Tag Archives: Elie Wiesel

God is in Auschwitz gestorven

Voor veel Joden zou het na de holocaust (shoah) onmogelijk worden in de traditionele god te geloven.  Toen de latere Nobelprijswinnaar voor de Vrede Elie Wiesel in het dodenkamp Auschwitz naar de zwarte rook keek die uit het crematorium opkringelde, waarin het lijk van zijn moeder en zijn zuster waren geworpen, wist hij dat zijn geloof voor eeuwig door de vlammen verteerd was.

Op een dag hing de Gestapo een kind op.  Zelfs de SS-ers voelden zich niet op hun gemak bij het vooruitzicht dat ze voor duizenden toeschouwers een jongen moesten ophangen.  Het kind dat in Wiesels herinnering het gezicht van een “engel met bedroefde ogen” had, zei geen woord, was doodsbleek, bijna kalm toen hij het schavot beklom.  “Waar is de Goede God, waar is Hij ?” hoorde Wiesel een van de gevangenen achter hem vragen.  Het duurde een half uur voordat het kind stierf en dit terwijl alle gevangenen verplicht toekeken.

“Waar is God toch?” vroeg dezelfde man weer. Wiesel hoorde een stem in zijn binnenste antwoord geven: “Waar is Hij?” Hier, Hij is opgehangen, aan deze galg” (1).

De verschrikkingen van Auschwitz zetten veel conventionele ideeën over god op losse schroeven.  Veel Joden kunnen het bijbelse concept van een god die zich in de geschiedenis openbaart en die, zeggen ze met Wiesel, in Auschwitz is gestorven, niet meer onderschrijven.

Maar de Joden zijn niet de enigen die geloven dat de holocaust het einde was van de bestraffende Jahweh uit de Schrift.

Het idee van een persoonlijke god, ongenaakbaar en verborgen, valt nog door niemand te verdedigen.

Als deze god almachtig is, had hij de holocaust kunnen voorkomen. Als Hij niet in staat was hem tegen te houden, is Hij onmachtig en nutteloos; als Hij hem wel had kunnen tegenhouden, maar verkoos het niet te doen, is hij een monster.  Dit klinkt modern en logisch maar zo’n filosofische formulering vinden we al bij Epicurus (371-342 v.o.t.).

Niet alleen Auschwitz was exemplarisch ook de massavernietiging van Joden in het door de nazi’s overrompelde Rusland.  Vasili Grossman laat daarover de gevangene Ikonnikov aan het woord: “Op 15 september vorig jaar heb ik toegekeken bij de executie van twintigduizend Joden: vrouwen, kinderen en oude mensen.  Die dag begreep ik dat God zoiets niet kon toelaten en ik zag dat Hij niet bestond.  En in de huidige duisternis zie ik uw kracht, die strijdt met een verschrikkelijk kwaad “ (2).

Het is dan ook absurd te beweren dat het geloof de rede te boven gaat.

De genocide van de nazi’s kostte het leven aan ongeveer zes miljoen Europese Joden en ongeveer één miljoen andere “ongewensten” (homoseksuelen, zigeuners, gehandicapten, e.a.).  Er zijn ook schattingen die veel hoger liggen.  Maar één ding is zeker: ze werden door geen enkele god van de monotheïstische godsdiensten gered !

In ieder geval was god geenszins geschokt, want later volgden nog volkerenmoorden in Cambodja, Rwanda en Bosnië.

De god van liefde is dan ook ver te zoeken.  Maar dat was reeds bekend bij de verlichtingsfilosofen die wezen op de dodelijke aardbeving van Lissabon in 1755, die tevens gepaard ging met een tsunami.  Van de 200.000 inwoners werden er 30.000 – 40.000 gedood en 85 procent van de stad werd verwoest.

Jezus kan een individueel persoon wel nog altijd genezen van een hernia tijdens een gebedsdienst maar de ovens stilleggen in de vernietigingskampen vormde geen prioriteit.  Er is dus alle reden om te twijfelen aan het bestaan van een rechtvaardige god.

Het probleem van het bestaan van het lijden en het kwaad kan beschouwd worden als het voornaamste argument tegen een geloof in god.  Het mooiste excuus dat men weet te bedenken is dat “Gods wegen ondoorgrondelijk zijn” !

Op een ongevoelige god zit niemand te wachten.

Willy Dezutter

  1. Elie Wiesel, De Nacht (Hilversum, 1986), p.65-66 (Ned. vert. van La Nuit. Parijs,1958).
  2. Vasili Grossman, Leven en lot.  Uitgeverij Balans, 2008 (derde druk april 2009), p. 20.