Tag Archives: schoolstrijd

Minister Léo Collard (1902-1981) was geen vrijmetselaar. Een andere kijk op de schoolstrijd.

In 2022 verscheen in Antwerpen het boek “Wie wij waren”, een gesprek tussen politicus Herman Van Rompuy (° 1947) en journalist Rik Van Cauwelaert (° 1950). Het tweegesprek vond plaats in de bibliotheek van de Abdij van Affligem en hun dialogen, waarbij ze terugkijken op 75 jaar veranderingen in de wereld, is goed voor 303 bladzijden (1).

Het moet voor beiden geen gemakkelijke opgave geweest zijn om uit het hoofd al die feiten te herproduceren. Er is weliswaar nog een vierkoppige redactievergadering geweest (Wie wij waren, p. 6) maar dan nog is het onvermijdelijk dat er dingen over het hoofd worden gezien. We haasten ons om te zeggen dat het boek in zijn geheel verbluffend goed en eerlijk in elkaar steekt maar het blijft natuurlijk de opinie van twee personen. Men leert dan ook veel bij vanuit de interne keuken. Ze waren dikwijls zelf getuigen.

We denken aan de periode  van de eerste ministers Leo Tindemans, Wilfried Martens, Jean-Luc Dehaene, allen CD&V. Zelf herinneren wij van Wilfried Martens vooral “regeren met volmachten”. Hij liet in 1982 de Belgische frank devalueren met 8,5 procent en dat na onderhandelingen “en petit comité” in Poupehan. En dan waren er in 1987 nog de harde besparingsmaatregelen (loonmatiging, bevriezing van de index). En Martens had het steeds over “licht aan het eind van de tunnel”. Maar dat bleek misleiding te zijn. Toen stond onze welvaart onder druk en nu is dat nog altijd zo. Zoals iedereen het zegt: we werden toen bestolen. Daarover wordt in het boek niet gesproken. Het belicht vooral de successen van de christendemocratie.

Een tweede hold up vond plaats onder het premierschap van Jean Luc Dehaene (1940-2014). Die voerde in 1993 een crisisbelasting in van 3% op de personenbelasting. En Dehaene zorgde met zijn volmachten voor een niet-indexatie die zes jaar zou duren. Dus twee keer geschoren. Het beste bewijs dat hun besluiten niets hebben uitgehaald is het feit dat de belastingdruk in België nog altijd torenhoog is gebleven. Voor een alleenstaande zonder kinderen met een doorsnee loon bedraagt de belastingdruk maar liefst 53 procent. Het overheidsbeslag op arbeid is nergens zo groot als in ons land. Tweeverdieners met kinderen zien 45,5 procent van hun loon afvloeien naar de belastingen, het hoogste percentage van alle OESO-landen (2).

Om van onderwerp te switchen nog een kleine opmerking over het verschil tussen spreektaal (middels bandopname) en het geschreven eindresultaat. Op p. 17 heeft Rik Van Cauwelaert het over de finale 800 meter die gelopen werd door Roger Moens op de Olympische Spelen van Rome in 1960. Hij heeft het dan over de “latere winnaar Schnell“. Dat is genoteerd op het gehoor. Het betreft hier de Nieuw-Zeelandse atleet Peter Snell (1938-2019) die in 1960 de gouden medaille op de 800 meter won ten koste van de Belgische sprinter Roger Moens (° 1930) die tweede werd en geklopt werd op de streep. 

Léo Collard

In zijn boek over de geschiedenis van de vrijmetselarij “De Kinderen van Hiram” (3) vermeldt Andries Van den Abeele In het hoofdstuk “Vrijmetselarij en onderwijspolitiek” uiteraard Léo Collard maar uit alles blijkt dat hij perfect weet dat Collard geen vrijmetselaar was. De letterkundige Johan Ballegeer (1927-2006) schreef in het jaar 2000 zijn boekje “Het Oosten Brugge” over vrijmetselaarsrelicten in Brugge (4). In het Koninklijk Atheneum van Brugge – thans Atheneum Brugge Centrum genoemd – in de Sint-Clarastraat (5) bevindt zich een gedenksteen die verwijst naar de eerstesteenlegging. J. Ballegeer verwoordt dit als volgt: ” De eerste steen van dit gebouw werd gelegd op 19 februari 1955 door Br.: A. Van Acker, eerste minister in aanwezigheid van L. Collard, minister van Onderwijs en Br.: Omer Vanaudenhove, minister van Openbare Werken” (6). Ook hier wordt duidelijk gemaakt dat L. Collard geen vrijmetselaar was. De twee andere waren het wel.

In het gesprek tussen Herman Van Rompuy en Rik Van Cauwelaert wordt er gesproken over de vierde regering Achiel Van Acker , een regering van socialisten en liberalen van 23 april 1954 tot 26 juni 1958. Met het vooruitzicht op die paarse regering “ging er toch een lichte paniekgolf door de katholieke rangen“. Die regering werd door de Christelijke Volkspartij (CVP) als een bedreiging gezien. Rik Van Cauwelaert ziet in Julien Kuypers (1892-1967), de kabinetschef van minister Léo Collard , de verantwoordelijke voor het uitbreken van de schoolstrijd. Hij noemt hem “ten voeten uit een logeman”. H. Van Rompuy antwoordt daar op: “Net als Collard. In die tijd kon je geen minister van Onderwijs worden als je niet bij de loge was” (7). Zoals we intussen weten slaat hij de bal daar totaal mis.

Volgens Rik Van Cauwelaert was het op instigatie van Kuypers dat de schoolstrijd begon. Hier wordt de geschiedenis geweld aangedaan door de aanleiding te verzwijgen. Van 1950 tot 1954 was de Franstalige christendemocraat Pierre Harmel (1911-2009) minister van Openbaar Onderwijs, de eerste katholieke minister op die post in 30 jaar. Het was dus tijd voor een revanchistische politiek. Het betrof immers een homogene regering CVP-PSC. De oprichting van nieuwe rijksscholen maakte hij afhankelijk van adviezen van commissies waarin ook vertegenwoordigers van het katholiek onderwijs zitting hadden. De schoolwetten van minister Harmel uit 1952 zetten veel kwaad bloed bij de oppositie van socialisten en liberalen, de verdedigers van het Rijksonderwijs en vormden de aanleiding tot de tweede (8) schoolstrijd (9).

Harmel benoemde zomaar eventjes 110 permanente interimarissen van katholieke strekking in het Rijksonderwijs met de bedoeling het staatsonderwijs te infiltreren en later volledig bestuurlijk over te nemen. Dat moest natuurlijk gestopt worden. Bij het officieel onderwijs was de overheid de inrichtende macht.

Bij de verkiezingen van 11 april 1954 verloor de CVP haar volstrekte meerderheid. Achiel Van Acker (1898-1975) werd in 1954 eerste minister en Léo Collard (PSB/BSP) minister van Onderwijs. De kabinetschef van Collard, Julien Kuypers, was voorheen secretaris-generaal bij het ministerie van Onderwijs , en had de onderwijsproblematiek al grondig bestudeerd en werd betrokken bij de reorganisatie van de onderwijswetgeving.

Julien Kuypers was lid van de Antwerpse vrijmetselaarsloge Marnix van Sint- Aldegonde (10) maar hoefde niet te wachten op instructies van het Grootoosten van België vanuit de hoofdzetel van de obediëntie in Brussel. Ook Achiel Van Acker was een overtuigd vrijdenker en lid van de loge La Flandre (G.O.B.) in Brugge. Hij werd daar ingewijd op 29 januari 1929 en was op 27 februari 1945 adjunct-redenaar van zijn werkplaats (11). Achiel/Achille Van Acker wordt terecht beschouwd als de vader van de Sociale Zekerheid (besluitwet van 28 december 1944) (12). Een humanistisch besluit waar iedere Belg trots op kan zijn.  Zijn regering in 1954 bestond uit 9 ministers van de BSP/PSB en de Liberale Partij had er 7.

De wet Collard van 1955 verminderde de subsidies van de scholen van het vrij onderwijs en voorzag in de oprichting van een groot aantal rijksscholen. De wet vormde de directe aanleiding tot de schoolstrijd tussen het katholiek onderwijs en het staatsonderwijs. De toenmalige CVP-oppositie onder leiding van Théo Lefèvre (1914-1973) en gesteund door de katholieke kerk, organiseerde massaal betogingen tegen deze wet. Dat ging toen nog gemakkelijk met een bevolking die niet ontvoogd was. De felheid van het protest was buitenproportioneel en leek meer op een schooloorlog. Een oorlog tussen vrijzinnigen en katholieken.

De stembusuitslag van 1958 stond in het teken van de Schoolkwestie. De CVP behaalde de volstrekte meerderheid in de Senaat, maar niet in de Kamer. Premier Gaston Eyskens ( 1905-1988) probeerde toen om tot een compromis te komen over het schoolprobleem. Op 20 november 1958 werd het Schoolpact afgesloten tussen katholieken, liberalen en socialisten. Het bracht een redelijke schoolvrede.

Sinds het schoolpact behoort alle onderwijs binnen de Vlaamse Gemeenschap tot één van de drie onderwijsnetten. We kunnen dat hier niet allemaal ontleden en dit projecteren op de huidige toestand anno 2023. Onderwijs-experten mogen zich daarmee bezig houden (13). Wel kunnen we stellen dat momenteel ongeveer 75 % van de middelbare scholen tot Katholiek Onderwijs Vlaanderen behoort, de grootste koepel van het vrij gesubsidieerd onderwijs. Als netwerkorganisatie van katholieke inrichtende machten wordt ze door de Belgische Bisschoppenconferentie belast met de coördinatie en de vertegenwoordiging van het katholiek onderwijs in Vlaanderen. De katholieke schoolidentiteit staat voorop in voortdurende samenwerking met de KU Leuven. De K van katholiek is extreem belangrijk voor hen. De scheiding van kerk en staat is in België nog niet gerealiseerd want dat katholieke onderwijs is een zuiver katholiek project en wordt door de staat gefinancierd.

Ook het mooie woord humanisme werd gekaapt. Het Sint-Lodewijkscollege in Brugge zegt op hun website dat ze hun inspiratie halen vanuit het christelijk humanisme. De katholieke scholen zijn ook meesterlijk in het veranderen van de naam van de school om de indruk te geven dat ze een zekere neutraliteit zouden nastreven. De mensen worden in de val gelokt. De vrije basisschool Mariawende in Sint-Kruis (Brugge) heet nu Mozaïek wat zoveel wil zeggen als: iedereen welkom ! Ook ongelovigen of andersgelovigen. Natuurlijk is er wel geen keuze: men is verplicht om katholieke godsdienst te volgen ook al is men niet gedoopt en deed men geen eerste en plechtige communie. Dat geldt uiteraard ook voor het secundair onderwijs. Maar dat vak wordt ook niet meer gegeven zoals in de tijd van de Mechelse catechismus. Ook de gescheiden leerkracht blijft nu voor de klas staan. De kameleon-politiek van het katholiek onderwijs heeft nu ook de klanten van dat onderwijs aangetast.

Individualisme en peergroup

Dat het katholiek onderwijs zo sterk staat blijkt nog steeds te maken te hebben met het vermeende elitaire karakter. Het gemeenschapsonderwijs is verplicht om alle rangen en standen toe te laten en kan zich geen uitsluiting permitteren. Arbeiderskinderen zitten daar op de schoolbanken naast verwende kinderen van hoger opgeleiden. Ook overtuigde vrijzinnigen sturen tegenwoordig hun kinderen naar het katholiek onderwijs. Zelfs wanneer ze niet gedoopt zijn en de vrijzinnige ouders, vóór hun verblijf op een niet-katholieke basisschool, kozen voor het vak niet-confessionele zedenleer. Ze vieren zelfs nog hun Lentefeest en verdwijnen dan in september naar een katholiek college. Vroeger zou men dat gewoon hypocriet gevonden hebben. Nu gebeurt dat zonder schroom en wordt dat  niet meer gezien als verraad. Dat het vrijzinnig humanisme  niet alleen een levensbeschouwing is maar ook een levenshouding, wordt op slag onbelangrijk.

Vasthouden aan een principiële levensovertuiging wordt beschouwd als iets dat niet meer van deze tijd is. Antiklerikaal zijn is ouderwets en totaal voorbijgestreefd. Er is immers de scherpe daling van het misbezoek op zondag en de daling van de priesterroepingen. Nog ongeveer vijf procent van de Belgische bevolking gaat elke zondag naar de mis maar de Heilige Jozef blijft wel nog altijd de beschermheilige van België. De secularisering (verwereldlijking/ontkerkelijking) is een feit en katholieke instellingen begonnen te vervellen. De ontzuiling werd ingezet. We hebben gewonnen, waarover maken we ons nog druk ! In 2006 werd het Vlaams Verbond van Katholieke Scouts en Meisjesgidsen (VVKSM) gewoon Scouts en Gidsen Vlaanderen. Ook daar is iedereen welkom. Het is maar één voorbeeld.

Wat is eigenlijk de oorzaak van deze evolutie ? Een kind van 12 jaar is tegenwoordig thuis de baas en de ouders scharen zich volledig achter de doelstellingen en verlangens van het kind. Op zich is dat een positieve ontwikkeling: individualisering en emancipatie. De druk van de samenleving neemt daardoor af. De rechten van het individu worden boven die van de gemeenschap geplaatst. Onafhankelijkheid staat centraal.

Het is dus een filosofisch probleem geworden: autoriteit vanuit een bepaalde maatschappelijke positie wordt niet meer erkend. Het kind behoort tot een peergroup (vriendenkring) van andere kinderen van dezelfde leeftijd, status en belangstelling en ontwikkelen gemeenschappelijke gedragscodes. Ze worden gesocialiseerd binnen een gesloten peergroup, bijvoorbeeld van een sportclub waarbij gelijkgestemde ouders de doelstellingen overnemen.

Het gezin behoort dan ook tot die primaire groep. Het individu identificeert zich met de sportclub en heel het gezin neemt die identiteit over. Die groep geeft een gevoel van bescherming en geborgenheid en wanneer het sportteam wint is er grote vreugde en geluk. Wanneer die teamleden zich inschrijven in de katholieke secundaire school en je blijft alleen achter omdat je om ideologische redenen geacht wordt om naar het gemeenschapsonderwijs te gaan ontstaat er verdriet omwille van het verlies van je vriendinnen en vrienden. Wanneer je, als vader en moeder, in de groep van de ouders dan meedeelt dat jouw Jan of Mieke naar de Middenschool gaat en niet naar het College valt er een diepe stilte omdat ze hun misprijzen niet kunnen wegsteken.

Niet elke sportclub is natuurlijk even hard onderhevig aan de druk van de omgeving. Dit geldt vooral voor de sporten waarbij de kinderen uit de meer dan gemiddeld rijke gezinnen komen (hockey, tennis, golf en paardrijden).

De “upper middle class” kijkt met een heel andere mentaliteit naar het voortgezet onderwijs dan de bescheiden maar hardwerkende loontrekkende. Hier blijft de sociale segregatie een rol spelen ook al zal men zich haasten om dat te ontkennen. Nochtans is segregatie in het onderwijs nog altijd het grootste obstakel voor gelijke kansen voor leerlingen uit kwetsbare milieus en van leerlingen met een migratieachtergrond. De ouders, die beslissen in naam van het minderjarig kind, hebben altijd vrije schoolkeuze (Belgische grondwet artikel 24). Het is wel kiezen tussen vrij onderwijs (confessioneel onderwijs) en officieel onderwijs. Volgens het Belgisch familierecht moeten alle beslissingen door beide ouders samen zijn genomen. In alle gevallen moet je akkoord gaan met het pedagogisch project maar over de kwaliteitsnormen hoef je je geen zorgen te maken.

Alle erkende Nederlandstalige basis-en secundaire scholen voldoen aan de kwaliteitsnomen van het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming. Alle scholen worden door de onderwijsinspectie onderzocht en doorgelicht. Die doorlichtingsverslagen kan je gewoon opvragen (14). Aan de kwaliteit van het onderwijs in de verschillende netten kan het niet liggen. Om een school te kiezen blijven er dan nog enkele andere criteria over: het pedagogisch project, ligt de school in de buurt, de voor-en naschoolse opvang, warme maaltijden, enz. En zeker niet te vergeten: de fietsveiligheid. In een recente bevraging gaf 6 op de 10 ouders aan dat ze fietsen naar school onveilig vinden. Daar hebben ze zeker een punt.

We voegen daar ook nog de sociale cohesie aan toe. Dat is een minder sympathiek aspect maar klassentegenstellingen blijven wel de realiteit. De tegenstellingen tussen de verschillende maatschappelijke klassen, het standsverschil, is alom tegenwoordig. Het werkt door op school en de woonomgeving en later bij de huwelijkskeuze. Het geluk van het kind dat zelf kiest blijft daardoor altijd beperkt. Maar tegenwoordig is dat niet meer zoveel het geval als in de tijd dat men dreigde om het kind te onterven. Op de leeftijd van 18 jaar is men wettelijk volwassen en verandert de ouderlijke macht.

Nochtans zou ik hier veel voorbeelden kunnen geven die nu als woke  gepercipieerd worden. Zelf mogen kiezen voor je eigen geluk is een mooie nieuwe verworvenheid. Maar geluk is niet maakbaar. Dat neemt niet weg dat men jongeren volledig moet vrijlaten om hun eigen weg te kiezen. Wees blij met die toegenomen mondigheid maar weet dan dat men in een loyaliteitsconflict is terecht gekomen. De loyauteit of loyaliteit is een kernwaarde, een morele verbintenis die je aangaat wanneer je voor een organisatie werkt of lid bent van een humanistische levensbeschouwelijke vereniging. Je sluit geen compromissen onder groepsdruk. De loyaliteit kan natuurlijk ook geschonden worden. In feite is het een ethisch probleem maar in de praktijk gaat men er aan voorbij alsof men van schoenen verwisseld. We zagen dat reeds vroeger bij de overlopers in de politiek. Een kind moet ook loyaal zijn aan de ouders. Vertel gewoon aan je kinderen waar je zelf voor staat zodat ze de inschikkelijkheid van hun ouders beter weten te waarderen. 

Willy Dezutter

1 Herman Van Rompuy en Rik Van Cauwelaert, Wie wij waren. Een gesprek. Davidsfonds/Standaarduitgeverij, Antwerpen, 2020

2 Nieuwsblad.be 25.4.2023.

3 Andries Van den Abeele, De kinderen van Hiram. Vrijmetselaars en Vrijmetselarij. Roularta Books, Brussel, 1991, 319 pp. Idem, De kinderen van Hiram. Vrijmetselaars en Vrijmetselarij. Roularta Books, Brussel, 2011, 405 pp. Over de vrijmetselarij bestaat nog altijd grote onwetendheid. Het beperkt zich tot stereotypen en onjuistheden. Ik citeer hier Andries Van den Abeele (editie, 2011, p. 203): “Zelfs in gecultiveerde kringen wordt veel kletspraat over de vrijmetselarij voor waar aangenomen“.

4 Johan Ballegeer, Het Oosten Brugge. Tempeliers-, compagnons- en vrijmetselaarsrelicten in Brugge. Brugge, 2000, 84 pp.

5 In 1850 vestigde het Atheneum zich aan de Verversdijk. In 1955 verhuisde het Koninklijk Atheneum naar de Sint-Clarastraat.

6 J. Ballegeer, Het Oosten Brugge, p. 12.

7 H. Van Rompuy en R. Van Cauwelaert, Wie wij waren, p. 12-13.

8 De eerste schoolstrijd was in 1878-1884. De liberale regering van Hubert Frère-Orban richtte in 1878 een Ministerie van Openbaar Onderwijs op en stemde op 10 juli 1879 de tweede organieke wet op het lager onderwijs (Wet Van Humbeeck). De Katholieke Kerk, de katholieke politici en het katholiek onderwijs reageerden bijzonder hevig. Zie: Jeffrey Tyssens, Om de schone ziel van ’t kind. Het onderwijsconflict als een breuklijn in de Belgische politiek. Gent, 1998.

9 Luc Huysse, De gewapende vrede. Politiek in België na 1945. Leuven, 1980. Hoofdstuk 3, 1950-1960 Eerst schoolstrijd dan godsvrede, p. 31-44.

10 De Nederlandstalige loge Marnix van Sint-Aldegonde (gesticht in 1889) in Antwerpen werd in 1959 stichtend lid van de nieuwe obediëntie Grootloge van België (GLB).

11 Willy Dezutter, De leden van de loge La Flandre in 1940. Een sociologische benadering. In: Biekorf, (116), 2016,3, pp. 308-335, vooral p. 323. Sinds deze publicatie verschijnen er overal in Brugge artikels over Achiel Van Acker en andere leden van La Flandre met de juiste data van toetreding maar altijd zonder verwijzing naar de wetenschappelijke bronpublicatie in Biekorf, 2016. Ze doen of ze dat zelf hebben gevonden en op den duur worden ze inderdaad zelf de bron doordat anderen weer naar hen verwijzen, enz. Om deze letterdieven te ontmoedigen zullen we vanaf nu niet meer in “open sources” over dit onderwerp publiceren. We doen nog liever onze geheimen mee in het graf. 

12 Pierre Vandervorst, Achille Van Acker, peetvader van de sociale zekerheid, in: Belgisch tijdschrift voor sociale zekerheid, 4e trimester, 2014, pp. 391-419.

13 Jan De Maeyer en Paul Wynants (red.), Katholiek onderwijs in België. Identiteiten en evolutie, 19de-21ste eeuw. Antwerpen, 2016.

14 onderwijs.vlaanderen.be        

Auguste Liebaert (1856 – 1927) op bezoek in de Brugse vrijmetselaarsloge La Flandre in 1882. Vrijmetselaarsloges in Brugge in de 19de eeuw (1803-1881).

Voorgeschiedenis

In de Franse en Hollandse Tijd (Verenigd Koninkrijk) was in Brugge de vrijmetselaarsloge “La Réunion des Amis du Nord” actief van 1803 tot 1831 (1).  De opheffing kwam er definitief in 1832. Op 4 oktober 1830 werd in ons land de onafhankelijkheid uitgeroepen en op 7 februari 1831 de Grondwet goedgekeurd.  Die loge sleepte zich dus moeizaam voort in het onafhankelijke België en dit verklaart waarom Brugge er niet bij was toen op 23 februari 1833 in Brussel het Grootoosten van België als obediëntie werd opgericht.  Men had nochtans op 1 februari 1833 een uitnodiging daartoe ontvangen.

Eind 1837, begin 1838 werden er vruchteloos pogingen ondernomen tot heroprichting van de kolommen (2).  Wel verkreeg in 1839 de loge “La Tolérance” in Brugge een constitutiebrief van het Grootoosten van België (Grand Orient de Belgique) maar ook deze werkplaats – die van start ging in 1840 – kwam niet echt van de grond.

De nieuwe Brugse loge “Les Vrais Amis Réunis” kreeg haar constitutiebrief op 11 juni 1846.  De eerste Voorzittend Meester François Van Loo (1786-1846) had op 21 maart 1846 nog de aanvraag ingediend, maar overleed op 23 april van dat jaar, nog voordat de loge echt van start kon gaan.  De secretaris was Jacques Magis, hoofdingenieur bij Bruggen en Wegen.  F. Van Loo, een voormalig penningmeester van “La Réunion des Amis du Nord” (waar hij ontslag nam op 1 april 1824) werd als Voorzittend Meester opgevolgd door Charles Lebrun (1804-1871), sedert 1845 gevestigd in Brugge waar hij tot 1868 het ambt van notaris uitoefende.  Deze loge staakte haar werkzaamheden in 1852, maar de overgebleven leden behielden wel hun status van vrijmetselaar en drie van hen zullen zelfs in 1881 nog opnieuw aantreden.  Zij werden nog als leden van een volwaardige werkplaats aangemerkt en niet “in slaap” zoals de loge “Le Réveil” uit Aalst, werkzaam 1858-1878, die twee afgevaardigden stuurde naar de oprichting van “La Flandre” in 1881.

De Brugse vrijmetselaars vonden aanvankelijk een onderkomen bij de loge “La Liberté” in Gent, gesticht in 1866 als een uitzwerming van hun moederloge “Le Septentrion”.  Vanaf 1867 bestond er bij “La Liberté” een Brugse broederkring (cercle fraternel) als “une loge aggrégée de Bruges” met als voorzitter Ferdinand D’hauw (+ 1891) die directeur was van de katoenspinnerij Dujardin (3).  Begin 1870 strandde dit initiatief echter al (4), maar men kon er natuurlijk wel gewoon lid blijven of worden.

Een gewijzigd klimaat

In december 1837 vond door de Belgische bisschoppen de publieke veroordeling plaats van de Belgische vrijmetselarij.  De herderlijke brief werd de eerste zondag van januari 1838 op alle preekstoelen van het land voorgelezen.  Volgens de bisschoppen waren de vrijmetselaars “onwaardig de heilige absolutie te ontvangen”.  De katholieke “Gazette van de Provincie West-Vlaenderen” publiceerde de zendbrief integraal.  De samenwerking tussen liberale en katholieke unionisten werd er zwaar door bemoeilijkt.  De bisschoppelijke oorlogsverklaring wijzigde de oriëntering van de Belgische maçonnerie die steeds meer evolueerde in de richting van het antiklerikalisme wat niet a priori anti-godsdienstigheid inhield (5).

Artikel 135 van de statuten van het Grootoosten, waarbij politieke en godsdienstige discussies ( “twistgesprekken”) in de loges verboden waren, werd in 1854 geschrapt.

De aanroeping van de Opperbouwmeester van het Heelal (A la Gloire du Grand Architecte de l’Univers) en het geloof in de onsterfelijkheid van de ziel werden vanaf 1872 niet meer verplicht gesteld.  In 1872 werd door het Grootoosten een nieuwe definitie gegeven over het begrip vrijmetselarij waarbij het adogmatische karakter sterk werd benadrukt: “Elle se fonde sur la liberté et la tolérance; elle ne formule ou n’invoque aucun dogme”.

De eerste schoolstrijd (1878-1884), de strijd tussen het rijksonderwijs en het katholiek onderwijs, kreeg zijn beslag.  Met de gemeenteraadsverkiezingen van 25 oktober 1881 in zicht leek het ogenblik gekomen om de liberale banden in een loge nauwer aan te halen.  Als liberaal kiesplatform is “La Flandre” in 1881 ontstaan in volle kiesstrijd en in volle schoolstrijd.  Toch heeft de maçonnieke mobilisering voor de verkiezingen niet mogen baten: de gemeenteraadsverkiezingen liepen op een nederlaag uit, idem de daarop volgende parlementsverkiezingen van 1884.

La Flandre

De eerste onderhandelingen voor de oprichting van “La Flandre” werden gestart op 7 december 1880; de aanvraag voor het verkrijgen van een constitutiebrief bij het Grootoosten gebeurde op 27 februari 1881.  De officiële installatie in Brugge was op 4 juni 1881.  De eerste Voorzittend Meester was Alfred Sarton (1845-1909), toen hoofdingenieur bij de Belgische Spoorwegen in Brugge (6), in april 1883 overgeplaatst naar Gent alwaar hij zich aansloot bij de loge “Le Septentrion”. In Brugge werd hij opgevolgd als Achtbare Meester door de Brugse advocaat Alphonse Meynne (1839-1915), een stichtend lid maar afkomstig van de loge “Les Vrais Amis de l’Union et du Progrès” in Brussel. Onder de stichtende leden, in totaal 32, bevindt zich ook Louis Seresia (Brussel 1814 – Brugge 1904), toen al gepensioneerd als conducteur van Bruggen en Wegen.  Het is interessant om te vermelden dat hij genoteerd staat als lid van de Brugse loge “Les Vrais Amis Réunis” wat er op wijst dat hij daar ingewijd werd en niet bij “Le Septentrion” in Gent zoals zijn derde zoon Raymond Seresia (1851-1903), net als zijn vader eveneens aanwezig als stichtend lid op 4 juni 1881. Net als Alphonse Meynne zal ook hij nog Achtbare Meester worden van “La Flandre”. Sinds 1875 was hij advocaat aan de balie van Brugge (7).

Auguste Liebaert op bezoek

Op de zitting van “La Flandre” van 6 januari 1882, dus zeven maanden na de start van de werkplaats, tekenden 24 broeders present op de aanwezigheidslijst (8).  Daarbij valt de naam op van Auguste Liebaert met achter zijn naam de door hem zelf geschreven mededeling “St. John’s Lodge no. 3, Quebec, Canada”.  In 1994 ontmoette ik in Brugge een vrijmetselaar uit Montréal (Canada) die ik vroeg om me te helpen bij de identificatie van die Vlaamse naam.  Op 22 augustus 1994 kreeg ik inderdaad het antwoord dat het Auguste L.F.M. Liebaert betrof (9).  Dank zij al die voorletters van de voornamen konden we onze schrik voor homoniemen opbergen.  Het betreft inderdaad Auguste Louis François Marie Liebaert, geboren te Oostende op 3 oktober 1856 en overleden te Gent op 25 juli 1927.

Auguste Liebaert werd op de leeftijd van 23 jaar (10) ingewijd in de St. John’s Lodge no. 3 in Quebec (Canada) op 11 februari 1880 en bevorderd tot gezel op 10 maart 1880.  Hij gaf echter ontslag op 18 juni 1880 (11).  Wellicht keerde hij dat jaar terug naar België.  Auguste Liebaert verbleef in Canada als consulair agent van 1876-1880 en woonde in Neufchâtel, een stadskwartier van Quebec.  Hij werd dus ingewijd in een Engelstalige loge.  De St. John’s Lodge ontving immers in 1788 haar charter van de Grand Lodge of England en ontving in 1877 haar rangnummer 3.  In 2010 telde de Grande Loge du Quebec een honderdtal loges waarvan er slechts 12 uitsluitend in het Frans arbeiden, andere werden tweetalig, maar de meerderheid gebruikt het Engels niettegenstaande 50 % van de leden Franstalig is.  Hij werd dus ingewijd volgens de “Rite émulation”, een rituaal dat spiritueler is dan de meer humanistische “Rite Moderne Français” zoals beoefend bij “La Flandre”. Hoewel hij de derde graad (Meester) niet had ontvangen in Quebec was hij als broeder-bezoeker (frère visiteur) welkom in Brugge.  Er was kennelijk nog geen probleem rond de wederzijdse bezoeken.  Toch werd hij klaarblijkelijk nooit geaffilieerd bij “La Flandre” en aangezien er op dat moment nog geen loge bestond in Oostende kon hij ook daar niet terecht.  Pas op 30 januari 1910 werd er een “Cercle Fraternel” opgericht in Oostende.  Niettemin vond Auguste Liebaert, de toekomstige burgemeester van Oostende, gelijkgestemden in “La Flandre” (12).  Eén van de prominente stichters van “La Flandre” was de schrijver en flamingant Julius Sabbe (Gent 14.2.1846 -Brugge 3.7.1910).  De Gentenaar Julius Sabbe was in 1869 op 23-jarige leeftijd aangesteld als leraar Nederlands aan het Koninklijk Atheneum van Brugge (13).  Op 21 januari 1872 werd de Brugse Willemsfondsafdeling opgericht (14).  Karel Versnaeyen (1836-1910) werd de voorzitter en Julius Sabbe secretaris-penningmeester. Karel Versnaeyen werd als letterkundige al vroeg omschreven als behorend tot het “jeune légion de libres penseurs” (15) en was ambtenaar bij het provinciaal bestuur van West-Vlaanderen (16).  Hij was eveneens lid van “La Liberté” in Gent maar kwam niet over naar “La Flandre”.  Ook Leo Schoofs, de leraar Engels van het Koninklijk Atheneum van Brugge (17), werd bestuurslid van het pas opgerichte Willemsfonds.

Hij was al evenzeer lid van “La Liberté” en stichtend lid van “La Flandre”. Het mag ook geen verbazing wekken dat Ferdinand D’hauw toetrad tot het voorlopig Willemsfondsbestuur.  Julius Sabbe verdiende eerst zijn sporen bij het Willemsfonds alvorens ingewijd te worden bij “La Liberté” in 1879.  Hij werd er meester op 10 maart 1881 en zijn meesterdiploma, dat bewaard bleef  (18), draagt ook de handtekening van Ferdinand D’hauw die wellicht zijn maçonnieke peter was.  De hoedanigheid van de meestergraad was nodig om als “membre fondateur” te kunnen optreden dus voor Brugge (4 juni 1881) kwam dat juist op tijd.

In Oostende werd het Willemsfonds officieel opgericht op 26 december 1880.  Auguste Liebaert wordt er onmiddellijk lid.  In 1881 ging men direct van start met vier voordrachten.  De eerste spreker op 9 januari 1881 is Julius Sabbe die handelt over “Reinaert de Vos” en de tweede op 6 februari 1881 is Auguste Liebaert uit Oostende met een voordracht over “Canada” (19).  Ook hier zien we weer de nauwe band tussen Willemsfondspioniers en logepioniers.  Die sociabiliteit zal zich later verbreden naar liberalen èn socialisten na het ontstaan van de Belgische Werkliedenpartij in 1885. Verschillende van hun socialistische voormannen werden later vrijmetselaar (20).  Maar we kunnen met grote stelligheid beweren dat de stichtende leden van “La Flandre” allemaal liberalen waren, maar het maakte natuurlijk wel een verschil of men tot de “Association libérale” behoorde, zoals de conservatief Alphonse Meynne, of tot de Liberale Vlaamsche Bond, waar Julius Sabbe en Raymond Seresia de spilfiguren waren.  Conservatieve liberalen, gematigde liberalen en Vlaamsgezinde liberalen konden elkaar in logeverband, “The center of the union”, in alle harmonie ontmoeten met elk hun eigen standpunten.

Op 25 juni 1892 huwde Auguste Liebaert, zoon van Charles Liebaert (+ Antwerpen 6.1.1862) in Oostende met Louise Thoma (° 2.10.1868).  Zij was de dochter van Léon Thoma (1843-1914),  liberaal gemeenteraadslid in Oostende van 1882-1895.  Auguste Liebaert was op dat moment schepen van zijn stad (21).  Léon Thoma was lid van de loge “La Flandre” in Brugge (22).  Wij hebben geen sporen teruggevonden van gezamenlijke logebezoeken van schoonvader en schoonzoon.  Er bestonden in de loges veel familieverbanden (vgl. vader en zoon Seresia als stichters van één en dezelfde loge; de vader die 90 jaar oud werd zal de zoon overleven !).  Dat had natuurlijk met de beperkte mogelijkheden tot rekrutering te maken voor wat op de eerste plaats toch nog altijd een initiatiek genootschap was, maar die daarnaast in de bisschopsstad Brugge “la superstition, l’ignorance et le fanatisme” wilde bestrijden.  Zo staat dat te lezen in het zittingsverslag van 4 juni 1881.  Die intentieverklaring was niet onterecht want in Brugge bestond een fanatieke anti-maçonnieke onderstroom.

Politieke loopbaan en W.O. I

De handelaar en zakenman Auguste Liebaert was gemeenteraadslid in Oostende, schepen en burgemeester, provincieraadslid en lid van de Bestendige Deputatie (23).  Hij was liberaal burgemeester van 1912 tot 1919 en droeg dus zware verantwoordelijkheid tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914-1918).  Op 14 oktober 1914 riep hij de Oostendse bevolking op om geen weerstand te bieden.  Een dag later, op 15 oktober, marcheerden de Duitsers de stad binnen vanuit Snaaskerke over de Kalsijdebrug.  Burgemeester Liebaert onderhandelde met generaal Hans von Beseler (24).  De Duitsers hadden in Leuven, Aarschot, Tienen en voordien in Luik en in Wallonië dorpen afgebrand en inwoners vermoord waardoor ze een slechte reputatie genoten.  Oostende kwam nagenoeg ongeschonden uit de oorlog net omdat de burgemeester opriep om geen verzet te bieden.  Er werd over hem getuigd dat hij de oorlogsperiode doorkwam “met veel zelfopoffering en toewijding”.  Dat neemt niet weg dat hij er schoon genoeg van had en zijn ontslag indiende, dat bij koninklijk besluit van 21 juni 1919 werd aanvaard.  Hij was toen 63 jaar.  Hij overleed acht jaar later in Gent op 25 juli 1927 waar hij zonder pracht en praal werd begraven in intieme familiekring (26).

In de dood zijn scepters en truwelen gelijk.

Willy Dezutter

Noten

  1. Willy P. Dezutter, De loge “La Réunion des Amis du Nord (1803-1831) in Brugge”, in: Brugs Ommeland,2010, 1, pp. 39-51.
  2. A. Van den Abeele, “La Réunion des Amis du Nord” à Bruges. Une résurrection manquée 1837-1838, Brugge 1986 en W.P. Dezutter en E.J. Trips, Van blauwververij tot logegebouw, in: Brugs Ommeland, 1994, 2, vooral pp.78-81.
  3. Die katoenfabriek (Nijverheidsstraat, Assebroek-Brugge) werd tussen 1847-1877 opgericht door de bankier Félix Dujardin. Zie: J. D’hondt, De iconografie van de katoenspinnerij Dujardin (1848-1878), in: Brugs Ommeland,1998, pp.262-275.  Toen in 1874 de bank Dujardin failliet ging had dat een enorme weerslag op de Brugse economie.  Ferdinand D’hauw kwam niet over naar “La Flandre”; hij bleef secretaris van “La Liberté”.
  4. Met dank aan prof. dr. J.Tyssens (VUB) voor deze mededeling. Zie voor een algemeen overzicht: J. Tyssens, R.L. La Liberté Or. de Gand 5866-5991 (Gent, 1991), pp. 14-137.
  5. Jules Boyaval (1814-1879), van 1854 tot 1876 de liberale burgemeester van Brugge, was voor scheiding van kerk en staat maar bleef praktiserend katholiek.  Zie: K.Rotsaert, Apologie van senator Jules Boyaval (1814-1879), in: Biekorf,86 (1986)4, pp. 358-370.
  6. W.P. Dezutter en E.J. Trips, a.w. 1994, p.68. Hij was de vader van de bekende hoogleraar wetenschapsgeschiedenis aan Harvard University Georges Sarton (Gent 1884 – Boston 1956) en de grootvader van de Amerikaanse schrijfster May Eleanor Sarton (Gent 1912 – York/Maine 1995).  We stonden met haar in correspondentie; haar vader Georges werd nog ingewijd bij “Le Septentrion” in Gent.  “Le Septentrion”, gesticht in 1811, bleef na 1830 een orangistische loge en ging pas in 1883 over naar het Grootoosten van België (behoort sinds 1959 tot de Grootloge van België).
  7. Zie voor A. Meynne en R. Seresia het voortreffelijke werk van Andries Van den Abeele, De balie van Brugge. Geschiedenis van de Orde van Advocaten in het gerechtelijk arrondissement Brugge (1810-1950), Brugge,2009, p.192 en 208.  Zijn oudste broer Alfred Seresia (1843-1901), advocaat en hoogleraar aan de Rijksuniversiteit Gent, was lid van “Le Septentrion”, later bij “La Liberté”.  Hij was in tegenstelling tot zijn broer Raymond een anti-flamingant.
  8. Particuliere verzameling, Brugge.  We beschikken niet over het verslag van de zitting.  Het betreft de “Liste de présence” van de 6de dag van de 11de maand 5881 (profane stijl 6 januari 1882).  Auguste Liebaert kwam ook nog op bezoek op 13, 20 en 27 januari 1882.  Daarna vonden we geen vermeldingen meer.  De maand januari 1882 was kennelijk zijn kennismakingsmaand.  La Flandre vergaderde toen nog elke zaterdag van de maand.  De eerste leerling bij “La Flandre” werd ingewijd op 1 juli 1881.  Dat was Désiré-Joseph De Meyer (1833-1926) die een zeer uitgebreide kunstcollectie bezat.  Deze dokter was voorzitter van de Société Archéologique de Bruges en medestichter van het Gruuthusemuseum.  Zijn handtekening staat op de aanwezigheidslijst van 6.1.1882.
  9. Brief van Marcel de la Place , Montréal, Canada d.d. 22 augustus 1994.
  10. In de 19de eeuw werd er op veel jongere leeftijd ingewijd dan tegenwoordig.  Men was soms nog universiteitsstudent.  De minimum leeftijd was 21 jaar, 18 jaar voor de zoon van een vrijmetselaar.  De “lowton”, het kind van een vrijmetselaar, betaalde slechts de helft van de lidmaatschapsbijdrage.  Felix Saeys uit Brugge was nog student geneeskunde toen hij geïnitieerd werd bij “La Liberté” op 29.3.1866.  Dokter Felix Saeys werd stichtend lid van “La Flandre” in 1881. Toen Maurits Sabbe (1873-1938), zoon van Julius Sabbe, in 1903 ingewijd werd bij “La Liberté” in Gent kreeg hij als “louveteau” een korting op de lidmaatschapsbijdrage.
  11. Brief 22.8.1994 met de gegevens van de Grande Loge du Quebec . In de 19de eeuw was het niet ongebruikelijk om de drie inwijdingen van leerling, gezel en meester in een korte tijd te ontvangen.  Nu wordt men doorgaans bevorderd tot gezel één jaar na de inwijding en na opnieuw één jaar verheven tot meester, na het opleveren van een meesterbouwstuk. Die criteria voor loonsverhoging kunnen echter verschillen per werkplaats.
  12. De loges in Vlaanderen behielden hun oude Franse benaming om historische redenen ook toen het Nederlands de voertaal werd. “La Flandre” heeft nr. 17 op het tableau van het Grootoosten van België.
  13. Eduard Trips, Julius Sabbe als leraar, in: E. Schepens en L. Pareyn (red.), Julius Sabbe en de herleving van Brugge, Publicaties Liberaal Archief, Gent, 1996, pp. 145-162.
  14. Bart D’hondt, Julius Sabbe en het Willemsfonds, in E. Schepens en L. Pareyn, a.w. pp. 67-90 en Bart D’hondt, Geschiedenis van het Brugse Willemsfonds (1872-2000) in: Juul Hannes (red.), De charme van de rede. Huldeboek Albert Claes. Uitgegeven door de Julius Sabbe Studiekring Brugge en Liberaal Archief, Gent, 2004, pp. 163-218 vooral pp. 164-165.
  15. Revue trimestrielle, vol. 28, Bruxelles, oktober 1860, p. 365.
  16. Voor het lemma K. Versnaeyen, zie: Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Tielt,1998, deel 3, p. 3285 maar met geen enkele verwijzing naar het Willemsfonds.
  17. Eduard Trips, Mijlpalen uit de geschiedenis van het Koninklijk Atheneum Brugge. Brugge, 1987, p. 25.
  18. Particuliere verzameling, Brugge. Een standaardmodel, perkament, 39,5 x 33 cm, Lith. Haas à Liège. De steendrukkerij en “Papeterie de luxe” van L. Haas was gevestigd Rue de l’Université 12 in Luik.  Zij drukten in die periode de meesterdiploma’s voor het Grootoosten van België. In de maçonnieke jaartelling wordt er 4000 jaar bijgeteld (1881 = 5881); daarenboven begint het jaar op 1 maart.
  19. Verslag van het Bestuur der Afdeeling Oostende ( december 1880 – juli 1881) Zie: erfgoedkring-ernestschepens.be/oostende/wf-oostende-historiek. Ten onrechte wordt door de samenstellers van de website A.Liebaert daar vermeld als “secretaris van de Godshuizen”; dat was J.B. Liebaert eveneens lid van het WF-Oostende in 1881.  Voor de algemene rol van het Willemsfonds verwijzen we naar Harry Van Veldhoven en Jeffrey Tyssens, Vlaamsch van taal, van kunst en zin. 150 jaar Willemsfonds (1851-2001), Gent, Liberaal Archief, 2001, 256 pp.
  20. Els Witte, La Franc-maçonnerie face au mouvement flamand du XIX siècle. In: Hervé Hasquin (red.), Visages de la franc-maçonnerie belge au XX siècle. Editions de l’ Université de Bruxelles, Brussel, 1983, pp. 245-255.
  21. oostende.be /archief/Oostendse biografieën samengesteld door Claudia Vermaut, stadsarchivaris van Oostende.
  22. Idem oostende.be  Op de foto van Léon Thoma getrokken op zijn sterfbed ligt hij opgebaard met een rozenkrans tussen de vroom gevouwen handen. Het kunnen dus bij “La Flandre” niet allemaal baarlijke duivels geweest zijn !  Verschillende foto’s van Auguste Liebaert op www.beeldbank-oostende.be samengesteld door Claudia Vermaut.
  23. Luc Schepens, De Provincieraad van West-Vlaanderen 1836-1921. Lannoo, Tielt-Amsterdam, 1976, p. 525.
  24. De Duitse generaal Hans von Beseler (1850-1921), die Antwerpen op 10 okt. 1914 innam, had gehoopt om de Belgische koning gevangen te nemen.  Die is echter in Oostende, de nieuwe hoofdstad van België, waar hij onderhandelt met Franse en Britse generaals.  Koning Albert I was via Eeklo en Brugge naar Oostende gereisd.
  25. oostende1418.be en Misjoe Verleyen enz.  Zie: Sophie De Schaepdrijver, De Groote Oorlog. Het Koninkrijk België tijdens de Eerste Wereldoorlog. Antwerpen, 2013, p. 77. Er werden in augustus-september 1914 bij de inval van het Duitse leger onder de bevolking 5500 mensen omgebracht. In die beginmaanden waren er ook nog eens 4000 gesneuvelde of gewonde soldaten. De voortzetting van de oorlog in de loopgraven zorgde nog eens voor duizenden gesneuvelde Belgische militairen. Ibidem, p.98.
  26. R. Jansoone, Oostende en de zeevisserij tijdens de Eerste Wereldoorlog (18 en slot), in: De Plate. Tijdschrift van de Koninklijke Heem- en Geschiedkundige Kring-Oostende, jg.35, april 2006, 4, p. 128.