Steun voor reizende vrijmetselaars in de 19de eeuw (Brugge 1829-1830)

De Brugse loge La Réunion des Amis du Nord (1803-1831) kreeg het op het eind van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden zeer moeilijk en zou na de Belgische revolutie niet meer heropgericht worden (1). Zoals in de Franse Tijd bleef hun vergaderlokaal op het adres Steenhouwersdijk 13 (nu 3). In 1819 was Charles Doudan (1773-1861) eigenaar van dit pand. Hij was gewezen achtbare meester en de laatste penningmeester. De loge bleef er tot 1830; de vereffening vond plaats in februari 1831. De rekeningen werden definitief afgesloten op 1 maart 1832. Het jaar 1831 betekende nochtans het feitelijke einde van deze vrijmetselaarsloge die dan ook niet meer betrokken was bij de stichting van het Grand Orient de Belgique in 1833 hoewel ze daartoe op 1 februari 1833 schriftelijk uitgenodigd werden.

Joseph-Jean Godfroid (° Brussel 1784), ontvanger van de domeinen, zal in 1829 Charles Doudan opvolgen als achtbare meester (voorzittend meester). Hij zal meteen de laatste zijn. Het laatste document dat J.J. Godfroid als achtbare meester ondertekende, dateert van 18 augustus 1830. De revolte brak in Brugge los op 28 augustus 1830. Er bleven een aantal attesten bewaard (2) waarbij J.J. Godfroid als achtbare meester aan broeder aalmoezenier of aan broeder penningmeester de toelating verleende een steungeld te verlenen aan vrijmetselaars in nood en op doortocht door Brugge.

Toen bestond nog het gebruik dat men op vertoon van zijn maçonniek diploma individueel kon aankloppen om steun. Het diploma, dat werd afgeleverd na de meesterverheffing, kon men in vier delen vouwen zodat het een soort maçonniek paspoort werd. In artikel 14 van het reglement wordt de functie van de broeder-aalmoezenier omschreven. Deze broeder (le frère hospitalier, ook wel aumônier hospitalier) beheerde onafhankelijk van de penningmeester de gelden van de tronc de la bienfaisance (de steunbus).

De Statuts et Réglemens de la loge de Bruges (gedateerd 13 oktober 1804) telt 90 artikels. Tijdens de Hollandse periode bleef dit reglement uit de Franse Tijd onverminderd van kracht. Alleen het woord France werd gewoon vervangen door Pays-Bas. In de loge maakten de Franse ambtenaren plaats voor Nederlandse.

Op 5 december 1829 werd steungeld uitgekeerd aan de leraar Adolphe Keyser (van het Grootoosten van Engeland). Hij was zonder betrekking en wenste via Oostende naar Engeland terug te keren. Op 25 mei 1830 kreeg J.F. Leuning van de loge Pythagoras uit Munden (3) een bijdrage. Hij was op weg naar Calais door een “borstkwaal” getroffen. Op 21 juni 1830 ontving een weduwe met zes kinderen een bedrag wegens het plots overlijden van haar man, zeekapitein Rodde, lid van de loge La Trinité Unitaire in Duinkerke. Brugge was in die tijd geaffilieerd met de loge L’Amitié et Fraternité uit Duinkerke.

Misschien verliep het contact langs deze weg. Hoe een weduwe anders in contact kon komen voor zo’n aangelegenheid, valt moeilijk na te gaan. Het wijst er in ieder geval op dat de solidariteit grensoverschrijdend was en er wellicht briefwisseling aan vooraf ging. Als broeder op reis kon men zich tenminste nog ter zitting presenteren als frère visiteur (bezoekende broeder), maar van telefoon, sms-berichten en email was er nog geen sprake. Het was ook een zaak van vertrouwen en men moest zich hoeden voor oplichting. Verificatie was zeker noodzakelijk.

Verder werd, zonder opgave van motivering, steungeld verleend op 22 juli 1830 aan Goddefroy van de loge L’ Astre de l’Orient in Vlissingen; op 28 juli 1830 aan de fabrikant F.W. Boyez van een loge in Gdansk (Dantzig) en aan F.L. von Dorval van de loge Henri IV te Parijs; op 31 juli 1830 aan Botte van de loge Les Défenseurs de la Liberté Hellénique in Korinthe, en het laatste attest werd afgeleverd op 18 augustus 1830 ten gunste van Van Campenhout (4) van de Zeeuwse loge La Compagnie Durable in Middelburg.

Op te merken valt dat het hier in alle acht gevallen om buitenlanders gaat, hoewel Vlissingen en Middelburg uiteraard tot het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden behoorden.

La Réunion des Amis du Nord was niet geaffilieerd met Vlissingen en Middelburg (de Westerschelde lag er tussen !), maar wel met de loge L’Amitié sans fin in Sluis.

Er is een piek in de zomermaand juli, wanneer er veel gereisd werd. De steun aan een lid van een Griekse loge kan nauwelijks verbazen. De Brugse loge had in 1826 al eens 75 goudfrank overgemaakt aan de Griekse onafhankelijkheidsstrijders die onderworpen waren door het Ottomaanse rijk. Deze strijd (1821-1830) werd in het Westen gesteund door de Filhellenen die geld inzamelden en vrijwilligers ronselden (5). De Filhelleense beweging genoot in het Verenigd Koninkrijk de steun van de georganiseerde vrijmetselarij.

In België blijft de liefdadigheid van de loges, om redenen van discretie, veelal onzichtbaar maar ze bestaat wel. Dit staat in schril contrast tot de opzichtige charity van de loges in Groot-Brittannië en de VS.

Sinds de 18de eeuw werd in logebijeenkomsten bij ons aandacht besteed aan de “armenbus” om steun te verlenen aan behoeftige logeleden, hun gezinsleden en nabestaanden. Nu is er ook een sterk uitgebouwde sociale zekerheid. Zowel in Nederland als in België regelt nu de wet de financiële bijstand voor mensen die geen of onvoldoende inkomen of vermogen hebben om in hun levensonderhoud te voorzien en daarnaast niet in aanmerking komen  voor andere uitkeringen. Naast de particuliere bijstand voor leden kent de vrijmetselarij ook een op de buitenwereld gerichte filantropie.

Willy Dezutter

Noten

1 W.P. Dezutter, De loge La Réunion des Amis du Nord (1803-1831) in Brugge, in: Brugs Ommeland, 50 (2010), p. 39-51.

2 Brugge, Bisschoppelijk Archief, C. 536.

3  In het attest staat Munden (Hannover).

4 Bij Rodde, Goddefroy, Botte en Van Campenhout wordt de voornaam niet vermeld. 

5 P. Gouw, De Griekse onafhankelijkheidsstrijd (1821-1832) en het Europese filhellenisme, in: De Boekenwereld, jg. 35, 2019, 4, p. 35-38.

Deze tekst verscheen in het tijdschrift Brugs Ommeland, 2023, 4, p. 284-286.