Tag Archives: Loge La Réunion des Amis du Nord

Steun voor reizende vrijmetselaars in de 19de eeuw (Brugge 1829-1830)

De Brugse loge La Réunion des Amis du Nord (1803-1831) kreeg het op het eind van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden zeer moeilijk en zou na de Belgische revolutie niet meer heropgericht worden (1). Zoals in de Franse Tijd bleef hun vergaderlokaal op het adres Steenhouwersdijk 13 (nu 3). In 1819 was Charles Doudan (1773-1861) eigenaar van dit pand. Hij was gewezen achtbare meester en de laatste penningmeester. De loge bleef er tot 1830; de vereffening vond plaats in februari 1831. De rekeningen werden definitief afgesloten op 1 maart 1832. Het jaar 1831 betekende nochtans het feitelijke einde van deze vrijmetselaarsloge die dan ook niet meer betrokken was bij de stichting van het Grand Orient de Belgique in 1833 hoewel ze daartoe op 1 februari 1833 schriftelijk uitgenodigd werden.

Joseph-Jean Godfroid (° Brussel 1784), ontvanger van de domeinen, zal in 1829 Charles Doudan opvolgen als achtbare meester (voorzittend meester). Hij zal meteen de laatste zijn. Het laatste document dat J.J. Godfroid als achtbare meester ondertekende, dateert van 18 augustus 1830. De revolte brak in Brugge los op 28 augustus 1830. Er bleven een aantal attesten bewaard (2) waarbij J.J. Godfroid als achtbare meester aan broeder aalmoezenier of aan broeder penningmeester de toelating verleende een steungeld te verlenen aan vrijmetselaars in nood en op doortocht door Brugge.

Toen bestond nog het gebruik dat men op vertoon van zijn maçonniek diploma individueel kon aankloppen om steun. Het diploma, dat werd afgeleverd na de meesterverheffing, kon men in vier delen vouwen zodat het een soort maçonniek paspoort werd. In artikel 14 van het reglement wordt de functie van de broeder-aalmoezenier omschreven. Deze broeder (le frère hospitalier, ook wel aumônier hospitalier) beheerde onafhankelijk van de penningmeester de gelden van de tronc de la bienfaisance (de steunbus).

De Statuts et Réglemens de la loge de Bruges (gedateerd 13 oktober 1804) telt 90 artikels. Tijdens de Hollandse periode bleef dit reglement uit de Franse Tijd onverminderd van kracht. Alleen het woord France werd gewoon vervangen door Pays-Bas. In de loge maakten de Franse ambtenaren plaats voor Nederlandse.

Op 5 december 1829 werd steungeld uitgekeerd aan de leraar Adolphe Keyser (van het Grootoosten van Engeland). Hij was zonder betrekking en wenste via Oostende naar Engeland terug te keren. Op 25 mei 1830 kreeg J.F. Leuning van de loge Pythagoras uit Munden (3) een bijdrage. Hij was op weg naar Calais door een “borstkwaal” getroffen. Op 21 juni 1830 ontving een weduwe met zes kinderen een bedrag wegens het plots overlijden van haar man, zeekapitein Rodde, lid van de loge La Trinité Unitaire in Duinkerke. Brugge was in die tijd geaffilieerd met de loge L’Amitié et Fraternité uit Duinkerke.

Misschien verliep het contact langs deze weg. Hoe een weduwe anders in contact kon komen voor zo’n aangelegenheid, valt moeilijk na te gaan. Het wijst er in ieder geval op dat de solidariteit grensoverschrijdend was en er wellicht briefwisseling aan vooraf ging. Als broeder op reis kon men zich tenminste nog ter zitting presenteren als frère visiteur (bezoekende broeder), maar van telefoon, sms-berichten en email was er nog geen sprake. Het was ook een zaak van vertrouwen en men moest zich hoeden voor oplichting. Verificatie was zeker noodzakelijk.

Verder werd, zonder opgave van motivering, steungeld verleend op 22 juli 1830 aan Goddefroy van de loge L’ Astre de l’Orient in Vlissingen; op 28 juli 1830 aan de fabrikant F.W. Boyez van een loge in Gdansk (Dantzig) en aan F.L. von Dorval van de loge Henri IV te Parijs; op 31 juli 1830 aan Botte van de loge Les Défenseurs de la Liberté Hellénique in Korinthe, en het laatste attest werd afgeleverd op 18 augustus 1830 ten gunste van Van Campenhout (4) van de Zeeuwse loge La Compagnie Durable in Middelburg.

Op te merken valt dat het hier in alle acht gevallen om buitenlanders gaat, hoewel Vlissingen en Middelburg uiteraard tot het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden behoorden.

La Réunion des Amis du Nord was niet geaffilieerd met Vlissingen en Middelburg (de Westerschelde lag er tussen !), maar wel met de loge L’Amitié sans fin in Sluis.

Er is een piek in de zomermaand juli, wanneer er veel gereisd werd. De steun aan een lid van een Griekse loge kan nauwelijks verbazen. De Brugse loge had in 1826 al eens 75 goudfrank overgemaakt aan de Griekse onafhankelijkheidsstrijders die onderworpen waren door het Ottomaanse rijk. Deze strijd (1821-1830) werd in het Westen gesteund door de Filhellenen die geld inzamelden en vrijwilligers ronselden (5). De Filhelleense beweging genoot in het Verenigd Koninkrijk de steun van de georganiseerde vrijmetselarij.

In België blijft de liefdadigheid van de loges, om redenen van discretie, veelal onzichtbaar maar ze bestaat wel. Dit staat in schril contrast tot de opzichtige charity van de loges in Groot-Brittannië en de VS.

Sinds de 18de eeuw werd in logebijeenkomsten bij ons aandacht besteed aan de “armenbus” om steun te verlenen aan behoeftige logeleden, hun gezinsleden en nabestaanden. Nu is er ook een sterk uitgebouwde sociale zekerheid. Zowel in Nederland als in België regelt nu de wet de financiële bijstand voor mensen die geen of onvoldoende inkomen of vermogen hebben om in hun levensonderhoud te voorzien en daarnaast niet in aanmerking komen  voor andere uitkeringen. Naast de particuliere bijstand voor leden kent de vrijmetselarij ook een op de buitenwereld gerichte filantropie.

Willy Dezutter

Noten

1 W.P. Dezutter, De loge La Réunion des Amis du Nord (1803-1831) in Brugge, in: Brugs Ommeland, 50 (2010), p. 39-51.

2 Brugge, Bisschoppelijk Archief, C. 536.

3  In het attest staat Munden (Hannover).

4 Bij Rodde, Goddefroy, Botte en Van Campenhout wordt de voornaam niet vermeld. 

5 P. Gouw, De Griekse onafhankelijkheidsstrijd (1821-1832) en het Europese filhellenisme, in: De Boekenwereld, jg. 35, 2019, 4, p. 35-38.

Deze tekst verscheen in het tijdschrift Brugs Ommeland, 2023, 4, p. 284-286.

François Saey (1775-1830), Ontvanger der Domeinen in de Franse tijd in Brugge

Het Frans bewind betekende ook voor Brugge een ingrijpende verandering. Het einde van het ancien régime betekende in feite de secularisatie van de samenleving. Na een eerste bezetting door de Fransen op 11 november 1792 (en een Tweede Oostenrijkse Restauratie) komt Brugge opnieuw in Franse handen op 25 juni 1794. Dat zal duren tot 11 februari 1814, wanneer de eerste Pruisische jagers te paard in de stad staan. De abdicatie van Napoleon op 6 april 1814 betekent het einde van de Franse heerschappij in Europa (1). Daarvoor hoeft niet gerefereerd te worden aan Waterloo 1815. Dat was een wanhoopspoging van Napoleon die krijgsheer was en nooit een vredesapostel wilde zijn.

Over de bestuurlijke veranderingen schreef Jan Anseeuw een goed overzicht en geeft op basis van een almanak uit 1810 een opsomming van de belangrijkste ambtenaren onder wie François Saey (2). Jan Anseeuw merkt terecht op dat bijna al die topfuncties werden toegewezen aan Fransen. François Saey was echter een uitzondering, een autochtone Bruggeling. Zijn vader, van beroep bediende,  heette François en zijn moeder was Marie De Busschere, beiden geboren in Brugge. Als oudste zoon kreeg hij bij de geboorte op 18 november 1775 de namen François David Joseph. Later zal hij zijn eigen oudste zoon ook François noemen. François David, huwde met Bernardine Autrique (° Brugge, 20 augustus 1775) en samen kregen ze vijf kinderen.

Ze woonden aanvankelijk in de Boomgaardstraat A4/26 (Oostenrijks nummer) , nu Boomgaardstraat 10 en later verhuisden ze naar Spiegelrei A3/58 (nu Spiegelrei 12). Therèse De Vinck (° 27 februari 1783) uit Gistel was de inwonende dienstbode. François Saey werd al in 1795 aangesteld als Ontvanger der Domeinen (Receveur des Domaines) en was toen pas 20 jaar oud. Op die leeftijd heeft men nog de neiging om de zaken heftig aan te pakken en dat blijkt wel uit zijn schrijven van 5 januari 1795 aan het stadsbestuur van Blankenberge waarin hij zijn aanstelling meedeelt. Hij was van hogerhand aangesteld geworden om te doen de regie, ontfang ende ontdeckinge van alle slag van incommen, voorts comende uyt de goederen toebehoort hebbende aen het voorgaende gouvernement, aan het gewesen fransch clergé, verlaeten huysen van geestelijcken ende alle andere uytgewekene persoonen, aengeslaegen ende geconfisqueert ten profijte van de fransche republique (3).

Later, na het bereiken van een rijpere leeftijd, zal hij er alles aan doen om zich te integreren in het Brugs maatschappelijk leven en daarbij blijkt het jaar 1813 van cruciaal belang. In 1813 werd hij ingewijd in de Brugse loge La Réunion des Amis du Nord. Hij komt voor op de tableau (ledenlijst) van 1813 met de graad van leerling (4). Eveneens in 1813 werd hij lid van de kruisbooggilde van Sint-Joris (5); in dat zelfde jaar werden ook nog twee andere leden van La Réunion des Amis du Nord lid van de Sint-Jorisgilde. Leerzaam is de manier waarop hij genoteerd staat in het ledenregister van de Société Litéraire. De Sint-Jorisgilde en de Société Litéraire waren op dat ogenblik de twee voornaamste societygenootschappen in Brugge. La Réunion des Amis du Nord was dat ook maar was toch op de eerste plaats een inwijdingsgenootschap. Veel leden van die loge waren al ingewijd in loges buiten Brugge, voornamelijk in Frankrijk.  

Op 6 juni werd hij in de Société Litéraire als lid aanvaard met de volgende annotatie: Saey, receveur des domaines à Bruges, réçu le 6 juin 1813 – disparut en 1816 et décéda à l’ étranger sans avoir reparu (6). Die verdwijning en overlijden in het buitenland staat in contrast met de vermelding van zijn overlijden in Vilvoorde in 1830 (7).

Weduwnaar geworden was François Saey hertrouwd op 27 april 1814. Dit huwelijk werd voltrokken in Brugge met als ambtenaar van de burgerlijke stand Jean Charles Stochove, maire adjoint (8). De bruidegom was 38 jaar en de bruid Helene Françoise Govaert (° Brugge, 14 januari 1789) was 25 jaar. Zij was de oudste dochter van Pierre Govaert, een Brugse edelsmid die op dat moment al was overleden in het jaar X van de Republikeinse kalender (+ 29 oktober 1801 ) maar vertegenwoordigd werd door haar moeder Florentine Devos. Er waren verschillende getuigen onder wie de edelsmid Jean Brandt (41 jaar). In deze akte is François Saey niet langer Ontvanger van de Domeinen maar wordt hij particulier genoemd , dat betekent ambteloos burger. In april 1814 deed men er al verstandig aan om  de Franse openbare dienst te verlaten. Na de val van Napoleon is inderdaad gebleken dat er sprake was van repressie tegen de bonapartisten door de royalisten.

In de zomer van 1815 begon “La Terreur blanche” en dat bleef duren tot dat koning Lodewijk XVIII  in september 1816 er een einde aan maakte (9). Het valt dus niet uit te sluiten dat François Saey uiteindelijk slachtoffer werd van deze repressie en epuratie. Zo werd destijds ook de naam van François – Xavier de Langhe (1785-1853) met inkt uitgewist op zijn meesterdiploma uitgereikt op 18 december 1813 door zijn loge La Réunion des Amis du Nord (10). Een vorm van mislukte zelfbescherming maar zonder schade voor zijn verdere carrière als volksvertegenwoordiger. F. de Langhe werd auditeur benoemd bij de Conseil d’ Etat de l’Empire Français” (Raad van State) en daarna in 1811-1814 Sous–Préfet (onderprefect) van het arrondissement in Brugge. Van 1819 – 1830 was hij lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.  Meewerken in een meer of minder invloedrijke positie om maatregelen van de vijand af te dwingen wordt nu collaboratie genoemd.

Bij ons verliep de overgang van het ene in het andere régime meestal rimpelloos. Jean Charles Stochove (1762-1829) werd in het nieuwe bestuur van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden opnieuw schepen in Brugge tot hij zelf ontslag nam in 1817 (11). Stochove zat altijd in die besturen om de katholieke zaak te verdedigen. In de Franse tijd kan men nog niet spreken over politieke collaboratie omdat wij zelf per 1 oktober 1795 Fransen waren geworden. Er was geen eigen bestuur en daardoor kon er geen sprake zijn van landverraad. Er was nog geen sprake van het recht op zelfbeschikking. Het streven naar moderniteit heeft wel zware groeipijnen doorstaan. Een eigen natievorming liet nog 15 jaar op zich wachten: 1830. Eerst moest nog het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden onder Willem I uitgezweet worden.

Willy Dezutter

1 Henk Anseeuw, Jan Anseeuw, Bert Gevaert (red.), Brugge voor Napoleon. Een stad onder Frans bewind, 1794-1814. Brugge, 2021, p. 17-21 (Tijdlijn). Zie ook: A. Van den Abeele, Het eerste stadsbestuur van Brugge na de inlijving bij de Franse Republiek, 22 januari 1795-7 maart 1796, in: Brugs Ommeland, 2008, 2, p. 51-68.

2 J. Anseeuw, Bestuurlijke veranderingen in de Franse tijd, in: Brugge voor Napoleon, op. cit. p. 37-66, vooral p. 52-53. De namen van de functies werden vertaald uit het Frans. Het ware beter geweest om de oorspronkelijke Franse benamingen te behouden en tussen haakjes een Nederlandse benaming te geven.

3 Elie Bilé, Blankenberge. Een rijk verleden, een schone toekomst. Gemeentebestuur van Blankenberge, 1971, p. 51. 

4 Deze tableau wordt beschreven in: Willy Dezutter, François Bertram-Boudeloot, (1766-1826), achtbare meester van de Brugse loge “La Réunion des Amis du Nord” in relatie tot de kunstschilder Joseph Odevaere (Brugge 1775-Brussel 1830), in: Brugs Ommeland, 2022, 3, p. 200-206. Joseph Odevaere werd ingewijd in de loge La Réunion des Amis du Nord in 1813. In 1818 werd hij lid van de Sint-Jorisgilde.

5. A. Vanhoutryve, De Brugse Kruisbooggilde van Sint-Joris, Handzame, 1968, p. 249. Dit boek van de historicus André Van Houtryve (1920-2015) blijft nog altijd het beste boek over die schuttersgilde omdat hij de namen van alle leden opnam (weliswaar dikwijls met verkeerde transcriptie) in een chronologische lijst tot 1856. Dat is het grote manco in het nieuwe boek van Marc Lemahieu, De Brugse kruisboogschutters en hun Sint-Jorisgilde. Brugge, 2022.

6 Openbare Bibliotheek Brugge (OBB), Hs nr. 604. Société Litéraire – nummer 538.

7 Jan Anseeuw, Bestuurlijke veranderingen, Brugge voor Napoleon, p. 52.

8 Huwelijksakte Saey-Govaert, Stadsarchief, Brugge. In de akte wordt de naam gespeld als Saeij. In alle andere gevallen Saey. Wij raadpleegden eveneens de bevolkingsregisters op www.archiefbankbrugge.be  Adjoint au maire= schepen.

9 Pierre Triomphe, 1815. La Terreur blanche, Toulouse, Privat, 2017.

10 Willy Dezutter, François – Xavier de Langhe (1785-1853) en Félix de Gelcke (1784-1824), leden van de Brugse loge “La Réunion des Amis du Nord”, in: Brugs Ommeland, 2022, 4, p. 284.

11 Andries Van den Abeele, Het geslacht Stochove. Komen en gaan van een adellijke familie in Brugge, in: Vlaamse Stam, 2002, 4-5, p. 203-217, vooral p. 214-215. Jean Charles Stochove werd begraven in de Begijnhofkerk van Brugge (Van den Abeele, t.a.p.) en niet in de familiekelder op het kerkhof van Sint Kruis zoals vermeld bij E. Coppieters de ter Zaele en Ch. Van Renynghe de Voxvrie, Histoire professionelle et sociale de la famille Coppieters 1550-1965, Brugge, 1966, deel 1, p. 405.

Dit artikel verscheen in het tijdschrift Brugs Ommeland, 2023, 3, p. 221-224.

Jean-Antoine Meerens (1804-1864): musicus, componist en vrijmetselaar

Op het meesterdiploma van William Chantrell (1801-1857) (1), afgeleverd op 4 augustus 1829 door de Brugse vrijmetselaarsloge “La Réunion des Amis du Nord” (2) komen, zoals gebruikelijk, verschillende handtekeningen voor van officieren-dignitarissen (bestuursleden). Zo’n diploma werd uitgereikt na het bereiken van de meestergraad.

In de vrijmetselarij wordt men aangenomen als leerling (3), bevorderd tot gezel en verheven tot meester. William Chantrell werd bij die loge ingewijd in 1827. Dat was in de tijd van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Na de Belgische revolutie werd die Brugse loge, na een moeilijk jaar 1831, op 1 maart 1832 definitief ontbonden en Brugge was er niet meer bij toen in 1833 de Grand Orient de Belgique werd opgericht (4).  

Op het diploma staat de handtekening van de achtbare meester (voorzitter) Charles Doudan sr. (5), van de eerste opziener Jean-Jacques van Zuylen van Nyevelt (6) en van de tweede opziener Charles Doudan jr. (7). De redenaar is Adolphe de Vrière (8) en de secretaris is Peter Barnes (9). De laatste naam is die van zegelbewaarder Jean-Antoine Meerens. De houder van het diploma tekende zelf als W.D. Chantrell (10). Toen de Engelsman Henry Chapman eind 1837 in Brugge contacten begon te leggen met als doel het heroprichten van “La Réunion des Amis du Nord” beschikte hij over een lijst van potentiële kandidaten en daarop figureerde ook de naam van Meerens (11). Er heeft tussen hen wel geen ontmoeting plaatsgevonden. De heroprichting ging trouwens niet door omdat Charles Doudan als penningmeester en vereffenaar er geen zin meer in had.

Jean-Antoine Meerens

Werd als Jan Antonie Meerens geboren in Rotterdam (12) op 30 juni 1804 als zoon van Jan Meerens en Johanna Maria van den Helm. Hij zal een carrière uitbouwen in de muziekwereld. Als muzikant bij de 6de Afdeling Infanterie (13) kwam hij in Brugge terecht. Dit regiment lag tijdens het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden in garnizoen in Brugge. Net zoals in de Napoleontische periode bestonden er ook in de Hollandse Tijd in elk garnizoen militaire muziekkapellen. Koning Willem I zag daarvan het grote nut in omdat hij met hun publieke muziekoptredens de harten van het volk probeerde te veroveren. Bij Koninklijk Besluit van 3 december 1818 organiseerde hij de Nederlandse militaire muziek naar Frans voorbeeld (14).  

Daarnaast werd hij ook de dirigent van de Burgerwacht. In de Hollandse Tijd was dat nog niet de zogeheten “Garde Civique” (15) maar het orkest van de schutterij. Hij leidde daar ook de jonge muzikanten op en mocht zich daarom al vroeg “Professeur de musique” noemen. Op 12 oktober 1825 huwde (16) hij in Brugge met Euphrosina Anna Van Hollebeke (° Brugge 4 februari 1806 – + Brugge 4 januari 1832). Zijn vrouw overleed vroegtijdig en hij bleef achter met vier jonge kinderen: Jan Bruno (Joannes Bruno Carolus) (° 1826), Euphrosine (° 1828), Palmyre (° 1830) en Charles (°1831) (17). Zijn vrouw stierf op 4 januari 1832 terwijl Charles (Carolus Maria Augustinus) geboren was op 26 december 1831. Een duidelijk geval van een overlijden in het kraambed. Toen het gezin in 1826 in de Waalsestraat woonde (18) verbleven daar het echtpaar Jan Meerens-Euphrosina Van Hollebeke en hun eerste kind Jan Bruno (° 11.8.1826). Zij waren daar ingetrouwd bij Maria Moucke (° Brugge, 20 augustus 1761, in feite Mouque), weduwe van Charles Van Hollebeke. Isabelle Van Hollebeke (° Brugge, 13 juni 1804), de twee jaar oudere zus van Euphrosina, woonde ook nog bij haar moeder. Er was eveneens een inwonende dienstmeid Sophia Maurus (° 15 april 1803) (19).

De analyse van de huwelijksakte maakt nog verschillende zaken duidelijk. De vader van bruidegom Jan-Antonie Meerens (21 jaar), eveneens Jan genaamd, was in Rotterdam overleden op 21 december 1819. De moeder Johanna Maria Van den Helm (53 j.) was wel aanwezig en blijkt in Brugge te wonen. De bruid Euphrosina Anna Van Hollebeke (° Brugge 4 februari 1806) was 19 jaar. Haar comparanten waren haar vader Charles Van Hollebeke (69 j.) en haar moeder Maria Mouque (63 j.), beiden woonachtig in Brugge.

Er waren drie getuigen. De eerste getuige was Jacobus Leonardus Van de Water (34 j.), landmeter eerste klas bij het kadaster. Hij was de halfbroer van de bruid. Zijn moeder Maria Mouque (° Brugge 20 augustus 1761 – + Brugge 21 juni 1843) (20) was weduwe van Albert Van de Water en samen hadden ze een zoon Jacques (Jacobus). Zij hertrouwde met Charles Van Hollebeke (°Loppem, 1757 – + Brugge 12 december 1825) (21). Hij overleed exact twee maanden na de bruiloft. Jacques Van de Water (Waeter) komt in 1821 voor op het “tableau” van de loge “La Réunion des Amis du Nord” met de graad van meester (22) waar hij ook wordt vermeld als de afgevaardigde van zijn loge bij het Grootoosten der Nederlanden. In 1825 wordt Jan Antonie Meerens in diezelfde werkplaats ingewijd op het ogenblik dat hij de statutair vereiste leeftijd van 21 jaar bereikte (artikel 67 van het logereglement). Het ligt voor de hand om te veronderstellen dat zijn toekomstige schoonbroer hem de weg had gewezen. Maar er was nog meer aandacht van zijn broeders. De tweede getuige was Franciscus Julianus Vergaert (32 j.), ontvanger der Civiele Akten (Receveur de l’ Enrégistrement). Ook hij was in dezelfde periode als Jacobus Van de Water lid van “La Réunion des Amis du Nord” met de meestergraad. De derde getuige was Joannes Bruno Rudd (32 j.), bouwmeester. Jean-Brunon Rudd (1792-1870) was van 1830 tot aan zijn overlijden in 1870 de stadsarchitect van Brugge. Ook hij staat op het tableau van 1821 met de meestergraad. Nochtans kreeg hij pas in juli 1822 zijn rekening van de meesterverheffing die uiteindelijk werd vereffend op 30 januari 1823. Datzelfde jaar nam hij ontslag uit de loge. Kennelijk had hij betalingsmoeilijkheden (23). Ambtshalve waren aanwezig en tekenden J. Denet, schepen van de burgerlijke stand en Charles Lowie Storie, beambte bij het Bureau van de Burgerlijke stand. Het huwelijkskoppel stond dus duidelijk in de belangstelling van zijn logebroeders .

Het Kapittel van La Réunion des Amis du Nord

De nog altijd erg jonge broeder Meerens zal zich met veel toewijding in het logeleven storten. Na het behalen van de meestergraad vervolmaakte hij zich nog in de Hoge Graden. Aan de blauwe werkplaats, die de drie basisgraden verstrekte, was er ook een Kapittel verbonden. De loge La Réunion des Amis du Nord verkreeg haar constitutiebrief van het Grand Orient de France op 29 mei 1803 (24). Drie jaar later op 5 augustus 1806 werden de kolommen opgericht van “Le Souverain Chapitre de la Respectable Loge de la Réunion des Amis du Nord”. Deze “Loge Chapitrale” vergaderde apart in dezelfde tempel maar was verbonden met de eigenlijke werkplaats. Hun stelsel van Hoge Graden werd beoefend volgens de “Moderne Franse Ritus” en bestond uit een systeem van zeven graden: Elu Secret, Grand Elu Ecossais, Chevalier d’Orient en Souverain Prince Rose-Croix. In Brugge bleef men van 1806 tot 1831 ononderbroken vasthouden aan dat stelsel en men verwierp de hervorming van de  Hoge Graden zoals in 1819 voorgesteld door Grootmeester Nationaal Prins Frederik der Nederlanden (1797-1881). Zijn grootmeesterschap duurde van 1816 tot aan zijn overlijden, 65 jaar lang. J.A. Meerens doorliep in 1830 al deze graden en mocht zich Souverein Prins van het Rozenkruis noemen. Het is een pompeuze titel die altijd ferm begeerd bleef. De prijs voor het meesterdiploma bedroeg 6 franc, voor het doorlopen van al de Hoge Graden droeg hij 126 franc (25) af. Hier is kennelijk geen sprake over betalingsmoeilijkheden zoals bij zijn broeder J.B. Rudd. Omwille van de Belgische revolutie namen heel wat leden ontslag en er was ook een leegloop van leden die behoorden tot de 6e Divisie Infanterie. Jan Meerens betaalde in 1831 nog zijn volledig lidgeld maar het betekende ook voor hem het einde van zijn maçonnieke carrière. We treffen hem niet meer aan in de Belgische vrijmetselarij van na 1833, het jaar waarin de nieuwe obediëntie het Grootoosten van België werd opgericht (29).

Het impressum A Bruges, de l’imprimerie de la loge verwijst naar de Brugse drukker Emanuel-Jacobus Terlinck (1778-1836). Afm. 20,5 x 13 cm, 12 p. Verzameling Willy Dezutter, Brugge.

Zijn muzikale loopbaan

Hij was fluitist, gitarist maar ook componist. Als muziekleraar genoot hij een goede reputatie voor nog tal van andere instrumenten zoals de harp, viool en piano. Hij had in de Academiestraat in Brugge ook een muziekhandel.

Van 8 februari tot 14 maart 1841 maakte de toen al beroemde pianovirtuoos Franz Liszt (1811-1886) een tournee door België. Op 6 maart 1841 trad hij één avond op in de concertzaal van Brugge in de Sint-Jacobsstraat. Hij speelde in Brugge niet op zijn eigen piano van de firma Erard uit Parijs , maar op een piano die gehuurd werd bij J.A. Meerens. De “pianiste de génie” was zo tevreden over dit instrument dat hij er spontaan zijn handtekening opzette (Journal de Bruges, 7-8 maart 1841).

In 1845 verhuisde J.A. Meerens naar Antwerpen waar hij directeur werd van het filiaal van de muziekuitgeverij Schott (26). Eind 1854 vestigt Meerens zich echter in Brussel in de Nieuwstraat, later in de Koningsstraat. Hij zal overlijden in Brussel op 15 mei 1864 (27). Zijn jongste zoon Charles (° Brugge 26 december 1831) zal later de muziekhandel in Brugge van zijn vader overnemen. In 1855 voegde hij zich echter bij zijn vader in Brussel en studeerde daar aan het conservatorium. Zijn instrument was de cello. Hij specialiseerde zich in akoestiek, musicologie en muziekuitgave en publiceerde belangrijke boeken over die materie. Na het overlijden van zijn vader nam hij de zaak over in Brussel waar “La Maison Meerens” in de Koningsstraat bekend stond als fabrikant van piano’s. Hij zal overlijden in Schaarbeek op 14 januari 1909 (28). Zowel Jean-Antoine als Charles verdienen hun plaats in de Belgische muziekgeschiedenis (29).

Willy Dezutter

1 Voor de figuur van William Chantrell zie: A. Van den Abeele, Brugse ondernemers in de 19de eeuw: Georges en William Chantrell, in: Driemaandelijks tijdschrift Gemeentekrediet van België, nr. 146, 1983, p. 239-266 en afbeelding van het diploma in: J. Tyssens en D. Dendooven (red.), De Heeren Broederkens van den Moortelbak: 250 jaar vrijmetselarij in West-Vlaanderen, Brussel, 2015, p. 15.

2 Willy P. Dezuttter, De loge “La Réunion des Amis du Nord” (1803-1831) in Brugge, in: Brugs Ommeland, 2010,1, p. 39-51.

3 De eerste symbolische graad. In de vrijmetselarij zelf houdt het adagium stand “dat men altijd leerling blijft”.

4 In een brief van de grootredenaar Auguste de Wargny dd. 1 februari 1833 werden ze daartoe wel uitgenodigd.

5 Charles Doudan senior (° Buire-sous-Corbie (Somme Fr.) 23.4.1773 – + Brugge 30.1.1861). Gehuwd te Brugge op 10.1.1800 met Anne Catherine Dumortier (° Brussel 1780 – + Brugge 1857). Sinds 1819 eigenaar van het logegebouw aan de Steenhouwersdijk 13 (nu nr. 3). Was genaturaliseerd sinds 1815, werd Belg in 1831. Gemeenteraadslid 1831, schepen in 1832. Als vereffenaar hief hij de loge op per 1 maart 1832.

6 Jean-Jacques van Zuylen van Nyevelt (1776-1852). Zowel in de Franse als de Hollandse tijd actief in verschillende logefuncties.

7 Charles Doudan junior (1801-1848), later een bekend notaris, werd bij La Réunion des Amis du Nord ingewijd in 1821.

8 Adolphe de Vrière (1806-1885). Werd later o.m. gouverneur van de provincie West-Vlaanderen (1849-1857); minister van Buitenlandse Zaken (1857-1861). Zijn maçonnieke activiteit viel samen met de periode dat hij als advocaat ingeschreven stond aan de Brugse balie. Betaalde op 25.2.1829 zijn bijdrage voor de inwijding eerste graad; betaalde volledig lidgeld voor 1831. Na 1831 niet meer actief als vrijmetselaar. Zie: Andries Van den Abeele, De balie van Brugge. Geschiedenis van de Orde van advocaten in het gerechtelijk arrondissement Brugge, Brugge, 2009, p. 156-157. De historicus Luc Schepens (1937-1986) beweert dat Aloysius de Vrière (1773-1847) in 1838 vergeefse pogingen deed om de Brugse loge weer op te richten. Zie: L. Schepens, De provincieraad van West-Vlaanderen 1836-1921, Tielt-Amsterdam, 1976, p. 487. Dit is onjuist. Het is de zoon Adolphe die hierbij (maar slechts zijdelings) betrokken was.

9 De Engelsman Peter Barnes (° Londen 30.5.1793), marineofficier, kwam in 1817 in Brugge en affilieerde in 1818 bij La Réunion des Amis du Nord. Betaalde in 1831 nog zijn volledig lidgeld. P. Barnes, tevens Brits consul in Brugge, was wellicht de maçonnieke peter van Sir David M. Cunynghame die in juli 1826 werd ingewijd. Zie: Willy Dezutter, De Engelse kolonel Sir David Myrton Cunynghame (1769-1854), rentenier in Brugge, in: Biekorf, 120 (2020),4,p. 465-477.

10 Een maçonniek diploma wordt altijd door de kandidaat getekend “ne varietur” omdat het , in vier gevouwen, ook kon dienen als maçonniek paspoort. W.D. Chantrell = William Dowsing Chantrell.

11 Andries Van den Abeele, La Réunion des Amis du Nord à Bruges. Une résurrection manquée 1837-1838, Brugge, 1986, p. 63.

12 Er wordt ook Pompenburg/Rotterdam aangegeven. Zie lemma J.A. Meerens op nl.wikipedia.org De Pompenburg is een straat in Rotterdam (prov. Zuid-Holland) tussen de Goudsingel en het Hofplein.

13 Een “Afdeeling” is een regiment. De 6de Afdeling Infanterie opgericht in 1819 en opgeheven in 1830. De oude Nederlandse “Zesde Afdeeling” werd bij decreet van 25.11.1830 het Regiment van Brugge, beter bekend als het 6deLinieregiment. De Afdeling was gelegerd in het voormalige Karthuizerklooster in de Langestraat.

14 E. Baeck, De expansie van de militaire muziek, in: L.P. Grijp (red.), Een muziekgeschiedenis der Nederlanden, Amsterdam, 2001, p. 386-391.

15 De Burgerwacht of “Garde Civique” werd in Brugge pas opgericht in 1831 in uitvoering van de wet van 31 december 1830. Zie: E. Vanden Bussche, La Garde Civique de Bruges depuis 1830. Brugge, 1881.

16 S.A.B. Akten burgerlijke stand. Huwelijksakte 1825, nr. 205.

17 Andries Vanden Abeele, La Réunion, 1986, p. 46.

18 Waalsestraat Oostenrijks huisnummer B3/33.

19 S.A.B. Bevolkingsregisters Brugge, 1826.

20 S.A.B. Akten burgerlijke stand. Overlijdens 1843, nr.658.

21 S.A.B. Akten burgerlijke stand. Overlijdens 1825, nr.1126.

22 Tableau des F.:F.: qui composent la R.:L.: de la Réunion des Amis du Nord , à l’ Or.: de Bruges. Brugge, 1821. Zie afbeelding.

23 Willy Dezutter, Jean Brunon Rudd (1792-1870), architect en vrijmetselaar, in: Biekorf, 119 (2019),1, p. 113-118.

24 Willy Dezutter, De loge La Réunion des Amis du Nord (1803-1831) in Brugge, in: Brugs Ommeland, 50 (2010),1, p. 39-51, vooral p.40.

25 Het betreft hier Franse franc die in het Zuiden gewoon in omloop bleven. In 1816 was weliswaar de gulden ingevoerd maar de Franse franc bleef parallel als geldig betaalmiddel bestaan.

26 Muziekuitgeverij in 1770 gesticht door Bernhard Schott in Mainz, met o.m. bijhuizen in Antwerpen (sinds 1823) en Brussel (sinds 1830). Schott is nu nog altijd toonaangevend.

27 F.-J. Fétis, Biographie universelle des musiciens et bibliographie générale de la musique. Supplément et complément. Parijs, 1880, deel II, p. 195 en Malou Haine en Nicolas Meeùs, (red.), Dictionnaire des facteurs d’instruments de musique en Wallonie et à Bruxelles du 9e siècle à nos jours. Luik-Brussel, 1986,p. 288.

28 F.-J. Fétis, Biographie universelle, Parijs, 1880, deel II, p. 195-197 en Malou Haine en Nicolas Meeùs, Dictionnaire, 1986, p. 288-289.

29 Met dank aan Jan D’hondt, hoofdarchivaris Stadsarchief, Brugge.

Dit artikel verscheen in Brugs Ommeland, 2021, 4, p. 278-284.

De Engelse kolonel Sir David Myrton Cunynghame (1769-1854), rentenier in Brugge

In de zomer van 1821 kwam David Myrton Cunynghame, kolonel de “Sa Majesté Britannique”, met zijn gezin en personeel naar Brugge om er te rentenieren. Hij werd er in de bevolkingsregisters ingeschreven op 2 oktober 1821.

Door het onderzoek van Lori van Biervliet weten we dat de Engelsen Brugge bijzonder aantrekkelijk vonden als verblijfplaats (1). Het goedkope leven sprak hen aan en er was onder meer een Engels garnizoen, aangepast onderwijs en een aparte begraafplaats voor Engelsen op de centrale begraafplaats van Brugge te Assebroek. Zelfs dat geuzenkerkhof kon een mooi vooruitzicht bieden. Volgens een document uit 1843 waren dit toen enkel anglicanen. Gedurende de vijf jaar van 1842-1846 werden er 7237 begrafenissen uitgevoerd, waaronder 7196 van katholieken en 41 van anglicanen (2). 

David Cunynghame (3) werd op 14 augustus 1769 geboren in Edinburgh (Schotland). Op 17 januari 1828 volgde hij als oudste zoon zijn vader Sir William, parlementslid, op als vijfde baronet van Milncraig (in het graafschap Ayrshire, aan de Schotse westkust) (4).  Hij woonde toen al in Brugge.

Zijn keuze voor een militaire loopbaan –  hij werd in 1797 bevorderd tot kolonel – bracht hem al eerder op Belgische bodem en wel op 19 mei 1798 bij het bombardement van Oostende door Britse schepen. De Engelse troepen ontscheepten toen op het strand. Sinds 1793 was Oostende bezet door de Fransen. De Engelsen kregen op 19 mei 1798 wel voet aan wal, maar werden teruggedreven door de troepen van  de Franse commandant Arnould Muscar (1757-1837) (5). In die periode, van 1 mei 1797 tot 29 juli 1798, was Auguste Wieland (° Bazel – Zwitserland, 1757-1833) burgemeester van Oostende. Hij riep een half uur na het bombardement de gemeenteraad samen en bleef verder vergaderen onder een onafgebroken bommenregen (6). Zijn tweede dochter Louise-Pauline Wieland (7) zal huwen met Constantin Rodenbach (1791-1846) die in 1821, het jaar van hun huwelijk, achtbare meester was van de Brugse loge “La Réunion des Amis du Nord” (8) waar David Cunynghame zal worden ingewijd. Het kan verkeren. 

Familiale toestand

De familie Cunynghame bezit de adellijke titel “Baronet of Nova Scotia” vanaf 3 februari 1702 toen voorvader David Cunynghame (1657-1708) werd geadeld. David Myrton (9) Cunynghame (1769-1854) huwde een eerste maal in 1801, met Maria, de dochter van Edward, Lord Thurlow (10), Lord-Chancellor of England (11). Zijn vrouw Maria zou overlijden op 21 februari 1816. Uit dit huwelijk werden de volgende kinderen geboren:

– Edward- Thurlow, geboren 23 september 1802, overleden in 1825;

– David-Thurlow, geboren 16 september 1803, gehuwd 15 juli 1833, met Annie, de derde dochter van de Hon. Generaal Robert Meade.

– Robert-S-Thurlow, geboren 29 maart 1807, overleden juli 1828 in Brugge; hij was net als zijn vader lid van de loge “La Réunion des Amis du Nord” in Brugge;

– Francis- Thurlow, geboren 11 augustus 1808;

– Arthur-Thurlow, geboren 3 augustus 1812;

– Mary-Frances- Thurlow, gehuwd met de Hon. Augustus Ellis, tweede zoon van Lord Seaford (geboortedatum en anderszins niet vermeld);

– Caroline-Anne-Thurlow, overleden in 1830.

Sir David huwde een tweede maal in 1817 met Gertrude-Henriette Kimpton (geboren 20 juni 1798), dochter van William Kimpton, Esq. of Ampthill (Bedfordshire) . Uit dit huwelijk werden de volgende kinderen geboren: 

– Henry-Sidney-Myrton, geboren 6 augustus 1819;

– William-Augustus-Charles-Myrton, geboren 6 januari 1824;

– Augustus-Myrton, geboren 8 januari 1829;

– Julia -Myrton, geboren 28 januari 1821, huwde 4 januari 1844 met Frederick-William, tweede zoon van R.-C. Kirby, Esq. of Blandford-square, London (12). 

Hoewel Julia eerder geboren werd dan haar broers wordt ze toch als laatste vermeld, aangezien ze als vrouw ook als laatste in aanmerking kwam om de adellijke titel over te dragen. Er was dus over nagedacht. Zijn oudste nog in leven zijnde zoon David-Thurlow (1803-1869) zal effectief de zesde baronet worden en zijn vader, bij diens overlijden in 1854, opvolgen. Er bleef in de opsomming van John Burke ook nog een zoon onvermeld. Op 20 januari 1826 werd in Brugge Alfred-Foveaux- Myrton Cunynghame, geboren als zoon van David Myrton Cunynghame, kolonel in Engelschen dienst, en syne huysvrouwe Gertrudis Henrica Kimpton (13). Dat kind zal op de leeftijd van twee jaar overlijden op 4 mei 1828 (14) (cf. infra samenstelling gezin met nog aanvullingen).

Gevestigd in Brugge

In 1821 kocht David M. Cunynghame een ruim huis met grote tuin in wat toen nog de Gentpoortstraat was, met Oostenrijks huisnummer B14/58 (toen de nrs.14 en 15). Vandaag gaat het om de Nieuwe Gentweg huisnummers 87-91. De grote tuin op de hoek van de Nieuwe Gentweg en de Stalijzerstraat is vandaag een appartementsgebouw (nr. 91) en de pastorie van de H. Magdalenakerk (Stalijzerstraat 19). Het eigenlijke woonhuis (nrs. 87-89) van de Cunynghames betrof het voormalig abdissenhuis van de Sint-Trudoabdij, dat dateert van ca. 1620 (15). Voordien woonde in dit huis Louis-Constantin Jacopssen (geb. Brugge 1797-Parijs 1877), pionier van de fotografie, waarover Guillaume Michiels al uitvoerig schreef (16). Zijn zoon André-Louis Jacopssen (1793-1864) was lid van de Brugse loge “La Réunion des Amis du Nord” (17).

Op 19 augustus 1825 werd David Cunynghame ook eigenaar van wat we nu kennen als “De Botanieken Hof” of Koningin Astridpark. Dit was de tuin van het voormalige Minderbroedersklooster (Orde van de Minderbroeders) en was toen opgesplitst in 5 percelen, goed voor een oppervlakte van bijna 4 hectare (38.664 m²) (18). Per 1 september 1796 werden door de Franse bezetter alle religieuze gemeenschappen bij wet ontbonden. Veel kloostergebouwen werden gesloopt en voor particulieren werd het daardoor mogelijk om tuinen (het zgn. “zwart goed”) aan te kopen (19). Als resident verkreeg hij op die manier veel aanzien en trachtte hij zich te integreren in het Brugs maatschappelijk leven. Zo werd hij op 29 oktober 1826 aangenomen als lid van de “Société Littéraire” waar hij echter al op 14 november 1827 schriftelijk ontslag nam (20). In 1827 werd hij lid van de Sint-Jorisgilde (21).

Datzelfde jaar werd ook Peter Barnes (geb. Londen 30 mei 1793), marineofficier bij de Royal Navy, lid van de Sint-Jorisgilde (22). Barnes was in 1818 geaffilieerd bij de loge “La Réunion des Amis du Nord” en tekende nog in 1829 als secretaris het meesterdiploma van de bekende ondernemer William Chantrell (1801-1857) (23). David Cunynghame, verkeerde dus in goed Engels gezelschap. Bij aankomst in Brugge was hij nog geen vrijmetselaar. Peter Barnes, die ook Brits consul was, heeft hem mogelijks voorgedragen. In juli 1826 werd hij in de eerste symbolische graad ingewijd bij “La Réunion des Amis du Nord”. Volgens de “Comptes courans” betaalde hij daarvoor 75 frank. In oktober 1826 betaalde hij zowel voor de 2de als 3de graad en hij betaalde 6 frank voor het meesterdiploma. Het lidgeld, dat per semester betaald werd, bedroeg 12,70 frank.  

En men deed niet tevergeefs beroep op hem. Op het zomersolstitium (“solstice d’été”) van 16 juli 1826 leverde hij de piano (24). Tijdens zo’n feestelijke zitting was er altijd een maçonniek banket en de “Harmoniekolom” zorgde dan voor muziek en het voordragen van liederen. Broeder Cunynghame tafelde die avond nog met broeder C. Rodenbach die eind 1825 voor de tweede maal achtbare meester was geworden (wegens het plotse vertrek van achtbare meester Louis Debeaune) en op 16 juli de vergadering voorzat. In totaal waren er 31 participanten.  Zijn zoon Robert Cunynghame (1807-1829) werd in het tweede semester van 1827 ingewijd. Hij had toen nog niet de vereiste leeftijd van 21 jaar maar als lowton (25) kon hij statutair desnoods al op 18 jaar worden ingewijd. Dat was hier niet van toepassing want hij vestigde zich (volgens de bevolkingsboeken) pas op 24 juli 1827 in Brugge bij zijn vader in de Gentpoortstraat op de leeftijd van 20 jaar. Hij kwam uit Londen en was een kind uit het eerste huwelijk David M. Cunynghame-Maria Thurlow. Zij was op 21 februari 1816 overleden te Mahon op het eiland Menorca (26). Robert overleed op de leeftijd van 22 jaar in Brugge op 13 april 1829 (27).

Als gezagsgetrouwe Brit (hij ging altijd prat op de titel “Colonel de Sa Majésté Brittanique”) ervaarde David M. Cunynghame de Belgische revolutie van 1830 als een echte opstand. Op 29 augustus 1830 kwam de Regentieraad van Brugge in spoedvergadering bijeen om zich over de ordehandhaving in de stad te beraden. Beslist werd om de Portugese bannelingen die in Brugge verbleven in de burgerwacht in te schakelen. Toen men eraan dacht om ook de Engelse militairen in de burgerwacht in te schakelen, tekende kolonel David Cunynghame hevig protest aan met het argument dat zij nog altijd Britse onderdanen waren (28). Maar er valt toch een nuance te bespeuren: natuurlijk koos men niet de zijde van de revolutionairen maar in geval van nood wilde men wel mee doen aan de ordehandhaving. Engelse personen en bezittingen beschermen kon altijd nog onder de hoge bescherming van “Sa Majesté” !

De loge “La Réunion des Amis du Nord” kan men in die dagen bestempelen als anti-orangistisch doordat één van de grote lokale exponenten van die revolutie reeds in het voorjaar van 1827 zijn werkplaats verlaten had. Hij had de loge gedekt (“couvrir la loge”) om de handen vrij te hebben. We hebben het hier over de anti-orangist Constantin Rodenbach die er in augustus-september 1830 in geslaagd was de revolte te manipuleren door de burgerwacht van Brugge om te vormen tot een quasi-revolutionaire instelling (29). Het vertrek van de Nederlandse militairen op 27 september 1830, het vertrek van de Nederlandse ambtenaren uit vrees voor represailles en de verscherpte tegenstellingen tussen patriotten en orangisten hadden de loge verlamd. Maçonnieke beslommeringen verdwenen in deze revolutietijd op de achtergrond en het voortbestaan van de loge werd bedreigd. In 1831 hadden slechts tien leden hun lidgeld betaald onder wie David M. Cunynghame en William Chantrell. Charles Doudan sr. besliste als penningmeester en eigenaar van het gebouw, om in februari 1832 in vereffening te gaan nadat er op zijn ultieme oproep van 15 januari 1832 geen reactie was gekomen. Op 1 maart 1832 sloot hij de boekhouding definitief af. De meest orangistische loge in West-Vlaanderen was “Les Trois Niveaux”in Oostende (30).

Op 28 juli 1837 zal David Myrton Cunynghame naar Duitsland verhuizen samen met zijn echtgenote, zijn schoonzus, zijn kinderen en enkele leden van het dienstpersoneel. Daartoe was het nodig om zich te ontdoen van zijn schitterende tuin. Dit terrein werd op 25 april 1837 verkocht aan het echtpaar Edouard Mamet en Marie Vanheerswynghels (31) die het kort daarop op 14 december 1837 al doorverkochten aan de Brugse landeigenaar Jean-Baptiste de Penaranda (32). Een duidelijk voorbeeld van grondspeculatie.  

Samenstelling van het gezin en het inwonend dienstpersoneel

Op basis van de bevolkingsregisters 1809-1830 en 1830-1846 kunnen we het huisgezin van David Myrton Cunynghame in de Nieuwe Gentweg reconstrueren (33).

1 David Myrton Cuninghame, kolonel in Engelse dienst en Gertrude-Henrica Kimpton, zijn echtgenote, de ouders;

2 Gertrude Francisca Myrton Cuningham, dochter, geboren te Church Oakley op 29 maart 1818, ingeschreven in Brugge op 2 oktober 1821, overleden te Brugge in de Gentpoortstraat nr. B 14/58 op 10-jarige leeftijd op 1 augustus 1827. De aangifte van dit overlijden werd gedaan door vader David M. Cunynghame en Emanuel Chatelin, dienstbode.

3 Henri Myrton Cunynghame, zoon, geboren te Church Oakley op 6 augustus 1819, ingeschreven te Brugge op 2 oktober 1821, vertrokken met zijn ouders op 28 juli 1837 naar Duitsland.

4 Julia Myrton Cuninghame, dochter, geboren op 28 januari 1821 te Jersey, ingeschreven te Brugge op 2 oktober 1821, vertrokken met haar ouders op 28 juli 1837 naar Duitsland.

5 Guillaume Auguste, Myrton Cuninghame, zoon, geboren te Brugge op 6 januari 1824, vertrokken met zijn ouders op 28 juli 1837 naar Duitsland.

6 Alfred Myrton Cuninghame (34), zoon, geboren in Brugge op 20 januari 1826 en overleden in Brugge op 14 mei 1828 (35), twee jaar oud.

7 Frederic Cunynghame, zoon, geboren in Brugge in 1827 en overleden 20 april 1830, bijna drie jaar oud.

8 Jacques-Joseph Cunynghame, zoon, geboren in Brugge op 21 april 1832, vertrokken met zijn ouders op 28 juli naar Duitsland.

9 Robert Cunynghame, luitenant Indische Compagnie, geboren op de Manor Malshanger, Church Oakley, Hampshire, Engeland, in 1807 als zoon van D.M. Cunynghame en zijn eerste echtgenote Maria Thurlow. Robert kwam op 24 juli 1827 van London en vestigde zich bij zijn vader in de Gentpoortstraat. Hij overleed in Brugge op 13 april 1829.

10 Maria Kimpton, schoonzus van David M. Cuninghame, geboren te London op 12 mei 1804, ingeschreven te Brugge op 2 oktober 1821 en vertrokken op 28 juli 1837 naar Duitsland.

11 Rosa Hockley, dienstmeid, geboren te London in 1803, ingeschreven te Brugge op 2 oktober 1821 en vertrokken naar London op 28 november 1826.

12 Carolina Storw, dienstmeid, geboren in april 1804 in Suffolk, ingeschreven in Brugge op 2 oktober 1821, vertrokken naar London op 20 mei 1828.

13 Sara Storw, dienstmeid, geboren in augustus 1805 in Suffolk, ingeschreven in Brugge op 2 oktober 1821 en vertrokken met haar werkgevers op 28 juli 1837 naar Duitsland.

14 Elisabeth Ruddock, dienstmeid, geboren in juli 1805 in Norfolk, ingeschreven in Brugge op 2 okt. 1821 maar keerde op 28 juli 1837 terug naar Engeland.

15 Guillaume Harslow, dienstbode, geboren te Stafford, ingeschreven in Brugge op 2 oktober 1821 maar keerde eveneens op 28 juli 1837 terug naar Engeland.

16 Hugh Mealy, dienstbode, geboren te Llyer (Schotland) op 3 mei 1790, ingeschreven te Brugge op 2 oktober 1821 maar keerde eveneens op 28 juli 1837 terug naar Engeland.

17 Sara Terry, dienstmeid, geboren in 1796 in London, ingeschreven in Brugge op 24 februari 1827 en keerde op 28 juli 1837 terug naar Engeland.

18 Emanuel Chattelain (zie ook nr. 2 Chatelin), dienstbode, geboren op 25 december (36) 1800 in Brugge, trad op 24 februari 1827 in dienst van D.M. Cuninghame tot 12 mei 1831.

19 Joseph Devos, koetsier, geboren in 1790 te Brugge, in dienst van David M. Cunynghame van 28 september 1827 tot 26 juli 1830.

20 François Laseure, dienstbode, geboren 15 juli 1808 in Brugge, in dienst van David M. Cunynghame van 28 maart 1828 tot 22 april 1829.

21 Elisabeth Darby, dienstmeid, geboren in London in 1788, in dienst van David M. Cunynghame van 28 maart 1828 tot 22 april 1829.

22 Willem Vausse, koetsier, geboren in 1802 in Barbay (Engeland), in dienst bij David M. Cunynghame van 28 maart tot 29 december 1828.

23 Frans De Corte, koetsier, geboren te St.-Michiels op 25 oktober 1807, op 2 april 1831 in dienst van David M. Cunynghame en vertrok met zijn baas op 28 juli 1837 naar Duitsland.

Drie van de tien kinderen uit het tweede huwelijk ontbreken in de bevolkingsregisters: Augustus-Myrton (geboren Brugge, 8 januari 1829), Louisa Anna (geboren Brugge, 22 augustus 1833) en Henrietta Elizabeth (geboren Brugge, 21 januari 1835). We kunnen er van uitgaan dat ook deze kinderen op 28 juli 1837 mee vertrokken met hun ouders naar Duitsland.

In Brugge verbleven er in de negentiende eeuw op een gegeven ogenblik meer dan duizend Engelsen. Wanneer we deze indrukwekkende lijst aan huispersoneel overschouwen, kan dit aantal  geen verbazing meer wekken. Nu zal men niet altijd zijn dienstmeiden hebben laten overkomen uit Engeland, maar ze nemen toch een grote plaats in. Er was ook fluctuatie. De zusjes Storw uit Suffolk kwamen beiden in Brugge aan op 2 oktober 1821; Carolina vertrok weer naar London in 1828, maar Sara bleef en reisde in 1837 mee naar Duitsland. Dat twee zusters samen gingen “dienen” op hetzelfde adres is een bekend gegeven en kwam bij ons voor gedurende heel de negentiende eeuw en een flink stuk van de twintigste eeuw.

De koetsiers werden hoofzakelijk aangeworven in Brugge zelf. Dat heeft uiteraard te maken met de beschikbaarheid van paarden die niet uit Engeland werden geïmporteerd. Indien men zelf eigenaar was van een paard diende men (wet van 12 juli 1821) voor elk paard, ouder dan drie jaar, 20 gulden belasting te betalen. Er kan ook een onderscheid gemaakt worden tussen inwonende en niet-inwonende dienstboden, onder wie de meeste koetsiers kunnen gerekend worden. De omschrijving “dienstmeid” kan ruim geïnterpreteerd worden; die dienstarbeid kon zeer polyvalent en flexibel zijn: kindermeid, keukenmeid, poetsvrouw, wasvrouw e.a. (37). De mannelijke dienstbode trad wellicht ook wel eens op als tuinman en klusjesman. De indeling van het huis voorzag ook in aparte dienstruimtes voor het dienstpersoneel. Bij nieuwbouw werd daar in het concept rekening mee gehouden (38). Er wordt veelvuldig gewezen op het feit dat het leven in Brugge goedkoper was dan in Engeland om het grote aantal Engelsen in Brugge te verklaren. Dat kan waar zijn maar dan dient men een vergelijking Engeland-België te maken voor de verschillende periodes van de lange negentiende eeuw. En dat hebben we niet gedaan. We kunnen enkel verwijzen naar de toestand in 1821 toen David M. Cunynghame aankwam in Brugge.

De wet van 21 juli 1821 over “Belasting op personeel” bepaalde zes grondslagen voor de belasting op het personeel: huurwaarde, deuren en vensters, haardsteden (stookplaatsen maar ook “kagchels”), meubilair, dienstboden en tenslotte paarden (39). De classificatie van de gemeenten verliep op basis van het aantal inwoners (de keuze tussen Londen en Brugge is dan vlug gemaakt). In 1830 telde Brugge 42.198 inwoners. In de gemeenten van 25.000 tot 50.000 inwoners betaalde men voor iedere deur of venster tachtig cent. Voor iedere dienstbode zeven gulden en voor iedere werkbode drie gulden. Uiteraard zullen er betwistingen geweest zijn maar dat is van alle tijden. Maar dat de fiscus ijverig en gewetensvol de deuren en vensters telde staat vast (40). Die “uiterlijke kentekenen” waren ook duidelijk zichtbaar, net zoals het rondrijden met een Rolls Royce vandaag. Een bepaalde wooncultuur (een tuin van ruim 3 ha) verried natuurlijk een zekere welvaart. Maar er waren ook schaduwzijden verbonden aan dit leven. Rijk en arm werd getroffen door een hoge mortaliteit: kindersterfte en vroegtijdig overlijden. Ook dat valt makkelijk af te lezen uit de hierboven opgesomde voorbeelden (41).

Ook maken we kennis met de toen algemene gewoonte van de ambtenaren van de Burgerlijke Stand om de voornamen van Engelse personen te veranderen. Henry heet dan plotseling Henri en William is Guillaume geworden. Robert (Engelse uitspraak Robbert) blijft natuurlijk staan want hij denkt aan Robèr. Bij het dienstpersoneel wordt niet altijd naar de precieze geboorteplaats verwezen, maar naar het graafschap zoals Suffolk en Norfolk.

Over David M. Cunynghame zelf worden we beter ingelicht. We zien dat twee kinderen geboren werden in Church Oakley. Dat was een “civil parish” in Besingstoke (North Hampshire), een agrarisch gebied aan de Engelse zuidkust. Cunynghame woonde daar met zijn vrouw Maria Thurlow en kinderen op de “Manor of Malshanger”. Zijn schoonvader, Lord Chancellor Edward, de eerste Lord Thurlow, had in 1806 dit kasteeldomein gekocht. Meteen vernemen we dat Maria een buitenechtelijke (“illegitimate”) dochter was van Lord Thurlow (42). Zij huwden in 1801 en zijn vrouw overleed op Menorca in 1816. In 1817 hertrouwde hij met Gertrude-Henriette Kimpton en bleef wonen op “Malshanger”, waar ook nog twee van hun kinderen geboren werden in 1818 en 1819. Sir David Thurlow Cunynghame, baronet of Cosham (zoon uit het eerste huwelijk), zal in 1858 “Malshanger” verkopen. 

Alvorens Engeland te verlaten was er nog de tussenstop op Jersey. Op dit grootste en meest zuidelijk gelegen eiland van de Kanaaleilanden, werd op 28 januari 1821 dochter Julia geboren. Met zo’n kleine baby kon men wel een nurse gebruiken, dat ontbrak alleen in arme gezinnen. En zo startte dan een nieuw leven, geofficialiseerd op 2 oktober 1821, in Brugge. Vader Cunynghame kwam wel te laat aan om nog te kunnen biljarten in de loge. “La Réunion des Amis du Nord” had in 1820 zijn biljart verkocht (43). De aanwezigheid van een biljart in de loge wijst ook op het aspect “sociëteit”. Wat dat betreft had Sir David het dan weer goed getroffen. Want ook daar stond de “frère servant” voor hem klaar.

Volgens de bevolkingsregisters vertrok de familie op 28 januari 1837 vanuit Brugge naar Duitsland. De Duitse natiestaat ontstond pas in 1867. Die aanduiding is zeer vaag en we zijn er niet in geslaagd om die Duitse periode te reconstrueren. Zijn tweede vrouw Gertrude Henriette Kimpton is overleden in 1842 maar nergens vonden we de plaats van overlijden. Dat had nog een aanwijzing kunnen opleveren. David M. Cunynghame is uiteindelijk overleden op 19 mei 1854, 84 jaar oud, te Saint-Helier, de hoofdplaats van het Kanaaleiland Jersey. Een vertrouwde plek, want één van zijn dochters was er geboren in 1821, toen de familie op weg was naar Brugge (44).

Willy Dezutter

1 Lori van Biervliet, De Engelse kolonie in Brugge in de 19de eeuw. Eerste deel. In: Biekorf, 88, (1988), p. 150-166 en Idem, tweede deel, Biekorf, 88, (1988), p. 261-282.

2 André Vandewalle, De 19de-eeuwse centrale begraafplaats van Brugge in historisch perspectief, in: Brugs Ommeland, 1986, 4, p. 212 en V. Bouckaert, W.P. Dezutter, M. Struye, J. van Cleven en A. Vandewalle, De centrale begraafplaats te Assebroek-Brugge. Brugge, 1993, p. 72. Een stuk niet gewijde grond was gereserveerd voor ongelovigen.

3 Ook Cunyngham(e) en Cuningham(e). De courante schrijfwijze is tegenwoordig Cunningham.

4 “Baronet” is een adellijke titel voor een Engelse edelman (landadel), niet hetzelfde als baron. Milncraig co. Ayr = baronet of Milncraig County of Ayrshire, Schotland.

5 Arnould Muscar zal in 1801 achtbare meester worden van de Oostendse loge “Les Trois Niveaux”. R. Vantomme, La Vie de la loge “Les Trois Niveaux” établie à l’orient d’Ostende depuis 1784. Oostende, z.j. (1983), deel I, p. 175.

www.oostende.be Hij was ook nog gemeenteraadslid van Oostende na de onafhankelijkheid van België in 1830.  Tijdens de Franse en Hollandse periode was hij voorzitter van de Oostendse Handelskamer.

7 Zijn eerste dochter Adèle Wieland huwde met de brouwer Karel-Jan van Severen (1801-1842). Zie: Andries Vanden Abeele, Karel van Severen (1822-1892), een Bruggeling in Noorwegen, in: Brugge die Scone, 2005, p.21, online via www.andriesvandenabeele.net/AndriesVandenAbeele/AVDA390.htm Voor August Wieland zie ook: L. Van Acker, Het ontstaan van de Handelskamer te Oostende (1803), in: Biekorf 87 (1987), vooral p. 383. Over Wieland bestaat nog steeds geen goede biografie. Hij was grootgrondbezitter (Hazegras) en één van de rijkste inwoners van Oostende. Hij was daar ook voorzitter van de Evangelische Synode.

8 Willy P. Dezutter, De loge “La Réunion des Amis du Nord” (1803-1831) in Brugge, in: Brugs Ommeland, 50 (2010), 1, p. 39-51. 

9 Myrton is geen voornaam maar een geslachtsnaam die verband houdt met de “Myrton Baronetcy of Gogar” in de County Edinburgh, de eerste titel van de “Baronetage Nova Scotia”. Deze titel stierf uit bij het overlijden van Sir Robert Myrton in 1774. Zijn familienaam was dus duidelijk David Myrton Cunynghame. Zijn moeder heette trouwens Frances Myrton.

10 Edward, eerste Baron Thurlow (1731-1806) was veertien jaar Lord Chancellor onder vier eerste ministers.

11 De Lord-Chancellor (grootkanselier van Groot-Brittannië). De titel bestaat sinds 1707. Hij had een grote juridische en wetgevende macht. Sinds 2007 een ceremoniële functie. 

12 De genealogische gegevens komen uit John Burke, A Genealogical and Heraldic Dictionary of the Peerage and Baronetage of the British Empire. London, 1845, 8ste druk, p. 263.

13 Stadsarchief Brugge, Burgerlijke Stand. Geboorteakte 21 januari 1826.

14 Stadsarchief Brugge, Burgerlijke Stand. Overlijdensakte 6 mei 1828. “Eergisteren is overleden” = 4 mei 1828.

15 C. D’hooghe, Het abdissehuis van St.Trudo Nieuwe Gentweg 89-91, in: Brugge die Scone, 1993, 3, p. 8-9. Schrijfwijze van de naam: Cunnyngham. Met dank aan Ludo Vandamme, redacteur Biekorf, voor de specificaties van de huidige woonomgeving.

16 Guillaume Michiels, Uit de wereld der Brugse Mensen. Brugge, 1978,p. 20-22.

17 André-Louis Jacopssen (1793-1864), die zich rentenier mocht noemen, was in 1814 lid van de Brugse loge “La Réunion des Amis du Nord”. Hij maakte samen met Bruno-Désiré baron de Heere (1792-1857) in 1821-1823 een reis door Italië en Sicilië. Bruno de Heere werd in 1826 ingewijd bij “La Réunion des Amis du Nord”.

18 Brugge, Stadsarchief, Modern Archief, Kadaster, Oorspronkelijke Aanwijzende Tabel, sectie B, perceelnummers 753,754,755,757,758. Zijn woonhuis betrof perceel B/759.

19 W. Adriansens (red.), Groen Brugge. Brugge, 1987, p. 53-55 en W. Baes, J. Willems en A. De Blieck, Van Rame tot Coupure. Brugge, 1997, p. 88-89.

20 Stadsbibliotheek Brugge. ms. 604 :nr. 762. David Cuningham (sic), particulier anglais, présenté le 12 octobre 1826, reçu le 29 octobre 1826 -démissionnaire par lettre du 14 novembre 1827.

21 A. Vanhoutrijve, De Brugse kruisbooggilde van Sint-Joris. Handzame, 1968, p. 250. David Cunyngham, colonel de sa majesté Brittanique.

22 A. Vanhoutrijve, De Brugse kruisbooggilde, p. 250. Pierre Barnis (sic). In Brugge werd zijn voornaam Peter snel veranderd in Pierre (zowel in de schuttersgilde als in de loge) maar hijzelf deed dat uiteraard niet. 

23 Voor de figuur William Chantrell zie: A. Vanden Abeele, Brugse ondernemers in de 19de eeuw Georges en William Chantrell, in: Driemaandelijks tijdschrift Gemeentekrediet van België,nr.146, 1983, pp. 239-266 en afbeelding van het diploma in Jeffrey Tyssens en Dominiek Dendooven, De Heeren Broederkes van den Moortelbak: 250 jaar vrijmetselarij in West-Vlaanderen. Brussel, 2015, p. 15.

24 Archief Bisdom Brugge (ABB), Vrijmetselaarsfonds C 536. Table nominative des membres dont les comptes sont compris au présent registre, deel I, compte du trésorier. 1827 avril 15 Paié pour le transport d’un pianno (sic) de chez le f.(rère) Cunningham au Vieux jardin 2,20 fr. Het betreft hier Franse francs die in het Zuiden gewoon in omloop bleven. In 1816 was weliswaar de gulden ingevoerd maar de Franse franc bleef parallel als geldig betaalmiddel bestaan. Zijn persoonlijke gegevens komen uit deze “Comptes courans”.

25 De zoon van een vrijmetselaar werd lowton, loufton of louveteau genoemd. Hij kon al op 18 jaar ingewijd worden. Art. 67 van het reglement van “La Réunion des Amis du Nord” luidt: “Aucun individu ne pourra être présenté à l’initiation qu’il n’ait accompli sa 21e année. Cette disposition n’est pas commune aux fils des maçons qui auront une dispense de trois ans, si leur conduite et leur moralité répondent d’eux”. Er werd van dit artikel gebruik gemaakt in 1821 toen de 20 jarige Charles Doudan junior (1801-1848), later een bekend notaris, werd ingewijd. Zijn vader Charles A. Doudan sr. (1773-1861) was sinds 1819 eigenaar van het logegebouw. Pierre Polsenaere en zijn echtgenote waren de conciërge van de loge. Zelf woonde C.A. Doudan in de Ridderstraat 7. In 1831 werd hij gemeenteraadslid en in 1832 schepen in Brugge.

26 Tot aan de Vrede van Amiens (1802) was Menorca in Engels bezit.

27 Stadsarchief Brugge. Burgerlijke Stand. Overlijdensakte 1829, nr. 453. Zijn overlijden werd op het stadhuis aangegeven door zijn eigen bedienden John Smith, oud 58 jaren en William Child, oud 22 jaren. Er staat over zijn overlijden ook een randbemerking in de “Table nominative” van “La Réunion des Amis du Nord”. 

28 L. Ryelandt, La Révolution de 1830 à Bruges, in: Annales de la Société d’Emulation de Bruges, 55 (1905), p. 287.

29 A. De Jonghe, Onuitgegeven bescheiden over de gebeurtenissen in Augustus en September 1830,in: Annales de la Société d’Emulation de Bruges,1934, p. 142.

30 Els Witte, Het Verloren Koninkrijk. Het harde verzet van de Belgische orangisten tegen de revolutie 1828-1850. Amsterdam-Antwerpen, 2015, p.271. De Gentse loges bleven orangistisch tot lang na de Belgische revolutie. (262-263).

31 Lori van Biervliet, Frederik De Held (1799-1881) en de redemptoristenstichtingen in Brugge, in: Biekorf, 115 (2015),p.307. Edouard Mamet (Brugge 1808-Brugge 1877), huwde in 1831 met Marie Van Heerswynghels (Brugge 1806-Brugge 1877). Deze rijke handelaar, later directeur van een vlasspinnerij in Brugge, deed wel meer aan creatief ondernemen. Op 22 juni 1844 kocht F. De Held deze gronden (L. van Biervliet, “Frederik De Held”, p. 308). Op 28 oktober 1850 besloot de Stad Brugge eindelijk om die 3 ha grond aan te kopen als openbaar park. Nog voordat D. Cunynghame het aankocht in 1825 was daar door velen al op aangedrongen.

32 Het grootste grafmonument op het oud kerkhof van Sint-Kruis (Brugge), ontworpen door stadsarchitect Louis Delacenserie (1838-1909), is van de familie de Penaranda.

33 Brugge, Stadsarchief, Modern Archief, Bevolkingsregisters, 1809-1830, B8, fol. 16; 1830-1846, B14,f.88. Met dank en een eresaluut aan André Vandewalle (1946-2021), erehoofdarchivaris van het Stadsarchief, Brugge.

34 Geboorteakte 21 januari 1826.

35 Brugge, Stadsarchief, Modern Archief, Burgerlijke Stand, Overlijdensakte 6 mei 1828. “Eergisteren is overleden”= 4 mei 1828. 

36 Geboren op Kerstmis, vandaar de voornaam Emanuel.

37 Over heel die problematiek bestaat er uitstekende literatuur: D. De Keyser, Madame est servie: leven in dienst van adel en burgerij 1900-1995. Leuven, 1995 en J. De Maeyer en L. Van Rompaey , Upstairs downstairs: dienstpersoneel in Vlaanderen 1750-1995. Leuven-Gent, 1996 en de reflecties op beide werken door Peter Heyrman, Meiden en knechten: stiefkinderen van de sociale kwestie, in: Brood&Rozen. Tijdschrift voor de Geschiedenis van sociale bewegingen, 2003,4,p.97-104.

38 Françoise Dierkens-Aubry en Jos Vandenbreeden, Art Nouveau in België. Architectuur en interieurs. Lannoo, Tielt, 2001, p. 33.

39 Wet van belasting van het personeel in uitvoering van de wet houdende de grondslagen van stelsel van ’s Rijksbelasting. Tot Gend, by F.J. Bogaert-De Clercq, in de Onderstraete (wet van 12 juli 1821).

40 J. Hannes, Met fiscale bril bekeken. Vlaanderen in België 1830-1914, in: A. Verhulst en L. Pareyn (red.), Huldeboek Prof. dr. Marcel Bots. Een bundel historische en wijsgerige opstellen. Gent, Liberaal Archief, 1995, p. 167-194.

41 Op kindersterfte, levensverwachting en vruchtbaarheid kunnen we hier niet verder ingaan. Zie algemeen: Isabelle Devos en Thijs Lambrecht, Bevolking, voeding en levensstandaard in het verleden. Verzamelde studies van Prof.dr.Chris Van den Broeke. Gent, Academia Press, 2004, hoofdstuk II Historische demografie, p.291-310 (overzicht van de zuigelingen- en kindersterfte in Zuid-Vlaanderen, 18de en 19de eeuw).

42 Institute of Historical Research . University of London. www.british-history-ac.uk Parishes: Church Oakley.

43 Willy P. Dezutter, Biljarten in de loge. Het biljartspel van de Brugse loge “La Réunion des Amis du Nord’ verkocht (1820), in: Biekorf, 109 (2009), p. 309-312 en aanvullingen in Willy Dezutter, Een biljart in de loge ‘La Réunion des Amis du Nord” (Brugge, 1820), vrijmetselarij en sociabiliteit, in: Brugs Ommeland, 2018,4, p. 218-224.

44 Met dank aan Ludo Vandamme, redacteur Biekorf en Jan D’hondt, hoofdarchivaris Stadsarchief, Brugge.

Dit artikel verscheen in het tijdschrift Biekorf: West-Vlaams archief voor geschiedenis, archeologie, taal- en volkskunde, 120 (2020), 4, p. 465-477. De tekst op deze blog wijkt enigszins af omdat het meer aandacht schenkt aan bepaalde genealogische gegevens.

Copyright

© Willy Dezutter. Unauthorised use and/or duplication of this material without express and written permission from this blog’s author and/or owner is strictly prohibited. Excerpts and links may be used, provided that full clear credit is given to Willy Dezutter, with appropiate and specific direction to the original content.  

Baron Auguste Jean Baptiste de Herckenrode (1789-1837)

Deze telg uit een bekende adellijke familie was ten tijde van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (1815-1830) een tijdlang kapitein van het Corps der Maréchaussée met standplaats Brugge.

Hij werd geboren op 22 juni 1789 in Leuven.  Zijn ouders waren baron Joseph de Herckenrode (1756-1801) en jonkvrouw Jeanne d’Udekem (1762-1821).  Auguste was de derde van zeven kinderen. Hij doorliep een militaire carrière die in 1808 begon bij de dragonders van Napoleon.  Hij nam in 1809 deel aan de campagne in Oostenrijk en werd op 7 september 1812 gewond bij de Slag aan de Borodino (Rusland).  Toen Napoleon definitief verslagen werd bij Waterloo in 1815 bood hij zich aan bij het Nederlandse leger waar hij terecht kwam bij het onderdeel van de Koninklijke Maréchaussée.  Dit korps werd op 26 oktober 1814 door koning Willem I opgericht ter vervanging van de Franse gendarmerie.  Hij deed dienst in Huy (Hoei) en Luik.

Op 26.3.1817 huwde hij in Gent met Pauline de Berlaere de Trivières.  Hun enige zoon Jacques, de later bekende genealoog en heraldicus, werd geboren in Huy op 15 maart 1818.  In mei 1818 werd Auguste bevorderd tot kapitein en was gekazerneerd in Luik.  In 1822 werd hij kapitein van de Koninklijke Maréchaussée (ook Marechaussee geschreven) in West-Vlaanderen.  De compagnie gendarmen in Brugge behoorde tot de tweede afdeling van het korps met als hoofdplaats Gent.  De “Luitenance” van Brugge telde 21 gendarmen waarvan 8 te paard.  Als kersvers kapitein in Brugge begon hij met zijn inburgering door datzelfde jaar lid te worden van de Brugse kruisbooggilde van Sint-Joris.  Daar ontmoette hij wellicht Charles Doudan, lid sinds 1820.  In 1822 werd hij eveneens lid van de Koninklijke Maatschappij van Vaderlandsche Taal-en Letterkunde, opgericht in Brugge in 1819 en dat van duidelijk “Hollandse” strekking was.  Daar ontmoette hij een groot aantal bestuursleden en gewone leden die ook lid waren van de Brugse vrijmetselaarsloge “La Réunion des Amis du Nord” (gesticht in 1803).  Die wezen hem waarschijnlijk terug de weg naar de tempel.

Op 1 januari 1824 werd hij geaffilieerd bij La Réunion des Amis du Nord.  Zijn entreegeld bedroeg 12,70 frank, een zelfde som dat normaal voor een semester lidgeld werd aangerekend.  Hij was dus al vrijmetselaar en bezat de graad van rozenkruiser.  Voor hetzelfde jaar 1824 betaalde hij ook nog voor twee semesters lidgeld, idem voor 1825 en het eerste semester van 1826.  De penningmeester Charles Doudan (1773-1861) noteerde hem in het kasboek als “Baron Vanherkenrode”. In 1826 gaf Baron de Herckenrode ontslag in zijn loge en Charles Doudan vermeldde: “Ce frère a donné sa démission”.  Dat had niets met een vertrek uit Brugge te maken, iets dat wel gold voor militairen wiens regiment of divisie verplaatst werd, maar wellicht alles met de omgeslagen sfeer binnen de loge die evolueerde van regeringsgezind naar een streven om België onafhankelijk te maken van Nederland.  Het was Constantin Rodenbach (1791-1846), later Belgisch volksvertegenwoordiger, die daarin het voortouw nam en om alles beter te kunnen voorbereiden begin 1827 ontslag nam bij La Réunion des Amis du Nord waar hij in 1821-1823 nog Voorzittend Meester was.  Na 1830 leidde La Réunion des Amis du Nord een zeer moeizaam bestaan en hield op 1 maart 1832 op te bestaan.

A. de Herckenrode, die daartoe een eed had afgelegd, bleef trouw aan koning Willem I en bleef in Brugge kapitein van de Marechaussee tot in 1831.  In het onafhankelijk België werd de Marechaussee omgevormd tot “Gendarmerie Nationale” en A. de Herckenrode werd in Brugge door het Voorlopig Bewind (de tijdelijke regering vanaf 28 sept. 1830) nog één jaar gehandhaafd nu als kapitein van de Nationale Gendarmerie in Brugge. Daar werd hij in 1832 opgevolgd door majoor G.N. Leboutte.  A. de Herckenrode werd kapitein-commandant van de Nationale Gendarmerie in Limburg met standplaats Hasselt.  Een overstap van officieren binnen het leger bij regimewisseling van Frans, naar Nederlands en dan Belgisch was toen nog heel normaal.  Om gezondheidsredenen werd hij in augustus 1836 op non-actief geplaatst.  Op 25 januari 1837 overleed hij in Luik (maar was gedomicilieerd in Mons).  Ook Charles Doudan overleefde de regimewissel succesvol.  Die werd in het nieuwe België in 1831 gemeenteraadslid van Brugge en in 1832 schepen.

Tot slot nog iets over het wedervaren van zijn zoon Jacques de Herckenrode. Die werd geboren op 15 maart 1818 in Huy en bracht wellicht zijn prille jeugdjaren (van 1822 tot 1831) door in Brugge. Deze Jacques (ook Léon genoemd) zal later belangrijke werken publiceren over genealogie en heraldiek.  In 1841 was hij gehuwd met zijn volle nicht Thérèse Marie Désirée de Herckenrode (1811-1848).  Zij was zeven jaar ouder en het enig kind van Théodore de Herckenrode, de oudere broer van zijn vader Auguste.  Het neef-nichthuwelijk kwam in adellijke kringen betrekkelijk veel voor.  In principe was dit door de katholieke kerk verboden maar de bisschop kon dispensatie verlenen.  En als het niet vlot, lukte was er nog een hogere instantie: de paus!  Dergelijke allianties dienden de versnippering van het familiebezit tegen te gaan.  Het echtpaar kreeg drie kinderen maar zijn vrouw stierf al op 2 maart 1848 in Sint-Truiden op de leeftijd van 36 jaar.  In 1851 was Jacques de Herckenrode kandidaat om stadsarchivaris van Brugge te worden maar het stadsbestuur gaf geheel onverwacht op 1 maart 1852 de voorkeur aan de handelsbediende Pieter Bossaert (1796-1868) die later werd opgevolgd door de meer bekende Louis Gilliodts-Van Severen.

Zijn voorliefde voor Brugge laat zich wellicht niet terugvoeren naar zijn kindertijd maar wel naar de datum van 28 december 1850 toen hij om vier uur in de namiddag op het Brugse stadhuis zijn jawoord gaf aan Désirée Louise De Craene, geboren te Brugge op 25 juni 1822.  De bruid was 28 jaar en de oudste dochter van Boniface De Craene en Cathérine Maes, beiden woonachtig in Brugge. De bruidegom was “homme de lettres”, 32 jaar en een weduwnaar die bij zijn 55-jarige moeder woonde in Gent maar rechtens in Sint-Truiden.  Het echtpaar zou drie kinderen krijgen.  Er hangt hier nog wel een apart verhaal aan vast want volgens de huwelijksakte (Stadsarchief Brugge, Akten burgerlijke stand, huwelijken 1850 no. 386) konden de vader en de moeder van de bruid de akte niet ondertekenen wegens ongeletterdheid.  Dat paste waarschijnlijk niet in het plaatje.  Dat kunnen we afleiden uit het feit dat de moeder van de bruidegom Pauline de Berlaere de Trivières ( 1796-1861) niet op de huwelijksvoltrekking aanwezig was maar wel haar toestemming gaf per notariële akte.  Baron Jacques de Herckenrode overleed in Gent op 22 oktober 1880.

Willy Dezutter