Tag Archives: Stedelijke Nijverheidsschool

19de eeuwse kantpatronen uit de Stedelijke Nijverheidsschool van Brugge

In het fonds Nijverheidsschool van het Volkskundemuseum van Brugge bewaart men een map met 21 bladen kantontwerpen, die door de leerlingen van de Nijverheidsschool zijn vervaardigd. Elk blad (papier 45 x 45 cm) is in zwarte inkt en grijze aquarel uitgevoerd en toont één of meer patronen van overwegend de volgende kanttechnieken: bloemwerk, Valenciennes, Cluny met versiering van Venetiaanse vlecht.

Het patroon is de basis van elk kantwerk. Uit etiketten op de achterzijde kunnen we opmaken dat een selectie van die werken in 1884 voor de “Exposition internationale d’hygiène et d’éducation de Londres” waren ingezonden, o.a. twee ontwerpen voor bloemwerk van de leerling  Emiel De Rous (1). Brugs bloemwerk is een historische vorm van kloskant die specifiek naar Brugge verwijst. Deze “International Health Exhibition” schonk ook aandacht aan de onderwijsmethodiek (2), vandaar de Brugse deelname van de Nijverheidsschool.

Bij K.B. van 10 januari 1884 stelde het Ministerie van Binnenlandse Zaken een commissie in om de Belgische inzending van die Londense tentoonstelling te coördineren. Op 31 december 1884 werd aan de “École Industrielle de Bruges” voor haar aandeel een erediploma uitgereikt door het Belgisch Ministerie van Binnenlandse Zaken. In totaal werden vijf erediploma’s uitgereikt. Dit exemplaar bleef eveneens bewaard in het Fonds Nijverheidsschool (papier, 35 x 48cm, litho A. Bourotte, rue du Télescope, Bruxelles). Auguste Bourotte (1853-1943) was een Belgische schilder, illustrator en lithograaf in Brussel (3). Reeds in 1871 had de school aan een internationale tentoonstelling in Londen deelgenomen (4).

Het kantwezen wordt altijd als een typisch vrouwelijke aangelegenheid beschouwd. Hoe valt het dan te verklaren dat leerlingen van een jongensschool kantpatronen ontwierpen ? Dat valt te verklaren door de structuur van het nijverheidsonderwijs in de 19de eeuw. Zelfs in het Atheneum van Brugge bestond er al sinds het schooljaar 1837-38 een industriële afdeling met vakken zoals industriële werktuigkunde (5). Een duidelijk anticiperen op de opkomende industrialisering. De noodzaak van aangepast nijverheidsonderwijs werd reeds van bij het ontstaan van het onafhankelijke België aangevoeld.

Begin 1839 kregen de steden van West-Vlaanderen de mededeling dat de Provincie 15.000 frank voorzag als hulp bij het stichten van technische scholen. Bij dat schrijven was er een rapport gevoegd “École Industrielle” waarin het “Règlement Organique d’une École d’Arts et Métiers” was opgenomen. In 28 artikelen zijn de voorwaarden opgesomd waaraan de op te richten school moest voldoen. De struikelsteen was artikel 12 waarin voor de nieuwe school een volledig afzonderlijk gebouw werd vereist. De stad Brugge kon daar niet onmiddellijk aan voldoen en het heeft dan ook tot 1853 geduurd vooraleer de Nijverheidsschool van start kon gaan. Brugge kreeg de eerste Nijverheidsschool in de provincie West-Vlaanderen en was na Gent de tweede in het Vlaamse land.

Het nijverheidsonderwijs liep aanvankelijk in het spoor van de bestaande Academies voor Schone Kunsten. Dat verklaart waarom gedurende de eerste decennia aan het reproducerend tekenen zoveel belang werd gehecht. De eindproducten van de nijverheid dienden aan dezelfde artistieke normen te voldoen als de traditionele ambachtelijke producten. Het nijverheidsonderwijs bij ons was in tegenstelling tot de “Kunstgewerbeschulen” in Duitsland of de “Arts and Crafts Movement” in Engeland meer gericht op het stimuleren van de economische activiteit , op de bloei van handel en nijverheid in eigen streek. Hierbij onderstrepen wij het belang van Nijverheidstentoonstellingen (Brugge, 1844, Gent,1849) en de wereldtentoonstellingen waarvan de eerste in 1851 in het Crystal Palace te Londen plaats vond.

In 1862 werd Frans Van Hecke in de Brugse Nijverheidsschool als leraar industrieel tekenen benoemd. Dat tekenonderwijs zou ten dienste staan van de lokale nijverheid en bij de motivatie werd speciaal naar de kantnijverheid verwezen. Het gebrek aan vaardige tekenaars-ontwerpers van kantpatronen in Brugge werd aangehaald en daarbij werd er op gewezen dat de kantwerkhuizen hun patronen elders dienden te betrekken en dat ze daar duur voor betaalden (6). Voor de artistieke vernieuwing stelde men zijn hoop op de leerlingen van de Nijverheidsschool. Zo werd ook in de cursus scheikunde aan de verftechniek in de textielnijverheid zoals het kleuren van draad en weefsels bijzondere aandacht besteed. Helaas bleek de hoop die men stelde in de Nijverheidsschool ijdel. Uit een inspectieverslag van 1885 blijkt dat geen enkele leerling zich nog had ingeschreven voor de cursus kantontwerpen (7).

Twee kantontwerpen, zwarte inkt en grijze aquarel, 45 x 49,5 cm en 45 x 44 cm. Van Emiel De Rous, leerling Stedelijke Nijverheidsschool, Brugge, 1884. Voorbereiding voor bloemwerk. Fonds Nijverheidsschool, Volkskundemuseum, Brugge.

Toch werden de patronen geklost in het Kantcentrum van Brugge (de overbuur van het Volkskundemuseum) o.l.v. kantlerares M.J. Callewaert in de monitricecursus (opleiding docenten) en in het ““Atelier Hedendaagse Kant” (8). De patronen en kantwerkjes werden tentoongesteld in het Volkskundemuseum in 1986 (9). Sinds het verschijnen van het standaardwerk van Martine Bruggeman over “Brugge en kant” verschenen er enkele belangrijke aanvullingen over de Brugse kantgeschiedenis van de hand van archivaris Jan D’hondt. Daarbij is er veel aandacht voor de sociale positie van de kantwerkster(10). Kant geeft een romantisch gevoel maar naast schoonheid is het ook een verhaal met een sociale kant van uitbuiting.

Willy Dezutter

1 W.P. Dezutter en M. Goetinck, 125 jaar Stedelijke Nijverheidsschool. Techniek als hefboom voor wetenschap en cultuur. Stedelijk Museum voor Volkskunde, Brugge, 1979, 318 pp., hier p. 295 en afb. p. 296.

2 A.J. Martin, Exposition internationale et d’éducation de Londres en 1884. Rapport adressé au Ministre du Commerce (Sciences), 1884, herdruk Franse editie, Hachette, Parijs, 2013, 44 pp.

3 W.P. Dezutter en M. Goetinck, 125 jaar Stedelijke Nijverheidsschool, op.cit. p. 302 nr. 902. Dit erediploma wordt afgebeeld in: Martine Bruggeman, Brugge en kant: een historisch overzicht. Brugge, 1985, p.195.

4 W.P. Dezutter, 19de eeuwse kantontwerpen uit de Stedelijke Nijverheidsschool van Brugge, in: Artes Textiles. Bijdragen tot de geschiedenis van de tapijt-, borduur- en textielkunst, X (1981), p. 308.

5 E. Trips, Mijlpalen uit de geschiedenis van het Koninklijk Atheneum te Brugge, Brugge, 1987, p. 15.

6 Bulletin Communal de la ville de Bruges, 1861-1862, p. 230.

7 Martine Bruggeman, Brugge en kant: een historisch overzicht. Brugge, 1985, p. 195 met verwijzing naar Bulletin Communal de la ville de Bruges, 1885,p.257.

8 Martine Bruggeman, Brugge en kant, op.cit. p. 333 noot 283.

9 Willy. P. Dezutter, 19de eeuwse kantontwerpen uit de Brugse Nijverheidsschool. Tentoonstellingscatalogus, Stedelijk Museum voor Volkskunde, Brugge, 1986, 16 pp. met ill.

10 Jan D’hondt, Een kantwerkstersvakbond in de Brugse regio: een kortstondige sociale omwenteling. 1919-1924, in: J. D’hondt & N. Geirnaert, Kant in Brugge 1911, een technische & sociale omwenteling. Brugge, 2011, p. 49-59. en Jan D’hondt, De kantnijverheid in West-Vlaanderen aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog, in: Biekorf, 111 (2011), p. 257-269.