Vriendengroet voor Lieven Daenens

Een museumdirecteur in de kering

Het jaar 2013 is een belangrijk jaar.  Koning Albert II (80) treedt af en Lieven Daenens (65) gaat met pensioen als directeur van het Design Museum Gent.

Wanneer je door een geprivilegieerde geboorte middels erfopvolging koning wordt, kun je op de troon blijven zo lang je wilt maar als openbaar ambtenaar moet je bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar onverbiddelijk op pensioen.  Je krijgt ook niet de kans om een medewerker in te werken.  Dat vindt de voogdijoverheid absoluut onwenselijk.  De niet-democratisch verkozen kroonpretendent wordt vele jaren door indoctrinatie klaargestoomd maar van de ambtenaar verwacht men een schriftelijk en mondeling vergelijkend examen en ook nog eens een assessment.   En uiteraard moet men over het geschikte diploma beschikken hoewel dat ook op maat kan bijgesteld worden naar boven of onder à la tête du client.  Of men schrijft een gewoon examen uit (zeker bij een bevordering) en geen vergelijkend examen.  Dat is althans de gewoonte in België; in veel andere landen volstaat een goed gevuld c.v.  Een zekere dociliteit naar boven toe is ook een goede eigenschap.  Maar niet te fanatiek want anderzijds zal men ondergeschikt personeel (nevengeschikt bestaat niet in de wereld van het management) flink moeten laten overuren presteren.  Maar de maatschappelijke rol wordt in ieder geval wel bepaald door beroepskeuzevrijheid.  Dat voorrecht geniet de troonopvolger niet.

De carrière van Lieven begon in de Sint Pieters Abdij (Centrum voor Kunst en Cultuur van de Stad Gent) nog voordat zijn licentiaatsverhandeling af was.

Ik zie nog het meubelgeheugen Léon Servaes rondlopen en bij elke kast waar hij stil hield hoorde ik de uitdrukking “diamantkop” (uitgesproken op z’n Gents).  Gelukkig stonden er ook heel wat meubels “in bruikleen” in de “International Club of Flanders”, zodat we daar ook als eens een hapje mochten eten zonder lid te zijn.

Een nieuwe meubelgeschiedenis zag het licht.  Er was ook nog een cursus aan de Universiteit Gent over “Veilingprijzen en antiek”.  Twee al afgestudeerden schreven zich in voor dit keuzevak: Lieven en ondergetekende.  We waren de enige twee studenten en hadden ook al “De geschiedenis van het meubel” erop zitten.  En we kwamen in aanraking met het echte voorwerp, daar waar de rest was blijven steken in zwart-wit dia’s.  Het was ook de tijd dat Marc Ryckaert (Brugge) en ondergetekende (woonachtig Sint-Kwintensberg 82, vlak bij de Blandijn) de cursus  kunstnijverheid schreven die gedoceerd werd aan de Rijksuniversiteit Gent.  Alle begin is moeilijk en de knecht is loyaal aan de meester.  We hielden het tot nu toe geheim.  Vooral op het hoofdstuk “Ceramiek” ben ik nog altijd bijzonder trots.

Ook ondergetekende startte zijn loopbaan als wetenschappelijk medewerker in het “Centrum voor Kunst en Cultuur” van de Stad Gent (Sint-Pietersabdij, Sint-Pietersplein).  De Sint-Pietersabdij werd onze biotoop in 1971-1972.  De geniale schelm A.L.J. Van de W. (1922-2006) stond toen centraal in de belangstelling zowel in de Gentse museumwereld als aan de universiteit.  Hij wierf me na het afstuderen onmiddellijk aan.  Dankbaarheid blijft daarom overheersen.  De Gentse Franstalige journalist en erudiete essayist dr. Gontran Van Severen (1905-1988), die in de Sint-Pietersabdij de Franse vertalingen voor zijn rekening nam, sprak Prof. A. Van de W. tijdens de begroeting steeds aan met “Mon illustre savant”, maar met een vette knipoog in onze richting.  En dan het transport van oude meubels her en der.  Lieven aan het stuur van de camionette en ikzelf de waterdrager van dienst.  Het depot in de Sint-Amandsstraat maar ook de zolder van de Sint-Pieterskerk.  De Deken noemden wij oneerbiedig “De Keden”.  Namen noemen van collega’s ?  Hedwig Vanden Bossche (Zottegem), Marc Ryckaert (Brugge), de betreurde Guy Baeck (Dendermonde), Lieven Deweer (socioloog) en anderen.

Per 1 februari 1973 verliet ik Gent voor Brugge en Lieven werd conservator van het Museum voor Sierkunst en Kunstambachten (per 1 mei 1974) in de Breydelstraat 5 (nu Design Museum).  Een belangrijke verbouwing later (opening mei 1992) was hij er directeur en dit tot 1 oktober 2013.  In totaal 39 jaar dienstbaarheid als “civil servant”.  Alles lijkt een eeuwigheid maar het voltrok zich in een zucht.  En hij bleef maximaal op post daar waar velen, moe getergd door zoveel hypocrisie en bureaucratie, doorgaans voortijdig opstappen.  Het scheelde trouwens geen haar of ik was in Gent gebleven.  Kort voor mijn vertrek naar Brugge stond ’s morgens om acht uur dr. Antoon Wijffels, directeur Culturele Zaken Stad Gent, aan de deur op de Sint-Kwintensberg.  Of ik een job wilde aanvaarden bij de musea in Gent.  Het was net te laat.  Mijn hart bleef in Gent maar het verstand koos voor Brugge.  Valentin Vermeersch, in 1980 hoofdconservator, had mij bij het Brugse stadsbestuur aanbevolen en dit engagement wilde ik maar al te graag nakomen.  Gehuwd op 1 juli 1972 was werkzekerheid een niet te versmaden vooruitzicht.  Onze zoon Jan werd trouwens in Brugge geboren op 28 maart 1975.

De vriendschap, die terugblikt tot in de gewelven van de Sint-Pietersabdij (waar Kafka altijd rondwaarde), werd verder probleemloos overbrugd via de lijn Gent-Brugge.  Is Aarsele, de geboorteplaats van Lieven (niet van Kafka) trouwens niet zowel West- als Oost-Vlaams van mentaliteit ?  Noch Lieven noch ikzelf bezondigden ons aan de imitatie van het Gentse dialect. We beschouwden dat als een eigen taal van de Gentenaren.  We respecteerden het origineel.  De kopie is nooit beter.  Aangetreden in 1974 kon men in 1975 al lezen waar het naar toe moest met zijn museum.  Zie: L.Daenens, Het Museum voor Sierkunst te Gent, Museumleven, jaarboek voor museologie nr. 2, 1975, p. 58-60.

De mooiste jaren beleefden we in de Vlaamse Museumvereniging, de beroepsvereniging van de Vlaamse museumconservators en de Nederlandstalige collega’s uit Brussel.

Lieven werd voorzitter en ikzelf secretaris en uiteraard ook hoofdredacteur van “Museumleven” (1973-1997), jaarboek voor museologie.  Die uitgave startte in 1974.  Hoofdconservator A. Janssens de Bisthoven (1915-1999) was toen voorzitter van de Museumvereniging en Valentin Vermeersch secretaris.  De jonge adjunct-conservator werd al meteen hoofdredacteur en zou in die functie groeien tot aan de opheffing in 1997.  In dat jaar werd het de nek omgewrongen door Luc Martens (CVP), van 1995-1999 Vlaams Minister van Cultuur.  Hij had er zich laten inluizen door zijn cultuuradviseur Jan Vermassen die uit rancune het enige jaarboek voor museumkunde van Vlaanderen uit de begroting liet schrappen.  Een ongehoorde stommiteit gezien de emancipatorische functie in het Nederlandstalig taalgebied (Brussel overwegend Franstalig) en als platform van de professionalisering van het museumwezen.  Uit leedvermaak hebben we toen niet geprotesteerd tegen deze barbarij !  We zijn geen “tjiepmuile”.

Samen met de te vroeg gestorven Gentse conservator Roland Verstraelen (1925-1983) lagen Lieven en ikzelf in 1980 aan de basis van de oprichting van de “Raad van Advies voor de Musea” die het adviesorgaan zou vormen voor de adviesverlening op het terrein van het museumbeleid en dat ook bleef.  De adviesorganen veranderden natuurlijk wel steeds van naam.  Uiteindelijk leidde het wel tot het zo hard bevochten Museumdecreet (1996) dat in 2004 werd geïntegreerd in het Erfgoeddecreet.

Lieven was bescheiden (en minder flamboyant dan uw nederige dienaar) en wist daardoor veel te bereiken.  Enkel beroepsargumenten telden.

Als organisator van onze congresreizen (ICOM) was hij grandioos.  In de gastlanden (bijv. Mexico, 1985) stond men ons op de luchthaven op te wachten als de “Grupo Daenens”.

Toen het duo Daenens en Dezutter (D&D) wat te vertellen kreeg in de vakvereniging van de musea werden ook de banden met Nederland sterk aangehaald.  Nederland was toen nog gidsland en keek met zekere afgunst naar Vlaanderen toen het tot hen doordrong dat ook daar de professionaliteit in het museumbestel tot ontplooiing kwam.  Met dank aan Willy Juwet (ere-directeur-generaal Kunst op rust) en Jan Verlinden (afdelingshoofd Kunsten) van ons aller Ministerie van Vlaamse Cultuur.

Het best kan dit geïllustreerd worden aan de hand van een voorbeeld.

In 1987 verscheen de “Code of Professional ethics/ Code de déontologie professionelle” als uitgave van ICOM (International Council of Museums).  Onmiddellijk besloten wij om een Nederlandse vertaling uit te brengen waarvoor Lieven Daenens en ikzelf instonden.

Die publicatie verscheen al in 1988 (uitgave Vlaamse Museumvereniging, met steun van het Ministerie voor Vlaamse Cultuur).  Bij de Nederlandse zustervereniging “Nederlandse Museumvereniging” (Den Haag) was men totaal in paniek.  Men had wel de intentie om zich ethisch te gedragen maar niet aan de hand van een “Vlaamse” tekst.  Eindelijk verscheen in 1991 hun eigen vertaling onder de titel: “Gedragslijn voor museale beroepsethiek”.  “Deontologie” klinkt te Frans voor de meer Angelsaksisch georiënteerde Nederlanders.  Wij hadden het voor hen met dit gesneden brood wel gemakkelijk gemaakt.  Maar in het overbodig opnieuw vertalen is men sterk.  Vraag het maar aan de Vlaamse schrijvers met een Nederlandse uitgever.

Dat allemaal om te onderstrepen dat Lieven er voor gezorgd heeft dat wij in museumland verder durfden te kijken dan de landsgrenzen en ook op congressen ons woordje durfden mee te spreken.  Zonder het Engels te gorgelen!  En natuurlijk sloegen we iedereen plat met ons Frans maar ook ons Duits viel erg mee.  Lieven en ikzelf werden zowaar persoonlijk uitgenodigd door ICOM-Duitsland.  Reiskosten, logies voor een week, alles betaald.  En dan komt de Duitse voorzitter, de beroemde Univ.-Prof.dr. Hermann Auer (1902-1997) uit München, hoogstpersoonlijk in de lobby van het hotel aanzetten met twee enveloppes vol met D-mark met een nooit afgesproken dagvergoeding.  Een cultuurschok afgewogen tegen de bij ons toen geldende krenterigheid.  Verbazing alom gezien tegen het licht van de eigen bureaucratie waar jaloerse klerken aan de macht waren die ons amper hadden laten vertrekken.  Petit pays, petit esprit.

Als museumdirecteur hield Lieven vast aan “wat goed is moet niet veranderd worden”.  Hij ontwierp een eigen huisstijl maar de kracht school in de rijke variëteit aan tentoonstellingen.

Meer dan 150 tentoonstellingen getuigen van dit succesrecept.  Daar kunnen we weinig aan toevoegen.  Kundigheid en beroepsernst zouden overal voldoende kwaliteiten moeten zijn.

Le premier devoir d’un bon conservateur, c’est de bien conserver soi-même.

Het bovenstaande, dat we onvertaald laten, geldt nu voor de toekomst: het vermijden van het voorgeborchte van het knekelpaleis.  Dat geldt niet alleen voor hem maar voor iedereen die dit leest.

Op zijn schuun Gents gezeid: “T’es in de sakosje”.  Vooral” Ni pleue”.

Brugge, 15 augustus 2013 – feest van Onze Lieve Vrouw Hemelvaart en moederdag in de regio Antwerpen.

Willy Dezutter, ere-conservator bij de Stedelijke Musea Brugge