Author Archives: admin

Poer en zaed

Het assortiment van de kruidenierswinkel in de 19de eeuw

In het Stedelijk Museum voor Volkskunde van Brugge hangt in de gereconstrueerde kruidenierswinkel een origineel uithangbord met de tekst “Poer en Zaed”.  Het hoorde bij de inboedel van een kruidenierswinkel uit de Langestraat, daterend uit het eind van de 19de eeuw.  Bezoekers en museumgidsen wisten zich geen raad met de betekenis van deze tekst.

Bij “poer” dacht men aan “poeder” (al of niet medicinaal) en bij “zaed” aan tuinzaden.  Men moest ook geen ziekelijke geest zijn om te denken aan zaadcellen/geslachtscellen en in combinatie met poer leverde dat een mooi verhaal op.  Wellicht dacht men te veel aan de volkswijsheid “huwbare dochters en verse vis bewaren niet lang”.  Alleen kon men toen (en nu nog niet) voor kunstmatige inseminatie terecht in de kruidenierswinkel.

Dit uithangbord (intern aangebracht in de winkel en niet aan de buitengevel) verwijst echter naar buskruit en schiethagel.  Hagel in de betekenis van gegoten loden korrels waarmee men schiet.  Men zou het ook jachthagel kunnen noemen.

Jacobus Landwehr (afkomstig uit Pruisen) opende in Eeklo een winkel in jachtbenodigdheden en paraplu’s.  In de Gazette van Eecloo van 12 oktober 1873 noemde hij zich: “de eenige agent voor België van de Vereenigde Rijnsche Poerfabrieken te Keulen met feestpoer, capsullen, cartouchen en schietlood”.  De “Gazette van Eecloo en het District” werd gesticht in 1867.

Het schietlood is de jachthagel en het feestpoer kennen we van het gebruik om naar aanleiding van een huwelijk vreugdesalvo’s te laten weerklinken.

Kanonnetjes

Meestal gebeurde dat met speciale kanonnetjes bij de ouderlijke woning van de bruid op de vooravond van het kerkelijk huwelijk.  Het kan ook dat dit schieten herhaald werd bij het vertrek naar het gemeentehuis of wel bij het vertrek naar de kerk (1).  De beste studie over de (toen actuele) huwelijksgebruiken in Vlaanderen blijft het systematisch onderzoek van Prof. St. Top (KUL) die tussen 1977 en 1988 empirisch onderzoek liet uitvoeren en de gedeeltelijke resultaten samenbracht onder de titel “Aspecten van de hedendaagse huwelijksgebruiken in Vlaanderen” in de onvolprezen catalogus “Verliefd, verloofd, getrouwd“ (2).

Daaruit blijkt dat het schieten in de provincie Antwerpen het best bewaard bleef (58%) gevolgd door Oost-Vlaanderen (29%) en Brabant (27%).  In West-Vlaanderen gebeurt het slechts uitzonderlijk (13%) en in Limburg is het praktisch onbestaande (0,6%).

Het kanon met kruit of poer (“bussen”) heeft om veiligheidsredenen nu meestal plaats gemaakt voor een huwelijkskanon dat confetti afschiet.  Men kan ook een gaskanonnetje huren.  Het is een feestartikel geworden dat verkrijgbaar is in de feestwinkel of besteld kan worden via de webwinkel.  Voor de casus Groot-Izegem bestaat er een aparte beschrijving (3).

Het schieten werd niet als een overtreding beschouwd maar men diende wel voorafgaande toelating te vragen (burenlawaai) aan de politiecommissaris en het mocht enkel op werkdagen tussen 19.00 en 20.00 u.  De schutters werden meestal getrakteerd op bier.  Meer en meer volkskundige gebruiken geraken in onbruik omwille van veiligheidsredenen.

Het in oude melkbussen tot ontploffing brengen van carbidgassen is in onbruik geraakt wegens het gevaar en de geluidsoverlast veroorzaakt door de harde knal.  Het is ook normaal dat gebruiken veranderen en dat geldt net zo goed voor huwelijksgebruiken (4).  Bij vreugdeschoten tijdens een bruiloft in Koeweit werd in augustus van 2012 de bruidegom per ongeluk in de rug geschoten.  De autoriteiten werken nu aan een plan om vreugdeschoten, afgevuurd door een geweer, tijdens bruiloften te verbieden (5).  In veel Arabische landen bestaat het gebruik om een overwinning te vieren door het afvuren van geweersalvo’s.  In Tripoli (Libië) werden zo 60 personen gewond (6).  De veiligheid dicteert de volksgebruiken.  Er kan bij ons geen enkele kerstboomverbranding plaatsvinden zonder strenge veiligheidsvoorwaarden, waaronder de aanwezigheid van een brandweerman.

Verschuiving in assortiment

Tegenwoordig treft men visbereidingen aan bij de slager en voor het aankopen van kaas hoeft men niet meer naar de zuivelwinkel, want zowel de slager als de bakker verkoopt tegenwoordig boter, kaas, eieren en melk.  De melk zit in een plastic fles (PET-flessen) of nog eerder is het een kartonnen verpakking (tetrabrik).  De glazen fles (liefst zonder statiegeld!) is een uitzondering geworden.  Dit wegwerpplastic wordt gescheiden ingezameld en daarna versnipperd om nieuwe te maken, omdat het goedkoper is dan glazen retourflessen schoon te maken.

De buurtwinkel heeft het moeilijk om voort te bestaan en in de supermarkt krijgt men keuzestress.  De ambulante handel (een bakker die brood aan huis bezorgt) viel compleet stil.  Maar ook vroeger vonden dergelijke aanpassingen plaats.  De weg naar de consument liep in de 17de en de 18de eeuw nog via de groothandel en kwam rechtstreeks van de fabrikant.  Denken we maar aan de zoutzieder en zeepzieder, de olieslager, kaarsenmaker, azijnmaker, mosterdmaker, e.d.

Hier vindt u de tekst van een advertentie van een handelaar (dikwijls negociant genoemd) uit Brugge, die publiciteit maakte in “Rond den Heerd” van 1880:

“Jules Vercruysse-De Graeve, Vlamingstraat 54.  Handel in ’t groot en ’t klein van Drogeries, fijne specerien, kruidenierswaren, gestampte en ongestampte olieverven, borstels voor schilders, spongien, zeemvellen.  Artikels om stoffen in alle tinten te verwen volgens nieuwe stelsels.  Wierook die de kerkornamenten niet zwart maakt”.

De leiding van het tijdschrift “Rond den Heerd” (in 1865 gesticht door Guido Gezelle en James Weale) berustte sinds eind 1871 bij Adolf Duclos (1841-1925; “Rond den Heerd” bleef verschijnen tot in 1902).  In dit katholieke gezinsblad, met een R.-K. priester als hoofdredacteur, kon dus gemakkelijk reclame gemaakt worden voor de nieuwste soort wierook !

De luciferproductie verdrong de oude vuurslagen, tondeldozen en zwavelstokjes.  De stearinekaarsen verdrongen de vetkaarsen, enz. (7).  Er vielen soorten weg en er kwamen nieuwe in de plaats.  Daarnaast was er ook een verschuiving naar de apotheek; de meeste geneesmiddelen kwamen daarvoor in aanmerking (8).

Het kruideniersbedrijf zag er in de 19de en eerste kwart van de 20ste eeuw geheel anders uit.  De droge haring stond te koop naast de petroleum.  Op de toonbank stond de koperen weegschaal en de winkelkoffiemolen.  En het meest typisch van al waren de papieren zakken want alles werd nog uitgewogen.

Porseleinkaarten en almanakken 

Een studie van de populaire porseleinkaarten (publiciteitsgrafiek, litho’s met hoogtepunt van de productie tussen 1840-1860) en een analyse van de almanakken zou al die verschuivingen en merkwaardige beroepen en producten aan het licht kunnen brengen.  De porseleinkaarten, als veelkleurige lithografie, richtte zich op de burgerij uit het midden van de 19de eeuw.  In die tijd bestond het ambachtsleven en de industrie nog parallel naast elkaar.  Deze vorm van reclame situeerde zich nog in de sfeer van het aanbieden van diensten en stond nog ver weg van de agressieve merkreclame.  Die ontstond pas omstreeks 1880 met de opkomst van de chromotypografie.  Voor de almanakken denken we vooral aan de “Almanach der Provincie van West-Vlaenderen en Wegwijzer der stad Brugge”.  In 1843 verandert de titel in “Provinciale Wegwijzer van West-Vlaenderen en bijzonderlijk der stad Brugge”.  Het napluizen van het Woordenboek der Nederlandse Taal (het WNT) zal dan weer taalkundige resultaten opleveren (9).  Zowel poer als zaad worden behandeld in het WNT.  Via het lemma poeder zal men dan vlug leren dat het Vlaamse poer gelijk staat aan buskruit en als naam alleen nog gebruikt wordt in de zuidelijke dialecten (vgl. poedermaker = buskruitmaker).

Er is dus werk genoeg aan de (kruideniers)winkel.

Willy Dezutter

  1. Ludo Jacobs, Rituelen voor en na het huwelijk.  In: Verliefd, Verloofd, Getrouwd.  ALSK-Galerij, Brussel, 1988, p. 62-63 en vgl. “het afschieten van bussen” in: Gabriel Celis, De Folklore, Antwerpen, 1925, p. 32 en in het bekende werk van K.C. Peeters, Eigen Aard, Antwerpen (4de uitgave), 1975, p.401.  Ook in Wallonië kende men het afschieten van de “tchamps” of “camps” (donderbussen).  Zie: A.Doppagne e.a., Aspecten van het Volksleven in Europa. Geografische spreiding van gebruiken rond het huwelijk. 1975, 38 pp.  Vooral p. 8. Voor Nederland vonden we geen verwijzingen naar donderbussen.  Zie: J.L. de Jager, Volksgebruiken in Nederland. Een nieuwe kijk op tradities. Utrecht-Antwerpen,1981, p. 64-65.  Ook niet bij K. ter Laan, Van Goor’s Folkloristisch Woordenboek. Den Haag, 1974, p. 158 over huwelijksgebruiken. Donderbussen (meestal zelf gemaakt) worden in Nederland wel gebruikt op oudejaarsavond.  We merken terloops op dat in België de taalgrens geen barrière vormt voor de volksgebruiken.  Voor vuurwerkmakers in West-Vlaanderen, zie: Lucien Van Acker, Vuurwerkmakers in West-Vlaanderen, Biekorf, 112 (2012), p. 255-258.
  2. Stefaan Top, Aspecten van hedendaagse huwelijksgebruiken in Vlaanderen.  In: Verliefd, Verloofd, Getrouwd. a.w. p. 59 -84.  Dit onderzoek werd uitgebreid tot 1994.  Zie: S. Top, Trouwen in Vlaanderen: enkele resultaten van empirisch onderzoek (1977-1994).  Volkskunde. Driemaandelijks tijdschrift voor de studie van het volksleven. 97, (1996), 2, p.110-13.
  3. Christine Desmet, Een vergelijking tussen het wettelijk en het kerkelijk huwelijk in Groot-Izegem anno 1982.  In: ’t Beertje. Volkskundige almanak 1987. Brugge, 1986, p. 49-59, vooral p. 56-57.
  4. Volkscultuur Magazine, jg.1, nr .2, 2006, p.21, over veranderingen in huwelijksfeesten.  Die veranderingen doen zich trouwens voor in alle domeinen.  Zie bijv. René Haeseryn, Nieuwe tendensen in de Vlaamse gebruiken omtrent geboorte en doop.  In: Liber Amicorum Jozef Van Haver.  Brussel, 1991, p. 185-197.  Om de tien jaar zou zo’n onderzoek moeten bijgesteld worden.  Op het vlak van elektronica is de omloopsnelheid dikwijls minder dan een jaar.  Kleinkinderen spelen nu videogames op de derde generatie iPad (tabletcomputer).  Ze spelen in ieder geval niet meer met de draaitol ! 
  5. Le Figaro van 22.8.2012. 
  6. You Tube, 23.10.2011. 
  7. F.L. van Muiswinkel en J.C. Berk, Het kruideniersbedrijf.  Een studie over het kruideniersbedrijf in Nederland.  Amsterdam,1951, p. 78.  Vooral C.D. Jongman, Het kruideniersbedrijf na ca. 1800, in: Van Muiswinkel en Berk, a.w. p. 76-116 met ook aandacht voor de gescheiden ontwikkeling tussen stad en platteland (levensmiddelenvoorziening door opbrengst van eigen grond).
  8. Guy Gilias, Het Winckelbouck van het Sint-Janshospitaal ontcijferd.  In: Musea Brugge. Museumbulletin, 32, 2012, 3, p. 4-8.  Het betreft het Sint-Janshospitaal in Brugge.  Dit receptenboek loopt over de periode 1751-1823.
  9. D.Geirnaert, Honderd Biekorfjaargangen en het WNT.  Biekorf, jg.100 (2000), p.316-334.

Zeven schilderijen van Jan Garemijn

Op 19 augustus 1901 schreef Séraphin De Rijcker vanuit Antwerpen (Van Schoonebekestraat 41) een brief naar het Brugse stadsbestuur (S.A.B. Modern Archief. Beaux Arts nr. XIII b/142).  In deze brief liet hij het College van Burgemeester en Schepenen weten dat hij en zijn zusters (die in Brugge aan de Speelmansrei woonden) zeven schilderijen van Jan Garemijn te koop stelden.  Séraphin De Rijcker was de zoon van Léon-Jean De Rijcker (Blankenberge 25 juni 1819 – Brugge 5 februari 1878) en van Louise Landrien (Duinkerke 1 januari 1827 – Brussel 27 november 1893), die in Brugge in het huis “In de Naelde” in de Zuidzandstraat 39 een handelszaak openhielden.  Séraphin werd er geboren op 27 september 1855.  Het gezin telde drie zonen, Jules, Séraphin en Gustave, en drie dochters Eugénie, Jeanne en Louise.  Zoals zijn broers Jules en Gustave bezocht Séraphin het Koninklijk Atheneum van zijn geboortestad.

Maar in 1901 vinden we hem terug als zakenman in Antwerpen.  In zijn brief vraagt hij of de Stad Brugge interesse heeft in de aankoop van de schilderijen.  “Ils sont en bon état et ornent une chambre de la maison no. 39, rue du Sablon « In de Naelde » à Bruges.  Cette maison a été acquise par Mr. Em. Kiere-Schotte; toutefois les tableaux nous restent et nous voudrions les vendre… “.  Van het stadsbestuur kreeg hij een negatief antwoord, “dat de stad in deze aankoop niet geïnteresseerd was, gezien de geringe kunstwaarde van deze salonschilderingen”.  Dit antwoord van het stadsbestuur is niet zo verwonderlijk want in 1901 bestond er niet de minste belangstelling voor het werk van de Brugse kunstschilder Jan-Antoon Garemijn en voor de salonkunst van de 18de eeuw.  Die belangstelling zal maar pas op gang gebracht worden door de geslaagde tentoonstelling in de zomer van 1955, met werk van drie Brugse meesters uit de 18de eeuw: Jan Garemijn, Hendrik Pulinx en Pieter Pepers.  Voor deze tentoonstelling schreef toenmalig conservator A. Janssens de Bisthoven een wetenschappelijke en historische catalogus (A. Janssens de Bisthoven, De schilder Jan Garemijn (1712-1799) in: Drie Vlaamse Meesters van de XVIII eeuw, Brugge, 1955, pp. 13-68).  Pas in 1954, bij het aantreden van A. Janssens de Bisthoven (1915-1999), werd het museumwezen in Brugge geprofessionaliseerd en velen zullen verbaasd opkijken wanneer ik er aan herinner dat de Dienst Stedelijke Musea pas in 1972 werd opgericht.  In 1995 noemde de kunsthistoricus Dominiek Dendooven kunstschilder Jan Garemijn “een eminent kunstenaar, rijk getalenteerd en veelzijdig” (Brugs Ommeland,1995, 2, p. 76).  Van 8.12.1999 tot 16.01.2000 was er een tentoonstelling in de Garemijnzaal (Stadshallen) onder de titel “Jan Antoon Garemijn 1799-1999. Geen dag zonder lijn”.  Daarin werd herdacht dat het tweehonderd jaar geleden was dat de kunstenaar overleed.  De tentoonstelling toonde vooral tekeningen en er werd niet eens een catalogus aangemaakt (Jaarboek Stedelijke Musea, Brugge 1997-1999, p.287).

Willy Dezutter