneer men zijn fortuin daar zou willen aan toeschrijven. Maar anderzijds was hij natuurlijk door een moderne bril bekeken ook niet brandschoon. Hij was opkoper van verbeurdverklaarde kerkelijke goederen (het zogenaamde “zwart goed”) en als Fransgezinde handelaar zou men hem nu een economische collaborateur noemen.

Onjuiste feiten die de geschiedenis hebben vervalst, zijn van alle tijden.  Ook nu spreekt men weer veel over “fake news”. We zwijgen dan nog over de Griekse vertaling van de Hebreeuwse bijbel waar men van een “jong meisje” een maagd maakt.  We weten allemaal wel wie uit die maagd geboren werd.

Willy Dezutter

1 Een foto in R. Duyck, Sint-Kruis.  Geschiedenis van de Brugse rand. Brugge, 1987.

2 Marc Carlier, De laatste Brugse rederijkers.  Brugge, 2017, p. 170-171.

3 Martin Verbeke, Bijdrage tot de geschiedenis van Veltem, in: Arsbroek, Kring Hervé Stalpaert, jaarboek 7, 1990, p. 11.

4 Otmar Delanote, De geheimen van Sint-Kruis ontsluierd via de oude buurtwegen.  Koninklijke Gidsenbond van Brugge, 2006, p. 57 en online users.skynet.be/fc 140012/pdf

5 Brigitte Beernaert en Patrick Cardinael, Brugge natuurlijk… Natuurgebieden, bossen en parken in de Brugse rand.  Stad Brugge, 2011, p. 87 bij bespreking Veltem.

 

De Portugese banneling Guido de Bandella (1796-1873)

Over de lotgevallen van Guido de Bandella werd een mooi portret geschetst door Eduard Trips in zijn bijdrage over de Portugese bannelingen die in 1829 in Brugge en Oostende arriveerden (1).

Zij hadden zich gekeerd tegen koning don Miguel (1802-1866), een conservatief en reactionair vorst die Portugal regeerde van 1828 tot 1834.  Hij trok de liberale grondwet in en herstelde het absolutisme.  Een burgeroorlog leidde tot zijn afzetting.  Het was de Franse burgerkoning Louis-Philippe die na de Julirevolutie van 1830 de strijd aanbond met het regime van don Miguel.  Er vertrokken zowaar ook twee contingenten vrijwilligers vanuit België, een soort vreemdelingenlegioen (2).  Maria II, die al eerder gesteund werd door de latere ballingen werd koningin van 1834-1853.  In 1834 werd de Hertog van Pamela (1781-1850) premier.  Hij was de leider geweest van de Portugese liberalen die in ballingschap verbleef in het Verenigd Koninkrijk (UK) waar hij de latere koningin donna Maria ontmoette.  De meeste bannelingen waren gevlucht naar Plymouth (Devon); Donna Maria, die ze op de troon wilden, verbleef in Londen.

Tijdens de opstand tegen koning Miguel was ruiterijkapitein Guido de Baldella (° Borgia, Spanje, 23 april 1796) in Lissabon.  Hij werd gewond, door de koningsgezinde troepen gevangen genomen, ter dood veroordeeld maar uiteindelijk levenslang verbannen (3).  Hij kwam terecht in het opvangcentrum voor Portugese bannelingen in Plymouth. Aldaar werd hij op 2 december 1828 in de St.Jansloge nr.98 van de United Grand Lodge ingewijd als leerling-vrijmetselaar.  Op 5 mei 1829 kwam hij samen met anderen aan in de haven van Oostende.  Hij bleef in Oostende maar nam wel contact op met de Brugse Portugese kolonie.  Het was Constantin Rodenbach (1791-1846) die in 1830, gesteund door het Brugse gemeentebestuur, de Brugse burgerwacht zou versterken met een contingent Portugese bannelingen.  Bij het uitbreken van de Belgische opstand tegen koning Willem I zou die versterking goed van pas komen.  Op 27 september 1830 verliet het Hollands garnizoen Brugge.  Guido de Baldella was voordien al afgereisd naar Brussel om daar zijn paspoort voor Frankrijk af te halen.  In Brussel meldde hij zich als vrijwilliger bij de opstandige patriotten en vanaf 21 september 1830 nam hij deel aan de krijgsverrichtingen tegen de Hollanders.  Daarbij wist hij zich te onderscheiden (4).  Door het nieuw bewind werd hij daarvoor beloond en werd met ingang van 5 mei 1832 (5) plaatscommandant van Hasselt wat hij zou blijven tot 1845.  Hij overleed op 13 juni 1873 in Kermt (oude spelling Kermpt), toen nog een straatdorp van Hasselt met zeshonderd inwoners.  We treffen de overlijdensdatum aan op het doodsprentje dat door E. Trips werd afgedrukt (6).  Hij bleef kennelijk ook ongehuwd.

Adellijke status ?

Op het doodsprentje wordt hij vermeldt als Guido De Baldella.  Zo hij al mocht afstammen van een buitenlandse adellijke familie heeft er geen adelerkenning plaatsgevonden.  Het valt te betwijfelen of hij daarvan zou hebben afgezien indien er ook maar een schijn van kans had bestaan om de juiste stamboom en bewijsvoering aan te dragen.  Hij is daarenboven pas laat genaturaliseerd tot Belg.  De Kamer van Volksvertegenwoordigers aanvaardde zijn naturalisatie op 1 maart 1845 (7).  Als geboortejaar geeft men 1796 in plaats van 1790. De naturalisatiecommissie had zijn werk grondig gedaan: hij ging er binnen als Guido de Baldella en kwam er buiten als Guido De Baldella (8).  Voor de rest verliep het probleemloos. Hij was immers na 1 augustus 1831 (wet van 27 september 1835) niet in militaire dienst geweest bij een land dat in oorlog was met België.  Het ging natuurlijk niet om de punten en komma’s.  De naturalisatiecommissie was onkundig van zijn vroegere aspiraties omdat hij dat verstandig achterwege liet.  We zagen reeds dat hij in Engeland op 2 december 1828 vrijmetselaar werd.  Op 11 februari 1829 vond de meesterverheffing plaats.  Daarna werd er een meesterdiploma afgeleverd, dat opgesteld was in het Latijn en in het Engels en waarop hij vermeld staat als Comte Guido Baldella Rospigliosi (9).  Zo’n diploma, in vier gevouwen, kan men ook gebruiken als maçonniek paspoort.  Dat heeft hij waarschijnlijk laten zien aan J.B. Lauwers-Ocket, de waterschout van Oostende (10) die hem bij aankomst in Oostende op 5 mei 1829 een verzekeringskaart uitreikte op naam van “Comte Guido Baldella Rospigliosi, capitaine de cavalerie” (11).  Jean-Baptiste Lauwers (° 1792) zal daar niet van opgekeken hebben, hij had immers een familielid , de grondeigenaar Leopold Ocket (Oostende 11.8.1791 – Oostende 4.7.1868) die lid was van de Oostendse loge “Les Trois Niveaux” (12).  J.B. Lauwers was gehuwd met Caroline Ocket (1795-1815) die heel jong stierf.  Uit respect voegde hij haar familienaam toe aan de zijne.  In zijn handtekening liet hij het volledig samensmelten. Maar het was ook een toevoeging waarmee men toegang kreeg tot machtige kringen.  De familie Ocket behoorde tot de rijkste families van Oostende. Het kiessysteem was gebaseerd op bezit (het cijnskiesrecht) en iedereen was familie van elkaar. Door die familiale huwelijkspolitiek kon een beperkte groep de verkiezingsuitslag bepalen en bepaalden zij uiteindelijk wie er burgemeester werd (13).  J.B. Lauwers had daar nooit kunnen introuwen ware het niet dat zijn vader Pieter Lauwers burgemeester van Torhout was.  Baldella kon zich nu zowel identificeren met zijn maçonniek diploma als met de verzekeringskaart en een zelfverzonnen graaf was geboren.

De naam Baldella en Baldelli kwam in de 18de eeuw veel voor in het groothertogdom Toscane, maar ook die van de adellijke familie Rospigliosi.  Deze laatste leverde pausen en kardinalen en dus staat het chique om die er bij je eigen naam aan toe te voegen.  Het hoofdkwartier van de Portugese ballingen bevond zich in Brugge en op 22 september 1829 ondertekenden vijftien van hen een moraliteitsattest waarin ze op erewoord verklaarden dat “Monsieur de Baldella” een achtenswaardig man was.  Eén van de ondertekenaars, die door E. Trips genoemd wordt, is kolonel Joseph Vasques Alvares da Cunha.  Die willen we even verder situeren en daaruit zal vlug blijken dat hij zeer goed geplaatst was om de “Comte Baldella” tot de juiste proporties te herleiden.  Joseph (José) Maria Vasques Alvares da Cunha, vierde graaf van Cunha werd op 23 december 1793 geboren in Lissabon en overleed 16 maart 1867.  Hij huwde op 16 januari 1814 met Maria Gertrudes Quintela, dochter van de baron van Quintela.  Ze kregen één dochter.  Zijn vrouw overleed op 8 september 1824. Hij trad voor de tweede maal in het huwelijk op 4 mei 1829 in Brugge met Joana Luisa Bush (14), dochter van Thomas Bush en Joana Luisa Uhrite. Hun zoon Guterre-Napoleon zou de 5de en laatste graaf van Cunha worden (15). Zijn bruid Joana (Jane) Bush (geb. Plymouth, 1810) had hij als Portugees balling leren kennen tijdens zijn verblijf in Plymouth. De graaf Da Cunha en Pair van Portugal en zijn vrouw woonden in Brugge in de Hoogstraat B 2 nr. 21. Hij trachtte dus zijn levensstijl te behouden.  In tegenstelling tot Guido de Baldella e.a. was hij niet ingewijd in de vrijmetselarij in Plymouth, maar behoorde hij al eerder tot een Portugese werkplaats van de “Rito Antigo e Primitivo Memphis Misraïm” (16). Hij was vrijmetselaar maar dat belette niet dat hij ook Ridder in de Orde van St.-Jan van Jeruzalem was.  In die tijd ging dat nog goed samen.  Net als sommige andere Portugese bannelingen die vrijmetselaar waren (ze waren met twaalf) ging hij als broeder-bezoeker naar de Brugse loge “La Réunion des Amis du Nord” (17) aan de Steenhouwersdijk.  Op voorstel van penningmeester Charles Doudan besloot men om een geldinzameling te houden om de Portugezen te steunen.  In 1826 had men al eens hetzelfde gedaan ten gunste van de Griekse onafhankelijkheidsstrijd (de Filhelleense beweging).  Op de omzendbrief kwamen veel positieve reacties van andere loges uit Noord en Zuid die in juni-augustus 1830 bedragen overmaakten (18). Naast La Réunion des Amis du Nord zelf waren dat nog 19 andere werkplaatsen, o.m. de loge “L’Union” uit Groningen !  In 1829 was ex-achtbare meester Charles Doudan sr. opgevolgd door Joseph-Jean Godfroid, ontvanger van het “Buytengewoon Zegel” (kantoor Oudenburg = Oude Burg, Brugge).  Godfroid zou de laatste achtbare meester zijn.  De Belgische revolutie werd slecht verteerd en in februari 1831 vond de vereffening plaats van deze loge door Charles Doudan (1773-1857), sinds 1819 eigenaar van het gebouw aan de Steenhouwersdijk 13 (nu 3).  Constantin Rodenbach (19) had begin 1827 al ontslag genomen om zich volledig te concentreren op de omwenteling die hij wilde bewerkstelligen.  Hij had de werkplaats “gedekt” (couvrir le temple).

Besluit

Guido de Baldella usurpeerde weliswaar de adellijke titel van Comte maar heeft daar nooit zwaar misbruik van gemaakt in de profane wereld en zeker niet toen hij geïntegreerd werd in het Belgisch leger.  Het onrechtmatig voeren van een blazoen of een titel is uiteraard ongeoorloofd.  Zich een adellijke status aanmeten is één zaak maar er ook nog eens een “kasteeleconomie” op kunnen nahouden is een andere (20).  Ook in de maçonnerie heeft hij zich niet op het pad begeven van het occulte zoals Allessandro Cagliostro, ook genoemd Allessandro, graaf van Cagliostro, gewoon geboren als Giuseppe Balsamo (Palermo 1743-1795).  Deze Italiaanse avonturier en charlatan werd in Londen ingewijd in de vrijmetselarij en eind 1777 vertrok hij naar Brussel waar hij een eigen loge oprichtte volgens een eigen ritus.  Uiteindelijk werd hij in Rome veroordeelt voor ketterij, magie en vrijmetselarij (21).  Guido de Baldella verwierf het staatsburgerschap.  Hij was ongetwijfeld al mentaal Belg na een normaal identiteitsproces.  Het buitenlander zijn in het België van de 19de eeuw leverde nauwelijks nadelen op zolang men maar niet subversief was (22).  De Belgische nationaliteit was tenslotte vereist om over politieke rechten te beschikken.  Politieke rechten die tot diep in de 19de eeuw ook nog ondergeschikt waren aan het bezit van een zeker vermogen (censuskiesrecht) (23).  Hij had dus geen redenen om als inwijkeling het lidmaatschap van de Belgische natie acuut na te streven.  Voormalige Franse officieren (er was een te kort aan beroepsofficieren) maar ook gevluchte Poolse opstandelingen (1831-1832), oplichters en avonturiers, iedereen was welkom in het Belgisch leger sinds het land zich op 4 okt. 1830 onafhankelijk had verklaard van de Noordelijke Nederlanden.  Deze smeltkroes wordt beschreven door prof. L. De Vos (23).  Wanneer een land over een krijgsmacht beschikt bestaat het werkelijk.  De krijgsmacht verzekerde het voortbestaan van de natie (25). Guido de Baldella beantwoordt aan de echte definitie van de balling: een migrant die in het gastland het regime van het thuisland bestrijdt.  Maar ook in de behandeling van die vrijheidsstrijders valt een evolutie te herkennen dat voor diverse groepen en periodes werd onderzocht door prof. Idesbald Goddeeris (26).  De Portugese ballingen die in 1829 in Brugge waren beland kregen als wapenbroeders van het jonge België nog veel waardering.  Op 1 januari 1831 kregen ze van de Belgische regering een steun van 20.000 gulden (27).  Daardoor was ook Guido de Baldella salonfähig geworden en kon hij integreren in het Belgisch leger en plaatscommandant worden in Hasselt.

WILLY DEZUTTER

1 Eduard Trips, Portugese bannelingen in Brugge en Oostende (1829), in: Biekorf, 94, (1994), p. 133-141.

2 J. Lorette, Les expéditions militaires belges au Portugal en 1832 et 1833. Brussel, 1951, p. 16-19.

3 E. Trips, op.cit. p. 135.

4 E. Trips, op.cit. p. 141.

5 Annuaire de l’état militaire de Belgique pour 1841. Brussel, 1841. Zijn collega in Brugge was Louis De Pachtere (sinds 26 december 1830). Beiden worden “major de place” genoemd.

6 E. Trips, op.cit. p. 140. Als geboortedatum staat er 1790 i.p.v. 1796. Borgia (Spanje) is Borja in  Aragón.

7 Annales Parlementaires 1844-45, p. 1713.

8 De waanzin van het Belgische onderscheid tussen kleine en grote d met een Kamer die voor het merendeel uit nobiljons bestond. Er is een verschil bij de spelling van achternamen tussen Nederland en België. Frans de Potter schreef daarover een interessant artikel: Schrijft Gij ook al uwen naam met een kleine d ?, in: Het Belfort, jg.6, 1891,p.132-138 (digitaal raadpleegbaar). Deze orthografie heeft veel te maken met “une satisfaction d’amour-propre ou de vanité”. Iedereen heeft het recht om zijn naam te schrijven zoals hij zelf wil !

9 E. Trips, op.cit. p. 135. E. Trips las, ook op de andere documenten, verkeerdelijk Rospigliodi. Hij toonde ons dit document. Het was niet in het bezit van de auteur zelf. Over E. Trips zie: Willy Dezutter, Eduard Trips. VWS-Cahiers, 153,1992 en W.P. Dezutter, In memoriam Eduard Trips (1921-1997), in: Brugs Ommeland, 1998, 3,p. 174.

10 J.B. Lauwers-Ocket, waterschout en commissaris van de havensectie. Almanach der Provincie West-Vlaenderen MDCCC.XXIX (1829), Te Brugge by J. Bogaert, p. 35. E. Trips schreef J.B. Lauwers Ocket maar zelf hield hij het op J.B. Lauwers-Ocket.

11 E. Trips, op.cit. met afb. op p. 134. Die kaarten waren voorgedrukt in het Nederlands met de tekst “Afgeleverd aan den Portugeeschen uitgewekenen”. Men was dus voorbereid op de komst van een groot aantal ballingen.

12 R.M. Vantomme, La Vie de la loge “Les Trois Niveaux” établie à l’ orient d’Ostende depuis 1784. Deel I, z.j. (1983), p. 178.

13 F.G.C. Beterams, The high society belgo-luxembourgeoise au début du gouvernement de Guillaume I roi des Pays-Bas (1814-1815), Wetteren, 1973, p. 476-477.

14 Bij E. Trips op.cit. p. 138 Jane Buch i.p.v. Bush.

15 Genealogia do 4° conde da Cunha. www.geneall.net

16 História da Maçonaria Portuguesa. www.maconariaportugal.com Dit soort hermetisch-esoterische maçonnerie bestond niet in Brugge. Bij La Réunion des Amis du Nord in Brugge beoefende men de Moderne Franse Ritus en die is niet spiritualistisch.

17 Willy P. Dezutter, De loge “La Réunion des Amis du Nord” (1803-1831) in Brugge, in: Brugs Ommeland, 2010, 1, p. 39-51.

18 Document met de respectievelijke namen van loges en hun gift. Archief Bisdom Brugge, Vrijmetselaarsfonds C 537.

19 C. Rodenbach, die op 23 nov. 1830 in het Nationaal Congres in Brussel de familie Oranje-Nassau zou afzweren, was uiteraard anti-orangist. Prof. Els Witte in haar boek Het Verloren Koninkrijk. Het harde verzet van de Belgische Orangisten tegen de revolutie 1828-1850. Amsterdam-Antwerpen, 2015 werpt dan ook een ander licht op de figuur Rodenbach dan A. Smits ( Scheuring in de Nederlanden, 1983, 2 dln.) die de anti-orangistische kant meer belichtte.

20 Het Belgisch Wetboek van Strafrecht art. 230 voorziet een geldboete in geval van onrechtmatig gebruik. Die boete valt altijd nog te verhogen met de opdeciemen.

21 Philippa Faulks en Robert L D Cooper, The Masonic Magician . The Life and Death of Count Cagliostro and His Egyptian Rite. London, Watkins, 2008.

22 F. Caestecker, In het kielzog van de Natie-Staat. De politiek van nationaliteitsverwerving,- toekenning en -verlies in België 1830-1909, in: Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, 1997, 3-4, p. 323-349.

23 F. Caestecker, op.cit. p. 329. Het censuskiesrecht bleef bestaan tot 1893 waarna het onder druk van de socialistische beweging werd vervangen door algemeen stemrecht voor mannen vanaf 25 jaar.

24 L. De Vos, De smeltkroes. De Belgische krijgsmacht als natievormende factor 1830-1914. Brussel, 1985.

25 E. Witte, De constructie van België, 1828-1847. Lannoo, Leuven, 2006, bespreekt alle fundamenten van het staatsbestel, p. 17 e.v. revolutie en natievorming. De opbouw van een natiestaat was een langdurig proces.

26 Idesbald Goddeeris, Van favoritisme naar legaliteit. De Belgische tolerantiedrempel voor politieke activiteiten van ballingen, 1830-1914, in: Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, 2013, p. 313-344.

27 Liesbeth Vandersteene, Met gemengde gevoelens. De houding tegenover politieke vluchtelingen vóór , tijdens en vlak na de Belgische revolutie. Portugese vluchtelingen in Brugge 1829-1834, in: J. Art & L. François, Docendo discimus. Liber Amicorum Romain Van Eenoo. Gent, 1999, deel II, p. 829-852, vooral p. 845 e.v.

Dit artikel verscheen in het tijdschrift Biekorf, West-Vlaams Archief voor geschiedenis, archeologie, taal-en volkskunde. Brugge, 116, (2016), 4, pp. 480-486.

Raphael Rodenbach (1861-1951), “Achtbare Meester” van de Brugse vrijmetselaarsloge La Flandre

De loge La Flandre (LF) werd op 4 juni 1881 (1) opgericht in Brugge.  De eerste jaren van haar bestaan zouden in het teken staan van de bijwijlen hevige kiesstrijd tussen liberalen en katholieken, zowel voor de gemeenteraad als het parlement.  De Belgische maçonnerie bekleedt nu eenmaal door het specifieke verloop van de geschiedenis een geheel andere positie dan men doorgaans van een cultureel genootschap zou verwachten.  Daarover is al genoeg geschreven (2).  De voorzitter van een loge wordt “Achtbare Meester” genoemd (3) en wordt omschreven als “de eerste onder zijns gelijken”.  Raphaël Rodenbach, een telg van de bekende Roeselaarse familie, bekleedde die functie in 1925-1927. Een veneralaat duurt normaal drie jaar en men wordt door zijn medebroeders verkozen. Dat geldt overigens voor alle functies binnen de Administratieve Commissie of het bestuur (4).

Raphael Rodenbach en zijn familie

Raphaël Constantin Jules Sylvain Rodenbach werd geboren in Brecht (provincie Antwerpen) op 28 januari 1861 als zoon van Felix Adolphe Alexandre Rodenbach (Roeselare 20.9.1827 – Sint-Michiels Brugge 20.11.1914) en Sidonie Eugenia Rodenbach (Roeselare 13.4.1830 – Asse 10.5.1868). Felix en Sidonie (ook Cidonie), dochter van Jacobus Alexander Rodenbach en Maria Marrant, waren op 21.1.1857 gehuwd in Roeselare (5). Uit dit huwelijk werden drie zonen geboren: Edgar (° Roeselare 1857), Raphaël (° Brecht 1861) en Alfred (° Asse 1863). Hun moeder stierf in 1868 in Asse op bijna 38-jarige leeftijd. Vader Felix zou hertrouwen met Marie-Hortense Fieremans (Asse 1845 – Genval 1931) en ze kregen nog een dochter Hélène (1876-1964).  Felix Rodenbach werd ontvanger van de registratie in Brussel en schreef verschillende boeken en bijdragen over hypotheekrecht, registratierechten, erfenisrechten e.d. (6).  Hij schreef ook een merkwaardig boek over de duivensport (7).  Felix was de broer van Julius Rodenbach (1824-1915) en de oom van de beroemd geworden Vlaams strijder, katholieke dichter en toneelschrijver Albrecht Rodenbach (1856-1880). Moeder Silvia Rodenbach-Delahouttre spoorde verschillende keren met haar zoon Albert (Albrecht) naar oom Felix in Elsene (Ixelles) waar hij boeken kon ontlenen (8).  Albrecht en Raphaël waren dus neven (9) maar sloegen elk een totaal verschillende richting in: Albrecht deed uiteindelijk aan blauwvoeterie (10) en Raphaël aan maçonnerie !  Albrecht stierf zeer jong; hij werd slechts 24 jaar, en heeft dus nooit weet gehad van die maçonnieke carrière.  Het “bien étonnés de se trouver ensemble” is dan ook niet van toepassing.  Wel liet hij zich bij leven ongunstig uit over die andere neef-dichter Georges Rodenbach (Doornik 1855 – Parijs 1898) die hij te “verfranst” vond (11). Raphaël Rodenbach had geen literaire ambities maar vond zijn weg als notaris in Anderlecht van 1919-1932. Hij huwde met Jeanne De Bloom (Koolkerke 1865 – Anderlecht 1939) (12).

Eppe Janssen De Bloom (1837-1870)

Jeanne Leontine Romani De Bloom (eigenlijk Jeannette) werd geboren op 3 juli 1865 in Koolkerke en overleed in Anderlecht op 21 maart 1939.  Zij was de dochter van Eppe (13) Janssen De Bloom, geboren te Westeraccumersiel (Duitsland) op 30 mei 1837.  Dat kleine havenplaatsje behoorde toen nog tot het Koninkrijk Hannover en zou in 1866 Pruisisch worden.  Nu is het onderdeel van de fusiegemeente Dornum (Oost-Friesland, deelstaat Nedersaksen) (14).  Zeekapitein Eppe Janssen De Bloom huwde met Mathilde – Justine De Cloedt (° Koolkerke 11 januari 1841), dochter van een scheepstimmerman. Het echtpaar De Bloom–De Cloedt woonde Fort Lapin 205. Op terugvaart van Portugal naar Bremerhaven zonk het koopvaardijschip van Eppe De Bloom, geladen met portowijn, nabij het eiland Wight (voor de zuidkust van Engeland) op 26 december 1870 in volle zee.  Mathilde De Cloedt bleef als weduwe achter met zes kinderen, vijf dochters en een zoon, onder wie Jeanne. Om in haar onderhoud te voorzien werd Mathilde de uitbater van de drank- en eetgelegenheid ‘’ ‘ t Overzet” dat gelegen was bij het station “Brugge-Bassin” waar Louis Hellemans (1833- 1894) (15) de stationschef was. Voorbij “Brugge- Bassin” (de handelskom) liep een zijspoor over de Warandebrug om zo de overzijde te bereiken van de Oostendse Vaart naar Blankenberge. De Warandebrug was toen niet toegankelijk voor voetgangers maar was uitsluitend een spoorwegbrug. Om op Fort Lapin (Koolkerke) te geraken moesten de voetgangers zich laten overzetten met de veerschuit van weduwe De Bloom (16).  Jeanne De Bloom overleed op 74-jarige leeftijd op 25.5.1917; zij bleef weduwe en woonde toen aan de Komvest (17). Eppe De Bloom (18) komt voor in het Bremer Seeleuteregister 1824- 1917 (Staatsarchiv, Bremen). I n Dornumersiel werd in 1977 de reddingsboot “Eppe De Bloom” te water gelaten (19).  Een eerbetoon aan deze zeeman -schipbreukeling met heel wat Brugse nazaten (20).

Vrijmetselaar

Raphaël Rodenbach werd in de Brugse loge La Flandre ingewijd op 11 december 1891.  De werkplaats telde toen 93 leden (21). Hij was secretaris in 1903-1906.  In 1903 liet hij aan het Grootoosten van België (GOB) weten dat LF 104 leden telde, bestaande uit 84 meesters, 6 gezellen en 14 leerlingen. Hij werd Achtbare Meester van zijn loge in 1925-1927 (22).  Louis Van Hollebeke (1877-1932) werd zijn secretaris (23).  Die was in 1905 ingewijd op een ogenblik dat hij zelf secretaris was.  Rodenbach werd opgevolgd als secretaris door Henri Dabsalmont (+1919), inspecteur bij de Spoorwegen. Raphael Rodenbach was op het ogenblik van zijn aanstelling als Achtbare Meester in Brugge in 1925 ook Tweede Grootopziener van het GOB, met hoofdzetel in Brussel (24).  Dat betekent dat hij toen samen met de Grootmeester Nationaal Charles Magnette (1863-1937) en de Eerste Grootopziener aan het roer stond van de obediëntie (Hoofdbestuur) (25).

31_Rodenbach

Een geschilderd portret (1928)

Tot vóór de Tweede Wereldoorlog bestond het gebruik om na het beëindigen van het mandaat van Achtbare Meester een portret in olieverf te vervaardigen.  Bekende voorbeelden in dit genre zijn de portretten van de hoofdman van de schuttersgilde, de burgemeestersportretten, staatslieden maar ook hospitaalvoogden (26).  Het portret van Raphael Rodenbach, vervaardigd in 1928, is het enige origineel exemplaar dat de oorlog overleefde. Bij de inval van de Duitsers in mei 1940 werden de loges wegens “volksvijandig” gesloten en vanaf 1.3.1943 werd het logebouw Beenhouwersstraat 2 in gebruik genomen door de collaborerende Duitsch-Vlaamsche Arbeidsgemeenschap of DeVlag. In 1940 verbrandde LF preventief haar archief (27) en tijdens de oorlogsjaren werd er in de lokalen een anti-maçonnieke tentoonstelling georganiseerd door de “Volksmacht” (8-22 febr. 1942) en werd de inboedel geplunderd. Uit een op 4.9.1945 opgemaakte inventaris (28) blijkt dat er in totaal negen olieverfschilderijen werden gestolen.  Die werden nooit teruggevonden.  Na de oorlog werd van enkele Achtbare Meesters het portret opnieuw geschilderd door de kunstschilder Armand Van Reck (Blankenberge 1901-Blankenberge 1981) die lid was van LF.  Zeer dikwijls was een kunstenaar lid van een werkplaats, zoals Frans Regoudt (1906-1977) bij de loge “Simon Stevin” in Oostende, die daar ook enkele portretten van Achtbare Meesters schilderde. Het maçonnieke portret in olieverf was niet veralgemeend maar er bleven wel verschillende representatieve voorbeelden bewaard (29). Het portret (olieverf op doek, afm. 83 x 63 cm) van Rodenbach is gedateerd 1928 en gesigneerd Liévin Baert (30) en heeft een barok gouden lijst, zonder maçonnieke motieven (afb. 1).  Hij was op dat ogenblik 67 jaar, heeft grijs hoofdhaar, snor en sik en draagt een gele kraagband met de “Vlammende Ster” met letter G in rood (31); met onderaan de winkelhaak, het juweel van de Achtbare Meester. Liévin Baert werd in 1898 geboren in Brugge en is overleden in Schaarbeek in 1990.  Hij was tekenleraar aan de gemeentelijke vakschool van Vilvoorde (1946-1948) en vanaf 1948 was hij als technicus verbonden aan de Vilvoordse Portaelsschool waar hij leraar werd van 1961-1976.  Liévin Baert, kunstschilder en tekenaar, werd lid van de “Cercle Artistique Portaels” en exposeerde voor het eerst in Gent en Vilvoorde in 1925.  Vanaf 1928 stelt hij elk jaar met de “Portaelskring” (32) in Vilvoorde tentoon.  Raphaël Rodenbach was van 3 juni 1919 tot 15 oktober 1932 notaris in Anderlecht op het adres Avenue Clemenceau 16, waar op 21.3.1939 zijn echtgenote Jeanne De Bloom zou overlijden.  Hij is in de twintigerjaren wellicht met Liévin Baert in het Brusselse in contact gekomen (33).  Het feit dat het schilderij bewaard bleef tot op heden en niet ten prooi viel aan de plundering in 1940-1945 valt misschien te verklaren door het feit dat hij het zelf tijdig in veiligheid bracht.  Na de oorlog had de vzw La Flandre nog een extra reden om het schilderij met de beste zorg te omringen. Raphael Rodenbach schonk immers in 1945 een bedrag van 100.000 frank in het kader van de wederopbouw.  Vergeten we niet dat hij toen zelf de voorzitter was van de vzw La Flandre, opgericht in 1924 met als eerste voorzitter de Brugse advocaat Albert Thooris (1860-1942) die dat zou blijven tot aan zijn overlijden (34).  Hij werd opgevolgd door Raphael Rodenbach die voorzitter bleef tot aan zijn overlijden in 1951. Hij was toen 90 jaar.

De gemengde loge 921 – Aurore (Droit Humain) te Brugge (1930)

Le Droit Humain (DH), Internationale Gemengde Vrijmetselaarsorde, werd in 1893 opgericht in Frankrijk om binnen de vrijmetselarij de gelijkheid tussen mannen en vrouwen te bevestigen.  In 1912 werd in België de eerste gemengde loge nr.45 “Egalité” in Brussel opgericht.  De oprichting vond plaats in de tempel van de Brusselse loge “Les Amis Philantropes” (GOB) ofschoon het GOB die nieuwe obediëntie niet erkende.  Enkele jaren nadien werden een zevental leden van LF lid van “Egalité” in Brussel.  De Brusselse advocaat Gaston Vandermeeren, die in 1926 Achtbare Meester werd van “Egalité” nam eind 1929 het initiatief om ook in West-Vlaanderen een DH-loge op te richten.  De eerste vergadering vond plaats ten huize van Oscar Meseure (Henri Serruyslaan 70, Oostende), lid van LF, wiens echtgenote reeds lid was van “Egalité” in Brussel.  Er werd op 26.1.1930 zowel een Driehoek (35) opgericht in Oostende als in Brugge.  Uiteindelijk gaf men de voorkeur aan Brugge.  Daar beschikte men immers sinds 1912, in de Beenhouwersstraat 2, over een mooie nieuwe tempel naar een ontwerp van de Brugse architect Ernest Callebout (1887-1952) (36).  De Oostendse broeders waren sinds 1910 aangesloten bij de Broederkring van LF en pas in 1932 zouden de kolommen van de Oostendse loge “Les Trois Niveaux” terug opgericht worden.  De nieuwe gemengde werkplaats “Aurore” (DH) zal op 2.2.1930 negen (37) leden inwijden.  De plechtigheid werd geleid door “Egalité”; de eerste Achtbare Meester van “Aurore” werd Edouard Everaerts, de secretaris Ernest Callebout.  Beiden hadden al het dubbellidmaatschap La Flandre-Egalité.  Na de inwijding vond die dag een eerste affiliatie plaats en dat was Raphaël Rodenbach, toen ex-Achtbare Meester van LF (38) en reeds lid van de Driehoek.  Een voormalig Grootofficier en Achtbare Meester die het GOB durfde te weerstaan, kunnen we zonder meer moedig en uitzonderlijk noemen en wijst er op dat hij de toegang tot de vrijmetselarij zag als een emancipatie voor de vrouw.  Het is duidelijk dat “Aurore” de volledige steun genoot van LF.  De Achtbare Meester van LF Albert Thooris was immers zelf aanwezig op die zitting en had bovendien als voorzitter van de vzw de toelating verleend om permanent te vergaderen in het logebouw Beenhouwersstraat 2.  Raphael Rodenbach was als Achtbare Meester opgevolgd door Louis Depière (1872-1962), een marineofficier uit Oostende.  Die bleef slechts twee jaar Achtbare Meester van LF in 1928-1929 omdat hij zijn tijd diende te besteden aan de voorbereiding van de heroprichting in Oostende waar hij in 1932 de eerste Achtbare Meester zou worden. Vandaar dat Albert Thooris voor de derde maal tot het ambt van Achtbare Meester geroepen werd, deze maal voor de periode 1930-1931 (39).

FC Brugge en het borstbeeld van Albert Dyserynck (1932)

Al van bij de stichting van de voetbalclub FC Brugge in 1891 genoot die vereniging de sympathie van LF.  In 1900 was de advocaat Raymond Seresia (1851-1903), stichtend lid van LF in 1881, één van de beschermende leden.  Iemand als Fernand Hanssens (1882-1962), lid van LF sinds 1919, was ook secretaris en voorzitter van FC Brugge en telde 63 jaar lidmaatschap.  Zijn schoonbroer Prosper De Cloedt (1878-1955) was mecenas van LF en FC Brugge. Een zeer geliefde voorzitter was Albert Dyserynck (1872-1931), algemeen agent van de Nederlandsche Gist- en Spiritusfabriek in Brugge.  Hij was bestuurslid sinds 1913 en werd eind 1918 voorzitter.  In 1919-1920 speelde FC Brugge kampioen en dat straalde natuurlijk ook op hem af.  Na het behalen van de landstitel verhuisde Club Brugge naar de “Klokke” waar voorzitter Dyserynck het complex in eigendom aan de vereniging had geschonken. Albert Dyserynck werd bij LF ingewijd op 19 juni 1923.  Hij bleef voorzitter van FC Brugge tot aan zijn tragisch overlijden op 9 februari 1931.  Op die dag slipte, door ijzel op de weg, zijn auto in Maldegem-Donk en vond hij de dood.  Op 12.2.1931 vond de burgerlijke begrafenis plaats; in de indrukwekkende rouwstoet werden 101 rouwkransen meegedragen. Vanaf 15.9.1931 sprak men niet meer over “De Klokke” maar werd het omgedoopt tot “Dyserynck Stadion” en dat tot 1975.  Om de betreurde voorzitter te eren werd op 14.2.1932 aan de hoofdingang een borstbeeld (afb. 2) onthuld van de hand van beeldhouwer Octave Rotsaert (1885-1964).  Om dat te kunnen realiseren was er een erecomité opgericht met als voorzitter Paul Noë (1876-1953), erelid van FC Brugge en lid van LF, en met als ondervoorzitter Raphaël Rodenbach (40).  Het was een uitgebreid en representatief comité dat over alle partijgrenzen heen naar resultaat streefde samen met het Uitvoerend Comité waarvan Fernand Hanssens de voorzitter was.

Andere activiteiten

In 1919 vestigt Philips België zich in Brussel.  Op 30.7.1924 wordt er een verkoopakte verleden ten overstaan van notaris Raphaël Rodenbach die “La Lampe Philips” SA moet toelaten om fors uit te breiden in de Anderlechtstraat.  In hetzelfde jaar 1924 was hij Achtbare Meester geworden van LF maar er moeten ook beroepsinkomsten gegenereerd worden.  Op 7.2.1931 verlijdt hij de akte voor de “Société Anonyme d’ameublement moderne” in Oostende (41).  Bij de volkstelling van 1930 waren er 35.082 West-Vlamingen in Brussel.  Ze verlieten om economische redenen hun geboortestreek om een beter bestaan op te bouwen in de hoofdstad.  Ze vestigden zich vooral in Anderlecht en Molenbeek.  In 1906 werd er in Brussel een “Bond der West-Vlamingen” opgericht die zou blijven bestaan tot in 2002.  Sinds 1911 verscheen ook het orgaan van de BWV: “De West-Vlaamse Bazuin”. Op 6 juni 1948 werd Raphaël Rodenbach (87 jaar) tot ouderdomsdeken benoemd van de BWV (42).  Dat is allemaal non-fictie.  De geheime laden moeten we nog ontdekken.  Maar mag de biograaf zich ook op het pad van de fictie begeven ?  Hij was 19 jaar toen zijn beroemde neef Albrecht overleed.  De familie Rodenbach uit Roeselare was kroostrijk en hecht en dus ligt het voor de hand dat hij de begrafenis bijwoonde in 1880. Was hij er dan ook bij toen in 1888 het praalgraf van Albrecht werd ingehuldigd ?  En zo kunnen we verder blijven fantaseren tot en met de Rodenbachfeesten in september 1919.

Zijn overlijden

Op 10 augustus 1951 overleed ere-notaris Raphael. Rodenbach in Assebroek.  Hij woonde Astridlaan 133.  De aangifte gebeurde door Léonce Van Haecke, griffier bij het Vredegerecht, acht en vijftig jaar oud, wonende te Assebroek en aanverwante neef van de overledene (43).  Léonce Van Haecke (Veurne 26.10.1892-Assebroek 21.4.1960) was vrijmetselaar en lid van LF en van het Willemsfonds Brugge (44).  Op 2.2.1930 was de echtgenote van Léonce Van Haecke ingewijd bij de loge “Aurore” (DH) in Brugge.  Raphael Rodenbach was op die ceremonie aanwezig.  Hij was weduwnaar en het huwelijk Rodenbach-De Bloom bleef kinderloos.  Ingevolge een eigenhandig geschreven testament van 28 januari 1949 legateerde hij een bedrag aan de “Vrienden van den Schamele Armen” (45), aan de loge LF en aan FC Brugge (46).  In 1945 had hij al eens 100.000 frank geschonken aan LF ter leniging van oorlogsschade (47).  LF had zwaar geleden onder de oorlog.  In 1940 bedroeg het ledental 90, in 1944 50 en in 1945 waren er terug 68 leden.  Zowel LF als FC Brugge steunden “De Schamele Arme” (Le Pauvre Honteux), een goed doel dat op discrete wijze financiële steun verschafte aan noodlijdenden.  Rodenbach was 30 jaar toen hij werd ingewijd, bleef 60 jaar actief lid en overleed op de leeftijd van 90 jaar. De vrijmetselarij uit 1951 verschilde in vele opzichten van die uit 1891.  Hij was mee geëvolueerd in maatschappelijk opzicht (toetreding tot gemengde vrijmetselarij) en vanaf 1946 werd bij LF ook het Nederlands gebruikt bij grote plechtigheden.  We zouden bijna vergeten dat hij twee wereldoorlogen meemaakte en dat waren beslist geen voetnoten in de geschiedenis.

De Rodenbachs en de vrijmetselarij

Er waren al eerder Rodenbachs lid van de vrijmetselarij. Ferdinand Grégoire Rodenbach (Roeselare 1783 – Ieper 1841), de grootvader van Albrecht Rodenbach, was van 1810-1818 lid van de loge L’Amitié in Kortrijk, net als zijn vroeg gestorven broer Raymond Joseph Rodenbach (Roeselare 1789 – Roeselare 1819) (48).  Beiden waren een broer van Constantin Rodenbach (Roeselare 1791 –  Athene 1846), geboren in Roeselare maar sinds 1819 geneesheer in Brugge.  Constantin zou in 1821 Achtbare Meester worden van de Brugse loge “La Réunion des Amis du Nord”. Deze loge was tijdens het Verenigd Koninkrijk regeringsgezind maar Constantin Rodenbach evolueerde van regeringsgezind naar patriottisch.  Begin 1827 nam dokter Constantin Rodenbach ontslag uit de loge en in 1830 stelde hij zich als anti-orangist aan het hoofd van de revolte in Brugge.  Hij werd lid van het Belgisch Nationaal Congres en volksvertegenwoordiger.  Hij stierf als ambassadeur van België in Griekenland.  Constantin was de oom van de dichter Albrecht Rodenbach en de grootvader van Georges Rodenbach, in 1892 de schrijver van “Bruges la morte”.  De Brugse vrijmetselarij uit de Franse en de Hollandse periode verschilde aanzienlijk van die na de Belgische Revolutie toen in 1833 het Grootoosten van België werd opgericht (49).  In december 1837 werd die door de Belgische bisschoppen veroordeeld.  Daardoor wijzigde de oriëntering van de Belgische maçonnerie die steeds meer evolueerde in de richting van het antiklerikalisme.  Of Raphaël Rodenbach nu wel of niet weet had van zijn illustere voorganger Constantin doet weinig ter zake.  Hij kan zich onmogelijk vergist hebben van strekking.  Op 4 juni 1881 werd de Brugse loge La Flandre opgericht en in het zittingsverslag staat letterlijk dat men “la superstition, l’ignorance et le fanatisme” wilde bestrijden.  Dat behoort niet tot het paradigma van de vrijmetselarij maar gezien het klerikaal overwicht op dat moment in de bisschopsstad Brugge verrast het niet.

Noten

1 Voor een algemeen overzicht zie: Jeffrey Tyssens en Dominiek Dendooven, (red.) De Heeren Broederkes van den Moortelbak. 250 jaar vrijmetselarij in West-Vlaanderen. Uitgeverij ASP, Brussel, 2015, p. 16-40.

2 Jimmy Koppen, De paradox van vrijmetselarij. Houtekiet, Antwerpen, 2014.

3 Vénérable Maître (VM) of Achtbare Meester (AM); ook wel Voorzittend Meester. La Flandre was Franstalig, in 1959 tweetalig en vanaf 1971 Nederlandstalig.

4 Règlement de la loge La Flandre à l’Orient de Bruges. Brussel, 1884, 46 p. Wij gebruiken in dit artikel, hier en verderop, geen maçonnieke schrijfstijl met de gebruikelijke afkortingen met drie puntjes en hanteren ook geen maçonnieke jaartelling.

5 Michiel De Bruyne, De Rodenbachs van Roeselare. Antwerpen-Roeselare, 1986, p. 242 en 246.

6 Felix Rodenbach, Practisch en Alphabetisch Handboek der Rechtsgeleerdheid in burgerlijke-, fiscale- notarieele (sic) en handelszaken . Brugge, The St. Catherine Press Ltd. 1909. Deze drukkerij-uitgeverij was toen gevestigd aan de Vaartweg bij de Catharinapoort. Van 1923-1927 was de schrijver Raymond Brulez (1895-1972) er corrector. Brulez werd ingewijd bij LF in 1936.

7 Felix Rodenbach, La Colombophile belge au point de vue scientifique et expérimental avec la solution motivée des diverses questions physiologiques qui se rapportent directement ou indirectement à la colombophilie. Imprimerie mécanique Léon Ackerman & Cie, Rue de l’Est, Roulers, 1894. Dit boek werd opgedragen aan zijn dochter Hélène. In 1896 verscheen een herziene en aangevulde druk.

8 Michiel De Bruyne, op.cit. p. 141.

9 Romain Van Landschoot, Albrecht Rodenbach-Biografie. Lannoo, Tielt, 2002, p. 10-12 stamboom.

10 Blauwvoeterie. De katholieke Vlaams-nationalistische studentenbeweging opgericht door Albrecht Rodenbach. Vergelijk het standbeeld (1909) van A. Rodenbach door Jules Lagae (1862-1931) in Roeselare.

11 Michiel De Bruyne, op.cit. p. 18.

12 Fortuné Koller, Annuaire des familles patriciennes de Belgique, Bredene, deel I, 1940, p. 68-69. Koolkerke is sinds 1.1.1971 een deelgemeente van Brugge.

13 Het patroniem Eppe is de Germ. bakernaam Eppo. www.naamkunde.net (F. Debrabandere).

14 www.findcity.de Dornum telde 4539 inw. in 2011 en Dornumersiel-Westeraccumersiel 422 inw.

15 Louis Hellemans (1833-1894) was lid van La Flandre. Zijn grafmonument, voorzien van passer en winkelhaak, bleef bewaard op het Centraal Kerkhof (Steenbrugge). Als lid van de Stedelijke Commissie voor Graftekens beijverden wij ons voor het behoud van dit en enkele andere graven in de “Geuzenhoek”.

16 Eduard Trips, ’t Overzet van weduwe Mathilde De Bloom, in: Brugge die Scone, 1994, 2, p. 16.

17 Stadsbode voor Brugge en omliggende. Officieel orgaan van het gemeentebestuur. (onder Duits toezicht), woensdag 31 okt. 1917-nr.20.

18 Eppe Janssen (= zoon van Jan) De Bloom kreeg samen met Mathilde De Cloedt vijf dochters en één zoon Eduard Jan De Bloom (° Koolkerke 28.10.1869) die huwde met Hortense, dochter van meubelmaker Frans Van Mullem uit Brugge, lid van de Breydelcommissie en stichter van het Vlaamsgezinde “De Klauwaerts”.

19 De reddingsboot “Eppe De Bloom” uit 1977, uit de vaart sinds 2006, staat nu opgesteld in het “Freilicht-Hafenmuseum” van Dornumersiel. Beschrijving en foto op www.einsatzfahrzeuge.org

20 E. Trips, op.cit. p. 16

21 Willy Dezutter, Het ledental van de Brugse vrijmetselaarsloge La Flandre voor de periode 1881-1918 ( Van de stichting tot het einde van de Eerste Wereldoorlog). Onuitgegeven studie.

22 In J. Tyssens en D. Dendooven (red), op.cit. p. 47 staat foutief 1925 tot 1928. Hij was AM in 1925, 1926 en 1927 en was bijgevolg ook niet de AM die Achiel Van Acker (1898-1975) inwijdde (ibidem p.47). A. Van Acker, toen al gemeenteraadslid (1926) en volksvertegenwoordiger voor de BWP (1927) werd bij LF opgenomen op 29.1.1929.

23 Willy Dezutter, Louis Van Hollebeke (1877-1932), secretaris van “Kunstgenegen” en secretaris van de Brugse vrijmetselaarsloge “La Flandre”, in: Brugs Ommeland, 2016, 2, p. 121-128.

24 La Truelle – Revue mensuelle publié sous les auspices du Grand Orient de Belgique, 3 mars 1926, p. 59.

25 Men kan nu geen Grootofficier meer zijn, gelijktijdig met het uitoefenen van de functie van AM. Statuten en Algemeen Reglement G.O.B. Brussel, 1977, titel II art. 4 en idem Statuten, Brussel, 2002, titel II, art. 19.

26 Catalogus Sint-Janshospitaal Brugge 1188/1976, Brugge, 1976, deel 2, p. 521 e.v.

27 Zowel LF als Aurore (DH) vernietigden in 1940 hun archief. Dit is de reden waarom het dikwijls onmogelijk is om een volledige “cursus honorum” te geven. Dit geldt ook in het geval van R. Rodenbach die ambtshalve na zijn veneralaat automatisch gewezen AM werd in 1928-1930. (In de UK “past master”, in Frankrijk “maître passé”) De ex-AM is een officiële functie binnen het bestuur.

28 Liste des objets volés par l’occupant. Asbl La Flandre, 2 rue des Bouchers, Bruges, 4.9.1945 o.a. “9 tableaux à l’ huile (portraits d’anciens présidents)”. Archief vzw La Flandre, Brugge.

29 Jacques Lust, Het maçonnieke portret, het portret van de vrijmetselaar, in: Jeffrey Tyssens, De Schatten van de Tempel. Het Belgisch Museum van de Vrijmetselarij. Brussel, 2006, p. 104-119. Na W.O. II schakelde men na zwart-wit over naar kleurenfotografie. Aangezien een mandaat slechts drie jaar duurt en men tegenwoordig verschillende loges telt in hetzelfde gebouw valt dit traditionele gebruik, dat stoelt op de burgerlijke mentaliteit van de 19de eeuw, nog moeilijk vol te houden. Er is gewoon geen plaats meer om die foto’s te exposeren; men maakt nu een archieffoto.

30 Het staat ook afgebeeld in J. Tyssens en D. Dendooven (red.), op.cit. p. 47 maar zonder opgave van de afmetingen en de bewaarplaats vzw La Flandre, Brugge.

31 Vóór W.O. II stond op de kraagbanden dit teken. Na de oorlog dienden wegens de oorlogsplundering de kraagbanden vervangen te worden en koos men voor een ander model en de kleur geel-zwart (de kleuren van Vlaanderen, vgl. La Flandre). Hierdoor keerde men terug naar de oorspronkelijke kleuren van bij de stichting. Zie: Règlement, 1884, officiële kleuren van LF “Noir et Jaune d’or”.

32 De “Portaelskring”, genoemd naar de kunstschilder Jan Portaels (Vilvoorde 1818-Schaarbeek 1895), werd gesticht in 1918 en hun Eerste Salon ging door in 1919. De Kring bestaat nog steeds. www.portaelskring.be

33 Als mecenas zal hij wellicht zelf het portret hebben besteld en betaald.

34 Albert Thooris (1860-1942) was volgens J. Tyssens en D. Dendooven (red.), op.cit. p. 23 voorzitter van 1924 tot 1945. In 1945 was hij al drie jaar overleden. R. Rodenbach volgde hem op in 1945-1951. Ibidem, p. 23.

35 Een “Driehoek” of “Triangle” is een loge in oprichting.

36 Ernest Callebout (1887-1952), architect-beeldhouwer, ingewijd bij LF op 27.10.1910, goedkeuring bouwvergunning tempel in neo-Egyptische stijl 13.10.1911, officieel ingehuldigd op 17.11.1912.

37 In J. Tyssens en D. Dendooven (red.), op.cit. is sprake van 7 vrouwelijke maçons. Het betreft wel degelijk 9 personen, 8 waren echtgenotes van broeders van LF en één vrouw was ongehuwd.

38 Histoire de la Fédération Belge du Droit Humain. Deel I, Brussel, 1984 (2de druk), p. 101-102.

39 Albert Thooris (1860-1942), advocaat, liberaal volksvertegenwoordiger 1904-1912. In LF was hij driemaal AM in 1907-1908, 1919-1921 en 1930-1931. In 1934 werd hij Ere-AM . Voorzitter vzw La Flandre 1924-1942.

40 Dries Vanysacker, Van FC Brugge tot Club Brugge KV (1891-2010), Brugge, 2010, p. 118-119.

41 Société Anonyme d’ameublement moderne, in: De Plate, jg.19, 1990,10,p. 276-278. Betreft import en export van hout voor bouwindustrie en een eigen meubelfabriek.

42 Mariet Calsius, Inventaris van het archief van de Bond der West-Vlamingen te Brussel (1906-1992). Archief en Museum voor het Vlaams leven te Brussel. Brussel, 2010.

43 Overlijdensakte nr. 80 (1951)van Raphaël Rodenbach. Burgerlijke Stand, Brugge. Met dank aan Jan D’hondt, Stadsarchief,Brugge. Zijn vader Felix Rodenbach overleed te St.Michiels, Steenbrugschen Steenweg 33 (nu Baron Ruzettelaan). Officieel gedomicilieerd in Elsene. Overlijdensakte nr. 90 (1914). Burgerlijke Stand, Brugge.

44 Lid Willemsfonds Brugge in 1936. www.erfgoedkringernestschepens.be

45 André Vanhoutryve, De Vrienden van de Schamelen Arme 1861-1984 of les Amis du Pauvre Honteux. Brugge, 1984, p. 115.

46 Dries Vanysacker, op.cit. p. 181

47 F.S. en F.S., La Flandre 5881-5981. Brugge, 1981, p. 49. Privé-uitgave 100 jarig bestaan LF.

48 Andries van den Abeele, De Kortrijkse vrijmetselaarsloge L’Amitié 1803-1833. Kortrijk, 1989, p. 117-118.

49 Willy P. Dezutter, De loge “La Réunion des Amis du Nord” (1803-1831) in Brugge, in: Brugs Ommeland, 2010, 1,p. 39-51.

 

 

 

 

Auguste Liebaert (1856 – 1927) op bezoek in de Brugse vrijmetselaarsloge La Flandre in 1882. Vrijmetselaarsloges in Brugge in de 19de eeuw (1803-1881).

Voorgeschiedenis

In de Franse en Hollandse Tijd (Verenigd Koninkrijk) was in Brugge de vrijmetselaarsloge “La Réunion des Amis du Nord” actief van 1803 tot 1831 (1).  De opheffing kwam er definitief in 1832. Op 4 oktober 1830 werd in ons land de onafhankelijkheid uitgeroepen en op 7 februari 1831 de Grondwet goedgekeurd.  Die loge sleepte zich dus moeizaam voort in het onafhankelijke België en dit verklaart waarom Brugge er niet bij was toen op 23 februari 1833 in Brussel het Grootoosten van België als obediëntie werd opgericht.  Men had nochtans op 1 februari 1833 een uitnodiging daartoe ontvangen.

Eind 1837, begin 1838 werden er vruchteloos pogingen ondernomen tot heroprichting van de kolommen (2).  Wel verkreeg in 1839 de loge “La Tolérance” in Brugge een constitutiebrief van het Grootoosten van België (Grand Orient de Belgique) maar ook deze werkplaats – die van start ging in 1840 – kwam niet echt van de grond.

De nieuwe Brugse loge “Les Vrais Amis Réunis” kreeg haar constitutiebrief op 11 juni 1846.  De eerste Voorzittend Meester François Van Loo (1786-1846) had op 21 maart 1846 nog de aanvraag ingediend, maar overleed op 23 april van dat jaar, nog voordat de loge echt van start kon gaan.  De secretaris was Jacques Magis, hoofdingenieur bij Bruggen en Wegen.  F. Van Loo, een voormalig penningmeester van “La Réunion des Amis du Nord” (waar hij ontslag nam op 1 april 1824) werd als Voorzittend Meester opgevolgd door Charles Lebrun (1804-1871), sedert 1845 gevestigd in Brugge waar hij tot 1868 het ambt van notaris uitoefende.  Deze loge staakte haar werkzaamheden in 1852, maar de overgebleven leden behielden wel hun status van vrijmetselaar en drie van hen zullen zelfs in 1881 nog opnieuw aantreden.  Zij werden nog als leden van een volwaardige werkplaats aangemerkt en niet “in slaap” zoals de loge “Le Réveil” uit Aalst, werkzaam 1858-1878, die twee afgevaardigden stuurde naar de oprichting van “La Flandre” in 1881.

De Brugse vrijmetselaars vonden aanvankelijk een onderkomen bij de loge “La Liberté” in Gent, gesticht in 1866 als een uitzwerming van hun moederloge “Le Septentrion”.  Vanaf 1867 bestond er bij “La Liberté” een Brugse broederkring (cercle fraternel) als “une loge aggrégée de Bruges” met als voorzitter Ferdinand D’hauw (+ 1891) die directeur was van de katoenspinnerij Dujardin (3).  Begin 1870 strandde dit initiatief echter al (4), maar men kon er natuurlijk wel gewoon lid blijven of worden.

Een gewijzigd klimaat

In december 1837 vond door de Belgische bisschoppen de publieke veroordeling plaats van de Belgische vrijmetselarij.  De herderlijke brief werd de eerste zondag van januari 1838 op alle preekstoelen van het land voorgelezen.  Volgens de bisschoppen waren de vrijmetselaars “onwaardig de heilige absolutie te ontvangen”.  De katholieke “Gazette van de Provincie West-Vlaenderen” publiceerde de zendbrief integraal.  De samenwerking tussen liberale en katholieke unionisten werd er zwaar door bemoeilijkt.  De bisschoppelijke oorlogsverklaring wijzigde de oriëntering van de Belgische maçonnerie die steeds meer evolueerde in de richting van het antiklerikalisme wat niet a priori anti-godsdienstigheid inhield (5).

Artikel 135 van de statuten van het Grootoosten, waarbij politieke en godsdienstige discussies ( “twistgesprekken”) in de loges verboden waren, werd in 1854 geschrapt.

De aanroeping van de Opperbouwmeester van het Heelal (A la Gloire du Grand Architecte de l’Univers) en het geloof in de onsterfelijkheid van de ziel werden vanaf 1872 niet meer verplicht gesteld.  In 1872 werd door het Grootoosten een nieuwe definitie gegeven over het begrip vrijmetselarij waarbij het adogmatische karakter sterk werd benadrukt: “Elle se fonde sur la liberté et la tolérance; elle ne formule ou n’invoque aucun dogme”.

De eerste schoolstrijd (1878-1884), de strijd tussen het rijksonderwijs en het katholiek onderwijs, kreeg zijn beslag.  Met de gemeenteraadsverkiezingen van 25 oktober 1881 in zicht leek het ogenblik gekomen om de liberale banden in een loge nauwer aan te halen.  Als liberaal kiesplatform is “La Flandre” in 1881 ontstaan in volle kiesstrijd en in volle schoolstrijd.  Toch heeft de maçonnieke mobilisering voor de verkiezingen niet mogen baten: de gemeenteraadsverkiezingen liepen op een nederlaag uit, idem de daarop volgende parlementsverkiezingen van 1884.

La Flandre

De eerste onderhandelingen voor de oprichting van “La Flandre” werden gestart op 7 december 1880; de aanvraag voor het verkrijgen van een constitutiebrief bij het Grootoosten gebeurde op 27 februari 1881.  De officiële installatie in Brugge was op 4 juni 1881.  De eerste Voorzittend Meester was Alfred Sarton (1845-1909), toen hoofdingenieur bij de Belgische Spoorwegen in Brugge (6), in april 1883 overgeplaatst naar Gent alwaar hij zich aansloot bij de loge “Le Septentrion”. In Brugge werd hij opgevolgd als Achtbare Meester door de Brugse advocaat Alphonse Meynne (1839-1915), een stichtend lid maar afkomstig van de loge “Les Vrais Amis de l’Union et du Progrès” in Brussel. Onder de stichtende leden, in totaal 32, bevindt zich ook Louis Seresia (Brussel 1814 – Brugge 1904), toen al gepensioneerd als conducteur van Bruggen en Wegen.  Het is interessant om te vermelden dat hij genoteerd staat als lid van de Brugse loge “Les Vrais Amis Réunis” wat er op wijst dat hij daar ingewijd werd en niet bij “Le Septentrion” in Gent zoals zijn derde zoon Raymond Seresia (1851-1903), net als zijn vader eveneens aanwezig als stichtend lid op 4 juni 1881. Net als Alphonse Meynne zal ook hij nog Achtbare Meester worden van “La Flandre”. Sinds 1875 was hij advocaat aan de balie van Brugge (7).

Auguste Liebaert op bezoek

Op de zitting van “La Flandre” van 6 januari 1882, dus zeven maanden na de start van de werkplaats, tekenden 24 broeders present op de aanwezigheidslijst (8).  Daarbij valt de naam op van Auguste Liebaert met achter zijn naam de door hem zelf geschreven mededeling “St. John’s Lodge no. 3, Quebec, Canada”.  In 1994 ontmoette ik in Brugge een vrijmetselaar uit Montréal (Canada) die ik vroeg om me te helpen bij de identificatie van die Vlaamse naam.  Op 22 augustus 1994 kreeg ik inderdaad het antwoord dat het Auguste L.F.M. Liebaert betrof (9).  Dank zij al die voorletters van de voornamen konden we onze schrik voor homoniemen opbergen.  Het betreft inderdaad Auguste Louis François Marie Liebaert, geboren te Oostende op 3 oktober 1856 en overleden te Gent op 25 juli 1927.

Auguste Liebaert werd op de leeftijd van 23 jaar (10) ingewijd in de St. John’s Lodge no. 3 in Quebec (Canada) op 11 februari 1880 en bevorderd tot gezel op 10 maart 1880.  Hij gaf echter ontslag op 18 juni 1880 (11).  Wellicht keerde hij dat jaar terug naar België.  Auguste Liebaert verbleef in Canada als consulair agent van 1876-1880 en woonde in Neufchâtel, een stadskwartier van Quebec.  Hij werd dus ingewijd in een Engelstalige loge.  De St. John’s Lodge ontving immers in 1788 haar charter van de Grand Lodge of England en ontving in 1877 haar rangnummer 3.  In 2010 telde de Grande Loge du Quebec een honderdtal loges waarvan er slechts 12 uitsluitend in het Frans arbeiden, andere werden tweetalig, maar de meerderheid gebruikt het Engels niettegenstaande 50 % van de leden Franstalig is.  Hij werd dus ingewijd volgens de “Rite émulation”, een rituaal dat spiritueler is dan de meer humanistische “Rite Moderne Français” zoals beoefend bij “La Flandre”. Hoewel hij de derde graad (Meester) niet had ontvangen in Quebec was hij als broeder-bezoeker (frère visiteur) welkom in Brugge.  Er was kennelijk nog geen probleem rond de wederzijdse bezoeken.  Toch werd hij klaarblijkelijk nooit geaffilieerd bij “La Flandre” en aangezien er op dat moment nog geen loge bestond in Oostende kon hij ook daar niet terecht.  Pas op 30 januari 1910 werd er een “Cercle Fraternel” opgericht in Oostende.  Niettemin vond Auguste Liebaert, de toekomstige burgemeester van Oostende, gelijkgestemden in “La Flandre” (12).  Eén van de prominente stichters van “La Flandre” was de schrijver en flamingant Julius Sabbe (Gent 14.2.1846 -Brugge 3.7.1910).  De Gentenaar Julius Sabbe was in 1869 op 23-jarige leeftijd aangesteld als leraar Nederlands aan het Koninklijk Atheneum van Brugge (13).  Op 21 januari 1872 werd de Brugse Willemsfondsafdeling opgericht (14).  Karel Versnaeyen (1836-1910) werd de voorzitter en Julius Sabbe secretaris-penningmeester. Karel Versnaeyen werd als letterkundige al vroeg omschreven als behorend tot het “jeune légion de libres penseurs” (15) en was ambtenaar bij het provinciaal bestuur van West-Vlaanderen (16).  Hij was eveneens lid van “La Liberté” in Gent maar kwam niet over naar “La Flandre”.  Ook Leo Schoofs, de leraar Engels van het Koninklijk Atheneum van Brugge (17), werd bestuurslid van het pas opgerichte Willemsfonds.

Hij was al evenzeer lid van “La Liberté” en stichtend lid van “La Flandre”. Het mag ook geen verbazing wekken dat Ferdinand D’hauw toetrad tot het voorlopig Willemsfondsbestuur.  Julius Sabbe verdiende eerst zijn sporen bij het Willemsfonds alvorens ingewijd te worden bij “La Liberté” in 1879.  Hij werd er meester op 10 maart 1881 en zijn meesterdiploma, dat bewaard bleef  (18), draagt ook de handtekening van Ferdinand D’hauw die wellicht zijn maçonnieke peter was.  De hoedanigheid van de meestergraad was nodig om als “membre fondateur” te kunnen optreden dus voor Brugge (4 juni 1881) kwam dat juist op tijd.

In Oostende werd het Willemsfonds officieel opgericht op 26 december 1880.  Auguste Liebaert wordt er onmiddellijk lid.  In 1881 ging men direct van start met vier voordrachten.  De eerste spreker op 9 januari 1881 is Julius Sabbe die handelt over “Reinaert de Vos” en de tweede op 6 februari 1881 is Auguste Liebaert uit Oostende met een voordracht over “Canada” (19).  Ook hier zien we weer de nauwe band tussen Willemsfondspioniers en logepioniers.  Die sociabiliteit zal zich later verbreden naar liberalen èn socialisten na het ontstaan van de Belgische Werkliedenpartij in 1885. Verschillende van hun socialistische voormannen werden later vrijmetselaar (20).  Maar we kunnen met grote stelligheid beweren dat de stichtende leden van “La Flandre” allemaal liberalen waren, maar het maakte natuurlijk wel een verschil of men tot de “Association libérale” behoorde, zoals de conservatief Alphonse Meynne, of tot de Liberale Vlaamsche Bond, waar Julius Sabbe en Raymond Seresia de spilfiguren waren.  Conservatieve liberalen, gematigde liberalen en Vlaamsgezinde liberalen konden elkaar in logeverband, “The center of the union”, in alle harmonie ontmoeten met elk hun eigen standpunten.

Op 25 juni 1892 huwde Auguste Liebaert, zoon van Charles Liebaert (+ Antwerpen 6.1.1862) in Oostende met Louise Thoma (° 2.10.1868).  Zij was de dochter van Léon Thoma (1843-1914),  liberaal gemeenteraadslid in Oostende van 1882-1895.  Auguste Liebaert was op dat moment schepen van zijn stad (21).  Léon Thoma was lid van de loge “La Flandre” in Brugge (22).  Wij hebben geen sporen teruggevonden van gezamenlijke logebezoeken van schoonvader en schoonzoon.  Er bestonden in de loges veel familieverbanden (vgl. vader en zoon Seresia als stichters van één en dezelfde loge; de vader die 90 jaar oud werd zal de zoon overleven !).  Dat had natuurlijk met de beperkte mogelijkheden tot rekrutering te maken voor wat op de eerste plaats toch nog altijd een initiatiek genootschap was, maar die daarnaast in de bisschopsstad Brugge “la superstition, l’ignorance et le fanatisme” wilde bestrijden.  Zo staat dat te lezen in het zittingsverslag van 4 juni 1881.  Die intentieverklaring was niet onterecht want in Brugge bestond een fanatieke anti-maçonnieke onderstroom.

Politieke loopbaan en W.O. I

De handelaar en zakenman Auguste Liebaert was gemeenteraadslid in Oostende, schepen en burgemeester, provincieraadslid en lid van de Bestendige Deputatie (23).  Hij was liberaal burgemeester van 1912 tot 1919 en droeg dus zware verantwoordelijkheid tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914-1918).  Op 14 oktober 1914 riep hij de Oostendse bevolking op om geen weerstand te bieden.  Een dag later, op 15 oktober, marcheerden de Duitsers de stad binnen vanuit Snaaskerke over de Kalsijdebrug.  Burgemeester Liebaert onderhandelde met generaal Hans von Beseler (24).  De Duitsers hadden in Leuven, Aarschot, Tienen en voordien in Luik en in Wallonië dorpen afgebrand en inwoners vermoord waardoor ze een slechte reputatie genoten.  Oostende kwam nagenoeg ongeschonden uit de oorlog net omdat de burgemeester opriep om geen verzet te bieden.  Er werd over hem getuigd dat hij de oorlogsperiode doorkwam “met veel zelfopoffering en toewijding”.  Dat neemt niet weg dat hij er schoon genoeg van had en zijn ontslag indiende, dat bij koninklijk besluit van 21 juni 1919 werd aanvaard.  Hij was toen 63 jaar.  Hij overleed acht jaar later in Gent op 25 juli 1927 waar hij zonder pracht en praal werd begraven in intieme familiekring (26).

In de dood zijn scepters en truwelen gelijk.

Willy Dezutter

Noten

  1. Willy P. Dezutter, De loge “La Réunion des Amis du Nord (1803-1831) in Brugge”, in: Brugs Ommeland,2010, 1, pp. 39-51.
  2. A. Van den Abeele, “La Réunion des Amis du Nord” à Bruges. Une résurrection manquée 1837-1838, Brugge 1986 en W.P. Dezutter en E.J. Trips, Van blauwververij tot logegebouw, in: Brugs Ommeland, 1994, 2, vooral pp.78-81.
  3. Die katoenfabriek (Nijverheidsstraat, Assebroek-Brugge) werd tussen 1847-1877 opgericht door de bankier Félix Dujardin. Zie: J. D’hondt, De iconografie van de katoenspinnerij Dujardin (1848-1878), in: Brugs Ommeland,1998, pp.262-275.  Toen in 1874 de bank Dujardin failliet ging had dat een enorme weerslag op de Brugse economie.  Ferdinand D’hauw kwam niet over naar “La Flandre”; hij bleef secretaris van “La Liberté”.
  4. Met dank aan prof. dr. J.Tyssens (VUB) voor deze mededeling. Zie voor een algemeen overzicht: J. Tyssens, R.L. La Liberté Or. de Gand 5866-5991 (Gent, 1991), pp. 14-137.
  5. Jules Boyaval (1814-1879), van 1854 tot 1876 de liberale burgemeester van Brugge, was voor scheiding van kerk en staat maar bleef praktiserend katholiek.  Zie: K.Rotsaert, Apologie van senator Jules Boyaval (1814-1879), in: Biekorf,86 (1986)4, pp. 358-370.
  6. W.P. Dezutter en E.J. Trips, a.w. 1994, p.68. Hij was de vader van de bekende hoogleraar wetenschapsgeschiedenis aan Harvard University Georges Sarton (Gent 1884 – Boston 1956) en de grootvader van de Amerikaanse schrijfster May Eleanor Sarton (Gent 1912 – York/Maine 1995).  We stonden met haar in correspondentie; haar vader Georges werd nog ingewijd bij “Le Septentrion” in Gent.  “Le Septentrion”, gesticht in 1811, bleef na 1830 een orangistische loge en ging pas in 1883 over naar het Grootoosten van België (behoort sinds 1959 tot de Grootloge van België).
  7. Zie voor A. Meynne en R. Seresia het voortreffelijke werk van Andries Van den Abeele, De balie van Brugge. Geschiedenis van de Orde van Advocaten in het gerechtelijk arrondissement Brugge (1810-1950), Brugge,2009, p.192 en 208.  Zijn oudste broer Alfred Seresia (1843-1901), advocaat en hoogleraar aan de Rijksuniversiteit Gent, was lid van “Le Septentrion”, later bij “La Liberté”.  Hij was in tegenstelling tot zijn broer Raymond een anti-flamingant.
  8. Particuliere verzameling, Brugge.  We beschikken niet over het verslag van de zitting.  Het betreft de “Liste de présence” van de 6de dag van de 11de maand 5881 (profane stijl 6 januari 1882).  Auguste Liebaert kwam ook nog op bezoek op 13, 20 en 27 januari 1882.  Daarna vonden we geen vermeldingen meer.  De maand januari 1882 was kennelijk zijn kennismakingsmaand.  La Flandre vergaderde toen nog elke zaterdag van de maand.  De eerste leerling bij “La Flandre” werd ingewijd op 1 juli 1881.  Dat was Désiré-Joseph De Meyer (1833-1926) die een zeer uitgebreide kunstcollectie bezat.  Deze dokter was voorzitter van de Société Archéologique de Bruges en medestichter van het Gruuthusemuseum.  Zijn handtekening staat op de aanwezigheidslijst van 6.1.1882.
  9. Brief van Marcel de la Place , Montréal, Canada d.d. 22 augustus 1994.
  10. In de 19de eeuw werd er op veel jongere leeftijd ingewijd dan tegenwoordig.  Men was soms nog universiteitsstudent.  De minimum leeftijd was 21 jaar, 18 jaar voor de zoon van een vrijmetselaar.  De “lowton”, het kind van een vrijmetselaar, betaalde slechts de helft van de lidmaatschapsbijdrage.  Felix Saeys uit Brugge was nog student geneeskunde toen hij geïnitieerd werd bij “La Liberté” op 29.3.1866.  Dokter Felix Saeys werd stichtend lid van “La Flandre” in 1881. Toen Maurits Sabbe (1873-1938), zoon van Julius Sabbe, in 1903 ingewijd werd bij “La Liberté” in Gent kreeg hij als “louveteau” een korting op de lidmaatschapsbijdrage.
  11. Brief 22.8.1994 met de gegevens van de Grande Loge du Quebec . In de 19de eeuw was het niet ongebruikelijk om de drie inwijdingen van leerling, gezel en meester in een korte tijd te ontvangen.  Nu wordt men doorgaans bevorderd tot gezel één jaar na de inwijding en na opnieuw één jaar verheven tot meester, na het opleveren van een meesterbouwstuk. Die criteria voor loonsverhoging kunnen echter verschillen per werkplaats.
  12. De loges in Vlaanderen behielden hun oude Franse benaming om historische redenen ook toen het Nederlands de voertaal werd. “La Flandre” heeft nr. 17 op het tableau van het Grootoosten van België.
  13. Eduard Trips, Julius Sabbe als leraar, in: E. Schepens en L. Pareyn (red.), Julius Sabbe en de herleving van Brugge, Publicaties Liberaal Archief, Gent, 1996, pp. 145-162.
  14. Bart D’hondt, Julius Sabbe en het Willemsfonds, in E. Schepens en L. Pareyn, a.w. pp. 67-90 en Bart D’hondt, Geschiedenis van het Brugse Willemsfonds (1872-2000) in: Juul Hannes (red.), De charme van de rede. Huldeboek Albert Claes. Uitgegeven door de Julius Sabbe Studiekring Brugge en Liberaal Archief, Gent, 2004, pp. 163-218 vooral pp. 164-165.
  15. Revue trimestrielle, vol. 28, Bruxelles, oktober 1860, p. 365.
  16. Voor het lemma K. Versnaeyen, zie: Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Tielt,1998, deel 3, p. 3285 maar met geen enkele verwijzing naar het Willemsfonds.
  17. Eduard Trips, Mijlpalen uit de geschiedenis van het Koninklijk Atheneum Brugge. Brugge, 1987, p. 25.
  18. Particuliere verzameling, Brugge. Een standaardmodel, perkament, 39,5 x 33 cm, Lith. Haas à Liège. De steendrukkerij en “Papeterie de luxe” van L. Haas was gevestigd Rue de l’Université 12 in Luik.  Zij drukten in die periode de meesterdiploma’s voor het Grootoosten van België. In de maçonnieke jaartelling wordt er 4000 jaar bijgeteld (1881 = 5881); daarenboven begint het jaar op 1 maart.
  19. Verslag van het Bestuur der Afdeeling Oostende ( december 1880 – juli 1881) Zie: erfgoedkring-ernestschepens.be/oostende/wf-oostende-historiek. Ten onrechte wordt door de samenstellers van de website A.Liebaert daar vermeld als “secretaris van de Godshuizen”; dat was J.B. Liebaert eveneens lid van het WF-Oostende in 1881.  Voor de algemene rol van het Willemsfonds verwijzen we naar Harry Van Veldhoven en Jeffrey Tyssens, Vlaamsch van taal, van kunst en zin. 150 jaar Willemsfonds (1851-2001), Gent, Liberaal Archief, 2001, 256 pp.
  20. Els Witte, La Franc-maçonnerie face au mouvement flamand du XIX siècle. In: Hervé Hasquin (red.), Visages de la franc-maçonnerie belge au XX siècle. Editions de l’ Université de Bruxelles, Brussel, 1983, pp. 245-255.
  21. oostende.be /archief/Oostendse biografieën samengesteld door Claudia Vermaut, stadsarchivaris van Oostende.
  22. Idem oostende.be  Op de foto van Léon Thoma getrokken op zijn sterfbed ligt hij opgebaard met een rozenkrans tussen de vroom gevouwen handen. Het kunnen dus bij “La Flandre” niet allemaal baarlijke duivels geweest zijn !  Verschillende foto’s van Auguste Liebaert op www.beeldbank-oostende.be samengesteld door Claudia Vermaut.
  23. Luc Schepens, De Provincieraad van West-Vlaanderen 1836-1921. Lannoo, Tielt-Amsterdam, 1976, p. 525.
  24. De Duitse generaal Hans von Beseler (1850-1921), die Antwerpen op 10 okt. 1914 innam, had gehoopt om de Belgische koning gevangen te nemen.  Die is echter in Oostende, de nieuwe hoofdstad van België, waar hij onderhandelt met Franse en Britse generaals.  Koning Albert I was via Eeklo en Brugge naar Oostende gereisd.
  25. oostende1418.be en Misjoe Verleyen enz.  Zie: Sophie De Schaepdrijver, De Groote Oorlog. Het Koninkrijk België tijdens de Eerste Wereldoorlog. Antwerpen, 2013, p. 77. Er werden in augustus-september 1914 bij de inval van het Duitse leger onder de bevolking 5500 mensen omgebracht. In die beginmaanden waren er ook nog eens 4000 gesneuvelde of gewonde soldaten. De voortzetting van de oorlog in de loopgraven zorgde nog eens voor duizenden gesneuvelde Belgische militairen. Ibidem, p.98.
  26. R. Jansoone, Oostende en de zeevisserij tijdens de Eerste Wereldoorlog (18 en slot), in: De Plate. Tijdschrift van de Koninklijke Heem- en Geschiedkundige Kring-Oostende, jg.35, april 2006, 4, p. 128.

Joseph Meert de Domburg (Brugge 1782 – New York 1848)

Op de algemene ledenlijst “Tableau Général” (opgesteld in 1818 of 1819) van de Brugse vrijmetselaarsloge La Réunion des Amis du Nord (1803-1831) treffen we de naam aan van Joseph Michel Meert de Domburg als membre né.  Dat betekent dat hij in die loge werd ingewijd.  Verdere gegevens ontbreken, o.a. plaats en jaar van geboorte en zijn beroep. (Voor een algemene inleiding zie: Willy P. Dezutter, De loge “La Réunion des Amis du Nord” (1803-1831) in Brugge, in: Brugs Ommeland, 2010, p. 39-51).  

Joseph Meert emigreerde naar Amerika.  Op www.gravesfa.org vernemen we dat hij rond 1782 geboren werd in Brugge en op 20 december 1825 huwde met Sarah Anne Graves in New York City als Joseph Michael de Domburg Meert.  Hij was toen 43 jaar en zijn bruid 20 jaar.  Sarah werd geboren op 14 februari 1805 in New York City en stierf daar op 11 feburari 1832, slechts 27 jaar oud, aan de gevolgen van tuberculose.  

Ze kregen twee kinderen, John Graves Meert (werd slechts twee jaar oud) en Sarah Attwood Meert, die in 1850 zou huwen met de jurist en advocaat-generaal van New York William Henry Anthon (1827-1875).  

De ouders van Sarah Graves waren vanuit Nederland geëmigreerd naar Amerika en heetten Jan Boonen Graves, geboren in 1758 in IJsselstein, huwde op 20 juli 1788 in New York met Sarah Attwood en overleed in New York City op 22 juli 1826.  Zijn vader was Jan Graves, geboren in Benschop, Utrecht  in 1721 en in 1745 gehuwd in Amsterdam met Barbara Boonen.  Hij overleed in 1799 in Amsterdam maar was van 1745 tot 1764 rentmeester van de domeinen in IJsselstein.  Hij ondervond daar nog al wat moeilijkheden en dat kan de reden zijn dat Jan jr. elders zijn geluk beproefde.  IJsselstein was lang een soevereine baronie.  Willem van Oranje en zijn nazaten waren baron van IJsselstein maar lieten de bestuurszaken over aan een plaatsvervanger, een drost of drossaard.  Bij de stichting van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden in 1815 werd IJsselstein bij de provincie Utrecht gevoegd.  

Joseph Meert overleed aan een longziekte op 2 februari 1848 in New York.  Hij werd 66 jaar.  Hij en zijn vrouw Sarah liggen beiden begraven op New York City Marble Cemetery.

 

De loge “La Réunion des Amis du Nord” (1803 – 1831) in Brugge.

Gemakshalve houden we vast aan de datum 24 juni 1717 om het ontstaan van de moderne vrijmetselarij te plaatsen.  In Londen werd toen door vier loges de “Grand Lodge of London and Westminster” opgericht.

De universele verspreiding van de vrijmetselarij gebeurde snel via het leger, de handel, de koloniale administratie en de uitwijking.  Op het vasteland waren in de tweede helft van de 18de eeuw, zowel in Frankrijk als in de Oostenrijkse Nederlanden, loges actief.  Het best van al werd de Brugse loge “La Parfaite Egalité” bestudeerd door Andries Van den Abeele.  Deze loge kende een beperkte levensduur (1765-1774) en bestond uit slechts 22 leden, elf edellieden en elf burgers. De spilfiguur en Voorzittend Meester was Charles Lauwereyns de Roosendaele de Diepenheede (1724-1789).  Vrienden en verwanten van hem behoorden tot potentiële leden (1).

Er bestaat een groot verschil tussen de vrijmetselarij van de 18de eeuw en deze van het Consulaat en het Empire, een vrijmetselarij die in onze gewesten door toedoen van de talrijke militaire ambulante loges opnieuw ingang had gevonden (2).  De vrijmetselarij beleefde een echte renaissance.  Het lag kennelijk in de bedoeling van de Franse bewindvoerders de vrijmetselarij aan te wenden om de Franse penetratie in de Belgische departementen in de hand te werken en te verzekeren langs het leger en de ambtenarij (3).

Door de aankomst van de Franse troepen na Fleurus (26 juni 1794) kreeg de vrijmetselarij in de Zuidelijke Nederlanden een totaal ander gelaat.  Kenschetsend is de oprichting in Brussel van de vrijmetselaarsloge “Les Amis Philanthropes”, een burgerlijke en militaire loge, de resultante van een militaire loge verbonden aan de 66ste halve brigade.  Deze brigade werd naar Mainz in het Rijnland overgeplaatst.  Enkele officieren bleven in het Dijledepartement achter en samen met een klein aantal Franse ambtenaren en een handvol autochtonen richtten ze in 1798 de kolommen op van “Les Amis Philanthropes” (4).

Ook voor Brugge geldt die militaire achtergrond.  Op 5 april 1803 dacht Napoleon zijn invasieplan tegen Engeland ten uitvoer te brengen.  Met dit doel bracht hij een invasieleger van 150.000 man op de been.  Deze troepenconcentratie verdeelde hij over drie standplaatsen: Boulogne-sur-Mer, St.-Omer en Brugge.  Voor “le Camp de Bruges” werd een deel gestationeerd in Brugge en een ander deel in kampementen ten Oosten van Oostende.

De loge La Réunion des Amis du Nord verkreeg haar constitutiebrief van het Grand Orient de France op 29 mei 1803.  De aanvraag was uitgegaan van twaalf stichtende leden, de dertiende Alexandre Debalincourt werd er ex officio aan toegevoegd als vertegenwoordiger van het Grand Orient de France.  Op het “Tableau des Frères” van 1803 (Bibliothèque Nationale, Parijs  – FM 2,549, fol.35) komen die twaalf stichters voor in de volgende volgorde: Joseph-Edmond Delecourt (adjudant général et sous-inspecteur aux revues te Brugge van 1801 tot 1806), Michel-François Dazard  (inspecteur bij de belastingen te Brugge), Louis-François Chameau (Adjudant-Général 22e Division militaire), Jacques de L’Espée (rentenier-eigenaar te Brugge) (5), Louis Delorme (controleur bij de Posterijen in Brugge), Jean-François Villar (adjunct-secretaris bij de Préfecture van het Leiedepartement), Nicolas-Joseph Collignon (militaire loopbaan, nadien rechter bij de burgerlijke rechtbank te Brugge), Louis Aurange (Kapitein 59ste Brigade), Bernard Lepreux (militair, in Brugge ontvanger van de belastingen) (6), Jean-Pierre Lacolombière (directeur van het Octrooi te Brugge), Jean-Joseph Leclercq (Onderbureelhoofd, vervolgens bureelhoofd bij de Préfecture te Brugge) en Ferdinand Fabre (Onderbureelhoofd, vervolgens bureelhoofd bij de Préfecture te Brugge).

De militaire loge “L’Espérance” in Brugge

In 1804 kwam het 21ste Linieregiment in Brugge in garnizoen. Binnen dit regiment werd een militaire loge opgericht onder de benaming “L’Espérance”. Er waren tien stichters en volgens het officiële “tableau” was de eerste Achtbare Meester (Voorzitter) Pierre-Marie-Alexandre Mical, 45 jaar, en in Brugge bediende “aux Subsistances militaires”.  Hij had toen de graad van Rozenkruiser.  Het devies van deze loge luidde: “Deus amat virum bonum, illique favet”.  Wat betekent: “God bemint een goed man en begunstigt hem”.  Uiteindelijk telde die loge 28 leden en drie “Frères Servans”.  In december 1804 verliet het 21ste Linieregiment Brugge om in Keulen aan de Rijn post te vatten.  Voor vertrek liet men een aangepaste ledenlijst opstellen die in Keulen werd gedrukt bij broeder-vrijmetselaar F. Thiriart.

Uit deze ledenlijst van 13 december 1804 (57 leden, onder wie zeer velen “absents et couverts”) leiden we af dat een groot aantal broeders van “L’Espérance” in Brugge (“au camp de Bruges) waren achtergebleven.  Vooral broeders die tot het medisch personeel behoorden.  De legerleiding had immers in Brugge het ziekenhuisbestand moeten uitbreiden wegens het groot aantal gewonden en koortslijders.  In Keulen werd kapitein Dominique Ducasse de nieuwe Achtbare Meester.

De militaire loge “L’Amitié” in Brugge

Met de achtergebleven officieren-vrijmetselaars van het 21ste Linieregiment en van L’Espérance  richtte Pierre Mical, de sleutelfiguur van de bevoorradingen, de militaire loge L’Amitié op “attaché à l’Etat-Major Général de l’Armée Expéditionnaire du Camp de Bruges”.  Ze vroeg haar constitutie aan bij het Grand Orient de France in Parijs en bekwam die op 16 juli 1805.  Ze had haar eigen briefpapier met zegel.  Het devies van L’Amitié luidde “Amicitia Fovente”, vertaald “Met de gunst van de Vriendschap”. Uiteindelijk telde die werkplaats 37 leden en Pierre Mical werd Vénérable of Achtbare Meester.

In een brief, ondertekend door J. Delecourt, liet La Réunion des Amis du Nord aan het Grand Orient de France weten dat men de oprichting van L’Amitié beschouwde als “très irrégulière” en men vroeg de uitsluiting. Op 15 oktober 1805 ontving L’Amitié haar constitutiebrief, gedateerd 16 juli 1805 nr. 3485.  De spanningen bleven bestaan en in de zomer van 1805 affilieerden zelfs vier broeders van L’Amitié naar La Réunion des Amis du Nord.

Het is ontegensprekelijk waar dat er in Brugge gelijktijdig met de werking van La Réunion des Amis du Nord nog meer logeactiviteit was (7).  We hebben dit hier in het kort geschetst om de positie van de belangrijkste werkplaats beter te kunnen situeren.

La Réunion des Amis du Nord

Tussen 1803 en 1832 waren er ongeveer 350 leden bij La Réunion des Amis du Nord (R.A.N.).  We kunnen dat hier in kort bestek onmogelijk analyseren (membres fondateur, membres né en membres affilié) (8).

De constitutieaanvraag werd door twaalf initiatiefnemers ondertekend maar het logereglement, “Statuts et réglemens de la loge de Bruges” in handschrift, gedateerd 13 oktober 1804 werd reeds voorzien van 84 handtekeningen.  Het telt 21 pp. en 90 artikels (9).

Artikel 1 houdt een beginselverklaring in: “Principe de la Loge La Réunion des Amis du Nord à l’ Orient de Bruges, est spécialement consacrée à la Gloire du Grand Architecte de l’Univers, sous les auspices et réglements généraux du Grand Orient de France”.  In art. 56 volgt een specificatie maar meer als een humaniteitsideaal (gelijkheid, tolerantie, broederschap).  Over de Opperbouwmeester van het Heelal is al zo veel inkt gevloeid dat we de eindeloze discussies, misverstanden en onenigheden niet meer kunnen samenvatten.

De eerste Achtbare Meester

De eerste en stichtende Achtbare Meester (Voorzitter) was Joseph Edmond Delecourt, “adjudant-général et inspecteur aux revues”, geboren te Arras (F) op 4 september 1773.  Volgens Andries Van den Abeele, die zijn staat van dienst (1810) terugvond, was hij in Brugge militair inspecteur van 1801 tot 1806 (10).  Hij werd geïnitieerd in de loge “La Constance” in Arras waar zijn vader Edmond Delecourt de Vénérable Maître was.  De peterloges van R.A.N. waren dan ook “La Constance” uit Arras en “Les Amis Réunis” uit Lille.  Joseph Edmond Delecourt huwde in Brugge in 1801 met de Brugse Anne Odevaere, dochter van Engelbertus Odevaere-Wybo.  Zij was een nicht van de bekende kunstschilder Joseph Odevaere (1775-1830), die in 1813 ingewijd werd bij La Réunion des Amis du Nord en in 1814 zowel de 2de graad (Gezel) als de 3de graad (Meester) ontving. Zijn vader Anselme Odevaere (1744-1810), advokaat bij de Raad van Vlaanderen te Gent, werd in 1766 lid bij de vrijmetselaarsloge “La Discrète Impériale” in Aalst.  Anselme Odevaere jr. werd dan weer lid van R.A.N. in Brugge, net als zijn broer Joseph (11).

De huisvesting

De eerste loges vergaderden dikwijls in een herberg maar het Grand Orient de France stelde daar in 1806 een eind aan.  Het reglement stipuleerde: “Het is de Loges verboden te vergaderen in herbergen of andere openbare lokalen.  Als Werkplaatsen moeten ze over een eigen lokaal of een voor verschillende Loges gemeenschappelijk lokaal beschikken”.

Ook het reglement van R.A.N. (1804) was daarover in artikel 3 duidelijk: “Toute assemblée devra avoir lieu au local érigé à cet effet et sera convoquée par le Vénérable”.

Een loge moet voor haar vergaderingen en rituele arbeid kunnen beschikken over een tempelruimte.  Eén van de stichtende leden was Ferdinand Fabre (geb.13 februari 1780 in Bastia/Corsica) die als onderchef en later als bureauchef (12) van de Prefectuur tot 1813 in dienst bleef van het Frans bestuur.  Volgens de ledenlijst van 1813 is hij afwezig lid met verblijf in Barcelona, waar hij de functie uitoefende van “secrétaire particulier de l’Intendance de Catalogne”.  Ferdinand Fabre was eigenaar van het gebouw waar de vrijmetselaarsloge vergaderde, namelijk het voormalige ambachtshuis van de kleermakers gelegen aan de Steenhouwersdijk 13 (nu nr. 3 en sinds 1985 hotel Die Swaene).  Daar bevindt zich nog altijd de prachtige ambachtskamer uit 1779 op de eerste verdieping (13).  De loge betaalde hem een huurgeld.  Op de ledenlijst van 1805 wordt dit gebouw aangeduid op de locatie Rue Verte L.B.3, n°60 maar op de ledenlijst van 1808 staat “Quai des Marbriers, n°13, près le Marché aux Poissons”.

Het gaat wel degelijk om hetzelfde perceel met een oppervlakte van 346,28 m².

“Rue Verte” is een variante voor het “Groene” waarmee men eertijds de Steenhouwersdijk bedoelde.  B.3, n° 60 betekent sectie B, wijk 3, huisnummer 60 en met deze referenties komen we in de leggers van het kadasterplan Popp (1865) uit bij zaakwaarnemer Charles Doudan (14).

Hij zou namelijk in 1819 de nieuwe eigenaar worden van de Steenhouwersdijk 13.  Zelf woonde hij in de Riddersstraat 7 maar het logegebouw kende een trouwe conciërge in de persoon van “frère servant”  Pierre Polsenaere en zijn echtgenote en huishoudster Catharina Chyffers.

De verplichte zittingen (“Séances d’Obligation”) vonden daar plaats elke eerste en derde zaterdag van de maand om 18.00 u.  De correspondentie werd gericht aan de heer Nordmann de Dourissieu, het anagram voor R.A.N.

Voor Charles Doudan gold uiteraard dezelfde regeling als voor Ferdinand Fabre.  Er diende ook huurgeld betaald te worden.  In het ABB dossier C 536 worden twee kwijtschriften bewaard die betrekking hebben op het jaar 1826.

– Reçu du Trésorier de la R.L. des Amis du Nord, la somme de 278 fr., à valoir sur le loyer de l’année 1826 du local de ladite Loge. (getekend) Doudan.

– Reçu du Frère Trésorier de la R.L. La Réunion des Amis du Nord, la somme de 321 fr. 98, pour solde dû sur le loyer de l’an 1826 du local de la Loge. 3e jour 12e mois (getekend) Doudan.

Collignon, Doudan en Ragon

Tot de stichtende leden behoorde eveneens de magistraat Nicolas Collignon die in 1805 Achtbare Meester werd en in 1806 de eerste “Trés Sage” “of Zeer Wijze (Voorzitter) van het aan R.A.N. verbonden Kapittel, waar zij een stelsel van “Hoge Graden” beoefenden.

Na zijn militaire loopbaan werd hij van 1800 tot 1809 rechter bij de Rechtbank van Brugge.  Hij was niet erg tevreden over zijn bezoldiging en begon separaat handel te drijven tot en met het uitvoeren van openbare werken.  Substituut-procureur-generaal Louis de Mercx (1749-1821) rapporteerde over hem in ongunstige zin.

Een belangrijke figuur was Charles Doudan, “Chef de bureau du département de la Lys” die in 1804 lid werd van R.A.N.  Hij werd toen al geciteerd als “Maître Elu” of “Uitverkoren Meester”. Deze Fransman, geboren op 23 april 1773 in Buires-sous-Corbie (Somme), huwde in het jaar VIII (1800) met Anna Catharina Dumortier, dochter van de Brugse architect en aannemer Henri Dumortier.  In 1801 werd hij lid van de Schuttersgilde van Sint Sebastiaan dus hij was als geïntegreerde inwoner en Bruggeling betrokken bij de latere werking van R.A.N.  Charles Doudan (1768-1861) zou ook Achtbare Meester worden.  Op het adres Steenhouwersdijk zou R.A.N. blijven tot in 1830 en Charles Doudan zal in februari 1831 de vereffening van de werkplaats op zich nemen.

Een andere beroemde figuur die we niet onvermeld willen laten is Jean-Baptiste Ragon de Bettignies (1781-1862), ambtenaar bij de “Recette générale” van het Leiedepartement en die bij R.A.N. werd ingewijd in 1804 en in 1805 secretaris werd en later Groot Archivaris-Zegelbewaarder van het Kapittel.  Zoals Nicolas Collignon was hij van 1809 tot 1813 erelid van de loge Les Vrais Amis in Gent (15).  Net als Collignon had hij daar ongetwijfeld een rol gespeeld bij de installatie van het Kapittel van Les Vrais Amis.  Op 1 oktober 1814 stichtte hij in Parijs de loge “Les Vrais Amis” (vgl. Gent !), sinds 15 oktober 1816 “Les Trinosophes” genoemd, waarvan hij in 1817 Achtbare Meester werd en Zeer Wijze van het daaraan verbonden Kapittel.  De Parijse loge “Les Trinosophes” was gejumeleerd met de Brusselse loge “L’Espérance”, waarvan kroonprins Willem, de latere meer liberale koning Willem II, de Achtbare Meester was.  Hij zond een afvaardiging naar Parijs die op 30 augustus 1824 een zitting van “Les Trinosophes” bijwoonde. Maar al op 13 februari 1820 was J.M. Ragon vertrokken naar de V.S. zodat dit buiten zijn gezichtsveld voltrokken werd.  Ragon werd vooral bekend door zijn publicaties over de verschillende ritussen binnen de vrijmetselarij en zijn bekendste boek is alleszins de “Tuileur Général de la Franc-Maçonnerie”.  Hij werd door zijn tijdgenoten “le franc-maçon le plus instruit du XIX siècle” genoemd.  Hoewel zijn boeken zoals de “Cours interprétatif” (Parijs, 1840) en “Orthodoxie maçonnique” (Parijs, 1853) nu als verouderd beschouwd worden (16).

De Hollandse periode

De Slag bij Leipzig (16-19 oktober 1813) luidde het einde in van de Franse overheersing en in Brugge vluchtten op 1 februari 1814 de militairen en meeste ambtenaren naar het moederland. Dat is ook de voor de hand liggende reden waarom een figuur zoals Jean-Marie Ragon in 1814 in Parijs aan een tweede maçonnieke carrière begon.  Hij werd eveneens de uitgever van het eerste Frans maçonnieke tijdschrift “Hermès” (1818-1819).  Door het Grand Orient de
France werd de verdere verschijning verboden omdat het omschreven werd als “indiscret”.

Na de val van Napoleon in de Slag van Waterloo (1815) ontstaat het Verenigd Koninkrijk (1815-1830), een samengaan van Holland en België, le Royaume des Pays-Bas met aan het hoofd Koning Willem I.  Op voorstel van Willem I, die zelf geen vrijmetselaar was, werd een Grootoosten der Nederlanden opgericht met als Grootmeester-Nationaal zijn zoon Prins Frederik (1797-1881) die dit zou blijven van 1816 tot aan zijn dood in 1881.  Dat Grootoosten der Nederlanden bestond uit twee Provinciale Grootloges, één voor het Noorden en één voor het Zuiden.

In de loges maakten Franse ambtenaren plaats voor Nederlandse.  Zo was bijvoorbeeld in 1818 Henri Joseph Schuermans (1788-1857), de procureur des Konings, Redenaar bij R.A.N.  Hij werd ingewijd in de loge “Aurore” in Oudenaarde waar hij van 1815-1817 procureur des Konings was. Niet alle Fransen waren vertrokken.  Charles Doudan bijvoorbeeld was gebleven en liet zich naturaliseren (KB van 15 april 1815).  Daardoor kon men verder blijven vergaderen op het adres Steenhouwersdijk 13.  In 1821 was Constantin Rodenbach (1791-1846), geboren in Roeselare, maar sinds 1819 geneesheer te Brugge, de Achtbare Meester van R.A.N., maar de uittredend Achtbare Meester Charles Doudan werd secretaris van de Werkplaats.  Rodenbach was Pierre Verdure (geb. in Doornik) opgevolgd als Achtbare Meester. Pierre Verdure, die we later terugvinden in de loge “Les Frères Réunis” in Doornik, had bij R.A.N. ontslag gegeven op 18 mei 1818.  Maar ook het Kapittel was nog steeds actief.  In datzelfde jaar 1821 was de Zeer Wijze Charles Doudan, sindsdien Chef de Division au Gouvernement de la Province.  De Eerste Grootopziener was dan weer Constantin Rodenbach.  Hij was de oom van de dichter Albrecht Rodenbach en de grootvader van Georges Rodenbach, de schrijver van “Bruges la morte” (1892). Al de officieren-dignitarissen (uitvoerende leden) van het Kapittel waren bekleed met de graad van Soeverein Prins van het Rozenkruis.

Constantin Rodenbach en de Belgische Omwenteling

Begin 1827 nam Dr. Constantin Rodenbach ontslag bij R.A.N.  Zijn broer Ferdinand Rodenbach (1783-1841), de grootvader van de Vlaamse dichter Albrecht Rodenbach, werd in 1810 lid van de loge L’Amitié in Kortrijk maar was in 1818 geen lid meer toen zijn broer Raymond-Joseph  Rodenbach (1789-1819) in datzelfde jaar 1818 daar vermeld wordt in de meestergraad (17) maar ten gevolge van een ongeval overleed in 1819.

Constantin zou de leiding nemen van de anti-orangisten in Brugge.  Op 25 augustus 1830 braken in Brussel anti-orangistische rellen uit tijdens de opera “De stomme van Portici”.  Constantin Rodenbach stelde zich in Brugge aan het hoofd van de revolte.  Hij wist zelfs door te dringen tot in de Raadgevende Commissie van de Burgerwacht.  Zijn broer Ferdinand was in 1830 de aanvoerder van de vrijwilligers in West-Vlaanderen en zijn andere broer Alexander was in Roeselare de promotor van het beruchte “Petionnement” en voorstander van een eendrachtig samenwerken tussen katholieken en liberalen tegen het Hollands bestuur.  Wanneer in augustus 1830 de eerste opstand in Brussel losbreekt is de andere broer, Pedro, er bij en is het hij die Louis de Potter terugbrengt naar Brussel.  Na de Omwenteling wordt Pedro zelfs plaatscommandant van Brussel benoemd.

Die gecoördineerde actie van vier broers kan alleen op gemaakte familiale afspraken berusten. De scheuring tussen Noord en Zuid bleek onafwendbaar (18).

Het Nederlandse garnizoen verliet op 27 september 1830 de stad Brugge.  We staan hier niet meer zover van de Constantin Rodenbach die op 23 november 1830 in het Nationaal Congres te Brussel de familie Oranje-Nassau zou afzweren.  Hij staat dan aan het hoofd van de 75 ondertekenaars van het voorstel om Leopold van Saksen-Coburg tot koning te verkiezen.

Kamerlid François-Xavier de Langhe (Ieper, 1775-1853) behoorde tot de liberale oppositie en was tegen de uitsluiting van de Nassau ‘s maar stemde toch voor.  De Langhe was van 1811-1814 Onderprefect van Brugge en werd ingewijd in R.A.N.

De Belgische vrijmetselarij was uitgesproken orangistisch en zou dat in bepaalde steden, zoals Gent, ook na 1830 blijven.  Maar Rodenbach evolueerde van regeringsgezind naar patriottisch.

Samen met zijn broer Pierre stichtte hij de “L’Ordre de l’Infamie” en was één van de organisatoren van het “Patriottisch banket” dat in Brugge plaats vond op 9 juli 1829.

Het kan verkeren.  Kroonprins Willem van Oranje, zelf ingewijd sinds 1817, kwam bij R.A.N. op bezoek op 21 juni 1819 en de werkplaats bood hem een banket aan. Son Altesse Royale le Prince d’Orange was immers erelid van R.A.N.

C. Rodenbach bleef tot in 1839 in de Kamer van Volksvertegenwoordigers als mandataris voor de Katholieke Partij.  Hij zal als ambassadeur van België overlijden op 5 december 1846 in Athene waar hij begraven ligt onder een rots recht tegenover de Acropolis.

Hij schreef een betrouwbaar werk over de Belgische omwenteling (19) net als Auguste de Wargny “membre affilié” van R.A.N. (20) die in 1812-1814 substituut was in Brugge en het best gedocumenteerde werk over de vrijmetselarij tijdens de hier besproken periode schreef (21).

Het doven van de lichten

Het vertrek van de Nederlandse militairen en ambtenaren en de verscherpte tegenstellingen tussen patriotten en orangisten hadden de activiteiten van R.A.N. verlamd.  Tijdens de uitroeping van de Onafhankelijkheid van België in 1830 hadden heel wat broeders andere dan maçonnieke beslommeringen en werden naar andere posten en opdrachten in het land geroepen.  Het was Charles Doudan die de overlevingskansen als zeer gering inschatte en als toenmalig penningmeester en eigenaar van het gebouw besloot om de boekhouding op reglementaire wijze af te sluiten.  Het deficit van het boekjaar 1830-1831 nam hij voor persoonlijke rekening.  Het jaar 1831 betekent in feite het definitieve einde van de werking van de loge en het Kapittel R.A.N.

Charles Doudan wilde niettemin zijn vrijmetselaarsideaal zo maar niet prijsgeven.  Hij beoogde een morele geruststelling en wendde pogingen aan om de belangstellende leden van de werkplaats te raadplegen.  Op 15 januari 1832 ondernam hij een ultieme poging en verzond de volgende omzendbrief: “… Les diverses convocations qui ont été faites aux Frères de la loge pour les amener à une réunion spéciale pour délibérer sur la suppression ou la conversation de l’Atelier n’ayant eu aucun résultat, j’ai cru, dans l’intérêt de mes Frères et le mien, devoir rédiger une dernière délibération dans le but de la suppression régulière, et j’ai la faveur de vous la soumettre.  Si vous partagez ma conviction, veuillez tot simplement apposer votre signature au pied de cette délibération.  Si au contraire vous n’êtes pas de mon avis, veuillez consigner vos observations sur une planche (22) séparée et les annexer à cette délibération. En attendant …” (23).

Ook dit schrijven leverde geen resultaat op en hiermee was het lot van R.A.N. bezegeld.

De oprichting van het Grootoosten van België

In 1833 werd door dertien loges de eerste autonome Belgische grootmacht of obediëntie gesticht nl. het Grand Orient de Belgique.  De stichtingsdatum is 13 januari 1833 maar de stichtingsplechtigheid ging door in de Tempel van “Les Amis Philanthropes” te Brussel op 23 februari 1833.  De feiten van het jaar voordien verklaren waarom R.A.N. daar niet meer bij betrokken was hoewel Groot-Redenaar Auguste de Wargny hen daartoe uitnodigde (24).

Eind 1837, begin 1838, werden nog vruchteloos pogingen ondernomen tot heroprichting van de kolommen van R.A.N. (25).  Charles Doudan, sinds 1831 genaturaliseerde Belg, wilde echter niet meer meewerken.  De laatste Achtbare Meester blijft dus Joseph-Jean Godfroid, ontvanger van de domeinen, en Charles Doudan sr. is en blijft de vereffenaar.  Hij zou wel nog gemeenteraadslid en schepen worden van zijn stad.  In 1832 verhuurde hij de Steenhouwersdijk 13 (nu 3) aan de studie van notaris Henricus Bultynck die werkzaam bleef tot 1871.  Charles sr. overleed op 4 juni 1857 in de leeftijd van 84 jaar.  Zijn zoon Charles junior (1801-1848) werd in 1821 ingewijd in R.A.N. en werd een bekende notaris.

In december 1837 vond door de Belgische bisschoppen de publieke veroordeling plaats van de Belgische vrijmetselarij.  De herderlijke brief werd de eerste zondag van januari 1838 op alle preekstoelen van het land voorgelezen.  Volgens de bisschoppen waren de vrijmetselaars “onwaardig de heilige absolutie te ontvangen”.  De katholieke “Gazette van de Provincie West-Vlaenderen” publiceerde de zendbrief integraal.  De samenwerking tussen liberale en katholieke unionisten werd er zwaar door bemoeilijkt.  Januari 1838 betekende ook het einde van het publiceren van gedrukte logeledenlijsten, de zgn. tableaux.  De bisschoppelijke oorlogsverklaring wijzigde de oriëntering van de Belgische maçonnerie die steeds meer evolueerde in de richting van het antiklerikalisme (26).

Willy Dezutter

Noten

(1)  Andries Van den Abeele, In Brugge onder de Acacia.  De vrijmetselaarsloge “La Parfaite Egalité” (1765-1774), en haar leden. Brugge, Die Keure, 1987, 383 blz.;

(2)  A. Van den Abeele, a.w. en W.P. Dezutter, De vrijmetselarij te Brugge in de 18de eeuw, in: Biekorf, 1988, 2, p.187-200;

(3)  Jean-Luc Quoy-Bodin, L’Armée et la Franc-Maçonnerie. Au déclin de la monarchie sous la révolution et l’ empire. Paris, 1987;

(4)  Roger Desmedt, Les loges militaires en France et en Belgique, et la loge des Amis Philanthropes, in: Revue belge d’Histoire militaire, XX,1973, p. 21-40;

(5)  Jacques-Joseph de L’Espée (1766-1823) is de zoon van Jacques-Louis de L’Espée die lid was van de vrijmetselaarsloge “La Parfaite Egalité” te Brugge.  Cfr. A. Van den Abeele, ibidem p.284-286;

(6)  Bernard Lepreux (sinds 1795 te Kortrijk) wordt in de Kortrijkse vrijmetselaarsloge “L’Amitié” in 1805 aalmoezenier en hofmeester.  Zie: Andries Van den Abeele, De Kortrijkse Vrijmetselaarsloge L’Amitié (1803-1833), De Leiegouw,XXXI, 1989, p.11-112.  In 1808 verblijft B. Lepreux in Gent waar hij geaffilieerd wordt bij de Gentse loge “La Félicité Bienfaisante”;

(7)  A. Van den Abeele, Vrijmetselaarsloges in Brugge.  Een exploratoire inventaris, in: Biekorf,1983, p.170-173;

(8)  Het oud archief van R.A.N. wordt bewaard in het archief van het Bisdom Brugge onder het inventaris nr. C 536 en C 537.  Zie ook: Andries Van den Abeele, La Réunion des Amis du Nord à Bruges. Une résurrection manquée 1837-1838, Brugge, 1986;

(9)  Niet aanwezig in Archief Bisdom Brugge, ook geen gedrukt exemplaar.  Particuliere verzameling, Brugge.  Het is de kopij voor drukker Guillaume De Busscher-Marlier, stichtend lid. Tijdens de Hollandse periode bleef het reglement onverminderd van kracht.  Alleen het woord “France” werd gewoon vervangen door Pays-Bas !  Ook de ledenlijst van 19 juli 1805 werd gedrukt door G. De Busscher-Marlier.  Zijn broers Charles De Busscher (brouwer) en François De Busscher (lakenhandelaar) werden lid van R.A.N.;

(10)  Guy Schrans, Vrijmetselaars te Gent in de XVIIIde eeuw.  Liberaal Archief Gent,1997, p. 324-325;

(11)  Zie zeer uitvoerig: Eduard Trips, De Brugse familie Odevaere en de vrijmetselarij, in: Brugs Ommeland, 1992, 3, p.131-159;

(12)  A.B., Ons provinciaal gouvernement in 1807, in: Biekorf,1991, p.107;

(13)  Eertijds bekend als het atelier van de Brugse portretschilder José Storie (1899-1961);

(14)  Legger van het Kadasterplan C.P. Popp: sectie B artikel 206: Karel Doudan, Steenhouwersdijk 8, nr. 60, kadaster 916: huis en plaats, oppervlakte 346,28 m²;

(15)  H. De Schampheleire, Els Witte en Fernand V. Borné, Vrijmetselaars te Gent tijdens het Empire en de Hollandse periode (1804-1824), in: Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent.  Nieuwe reeks-deel XXXV, 1971, p. 101 en p. 172;

(16)  Al in 1978 schonken wij aandacht aan J. Ragon.  Zie: W.P. Dezutter, De vrijmetselarij te Brugge in de 18de en 19de eeuw, in: Guillaume Michiels, Uit de wereld van de Brugse mensen. Brugge, 1978, p.135-146 en 668-671 speciaal p.669 noot 345. Zie ook: D. Ligou, Dictionnaire de la franc-maçonnerie. Paris,1987, p. 983, alwaar sprake over “Les Amis du Nord” dat tot op de dag van vandaag maar blijft overgenomen worden;

(17)  Andries Van den Abeele, L’Amitié Kortrijk, 1989, p. 117-118;

(18)  Raadpleeg voor die periode: A.Smits O.S.B., 1830 “Scheuring in de Nederlanden”, 2 delen, Heule, 1983 en John Goddeeris, Kroniek van een aangekondigde scheiding.  De Hollandse Tijd (1814—1830) en West-Vlaanderen.  Jaarboek van de West-Vlaamse Gidsenkring, deel I (2006) en deel II (2007);

(19)  C. Rodenbach, Episodes de la Révolution dans les Flandres, 1829, 1830, 1831, Bruxelles, 1833;

(20)  A.de Wargny, Esquisses historiques de la Révolution de la Belgique en 1830.  Brussel, met een supplement,1831.  Het verscheen anoniem.  Net als zijn werk over de vrijmetselarij bevat ook dit werk een grote hoeveelheid originele documenten;

(21)  A.de Wargny, Annales chronologiques, littéraires et historiques de la Maçonnerie des Pays-Bas,Brussel, 6 delen in 4 banden,1822-1829.  Een standaardwerk met originele documenten.

(22)  Een “planche” slaat in het maçonniek jargon op elk geschreven document.  Hier dus “per afzonderlijke brief”;

(23)  Exemplaar in particuliere verzameling, Brugge;

(24)  Brief van 1 februari 1833 bewaard in het Archief Bisdom Brugge, Vrijmetselaarsfonds C 537. De twee lijvige dossiers C 536 en C 537 werden mogelijk in 1851 door de Bruggeling Joseph Staffijn (1804-1851) overgemaakt aan het Bisdom Brugge.  De vrijgezel J. Staffijn woonde toen in de Grauwersstraat E 3-57 (nu nr. 6) in het huis van zijn overleden moeder Francisca Achtergael, weduwe van de bekende kunstschilder Jan Garemyn;

(25)  Andries Van den Abeele, La Réunion des Amis du Nord à Bruges. Une résurrection manquée 1837-1838, Brugge, 1986 en W.P.Dezutter en E.J. Trips, Van blauwververij tot logegebouw, in: Brugs Ommeland, 1994, 2, p.67-86 vooral p.78-81;

(26)  Deze bijdrage van Willy Dezutter verscheen in het tijdschrift Brugs Ommeland, 50ste jaargang, nummer 1, maart 2010, p. 39-51.