Tag Archives: Willemsfonds

De affiche van de Brugse “Chat Noir” (1896)

In 1881 stichtte Rodolphe Salis (1851-1897) op het nr. 84 van de Boulevard Rochechouart, aan de voet van de Butte Montmartre, in Parijs het cabaret “Chat Noir”. Dit artistiek en literair café werd wereldberoemd (1).

In juni 1885 verhuisde Salis, met een opgemerkte optocht door de straten van Parijs, naar het adres Rue Laval 12. Het was daar dat Aristide Bruant (1851-1925) in 1885 zijn beroemde ballade “Autour du Chat Noir” lanceerde.

Geïnspireerd op het Parijse voorbeeld stichtte men in Brugge eveneens een “Chat Noir” weliswaar met een meer literair karakter. Maar het bier van lid en brouwer Jules D’Hoedt (1843-1904) was volgens de bewaard gebleven notulen “délicieuse et hygiënique”.

Op 14 oktober 1894 kwam men voor het eerst samen in het zaaltje van het café “Lion Belge” in de Langestraat nr. 137 recht tegenover de kazerne van het 3de Regiment Lanciers. Dit was de officiële oprichtingsvergadering. De stichter-voorzitter was de kunsthandelaar Camille Verhaeghe (1847-1908) (bekend door het huis met de houten gevel aan de “Botanieken Hof”), de militair Alfred Algrain (1850-1918), commandant van de Genie en in 1892 de eerste voorzitter van de Cercle photographique de Bruges (2) en verder zijn kaartersmaat in café Vlissinghe (3), de kantoorbediende (“commis”) bij de Genie Auguste Bricusse (geb. te Tintigny, prov. Luxemburg op 21 juli 1845). En tot slot de bekende Brugse kunstschilder Flori Van Acker (1858-1940) die meteen een zwarte kat in houtskool tekende op de schouw van de Lion Belge.

Dit viertal ging over tot het rekruteren van nieuwe leden en vanaf januari 1895 beschikte men over een voldoende aantal om de vereniging structuur te geven (4).

Vanaf de start was men op zoek naar een “Sire” (een Rodolphe Salis) en ze vonden die in de persoon van de edelman en vrijgezel Alphonse van Hamme de Stampaertshoucke (1852-1903). Hij werd “le Roi du Chat Noir”. Hij trad zelf op als peter van de edelman Aquilin Arents de Beertegem (1849-1923) die kan beschouwd worden als de mecenas van deze Kring. Reeds op 20 juni 1895 schonken beide edellieden een prachtige vergadertafel met in het midden een gesculpteerde zwarte kat en de familiewapens van beide schenkers (5).

De spil van het genootschap werd atheneumleraar Pierre Huybrechts (1861-1928), de secretaris (6) die de notulen opstelde en ze rijk illustreerde. De “Chat Noir” werd dank zij hem een bloeiende “cercle artistique” met tal van activiteiten: het inrichten van literaire voordrachten, het organiseren van concerten en kunsttentoonstellingen en daarnaast hield men het ook op de ontspanning door het beoefenen van het kaartspel en het organiseren van wedstrijden op de teerlingbak. Ze bezaten ook een leeskabinet en een spaarkas. In 1898 telde men 43 leden. Vanaf 1901 verminderden de activiteiten die tenslotte uitdoofden nog voor de Eerste Wereldoorlog (7).

Van de Brugse “Chat Noir” zijn een aantal relicten bewaard gebleven zoals de originele sprekerston en de affiche van Théophile Steinlen die men kan terugvinden in de herberg “In de Zwarte Kat”, de museumherberg van het Volkskundemuseum op de hoek van de Rolweg en Balstraat (ingang museum en herberg via Balstraat 43). Deze museumherberg werd geopend op 27 augustus 1982 (8). De introductie van de levende mascotte, de zwarte kat Aristide, gebeurde door conservator Willy Dezutter op 8 juni 1984. Op 29 juni 1973 werd het museum officieel geopend. Dit vijftigjarig bestaan werd gevierd op 25 juni 2023 en bij die gelegenheid werd Aristide V gepresenteerd door Geert Souvereyns, de coördinator van het Volkskundemuseum.

De affiche van de Tournée du Chat Noir van Théophile Steinlen (1896)

De illustrator Théophile Steinlen (9) werd geboren op 10 november 1859 in Lausanne (Zwiterland) en kwam in 1881 naar Parijs waar hij zal overlijden op 14 december 1923. In 1882 leerde hij Rodolphe Salis kennen en sinds 1883 werkte hij mee aan zijn weekblad “Chat Noir”. Hij maakte illustraties voor “Les Contes du Chat Noir” van Salis en in 1898 verscheen zijn map “Dessins sans paroles des Chats”. De grote attractie van de “Chat Noir” waren de voorstellingen van het “théatre d’ombres”. Vanaf 1896 trok Salis met dit schaduwspel van Henri Rivière ook op rondreis. Het is voor deze gelegenheid dat Steinlen de bekende affiche maakte “Tournée du Chat Noir”. Het werd gemaakt volgens de stijlprincipes van de art nouveau. De Brugse Zwarte Katten hebben, in dezelfde stijl en lettertype, de tekst gewijzigd met het opschrift “Hier in de Zwarte Kat is te bekomen droog en nat”.

De affiche van de Brugse “Chat Noir” (1896, met latere aanpassingen). Afm. 140 x 105 cm.

In de Brugse “Chat Noir” werd voor de correspondentie overwegend het Frans gebruikt maar het Nederlands was voor hen geen vreemde taal. Daar is de invloed van het Brugse Willemsfonds (opgericht in 1872) debet aan als verdediger van de taal. Het Brugs exemplaar, voorzien van het monogram van Steinlen en de tekst Imp. Charles Verneau, 114 Rue Oberkampf Paris, is bijgevolg een originele steendruk maar voorzien van een Brugse inbreng. Rodolphe Salis stierf op één van zijn tournees in 1897. Dit betekende meteen het einde van de “Chat Noir” in Parijs. De volledige collectie van zijn “Chat Noir” werd van 16 tot 20 mei 1898 geveild in het veilinghuis Drouot in Parijs.

De aankondiging van de veiling van de “Chat Noir” in Parijs in Hotel Drouot, 16-20 mei 1898. Uit: Journal des Ventes, nr.10, Bruxelles, rue de Putterie 253, van zondag 15 mei 1898. 

Willy Dezutter

https://fr.wikipedia.org/wiki/Le_chat_noir en Mariel Oberthür, Le Cabaret du Chat Noir à Montmartre (1881-1897), Genève, Editions Slatkine, 2007.

2 Andries Van den Abeele, Alfred Algrain en de Brugse kunstfotografie, in: Brugs Ommeland, 62, (2022),1,p.11-45, vooral p.11-16. 

3 Willy Dezutter, Woord Vooraf, in: Eduard Trips, Café Vlissinghe 1515-1985. Een eeuwenoude Brugse herberg, Brugge, 1986, p.5.

4 W.P. Dezutter, De Zwarte Kat. Mythe en werkelijkheid van een Brugse kunstkring (1894-1901), in: Jaarboek 1997-99 van de Stedelijke Musea, Brugge, 2000, p. 214. Samenvatting van de museumvoordracht van 26 en 27 januari 1997.

5 Willy P. Dezutter, De tafel (1895) van de Brugse “Chat Noir”, in: Jaarboek 1991-1992 van de Stedelijke Musea, Brugge, 1993, p.60-62.

6 W.P. Dezutter, Pierre Huybrechts en de Zwarte Katten, in: E. Trips (red.), Mijlpalen uit de geschiedenis van het Koninklijk Atheneum te Brugge, Brugge, 1987,p. 28-29.

https://nl.wikipedia.org/wiki/chat_noir

8 Willy Dezutter, Van Museum van Folklore naar Stedelijk Museum voor Volkskunde. Een Brugse metamorfose met hindernissen: 1936 tot 1973 en 1973-1982, 1989 en 2003, in: Brugs Ommeland, 59 (2019) ,2, p.80.

https://fr.wikipedia.org/wiki/Théophile_Alexandre_Steinlen

U kunt uit dit artikel citeren mits bronvermelding met de volgende referentie: Willy Dezutter, De affiche van de Brugse “Chat Noir” (1896), op willydezutter.be [online] geraadpleegd op … (datum).

    

Louis Van Hollebeke (1877-1932), secretaris van “Kunstgenegen” en secretaris van de Brugse vrijmetselaarsloge “La Flandre”

In 2015 vierde men de 500ste verjaardag van de bekende herberg “Vlissinghe” uit de Blekersstraat in Brugge.  Dit leverde al verschillende nabeschouwingen op (1).  Er kwam ook origineel materiaal over het artistiek genootschap “Kunstgenegen” boven water in de veiling (2) over volksaardewerk en archief van Achille Vande Voorde (1875-1959).

Een basiswerk over café Vlissinghe blijft het boek van Eduard Trips (1921-1997) uit 1986 (135 p.) en zijn beknopte gids over café Vlissinghe (1990, 13 p.) (3), waar nieuwe onderzoekers konden op verder bouwen zoals bij de tentoonstelling “Café Vlissinghe, de Kunst Genegen” in het Stadsarchief van Brugge in 2015 (4).  De tekst van deze publicatie is van Stefan Huygebaert die ook al in 2012 in de brochure Open Monumentendag aandacht schonk aan het kunstgenootschap “Kunstgenegen” (5).  Hij stelde daarnaast een mooie chronologie op van dit kunstgenootschap, dat gesticht werd op 11 maart 1894, in 1897 verhuisde naar het “Museetje” van Café Vlissinghe en in 1914 de Groote Oorlog niet te boven kwam (6).  Gabriël Thomas, kandidaat-notaris, was de voorzitter, vice-voorzitter was Victor De Loose en de secretaris was Louis Van Hollebeke (7).  Ze waren ook alle drie stichtende leden.  Pas in 1914 zou het secretariaat overgenomen worden door een jonger iemand, de glazenier Alfons Annys (1892-1972) (8).  Vooral oud-leerlingen van de Brugse academie stelden tentoon. “Kunstgenegen” liet zijn mededelingen voor de leden verschijnen in het liberale “Burgerwelzijn” (9).  Dit kunstgenootschap wordt vaak in de liberale bourgeois-kringen gesitueerd (10) en daaraan kan niet getwijfeld worden.  De figuur van Louis Van Hollebeke is in dit geval veelzeggend.  De kunstgroep als dusdanig komt steeds beter in beeld maar over Louis Van Hollebeke was tot nu toe weinig geweten (11).

Kunstminnaar en vrijmetselaar

Hij werd geboren in Brugge op 6 november 1877 en zou in zijn stad overlijden op 55-jarige leeftijd op 8 augustus 1932.  Hij was eerst handelaar (Schaarstraat 22, Brugge), later expert-boekhouder (P. Pourbusstraat 5, Brugge).  In 1894 zien we hem als stichtend lid van “Kunstgenegen”, waar hij secretaris werd maar hij was ook lid van de kunstkring “Takjes worden Boompjes”.  In 1908 was hij penningmeester van de belangrijke tentoonstelling “Bruges, ses peintres, exposition internationale de beaux-arts” in Brugge (12).  De tentoonstellingen van “Kunstgenegen” dienden vooral ter stimulering van jongafgestudeerden van de Brugse academie, maar hier werd belangrijker werk getoond o.m. van F. Khnopff, F. Brangwyn en vele andere kunstenaars die later nog zouden carrière maken.  De voorzitter van de tentoonstelling was de toen bekende H. Kervyn de Lettenhove (1856-1928), het jaar voordien de organisator van de Gulden Vliestentoonstelling (1907) en in 1902 de Vlaamse Primitieven (13).  De secretaris van het organisatiecomité noemde zichzelf Bouchout-Legendre.  Dat vergt wat uitleg.  Edmond Adolf Bouchout werd geboren in Brugge op 14. februari 1877 en was gehuwd met (de weduwe) Camilla Legendre (° 28.8.1867 – + 16.12.1909).  Op 3.9.1900 woonden zij op het adres Oude Zak 40 in Brugge (14).  Hij noemde zich toen dagbladschrijver en werkte mee aan het tijdschrift “Kunst” (15), dat trouwens ook berichtte over de geschiedenis van “Kunstgenegen” (16).  Edmond Bouchout en Louis Van Hollebeke waren beiden geboren in 1877.  Onder de naam Bouchout-Legendre gaf hij in 1905 een “Guide dans Bruges” uit, die gedrukt werd bij M. Herreboudt (17).  Na het overlijden van zijn vrouw in 1909 moet hij een carrièreswitch gemaakt hebben want in 1912 wordt hij onder de naam Bouchout-Legendre vermeld als “chef de secteur” in Tshofa (nu Republiek Congo, Oost-Kasaï) (18).  Na deze parenthesis keren we terug naar L. Van Hollebeke.  Die was in 1904 ingewijd als leerling-vrijmetselaar bij de loge La Flandre (gesticht 1881) in Brugge; de bevordering tot gezel vond plaats op 9.3.1905 en de meesterverheffing vond plaats op 2.2.1906.  Op dat ogenblik was de advocaat Auguste Van der Meersch (1845-1912) er voor de tweede maal Achtbare Meester (hierna AM, voorzitter). Het kan ook geen verwondering wekken om krijgsauditeur Maurice Renard tegen te komen bij de bruikleengevers van de kunsttentoonstelling van 1908.  Die was eveneens lid van La Flandre (hierna LF), waar hij AM zou worden in 1909-1911.  Tijdens zijn veneralaat werd op 27.10.1910 Ernest Callebout (1887-1952) ingewijd. Deze architect-beeldhouwer zal in 1911 het ontwerp maken voor de neo-Egyptische tempel die op 17.11.1912 officieel wordt ingehuldigd.  De drijvende kracht achter dit project was de nijveraar Honoré Deswarte (1869-1926), die Maurice Renard zou opvolgen als AM (19).  In 1908, hij was toen nog geen vrijmetselaar, was Ernest Callebout deelnemer aan de kunsttentoonstelling met een drietal etsen.  Het beheersen van de graveerkunst bewees hij ook met zijn maçonnieke gedenkpenning uit 1912 ( 20).  Louis Van Hollebeke hield niet alleen de pen vast bij Kunstgenegen maar ook bij LF.  Als eerste secretaris wordt hij vermeld op de gedenkplaat van 1912 (21) en wij vonden sporen als secretaris in de correspondentie terug tot zeker 1927 toen hij Albert Dyserynck (1872 – verongelukt 1931), voorzitter van Club Brugge, feliciteerde met zijn meesterverheffing bij LF.  Hij was dus langdurig secretaris en diende ook op post te blijven gedurende de oorlogsjaren 1914-1918.  LF telde 128 leden in 1914, in 1916 nam dit af tot 115 en in 1918 was het teruggevallen op 103.  Het kan dan ook niet verbazen dat hij zich als secretaris van Kunstgenegen in 1914 liet opvolgen door glazenier Alfons Annys (1892-1972) (22).  Hij diende zich nu te concentreren op het welbevinden van zijn broeders en vanaf 14.10.1914, de inname van de stad door de Duitsers, mocht hij de verordeningen beginnen opvolgen.  De zittingen in het logebouw werden gedurende de oorlog opgeschort omdat het Grootoosten van België (Brussel) daartoe al besloten had om te voorkomen dat Duitse officieren-vrijmetselaar zich in de loges ter zitting zouden aanbieden.  Hij moest ook instaan voor het inrichten van een noodhospitaal in het logegebouw (23).

Op de gedenkplaat van 1912 komt Edouard Menier (24), directeur van de gasfabriek in Blankenberge, voor als tweede secretaris. Hij werd ingewijd bij LF op 9.2.1910 (25) en aangenomen bij de Schuttersgilde van Sint-Sebastiaan op 1.6.1914 (26) samen met Léon Doetsch (Blankenberge) eveneens lid van LF.  Louis Van Hollebeke komen we niet tegen in de schuttersgilde.  Het is ontegensprekelijk waar dat de loge LF (aanvraag constitutiebrief 27.2.1881) op 4 juni 1881 in Brugge werd opgericht als liberaal kiesplatform.  Met de gemeenteraadsverkiezingen van 25 oktober 1881 in zicht leek het ogenblik gekomen om de liberale banden in de loge nauwer aan te halen.  In volle kiesstrijd en in volle schoolstrijd is LF ontstaan als reactie op het ultramontaans katholicisme.  Toch heeft de maçonnieke mobilisering niet mogen baten: de gemeenteraadsverkiezingen liepen op een nederlaag uit, idem de daarop volgende parlementsverkiezingen van 1884. De uitslag van 11 juni 1884 verzekerde dan ook een homogeen katholieke meerderheid die het land gedurende 30 jaar zou domineren (27). Tussen 1878 en 1898 bekleedden de liberalen geen enkele zetel in de Brugse gemeenteraad.  Er bestond een innige band tussen de “Association libérale” als kiesvereniging en de loge LF.  Tussen 1893 en 1914 waren van de 34 bestuursleden van de “Association libérale” er 14 lid van LF, onder wie Louis Van Hollebeke.  Er zijn zelfs tijden geweest dat ze in het bestuur een overwicht bezaten.  Men kan gerust stellen dat LF volledig tot de liberale zuil behoorde en dat tot de komst van Achiel Van Acker (1898-1975) die als eerste socialist op 29.1.1929 bij LF werd ingewijd (28).  Hij was toen al gemeenteraadslid (1926) en volksvertegenwoordiger (1927) voor de Belgische Werklieden Partij (B.W.P.).  LF was Franstalig en het was Achiel Van Acker die in 1936 voorstelde om de loge tweetalig te maken en dat wekt zeker geen verbazing (29).  Die taalproblematiek leidde in 1937 tot een uitzwerming van een aantal leden van LF, die de Nederlandstalige loge “Simon Stevin” in Brugge oprichtten (30).  Maar hier overschrijden we de tijdslijn aangezien L. Van Hollebeke al overleden was in 1932.  Louis Van Hollebeke was ook lid van het Willemsfonds in Brugge.  Het WF was door Jan Frans Willems in 1851 opgericht ter verdediging van de Nederlandse taal (31) en kreeg zijn afdeling Brugge in 1872 onder impuls van Julius Sabbe (32).  Het Willemsfonds leverde een grote bijdrage tot de Vlaamse ontvoogdingsstrijd.  De Vlaamsgezinde advocaat Jules Boedt (1884-1964) (33), lid van LF, was van 1912- 1935 voorzitter van het Willemsfonds Brugge en van het Liberaal Vlaams Verbond (1928-1934). In 1933, na het overlijden van haar echtgenoot Louis Van Hollebeke, bleef zijn weduwe Bertha Denys lid van het Willemsfonds waar ze vermeld staat als “ Van Hollebeke Lod, mevr. Wed. rekenplichtige” (34).

Besluit

Tijdens de cruciale verbouwingswerken bij LF in 1911-1912 was het van groot belang om over een secretaris te beschikken die adequaat de correspondentie voerde en daarnaast ook nog eens expert-boekhouder van beroep was (35).  Hij was ook “bestendig secretaris” en dat is onder zulke omstandigheden niet onbelangrijk.  De samenwerking met architect Ernest Callebout, ze kenden elkaar al van de kunstexpo 1908, zal wellicht vlot verlopen zijn.  Ze waren beiden de kunst genegen.  Ernest Callebout had de hulp van Louis Van Hollebeke niet nodig om inspiratie op te doen voor de Brugse tempel in neo-Egyptische stijl (36). Die voorbeelden vond hij in de Brusselse tempels in de Peterseliestraat (1879) en de Lakensestraat (1910).  Het was natuurlijk wel een voordeel om met een kunstminnende en kundige secretaris te kunnen samenwerken.  En tegen die achtergrond zouden we het voornaamste bijna vergeten: de verschillende broeders die als mecenas dit kunstpatrimonium financierden.

Noten

  1. Jan De Busscher, 500 jaar herberg “Vlissinghe”, in: Brugge die Scone, 2015, p. 17-20; J. D’hondt, Een “nieuwe oudste” eigenaar van Café Vlissinghe, in: Brugs Ommeland, 2015, 2, p. 54-55; Brigitte Beernaert, Vlissinghe Revisited, vijfhonderd jaar herberg, in: Brugs Ommeland, 2015, 4, p. 200-224; Lieven De Visch, 500 jaar café Vlissinghe. Een feestjaar rond het erfgoed van Brugges oudste herberg, in: Museumbulletin, Musea Brugge, jg. 36, 2016, 1, p. 12-16.
  2. Van de Wiele Auctions, Brugge 5.3.2016. Achille Vande Voorde was lid van “Kunstgenegen”.
  3. Over E. Trips, zie: Willy P. Dezutter, Eduard Trips. VWS-Cahiers, 153, 1992 en W.P. Dezutter, In memoriam Eduard Trips (1921-1997), in: Brugs Ommeland, 1998, 3, p. 174. E. Trips wist Rachel Vermeulen-Rau te overtuigen om de gastenboeken (1906-1938) van café Vlissinghe, die toen in haar bezit waren, te schenken aan het Stedelijk Museum voor Volkskunde. Dat gebeurde in 1986. Rachel Rau was de weduwe van Victor Vermeulen en samen waren ze de uitbaters van Vlissinghe in 1939-1945. Hiermee werd vermeden dat ze ooit in de “auctions” zouden terechtkomen. In 1983 was immers het bekende schilderij “Teunis en zijn wijf” weggehaald in opdracht van Albert Van Damme (1899-1995), bestuurder van Interbrew.  Het keerde, ten gevolge van protest van o.m. E. Trips en de “Senaat van Vlissinghe”, terug als kleurenreproductie.  De brouwer was juridisch eigenaar van het handelsfonds en dus is al het enthousiasme rond “500 jaar Vlissinghe” uiteindelijk gratis inventariswerk.
  4. Café Vlissinghe, de Kunst Genegen. Fin-de-sièclekunst tussen pint en penseel. Tentoonstelling Stadsarchief Brugge 28.8.-25.10.2015. Catalogus, 23 pp.  Het catalogusnr. 9, een schilderij van Victor De Loose (1871-1921), uit de collectie van het Volkskundemuseum (Brugge), is een “Interieur van een kruidenierswinkel”.  Het is een schenking van Marguerite De Loose (1873-1944), de zuster van Victor De Loose.  Zij schonk het samen met de rolschildering met het lied “Van de vogel en de vis” aan het toenmalig Folkloremuseum (Hallen,1939) waar Guillaume Michiels (1909-1997) toen de eerste conservator was.  Het kwam in 1972 in de collecties van de Stedelijke Musea en werd in 1973 geëxposeerd in de kruidenierswinkel van het Stedelijk Museum voor Volkskunde; de rolschildering kreeg in 1982 zijn plaats in de museumherberg ““De Zwarte Kat”. Zie: W.P. Dezutter, Het Stedelijk Museum voor Volkskunde te Brugge. Stichting en ontwikkeling. Volkskunde, 83, (1982), 2-3, p. 136-137 voor de stichting van de Bond van de West-Vlaamse Folkloristen in café Vlissinghe.
  5. Stad Brugge. Open Monumentendag 2012 “Muziek, Woord, Beeld” (red. Brigitte Beernaert), p. 21-30.
  6. Stefan Huygebaert, op.cit. (2015), p. 4-5.
  7. E. Trips, op.cit. p. 54 en St. Huygebaert, ibidem p. 6.
  8. St. Huygebaert, op.cit. p. 16 en 18.
  9. Zie voor de opinies van de pers in Brugge het overzicht van Ludo Vandamme, 200 jaar kranten in Brugge. historischebronnenbrugge.be Het Burgerwelzijn is begonnen als liberaal strijdblad.
  10. Brigitte Beernaert, Vlissinghe Revisited, p. 221 en St. Huygebaert, op.cit. (2012), p. 29.
  11. St. Huygebaert, op.cit. (2015), p. 18. Er bestaat ook een webversie.
  12. Er werd toen een catalogus uitgegeven, 27 pp, 22 ill. gedrukt bij Imp. Herreboudt, Rue Eeckhout, Brugge. Tentoonstelling van 15 juli-15 sept. 1908.
  13. V. De Boi, B. Kervyn de Volkaersbeke en E. Tahon, Henri Kervyn de Lettenhove, diplomaat voor een tentoonstelling, in: V. De Boi, B. Kervyn de Vokaersbeke en E. Tahon, Impact 1902 revisited (tentoonstellingscatalogus), Brugge, Arentshuis, 22.2.-30.6.2002, p. 19-35.
  14. Stad Brugge. Bevolkingsregisters 1900-1910. (Met dank aan J. D’hondt, Stadsarchief, Brugge).
  15. A. Bouchout, Vlaamsche Kunst in den vreemde beoordeeld, in: Kunst. Tijdschrift voor Kunst en Letteren, Brugge, jg.4, 1900, 13-14, p. 102-103 (Een kunsttheoretische beoordeling over de Vlaamse kunst).
  16. Tijdschrift voor Kunst en Letteren. Brugge, jg. 3, 1899, 18, p. 141.
  17. Bouchout-Le Gendre, Guide dans Bruges. Bruges, Imp. Art. M. Herreboudt, 1905 8° 60 pp. ill. Maurice Herreboudt (1880-1957) was toen juist begonnen (1905), Eekhoutstraat 8, Brugge. Andries Vanden Abeele, De eerste jaren van de drukkerij Herreboudt, in: Biekorf, 1985, p. 240-249 en 320-339.
  18. Leonard Rwanyindo, Le Protestantisme belge dans la région des grands lacs. Paris, 2009.
  19. Honoré Deswarte (1869-1926) en Alfred de Brouckère (1873-1947) kochten het gebouw Beenhouwersstraat 2 aan in 1901 en schonken het in 1924 aan de vzw La Flandre. Zie: W.P. Dezutter en E.J. Trips, Van blauwververij tot logegebouw, in: Brugs Ommeland,1994, 2, p. 67-86.
  20. E. Callebout (Hoefijzerlaan 22, Brugge) schonk een exemplaar aan het Munt- en Penningkabinet van het Gruuthusemuseum (Brugge). Die gedenkpenning t.g.v. de inhuldiging van de tempel in 1912 werd bij LF tot ver in de jaren twintig gebruikt als herinneringsmedaille bij jubilea van broeders maar voorzien van passende inscriptie.
  21. in J. Tyssens en D. Dendooven, (red.), De Heeren Broederkes van den moortelbak. 250 jaar vrijmetselarij in West-Vlaanderen. Brussel, 2015, p. 25. Deze gedenkplaat werd aangebracht n.a.v. de officiële inhuldiging van de tempel in 1912.
  22. Biografie van Alfons Annys op archief.kerknet.be en janfranssimonsvzw.be/annys.htm Volgens deze laatste zou hij overleden zijn in 1971 (Dresden) en niet in 1972 (Weimar). Ten gevolge van collaboratie tijdens W.O. II kwam A. Annys in Duitsland terecht.
  23. Dit noodhospitaal (“ambulance”) werd, zoals elders in het land, door de Duitsers verboden bij het ontstaan van het IJzerfront.  Dokter Paul Thooris (1874-1943), lid van LF, richtte toen een noodhospitaal in in het Hotel du Sablon, Noordzandstraat, Brugge dat toen uitgebaat werd door een broeder van LF.  Op 17.6.1919 hernam LF de zittingen.  Het tempelgebouw bleef onbeschadigd.  In W.O. II nam vanaf 1.3.1943 de DeVlag (Duitsch-Vlaamsche Arbeidsgemeenschap) daar haar intrek en werd er geplunderd.
  24. Edouard Menier integreerde goed in Brugge, opname in LF in 1910, opname schuttersgilde in 1914, maar verliet in 1921 Blankenberge omdat hij directeur werd van de gasfabriek in Wasmuël-Quaregnon (Henegouwen).
  25. E. Menier werd ingewijd op 9 febr. 1910 en E. Callebout op 27 okt. 1910. Dat wijst er op dat men toen bij LF niet vasthield aan de lente-equinox (maart) en de winterzonnewende (december) als inwijdingsdata. Men spreekt nu ook niet meer over eerste en tweede secretaris maar secretaris en adjunct-secretaris. Men oefent doorgaans een functie uit voor drie jaar, de secretaris blijft dikwijls langer op post.
  26. H. Godar, Histoire de la Gilde des Archers de Saint-Sébastien de la Ville de Bruges. Brugge, 1947, p. 486. H. Godar (1909-1979), bekende gynaecoloog in Brugge, was in 1947-1949 gelijktijdig Hoofdman van Sint-Sebastiaan en AM van LF.  Zie: W.P. Dezutter, In memoriam Henri Godar, in: Brugs Ommeland, 1980, 2, p. 145.
  27. P. Lefèvre, De Liberale Partij als organisatie van 1846-1914, in: A. Verhulst en H. Hasquin (red.), Het Liberalisme in België. Twee honderd jaar geschiedenis. Brussel, 1989, p. 75-82; E. Witte, De triomf van het liberalisme (ca. 1850-1884), in: E. Witte, J. Craeybeckx en A. Meynen (red.), Politieke geschiedenis van België. Brussel, 1997, p. 61-101.
  28. A. Van Acker was in 1940 adjunct-redenaar van LF en opnieuw in 1945. De redenaar was het liberaal boegbeeld Victor Sabbe (1906-1958), kleinzoon van Julius Sabbe (1846-1910). J. Sabbe was in 1872 de oprichter van de Brugse afdeling van het Willemsfonds en in 1881 stichtend lid van LF.
  29. Het lijkt meer dan aannemelijk dat A. Van Acker hier handelde vanuit de reflex van de grote taalwetten die in de jaren dertig tot stand kwamen zoals: de wet op het taalgebruik in bestuurszaken (28 juni 1932), de wet op het taalgebruik in het lager- en middelbaar onderwijs (wet van 14 juli 1932), de wet op het taalgebruik in de rechtspleging (15 juni 1935).
  30. Die Brugse werkplaats kwam officieel op het tableau van het Grootoosten van België (G.O.B.) op 26.2.1939, sinds 1947 in Oostende en op 2.1.1960 overgegaan naar een nieuwe obediëntie de Grootloge van België (G.L.B.). Achiel Van Acker bleef bij LF tot aan zijn overlijden in 1975. LF werd in 1959 tweetalig en in 1971 officieel Nederlandstalig.  Sinds 1946 bestond de mogelijkheid om het Nederlands te gebruiken op plechtigheden.
  31. Het privé briefpapier van L. Van Hollebeke was tweetalig Frans-Nederlands.
  32. Bart D’hondt, Geschiedenis van het Brugse Willemsfonds (1872-2000), in: Juul Hannes (red.), De charme van de rede. Huldeboek Albert Claes. Brugge-Gent, 2004, p. 163-218.
  33. A. Van den Abeele, De Balie van Brugge. Geschiedenis van de Orde van advocaten in het gerechtelijk arrondissement Brugge. Brugge, 2009, p. 112.
  34. Het is nog de tijd dat de vrouwen geen eigen naam droegen. Over de geslachtsnaam en de emancipatie van de vrouw zullen we hier niet verder uitweiden. Bij het Willemsfonds werd Louis plots Lodewijk !  Wellicht diende de weduwe onder de naam Van Hollebeke de zaak van haar overleden man verder te zetten.  We mogen dus niet lichtvaardig oordelen.
  35. In de provinciale Wegwijzer van West-Vlaanderen en de Stad Brugge (Druk Verbeke-Loys) voor het jaar 1932 wordt L. Van Hollebeke voor de laatste maal vermeld als “expert-comptable”.
  36. Het gebouwencomplex Beenhouwersstraat 2 werd beschermd door een besluit van de Vlaamse Executieve van 7.12.1983 en de maçonnieke tempel werd beschermd bij Ministerieel Besluit van 8.6.1998.

Dit artikel verscheen in het tijdschrift Brugs Ommeland, 2016, 2, p. 121-128.

Maurice Gorrissen (1856 – 1924), een Brugse vrijmetselaar uit Ieper.

De officiële installatie van de Brugse vrijmetselaarsloge La Flandre (Grootoosten van België) vond plaats op 4 juni 1881 (1).  Afgezien van de initiatieke doelstelling lag het voor de hand dat er gestreefd werd naar een liberaal kiesplatform.  De Belgische continentale vrijmetselarij staat in een totaal andere traditie dan de Engelse variant, die zich opwerpt als de moederloge van alle loges waar ook ter wereld.  De dominantie van het ultramontaans katholicisme lag daarvoor aan de basis.

De herkomst van de familie Gorrissen

Maurice-Nicolas-Etienne-Ferdinand Gorrissen werd geboren te Ieper op 2 april 1856 als zoon van Frédéric-Lambert-Ferdinand Gorrissen, geboren te Huy (Hoei, prov. Luik) op 2 maart 1812 en overleden te Ieper op 25 april 1871, en van Lucie-Thérèse Clynckemaille, geboren te Ieper op 18 augustus 1826 en overleden te Ieper op 2 oktober 1910.  Frédéric Gorrissen was de zoon van Charles-Ferdinand, eigenaar wonende in Huy en van Anne-Cathérina Rerkers.  De familie Gorrissen was sedert 1740 in Huy gevestigd maar afkomstig van Leut (Belgisch Limburg), afhankelijk van het Prinsbisdom Luik.  Frédéric werd doctor in de wijsbegeerte en letteren en tijdens het schooljaar 1834-1935 werd hij titularis voor geschiedenis en aardrijkskunde aan het Gemeentelijk College van zijn geboortestad.  In 1841 werd hij ook belast met de leervakken Latijn en Grieks.  Maar in 1845, hij gaf toen al tien jaar les, werden de vakken geschiedenis en aardrijkskunde afgeschaft.  In oktober 1845 diende hij zijn ontslag in.  Hij bleef tot 1851 wonen in Huy, waar hij lid was van “L’Union Libérale”.  Op 16 september 1852 werd hij retorica- en poësisleraar aan het Gemeentelijk College, verbonden aan de nieuwe middelbare school te Ieper (2).  Het jaar daarop, in 1853, huwde hij met Lucie-Thérèse Clynckemaille, de dochter van molenbouwer en houthandelaar Pierre Clynckemaille (1793-1872) uit Ieper (3).  Het huwelijkscontract werd afgesloten op 26 april 1853 voor notaris Lucien Boedt (1791-1856).  Die was notaris in Ieper van 1832-1856.  Hij bleef leraar in Ieper tot aan zijn overlijden op 25 april 1871.  In Ieper stond hij bekend als doctrinair liberaal en antiklerikaal.

Maurice Gorrissen

Maurice werd geboren in Ieper op 2 april 1856.  Hij werd kandidaat in de rechten aan de Université Libre de Bruxelles (ULB) op 30.7.1875.  Op 20.10.1883 trad hij in dienst als gemeentesecretaris van Ieper.  Hij was gehuwd met Catharina-Mathilde Colignon (°Wuustwezel, 1848).  Als gemeentesecretaris bleef hij in dienst tot in 1908 en in 1909 werd hem de eretitel van het ambt verleend.  Gedurende die 25 jaar heeft hij vier burgemeesters gediend.  Op nationaal regeringsvlak heeft van 1848 tot 1884 het liberalisme het Belgische politieke leven gedomineerd.  We hoeven hier de geschiedenis van de clerico-liberale strijd, met als berucht hoogtepunt de schoolstrijd (1878-1884), niet over te doen.  In ieder geval leden de liberalen in 1884 een zware verkiezingsnederlaag die hen meer dan dertig jaar van de macht zou houden.  Uiteraard werd Maurice Gorrissen aangesteld onder een liberaal gemeentebestuur en dat gebeurde onder Louis Van Heule, liberaal burgemeester van 1875-1888.  Van 1888-1891 was Hector Bossaert liberaal burgemeester van Ieper.  De gemeentesecretaris zorgt voor de continuïteit van het bestuur en de gemeenteraad herbenoemde hem bij het aantreden van Arthur Surmont de Volsberghe (1837-1906), katholiek gemeenteraadslid en burgemeester van 1891-1900.  Hij genoot eveneens het vertrouwen van diens opvolger René Colaert (1848-1927), burgemeester voor de Katholieke Partij van 1900-1927 (4).  Men kan bezwaarlijk een goed functionerend en loyaal ambtenaar ontslaan om louter ideologische redenen.  Nochtans moet men in Ieper goed geweten hebben waarvoor hun gemeentesecretaris stond; hij was immers ook secretaris-schatbewaarder van de Rijksmiddelbare Scholen van Ieper en Poperinge.  In het schoolbestuur werden altijd bij K.B. een aantal gemeenteraadsleden benoemd voor een mandaat van drie jaar, naast de leden buiten de raad.  Een duidelijk engagement vormden zijn activiteiten binnen het Willemsfonds.  Bij de stichting van het Willemsfonds in Ieper in 1884 werd hij secretaris-penningmeester en in 1885 de eerste bibliothecaris (5) van de Willemsfondsbibliotheek, toen gevestigd in de “Gouden Arend”, het lokaal van de afdeling (6).  In de kranten van zijn tijd vonden we over hem geen ideologisch getinte berichten; hij hield zich aan zijn onpartijdigheid als gemeentesecretaris (7).

Maurice Gorrissen, vrijmetselaar

Voor Maurice Gorrissen weten we de precieze inwijdingsdatum, omdat het vermeld wordt in de lijkrede.  Hij werd bij La Flandre ingewijd op 27 november 1885, dat is vier jaar na de oprichting in 1881.  De Belgische vrijmetselarij was toen nog maar recent een andere weg ingeslagen.  Het Grootoosten van België (G.O.B.) had in 1871 voor de loges de aanroeping van de Opperbouwmeester van het Heelal en het geloof in de onsterfelijkheid van de ziel niet meer verplicht gesteld.  Het Grand Orient de France zou in 1877 dit voorbeeld volgen.  Het G.O.B. wijzigde in 1872 zijn statuten, waarvan artikel 1 luidt: “De vrijmetselarij, kosmopolitische en vooruitstrevende instelling, heeft tot doel het zoeken naar waarheid en de vervolmaking van de mensheid.  Ze steunt op vrijheid en verdraagzaamheid, ze formuleert geen enkel dogma noch beroept zich op welkdanige leerstelling ook.  Zij vraagt aan hem die zich ter inwijding aanbiedt, een eerlijk man te zijn, voldoende verstandelijk begaafd om de maçonnieke principes te begrijpen en te verspreiden”.  De Ieperse vrijmetselaarsloge “Amicitia” (1838-1854) verdween in 1854 maar bij de oprichting van La Flandre werd besloten om in Ieper een “Cercle Fraternel” op te richten.  Deze Broederkring stond onder de bescherming van La Flandre om een vestiging van een nieuwe loge te stimuleren (8).  Maurice Gorrissen zou er later de drijvende kracht worden.  La Flandre vergaderde toen nog niet in het lokaal van de Beenhouwersstraat 2 te Brugge, dat pas in 1901 werd aangekocht door de industriëlen Honoré De Swarte (1869-1926) en Alfred de Brouckère (1873-1947), beiden lid van La Flandre en schenkers van dit onroerend goed.  In 1885 hield men nog zitting in het huis Riddersstraat 18 dat eigendom was van Jean-François De Coninck, een majoor op rust en lid van La Flandre. Die woning moet tamelijk ruim geweest zijn want op 27.6.1902 verkregen de eigenaars (de familie De Coninck) van het Brugs stadsbestuur toelating om de Riddersstraat 18 af te breken en door drie nieuwe woningen te vervangen (9), nu de nummers 20, 22 en 24.  In die tijd vergaderde de loge elke tweede woensdag en vierde vrijdag van de maand om 19.30 u.  In 1881 telde La Flandre 64 leden, in 1885 waren dit er 93.  Er vonden dat jaar 12 inwijdingen plaats, onder wie deze van Maurice Gorrissen.  Na zijn pensionering als gemeentesecretaris van Ieper kwam hij in Brugge wonen op het adres Kruitenbergstraat 19.  Hij moet een gerespecteerd logelid geweest zijn, want op 10 mei 1924 werd de “secrétaire communal honoraire” stichtend lid van de vzw La Flandre.  Het onroerend goed in de Beenhouwersstraat 2 werd toen door Honoré De Swarte en Alfred de Brouckère in volle eigendom en zonder tegenwaarde geschonken aan de a.s.b.l. La Flandre (volgens de nieuwe wet van 27.6.1921).  De voorzitter werd Albert Thooris (1860-1942), advocaat en liberaal volksvertegenwoordiger (1904-1912), een ancien die Achtbare Meester (voorzitter) was in 1907-1908, 1919-1922 en nadien nog eens in 1930-1931.  Secretaris werd Prosper De Cloedt (1880-1962), ondernemer en senator voor de liberale partij (1923-1925), een belangrijk mecenas voor de werkplaats.  De penningmeester was Ernest Callebout (1887-1952), de architect van de neo-egyptische tempel in 1911-1912.  Deze Brugse architect en beeldhouwer woonde toen in Sint-Andries-Brugge.  Na een kortstondige ziekte overleed Maurice Gorrissen in Brugge op 22 september 1924.  Hij heeft zijn expertise kunnen leveren bij de oprichting van de vzw maar niet voor lange duur.

Edouard Everaerts als lijkredenaar

Maurice Gorrissen werd begraven op de stedelijke begraafplaats van Ieper waar de lijkrede werd gehouden door Edouard Everaerts (° 20.1.1865 – + 1944), een broeder van La Flandre. Die was op dat ogenblik directeur van het Scheikundig Laboratorium van Oostende en was in die stad gemeenteraadslid van 1.1.1912 tot 1.12.1919.  Die lijkrede werd uitgegeven en we citeren enkele passages “…Attiré par la beauté de notre Ordre, Maurice Gorrissen était venu à la Maçonnerie depuis près de 40 ans. Reçu à la Loge de Bruges le 27 novembre 1885, il s’était dès le début concilié l’amitié fervente et la sympathie de ses Frères…”.  Edouard Everaerts werd op 1.9.1918 ingewijd in de tijdelijke Belgische loge “La Belgique” in Parijs.  Zijn meesterverheffing vond door de oorlogsomstandigheden van 1914-1918 pas plaats bij La Flandre op 2.3.1923 (10).  Hij had een dubbellidmaatschap.  Van 1930-1932 werd hij de eerste Achtbare Meester (voorzitter) van de gemengde loge “Aurore” (Droit Humain) in Brugge, die eveneens een onderkomen vond in de Beenhouwersstraat 2.  In 1931 hield hij ook de maçonnieke lijkrede op de centrale begraafplaats van Brugge bij het overlijden van Albert Dyserynck (1872-1931), de voorzitter van Club Brugge die met de auto was verongelukt in Donk-Sijsele (11).  Was hij de favoriete spreker van La Flandre bij dergelijke gelegenheden ?  Op die manier hoefde de zittend Achtbare Meester niet in het openbaar op te treden (12).  Het was tot 1938 heel gewoon dat er door een vrijmetselaar een lijkrede werd gehouden bij het graf van een gestorven broeder.  De tekst werd dan achteraf, geheel of gedeeltelijk, gepubliceerd in de lokale krant.  De liberale pers schonk daar natuurlijk eerder aandacht aan dan de katholieke.  In januari en februari 1938 publiceerde de redactie van La Libre Belgique, vergiftigd door extreem rechts, de namenlijsten van de Belgische vrijmetselaars.  De Gestapo (Geheime Staatspolizei) deed daar tijdens W.O. II zijn voordeel mee.  Die verklikking, gebaseerd op onverdraagzaamheid, onbegrip en onwetendheid, betekent tot op de dag van vandaag dat er geen openbare maçonnieke lijkredes meer gehouden worden.

Besluit

Reeds vroeger wezen we op de nauwe wisselwerking die er in de tweede helft van de 19de eeuw bestond tussen het Willemsfonds en de vrijmetselarij (13).  Dat was o.m. duidelijk het geval met Julius Sabbe (1846-1910).  Ook Maurice Gorrissen werd via het Willemsfonds daartoe aangetrokken.  Door de gunstige ligging van het Brugse station op ’t Zand waren de spoorwegverbindingen dusdanig goed dat ook iemand die buiten Brugge woonde, de loge makkelijk kon bereiken. Dat gold zeker voor Blankenberge, waar veel leden woonden, maar kennelijk was ook Ieper niet onoverkomelijk zolang de loge “L’Amitié” in Kortrijk niet was herstart.  Dat gebeurde o.m. met de steun van La Flandre in 1906 (14) en ook daar zien we dat de leden uit de omliggende plaatsen kwamen.  Maurice Gorrissen bleef trouw aan La Flandre en affilieerde niet bij L’Amitié in Kortrijk.  Honoré De Swarte kwam uit Nieuwpoort en Alfred de Brouckère uit Roeselare.  La Flandre steunde in de beginjaren meer op externe Brusselaars dan Bruggelingen.  In zijn geheel kan men ook voor de volgende jaren eerder spreken over een West-Vlaamse loge dan een exclusief Brugse loge.  Het was niet evident om zich in de bisschopsstad van toen kenbaar te maken als vrijmetselaar. Daarvoor was La Flandre te veel een strijdloge met tegenover zich een uiterst fanatieke tegenstrever.

Willy Dezutter

Noten

  1. Willy Dezutter, Auguste Liebaert (1856-1927) op bezoek in de Brugse vrijmetselaarsloge La Flandre in 1882.  Vrijmetselaarsloges in Brugge in de 19de eeuw (1803-1881) in: Biekorf, (2015), 1, p. 79-87.
  2. André Joris, Fréderic Gorrissen, in: Biographie Nationale,t.XXXVII, supplement tome neuvième, Brussel, 1971-1972, kol. 343-347.
  3. Willy Dezutter, Frédéric Gorrissen-Lucie Clynckemaille (Ieper 1853), in: Biekorf (2016) …
  4. De aanstelling van burgemeester R. Colaert wordt ruim beschreven in ‘t Nieuwsblad van Yper en Ommelands van zaterdag 24 februari 1900;
  5. Natuurlijk sprak men toen nog over schrijver-schatbewaarder en de boekbewaarder van de volksboekerij.
  6. Willy Denolf, Ieper 100 jaar Willemsfonds. Korte historische schets van het Willemsfonds te Ieper. erfgoedkring-ernestschepens.be/ieper/wf/-ieper-historiek pdf.
  7. We doorliepen daarvoor “De Weergalm. Volksgezind weekblad der Vrijzinnige Vereeniging van Yper en het Arrondissement”.  De Weergalm verscheen van 1904-1914, uitgever drukkerij E. Lambin-Mathée, Dixmudestraat 53, Yper.  historischekranten.be/issue/DWE  Idem voor Le Progrès.  Journal de l’Alliance libérale d’Ypres et de l’ Arrondissement.  E. Lambin-Mathée was lid van het Willemsfonds in Ieper.  Deze drukker-boekhandelaar had ook een “groote keus van kerkboeken aan zeer goedkope prijzen”.  Advertentie Le Progrès 22.4.1888.  Deze krant verscheen op donderdag en zondag van 1841-1914.  Er bleef maar een beperkt aantal exemplaren bewaard dus vonden we niet alles terug dat ons kon aanbelangen.
  8. Paul Vandenbussche, De Ieperse vrijmetselaarsloge “Amicitia” (1838-1854),1987, p. 47.
  9. Stadsarchief Brugge, Bouwvergunning nr. 97 voor het jaar 1902.  Zie: W.P. Dezutter en E.J. Trips, Van blauwververij tot logegebouw, in: Brugs Ommeland,1994, 2, p.71.
  10. Archief La Flandre, Brugge. Ledenregister.
  11. Les funérailles de M. Albert Dyserynck. Journal de Bruges, 15-16 febr. 1931.
  12. Bij de maçonnieke rouwhulde in het logegebouw zelf wordt de lijkrede gehouden door de Redenaar.
  13. Willy Dezutter, op.cit. Biekorf (2015), 1, p. 79-87.
  14. Jeffrey Tyssens en Dominiek Dendooven (red.), De Heeren Broederkes van den moortelbak. 250 jaar vrijmetselarij in West-Vlaanderen. Brussel, 2015, vooral p. 63-66. De “Cercle Fraternel” in Ieper werd overgenomen door Kortrijk.

Auguste Liebaert (1856 – 1927) op bezoek in de Brugse vrijmetselaarsloge La Flandre in 1882. Vrijmetselaarsloges in Brugge in de 19de eeuw (1803-1881).

Voorgeschiedenis

In de Franse en Hollandse Tijd (Verenigd Koninkrijk) was in Brugge de vrijmetselaarsloge “La Réunion des Amis du Nord” actief van 1803 tot 1831 (1).  De opheffing kwam er definitief in 1832. Op 4 oktober 1830 werd in ons land de onafhankelijkheid uitgeroepen en op 7 februari 1831 de Grondwet goedgekeurd.  Die loge sleepte zich dus moeizaam voort in het onafhankelijke België en dit verklaart waarom Brugge er niet bij was toen op 23 februari 1833 in Brussel het Grootoosten van België als obediëntie werd opgericht.  Men had nochtans op 1 februari 1833 een uitnodiging daartoe ontvangen.

Eind 1837, begin 1838 werden er vruchteloos pogingen ondernomen tot heroprichting van de kolommen (2).  Wel verkreeg in 1839 de loge “La Tolérance” in Brugge een constitutiebrief van het Grootoosten van België (Grand Orient de Belgique) maar ook deze werkplaats – die van start ging in 1840 – kwam niet echt van de grond.

De nieuwe Brugse loge “Les Vrais Amis Réunis” kreeg haar constitutiebrief op 11 juni 1846.  De eerste Voorzittend Meester François Van Loo (1786-1846) had op 21 maart 1846 nog de aanvraag ingediend, maar overleed op 23 april van dat jaar, nog voordat de loge echt van start kon gaan.  De secretaris was Jacques Magis, hoofdingenieur bij Bruggen en Wegen.  F. Van Loo, een voormalig penningmeester van “La Réunion des Amis du Nord” (waar hij ontslag nam op 1 april 1824) werd als Voorzittend Meester opgevolgd door Charles Lebrun (1804-1871), sedert 1845 gevestigd in Brugge waar hij tot 1868 het ambt van notaris uitoefende.  Deze loge staakte haar werkzaamheden in 1852, maar de overgebleven leden behielden wel hun status van vrijmetselaar en drie van hen zullen zelfs in 1881 nog opnieuw aantreden.  Zij werden nog als leden van een volwaardige werkplaats aangemerkt en niet “in slaap” zoals de loge “Le Réveil” uit Aalst, werkzaam 1858-1878, die twee afgevaardigden stuurde naar de oprichting van “La Flandre” in 1881.

De Brugse vrijmetselaars vonden aanvankelijk een onderkomen bij de loge “La Liberté” in Gent, gesticht in 1866 als een uitzwerming van hun moederloge “Le Septentrion”.  Vanaf 1867 bestond er bij “La Liberté” een Brugse broederkring (cercle fraternel) als “une loge aggrégée de Bruges” met als voorzitter Ferdinand D’hauw (+ 1891) die directeur was van de katoenspinnerij Dujardin (3).  Begin 1870 strandde dit initiatief echter al (4), maar men kon er natuurlijk wel gewoon lid blijven of worden.

Een gewijzigd klimaat

In december 1837 vond door de Belgische bisschoppen de publieke veroordeling plaats van de Belgische vrijmetselarij.  De herderlijke brief werd de eerste zondag van januari 1838 op alle preekstoelen van het land voorgelezen.  Volgens de bisschoppen waren de vrijmetselaars “onwaardig de heilige absolutie te ontvangen”.  De katholieke “Gazette van de Provincie West-Vlaenderen” publiceerde de zendbrief integraal.  De samenwerking tussen liberale en katholieke unionisten werd er zwaar door bemoeilijkt.  De bisschoppelijke oorlogsverklaring wijzigde de oriëntering van de Belgische maçonnerie die steeds meer evolueerde in de richting van het antiklerikalisme wat niet a priori anti-godsdienstigheid inhield (5).

Artikel 135 van de statuten van het Grootoosten, waarbij politieke en godsdienstige discussies ( “twistgesprekken”) in de loges verboden waren, werd in 1854 geschrapt.

De aanroeping van de Opperbouwmeester van het Heelal (A la Gloire du Grand Architecte de l’Univers) en het geloof in de onsterfelijkheid van de ziel werden vanaf 1872 niet meer verplicht gesteld.  In 1872 werd door het Grootoosten een nieuwe definitie gegeven over het begrip vrijmetselarij waarbij het adogmatische karakter sterk werd benadrukt: “Elle se fonde sur la liberté et la tolérance; elle ne formule ou n’invoque aucun dogme”.

De eerste schoolstrijd (1878-1884), de strijd tussen het rijksonderwijs en het katholiek onderwijs, kreeg zijn beslag.  Met de gemeenteraadsverkiezingen van 25 oktober 1881 in zicht leek het ogenblik gekomen om de liberale banden in een loge nauwer aan te halen.  Als liberaal kiesplatform is “La Flandre” in 1881 ontstaan in volle kiesstrijd en in volle schoolstrijd.  Toch heeft de maçonnieke mobilisering voor de verkiezingen niet mogen baten: de gemeenteraadsverkiezingen liepen op een nederlaag uit, idem de daarop volgende parlementsverkiezingen van 1884.

La Flandre

De eerste onderhandelingen voor de oprichting van “La Flandre” werden gestart op 7 december 1880; de aanvraag voor het verkrijgen van een constitutiebrief bij het Grootoosten gebeurde op 27 februari 1881.  De officiële installatie in Brugge was op 4 juni 1881.  De eerste Voorzittend Meester was Alfred Sarton (1845-1909), toen hoofdingenieur bij de Belgische Spoorwegen in Brugge (6), in april 1883 overgeplaatst naar Gent alwaar hij zich aansloot bij de loge “Le Septentrion”. In Brugge werd hij opgevolgd als Achtbare Meester door de Brugse advocaat Alphonse Meynne (1839-1915), een stichtend lid maar afkomstig van de loge “Les Vrais Amis de l’Union et du Progrès” in Brussel. Onder de stichtende leden, in totaal 32, bevindt zich ook Louis Seresia (Brussel 1814 – Brugge 1904), toen al gepensioneerd als conducteur van Bruggen en Wegen.  Het is interessant om te vermelden dat hij genoteerd staat als lid van de Brugse loge “Les Vrais Amis Réunis” wat er op wijst dat hij daar ingewijd werd en niet bij “Le Septentrion” in Gent zoals zijn derde zoon Raymond Seresia (1851-1903), net als zijn vader eveneens aanwezig als stichtend lid op 4 juni 1881. Net als Alphonse Meynne zal ook hij nog Achtbare Meester worden van “La Flandre”. Sinds 1875 was hij advocaat aan de balie van Brugge (7).

Auguste Liebaert op bezoek

Op de zitting van “La Flandre” van 6 januari 1882, dus zeven maanden na de start van de werkplaats, tekenden 24 broeders present op de aanwezigheidslijst (8).  Daarbij valt de naam op van Auguste Liebaert met achter zijn naam de door hem zelf geschreven mededeling “St. John’s Lodge no. 3, Quebec, Canada”.  In 1994 ontmoette ik in Brugge een vrijmetselaar uit Montréal (Canada) die ik vroeg om me te helpen bij de identificatie van die Vlaamse naam.  Op 22 augustus 1994 kreeg ik inderdaad het antwoord dat het Auguste L.F.M. Liebaert betrof (9).  Dank zij al die voorletters van de voornamen konden we onze schrik voor homoniemen opbergen.  Het betreft inderdaad Auguste Louis François Marie Liebaert, geboren te Oostende op 3 oktober 1856 en overleden te Gent op 25 juli 1927.

Auguste Liebaert werd op de leeftijd van 23 jaar (10) ingewijd in de St. John’s Lodge no. 3 in Quebec (Canada) op 11 februari 1880 en bevorderd tot gezel op 10 maart 1880.  Hij gaf echter ontslag op 18 juni 1880 (11).  Wellicht keerde hij dat jaar terug naar België.  Auguste Liebaert verbleef in Canada als consulair agent van 1876-1880 en woonde in Neufchâtel, een stadskwartier van Quebec.  Hij werd dus ingewijd in een Engelstalige loge.  De St. John’s Lodge ontving immers in 1788 haar charter van de Grand Lodge of England en ontving in 1877 haar rangnummer 3.  In 2010 telde de Grande Loge du Quebec een honderdtal loges waarvan er slechts 12 uitsluitend in het Frans arbeiden, andere werden tweetalig, maar de meerderheid gebruikt het Engels niettegenstaande 50 % van de leden Franstalig is.  Hij werd dus ingewijd volgens de “Rite émulation”, een rituaal dat spiritueler is dan de meer humanistische “Rite Moderne Français” zoals beoefend bij “La Flandre”. Hoewel hij de derde graad (Meester) niet had ontvangen in Quebec was hij als broeder-bezoeker (frère visiteur) welkom in Brugge.  Er was kennelijk nog geen probleem rond de wederzijdse bezoeken.  Toch werd hij klaarblijkelijk nooit geaffilieerd bij “La Flandre” en aangezien er op dat moment nog geen loge bestond in Oostende kon hij ook daar niet terecht.  Pas op 30 januari 1910 werd er een “Cercle Fraternel” opgericht in Oostende.  Niettemin vond Auguste Liebaert, de toekomstige burgemeester van Oostende, gelijkgestemden in “La Flandre” (12).  Eén van de prominente stichters van “La Flandre” was de schrijver en flamingant Julius Sabbe (Gent 14.2.1846 -Brugge 3.7.1910).  De Gentenaar Julius Sabbe was in 1869 op 23-jarige leeftijd aangesteld als leraar Nederlands aan het Koninklijk Atheneum van Brugge (13).  Op 21 januari 1872 werd de Brugse Willemsfondsafdeling opgericht (14).  Karel Versnaeyen (1836-1910) werd de voorzitter en Julius Sabbe secretaris-penningmeester. Karel Versnaeyen werd als letterkundige al vroeg omschreven als behorend tot het “jeune légion de libres penseurs” (15) en was ambtenaar bij het provinciaal bestuur van West-Vlaanderen (16).  Hij was eveneens lid van “La Liberté” in Gent maar kwam niet over naar “La Flandre”.  Ook Leo Schoofs, de leraar Engels van het Koninklijk Atheneum van Brugge (17), werd bestuurslid van het pas opgerichte Willemsfonds.

Hij was al evenzeer lid van “La Liberté” en stichtend lid van “La Flandre”. Het mag ook geen verbazing wekken dat Ferdinand D’hauw toetrad tot het voorlopig Willemsfondsbestuur.  Julius Sabbe verdiende eerst zijn sporen bij het Willemsfonds alvorens ingewijd te worden bij “La Liberté” in 1879.  Hij werd er meester op 10 maart 1881 en zijn meesterdiploma, dat bewaard bleef  (18), draagt ook de handtekening van Ferdinand D’hauw die wellicht zijn maçonnieke peter was.  De hoedanigheid van de meestergraad was nodig om als “membre fondateur” te kunnen optreden dus voor Brugge (4 juni 1881) kwam dat juist op tijd.

In Oostende werd het Willemsfonds officieel opgericht op 26 december 1880.  Auguste Liebaert wordt er onmiddellijk lid.  In 1881 ging men direct van start met vier voordrachten.  De eerste spreker op 9 januari 1881 is Julius Sabbe die handelt over “Reinaert de Vos” en de tweede op 6 februari 1881 is Auguste Liebaert uit Oostende met een voordracht over “Canada” (19).  Ook hier zien we weer de nauwe band tussen Willemsfondspioniers en logepioniers.  Die sociabiliteit zal zich later verbreden naar liberalen èn socialisten na het ontstaan van de Belgische Werkliedenpartij in 1885. Verschillende van hun socialistische voormannen werden later vrijmetselaar (20).  Maar we kunnen met grote stelligheid beweren dat de stichtende leden van “La Flandre” allemaal liberalen waren, maar het maakte natuurlijk wel een verschil of men tot de “Association libérale” behoorde, zoals de conservatief Alphonse Meynne, of tot de Liberale Vlaamsche Bond, waar Julius Sabbe en Raymond Seresia de spilfiguren waren.  Conservatieve liberalen, gematigde liberalen en Vlaamsgezinde liberalen konden elkaar in logeverband, “The center of the union”, in alle harmonie ontmoeten met elk hun eigen standpunten.

Op 25 juni 1892 huwde Auguste Liebaert, zoon van Charles Liebaert (+ Antwerpen 6.1.1862) in Oostende met Louise Thoma (° 2.10.1868).  Zij was de dochter van Léon Thoma (1843-1914),  liberaal gemeenteraadslid in Oostende van 1882-1895.  Auguste Liebaert was op dat moment schepen van zijn stad (21).  Léon Thoma was lid van de loge “La Flandre” in Brugge (22).  Wij hebben geen sporen teruggevonden van gezamenlijke logebezoeken van schoonvader en schoonzoon.  Er bestonden in de loges veel familieverbanden (vgl. vader en zoon Seresia als stichters van één en dezelfde loge; de vader die 90 jaar oud werd zal de zoon overleven !).  Dat had natuurlijk met de beperkte mogelijkheden tot rekrutering te maken voor wat op de eerste plaats toch nog altijd een initiatiek genootschap was, maar die daarnaast in de bisschopsstad Brugge “la superstition, l’ignorance et le fanatisme” wilde bestrijden.  Zo staat dat te lezen in het zittingsverslag van 4 juni 1881.  Die intentieverklaring was niet onterecht want in Brugge bestond een fanatieke anti-maçonnieke onderstroom.

Politieke loopbaan en W.O. I

De handelaar en zakenman Auguste Liebaert was gemeenteraadslid in Oostende, schepen en burgemeester, provincieraadslid en lid van de Bestendige Deputatie (23).  Hij was liberaal burgemeester van 1912 tot 1919 en droeg dus zware verantwoordelijkheid tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914-1918).  Op 14 oktober 1914 riep hij de Oostendse bevolking op om geen weerstand te bieden.  Een dag later, op 15 oktober, marcheerden de Duitsers de stad binnen vanuit Snaaskerke over de Kalsijdebrug.  Burgemeester Liebaert onderhandelde met generaal Hans von Beseler (24).  De Duitsers hadden in Leuven, Aarschot, Tienen en voordien in Luik en in Wallonië dorpen afgebrand en inwoners vermoord waardoor ze een slechte reputatie genoten.  Oostende kwam nagenoeg ongeschonden uit de oorlog net omdat de burgemeester opriep om geen verzet te bieden.  Er werd over hem getuigd dat hij de oorlogsperiode doorkwam “met veel zelfopoffering en toewijding”.  Dat neemt niet weg dat hij er schoon genoeg van had en zijn ontslag indiende, dat bij koninklijk besluit van 21 juni 1919 werd aanvaard.  Hij was toen 63 jaar.  Hij overleed acht jaar later in Gent op 25 juli 1927 waar hij zonder pracht en praal werd begraven in intieme familiekring (26).

In de dood zijn scepters en truwelen gelijk.

Willy Dezutter

Noten

  1. Willy P. Dezutter, De loge “La Réunion des Amis du Nord (1803-1831) in Brugge”, in: Brugs Ommeland,2010, 1, pp. 39-51.
  2. A. Van den Abeele, “La Réunion des Amis du Nord” à Bruges. Une résurrection manquée 1837-1838, Brugge 1986 en W.P. Dezutter en E.J. Trips, Van blauwververij tot logegebouw, in: Brugs Ommeland, 1994, 2, vooral pp.78-81.
  3. Die katoenfabriek (Nijverheidsstraat, Assebroek-Brugge) werd tussen 1847-1877 opgericht door de bankier Félix Dujardin. Zie: J. D’hondt, De iconografie van de katoenspinnerij Dujardin (1848-1878), in: Brugs Ommeland,1998, pp.262-275.  Toen in 1874 de bank Dujardin failliet ging had dat een enorme weerslag op de Brugse economie.  Ferdinand D’hauw kwam niet over naar “La Flandre”; hij bleef secretaris van “La Liberté”.
  4. Met dank aan prof. dr. J.Tyssens (VUB) voor deze mededeling. Zie voor een algemeen overzicht: J. Tyssens, R.L. La Liberté Or. de Gand 5866-5991 (Gent, 1991), pp. 14-137.
  5. Jules Boyaval (1814-1879), van 1854 tot 1876 de liberale burgemeester van Brugge, was voor scheiding van kerk en staat maar bleef praktiserend katholiek.  Zie: K.Rotsaert, Apologie van senator Jules Boyaval (1814-1879), in: Biekorf,86 (1986)4, pp. 358-370.
  6. W.P. Dezutter en E.J. Trips, a.w. 1994, p.68. Hij was de vader van de bekende hoogleraar wetenschapsgeschiedenis aan Harvard University Georges Sarton (Gent 1884 – Boston 1956) en de grootvader van de Amerikaanse schrijfster May Eleanor Sarton (Gent 1912 – York/Maine 1995).  We stonden met haar in correspondentie; haar vader Georges werd nog ingewijd bij “Le Septentrion” in Gent.  “Le Septentrion”, gesticht in 1811, bleef na 1830 een orangistische loge en ging pas in 1883 over naar het Grootoosten van België (behoort sinds 1959 tot de Grootloge van België).
  7. Zie voor A. Meynne en R. Seresia het voortreffelijke werk van Andries Van den Abeele, De balie van Brugge. Geschiedenis van de Orde van Advocaten in het gerechtelijk arrondissement Brugge (1810-1950), Brugge,2009, p.192 en 208.  Zijn oudste broer Alfred Seresia (1843-1901), advocaat en hoogleraar aan de Rijksuniversiteit Gent, was lid van “Le Septentrion”, later bij “La Liberté”.  Hij was in tegenstelling tot zijn broer Raymond een anti-flamingant.
  8. Particuliere verzameling, Brugge.  We beschikken niet over het verslag van de zitting.  Het betreft de “Liste de présence” van de 6de dag van de 11de maand 5881 (profane stijl 6 januari 1882).  Auguste Liebaert kwam ook nog op bezoek op 13, 20 en 27 januari 1882.  Daarna vonden we geen vermeldingen meer.  De maand januari 1882 was kennelijk zijn kennismakingsmaand.  La Flandre vergaderde toen nog elke zaterdag van de maand.  De eerste leerling bij “La Flandre” werd ingewijd op 1 juli 1881.  Dat was Désiré-Joseph De Meyer (1833-1926) die een zeer uitgebreide kunstcollectie bezat.  Deze dokter was voorzitter van de Société Archéologique de Bruges en medestichter van het Gruuthusemuseum.  Zijn handtekening staat op de aanwezigheidslijst van 6.1.1882.
  9. Brief van Marcel de la Place , Montréal, Canada d.d. 22 augustus 1994.
  10. In de 19de eeuw werd er op veel jongere leeftijd ingewijd dan tegenwoordig.  Men was soms nog universiteitsstudent.  De minimum leeftijd was 21 jaar, 18 jaar voor de zoon van een vrijmetselaar.  De “lowton”, het kind van een vrijmetselaar, betaalde slechts de helft van de lidmaatschapsbijdrage.  Felix Saeys uit Brugge was nog student geneeskunde toen hij geïnitieerd werd bij “La Liberté” op 29.3.1866.  Dokter Felix Saeys werd stichtend lid van “La Flandre” in 1881. Toen Maurits Sabbe (1873-1938), zoon van Julius Sabbe, in 1903 ingewijd werd bij “La Liberté” in Gent kreeg hij als “louveteau” een korting op de lidmaatschapsbijdrage.
  11. Brief 22.8.1994 met de gegevens van de Grande Loge du Quebec . In de 19de eeuw was het niet ongebruikelijk om de drie inwijdingen van leerling, gezel en meester in een korte tijd te ontvangen.  Nu wordt men doorgaans bevorderd tot gezel één jaar na de inwijding en na opnieuw één jaar verheven tot meester, na het opleveren van een meesterbouwstuk. Die criteria voor loonsverhoging kunnen echter verschillen per werkplaats.
  12. De loges in Vlaanderen behielden hun oude Franse benaming om historische redenen ook toen het Nederlands de voertaal werd. “La Flandre” heeft nr. 17 op het tableau van het Grootoosten van België.
  13. Eduard Trips, Julius Sabbe als leraar, in: E. Schepens en L. Pareyn (red.), Julius Sabbe en de herleving van Brugge, Publicaties Liberaal Archief, Gent, 1996, pp. 145-162.
  14. Bart D’hondt, Julius Sabbe en het Willemsfonds, in E. Schepens en L. Pareyn, a.w. pp. 67-90 en Bart D’hondt, Geschiedenis van het Brugse Willemsfonds (1872-2000) in: Juul Hannes (red.), De charme van de rede. Huldeboek Albert Claes. Uitgegeven door de Julius Sabbe Studiekring Brugge en Liberaal Archief, Gent, 2004, pp. 163-218 vooral pp. 164-165.
  15. Revue trimestrielle, vol. 28, Bruxelles, oktober 1860, p. 365.
  16. Voor het lemma K. Versnaeyen, zie: Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Tielt,1998, deel 3, p. 3285 maar met geen enkele verwijzing naar het Willemsfonds.
  17. Eduard Trips, Mijlpalen uit de geschiedenis van het Koninklijk Atheneum Brugge. Brugge, 1987, p. 25.
  18. Particuliere verzameling, Brugge. Een standaardmodel, perkament, 39,5 x 33 cm, Lith. Haas à Liège. De steendrukkerij en “Papeterie de luxe” van L. Haas was gevestigd Rue de l’Université 12 in Luik.  Zij drukten in die periode de meesterdiploma’s voor het Grootoosten van België. In de maçonnieke jaartelling wordt er 4000 jaar bijgeteld (1881 = 5881); daarenboven begint het jaar op 1 maart.
  19. Verslag van het Bestuur der Afdeeling Oostende ( december 1880 – juli 1881) Zie: erfgoedkring-ernestschepens.be/oostende/wf-oostende-historiek. Ten onrechte wordt door de samenstellers van de website A.Liebaert daar vermeld als “secretaris van de Godshuizen”; dat was J.B. Liebaert eveneens lid van het WF-Oostende in 1881.  Voor de algemene rol van het Willemsfonds verwijzen we naar Harry Van Veldhoven en Jeffrey Tyssens, Vlaamsch van taal, van kunst en zin. 150 jaar Willemsfonds (1851-2001), Gent, Liberaal Archief, 2001, 256 pp.
  20. Els Witte, La Franc-maçonnerie face au mouvement flamand du XIX siècle. In: Hervé Hasquin (red.), Visages de la franc-maçonnerie belge au XX siècle. Editions de l’ Université de Bruxelles, Brussel, 1983, pp. 245-255.
  21. oostende.be /archief/Oostendse biografieën samengesteld door Claudia Vermaut, stadsarchivaris van Oostende.
  22. Idem oostende.be  Op de foto van Léon Thoma getrokken op zijn sterfbed ligt hij opgebaard met een rozenkrans tussen de vroom gevouwen handen. Het kunnen dus bij “La Flandre” niet allemaal baarlijke duivels geweest zijn !  Verschillende foto’s van Auguste Liebaert op www.beeldbank-oostende.be samengesteld door Claudia Vermaut.
  23. Luc Schepens, De Provincieraad van West-Vlaanderen 1836-1921. Lannoo, Tielt-Amsterdam, 1976, p. 525.
  24. De Duitse generaal Hans von Beseler (1850-1921), die Antwerpen op 10 okt. 1914 innam, had gehoopt om de Belgische koning gevangen te nemen.  Die is echter in Oostende, de nieuwe hoofdstad van België, waar hij onderhandelt met Franse en Britse generaals.  Koning Albert I was via Eeklo en Brugge naar Oostende gereisd.
  25. oostende1418.be en Misjoe Verleyen enz.  Zie: Sophie De Schaepdrijver, De Groote Oorlog. Het Koninkrijk België tijdens de Eerste Wereldoorlog. Antwerpen, 2013, p. 77. Er werden in augustus-september 1914 bij de inval van het Duitse leger onder de bevolking 5500 mensen omgebracht. In die beginmaanden waren er ook nog eens 4000 gesneuvelde of gewonde soldaten. De voortzetting van de oorlog in de loopgraven zorgde nog eens voor duizenden gesneuvelde Belgische militairen. Ibidem, p.98.
  26. R. Jansoone, Oostende en de zeevisserij tijdens de Eerste Wereldoorlog (18 en slot), in: De Plate. Tijdschrift van de Koninklijke Heem- en Geschiedkundige Kring-Oostende, jg.35, april 2006, 4, p. 128.