Author Archives: admin

Ontvrienden

Het is hier niet nodig om de geschiedenis te schrijven over het ontstaan van de personal computer (de pc) en het internet.  Je vindt dat allemaal op ….  het internet dankzij de zoektechnologie van Google.  Door de lancering in 2001 van Wikipedia leden klassieke encyclopedieën zoals de Brittanica, Winkler Prins en Larousse snel pijn.  Vanaf 2006 werd You Tube, de online video, een groot succes.  In datzelfde jaar ontstond de sociale netwerkdienst  Facebook met als afgeleide de microbloggingsite (wat een woord !) Twitter.

We laten het aan de taalkundigen over om te onderzoeken of deze woorden al voorkomen in de poëzie of sparen ze op voor het Groot Dictee.

Het internet op zak werd het best gepromoot door de iPhone in 2007.

Over de vele functies van de mobiele telefoon (iedereen fotograaf) en het nuttige gebruik van email willen we het al evenmin hebben.  En je lidmaatschapsbijdragen kun je nu ook betalen via internetbankieren.

Ontvrienden: woord van het jaar in 2009.

Het internet zorgde voor de internetvriendschap.  Dat is vriendschap tussen mensen die elkaar online hebben ontmoet.  Het valt een beetje te vergelijken met de penvriend (kan nog altijd door correspondentie per post maar ook door communicatie via email, de elektronische post).

Maar die internetvriendschappen kunnen ook eindigen.  Het opschonen van de namen op sociale netwerksites (zoals Facebook en Myspace) wordt dan ontvrienden genoemd.  Het woord ontvrienden is woord van het jaar geworden in 2009.  Op de tweede plaats stond Mexicaanse griep !  Sinds 2003 wordt het “woord van het jaar” georganiseerd.  In de versie van 2009 gebeurde dat door Van Dale Groot Woordenboek van de Nederlandse Taal, het dagblad De Pers en het Genootschap Onze Taal.  Wat de internetters misschien niet weten is dat het woord “ontvrienden” een 17de eeuws woord is.  Het Genootschap Onze Taal (1) zocht dat voor ons uit.

Al in 1892 werd in het Woordenboek der Nederlandsche Taal het lemma ontvrienden gepubliceerd.  Er staan twee betekenisomschrijvingen bij: “Van vrienden berooven” en “Tot vijand maken”.  Beide betekenissen worden geïllustreerd met een citaat uit de zeventiende eeuw.  Voor 1658 vermeldt men: “Die vermaerde Courtizane Lais placht te roemen (….), datze de toehoorders van de grootste filosoof, wist aen te halen, en haren meester t’ ontvrienden”.

In 1626 vond men de vermelding: “Mijn vrienden hebt ghy my ont-vrindt”.

Tegenwoordig kan men nu ook virtuele vrienden dumpen door ze te deleten.  Het woord ontvrienden of “defriending” komt uit het Engels to “defriend”.  De taalkundige Dirk Geirnaert (Instituut voor Nederlandse Lexicologie, Leiden) wees er mij terecht op dat het woord ontvrienden bijgevolg een andere etymologische oorsprong heeft.

In 2010 was het woord van het jaar “gedoogregering” (Nederland) en “tentsletje” (België); in 2011 “tuigdorp” (Nederland) en “stoeproken” (België).

Voor 2012 kwam “project X-feest” (Nederland) uit de bus (vgl. het uit de hand gelopen feest in Haren (Groningen).  Voor België werd het “frietchinees” dat verwijst naar de Chinese uitbaters van een frietkraam.

Willy Dezutter

(1) http://taal.web-log.nl

De dood is onlosmakelijk verbonden met het leven

Eén van de weinige absolute zekerheden die wij hebben in dit leven, om niet te zeggen dat het de enige is, is dat wij allen binnen afzienbare tijd gaan sterven.  Het leven is eindig.  Tegelijk is er in dit leven weinig of niets waaromtrent we zo weinig weten als over de dood.  Er bestaat geen levende die uit eigen ervaring over de dood verslag kan geven.  “Als we zalig zijn zullen we weten hoe Hij is”, schreef Blaise Pascal (1623-1662) in zijn postuum gepubliceerde “Pensées” (1669).  De dood is onomkeerbaar en een terugkeer naar de toestand van levende is uitgesloten.  Het is zelfs niet wenselijk.  Om de honderd jaar wordt de totale wereldbevolking vernieuwd en om deze cyclus te willen verbreken op grond van wederopstandingsmythen getuigt van grote ijdelheid en hoogmoed.  We maken gewoon plaats voor anderen zoals anderen dat ook hebben gedaan.

Levensverwachting 

Er leven nu meer dan 7 miljard mensen op aarde en volgens de prognose zullen dat er 9 miljard zijn tegen 2050.  In 1804 leefden nog maar één miljard mensen op deze wereld.

We kunnen dus wel spreken over een demografische revolutie.  De draagkracht van de aarde zou wel eens kunnen overschreden worden.  Sinds 1880 gaat de evolutie van de levensverwachting, zowel voor mannen als voor vrouwen, in stijgende lijn.  In de prehistorie was de gemiddelde levensverwachting 19 jaar, in de Middeleeuwen 25 jaar en rond 1900 ongeveer 44 jaar.  De gemiddelde leeftijd in België was in 2011 voor mannen 77,75 jaar en voor vrouwen 82,85 jaar.  In Nederland was dat 79,2 voor mannen en 82,9 voor vrouwen.  Zowel in Nederland als in België leven vrouwen langer maar de stijgende levensverwachting gaat helaas niet automatisch gepaard met een langer leven in goede gezondheid.  Het verschil in levensverwachting tussen mannen en vrouwen wordt wel kleiner.  Jaarlijks sterven er in ons land 100.000 mensen.  Die langere levensduur heeft natuurlijk zijn gevolgen voor de filosofiebeoefening.  We moeten ons nu langer inspannen om het leven zinvol te maken !  Ook het “ontslapen in de Heer” wordt eventueel uitgesteld.  Maar de R.K. kerk is zeer pragmatisch.  Bij zelfmoord en euthanasie is het toch mogelijk om een kerkelijke uitvaart te krijgen, omdat men er van uit gaat dat de betrokkene door “emoties, angst en stress” was overmand.  Maar dan moet men wel eerst dood zijn.  Het hypocriete van de kerk schuilt in het feit dat men de persoon die het voornemen heeft zijn leven te eindigen, de laatste sacramenten weigert.  Maar op die manier kan men de diocesane statistieken van de kerkelijke begrafenissen natuurlijk wel mooi op peil houden.

Zonder leven is er geen dood 

De dood is onlosmakelijk verbonden met het leven.  Zonder leven is er geen dood.  Maar is er zonder dood leven?  Blijkbaar niet.  Eenvoudige waarneming van onze directe omgeving doet ons daartoe besluiten.

Het is in elk geval zo dat de aarde zichzelf bevrucht met haar eigen vruchten die zijn afgestorven.  Planten bijvoorbeeld zullen maar zaad produceren en door middel daarvan zichzelf voortplanten, wanneer ze kunnen groeien in vruchtbare grond.  Grond kan maar vruchtbaar zijn wanneer hij min of meer op regelmatige tijdstippen wordt voorzien van meststoffen en dat zijn reststoffen van verteerde afgestorven levende wezens.  Denken we maar aan de humus.  Wat het plantenrijk betreft, lijken wij in staat te zijn de cyclus van dood en leven min of meer rationeel te kunnen vatten.

Nochtans is ons begrijpen maar schijn.  We denken dat we deze cyclus verstaan omdat wij er biologische en biochemische verklaringen voor hebben.  Onze verklaringen zijn echter louter beschrijvend.  We hebben empirisch kunnen vaststellen dat planten in staat zijn zichzelf voort te planten door het feit dat zij gebruik maken van reststoffen van verteerde afgestorven levende wezens.  Maar waarom het nu eigenlijk zo is dat planten leven bij de gratie van vooraf afgestorven levende wezens, op deze vraag kunnen wij geen antwoord geven.  We kunnen alleen maar antwoorden: omdat het zo is.  Bij mijn weten bestaan er op dit ogenblik geen wetenschappelijke verklaringen waarom mens en dier moeten sterven om nieuw leven tot stand te brengen van soortgenoten.  Misschien komt er een dag dat men wel in staat zal zijn dit wetenschappelijk te verklaren.  Maar zelfs indien dit het geval zou zijn, zal nooit de vraag naar het waarom beantwoord zijn.

Hoewel de wetenschap dus niet in staat is te verklaren waarom het leven uit de dood ontstaat, is het daarom niet minder waar dat de gehele kosmos geënt is op het principe van de cyclus van dood en leven.  Dood en leven zijn de essentie van de kosmos, van ons Zijn.  Het is het grote mysterie.  Niettegenstaande de vaststelling dat de dood even essentieel is als het leven zelf, ervaren wij haar bijna altijd als absurd.  We worden geboren om te sterven.  Een mens wordt ongewild geboren en volgens J.P. Sartre (1905-1980) moet hij daarna toch zijn verantwoordelijkheid nemen en dan gaat hij dood en is alles voor niets geweest.  Volgens de absurdistische filosofie van Albert Camus (1913-1960) heeft het leven geen essentie en betekenis en is de mens gedoemd te leven met de absurditeit van het bestaan.

Het is zeker niet mijn bedoeling te gaan beweren dat de dood wél zinvol is.  Dit zou neerkomen op het geven van een waardeoordeel over de realiteit, wat natuurlijk niet kan, net zo min als men nacht en dag aan een waardeoordeel kan onderwerpen.  Men kan hoogstens zeggen hoe men dag en nacht ervaart.  Zeer velen zullen gevoelens van revolte hebben wanneer wordt vernomen dat een kind sterft en deze misschien niet hebben wanneer wordt vernomen dat een grijsaard van 95 jaar gestorven is.  Dit heeft te maken met emoties die worden ervaren naar aanleiding van het overlijden van een welbepaalde persoon.  Hoewel het niet onnuttig is van na te denken over deze gevoelens wanneer men reflecteert over leven en dood, zoals sommige filosofen dat doen, zou ons dit hier te ver drijven.  Toch is het opvallend dat geestelijke leiders krampachtig vasthouden aan het leven en zich niet inspannen om vervroegd terug te keren naar hun Schepper om eindelijk te kunnen genieten van de eeuwige gelukzaligheid.  Mgr. Huub Ernst, de oud-bisschop van Breda, is 95 jaar oud maar wil nog niet dood. Hij wil leven en stelt “het toevertrouwen aan god” liefst nog wat uit.  Is hij niet geïnteresseerd in “het eeuwige leven” en het spoedig weerzien met zijn Schepper? (Mattheus 25:46) of vreest hij “dag en nacht gepijnigd te worden tot in eeuwigheid”? (Openbaring 20:10).  Een ander voorbeeld staat ons nog duidelijk voor ogen.  Paus Johannes Paulus II (1920-2005) leed aan de ziekte van Parkinson.  In 2005 kreeg hij zware ademhalingsproblemen waardoor hij een tracheotomie (het plaatsen van een buisje in de luchtpijp) moest ondergaan.  Toch verscheen hij nog op het balkon van de Sint-Pieter om de wereld toe te spreken (1). Paus-emeritus Joseph Ratzinger trad op 28.2.2013 terug uit het ambt om te voorkomen dat zijn pontificaat zo treurig zou verlopen als dat van Karol Wojtyla, zijn Poolse voorganger.

Aanwezig in de kosmos

De mens heeft al altijd de drang gehad om de cyclus van dood en leven te begrijpen.  Enerzijds voelt hij een onweerstaanbare drang om deze essentie te vatten, anderzijds beseft hij dat zijn rede daartoe ontoereikend is, wat hem noopt tot nederigheid.  Maar tezelfdertijd maakt het hem ook zeer kwetsbaar want allerlei predikers bleken al vlug in staat om deze existentiële verzuchting te misbruiken door sommigen te doen geloven dat zij de verklaring hebben voor het mysterie van dood en leven, weliswaar in ruil voor complete afhankelijkheid en slaafs opvolgen van hun opgedrongen moraal.  Ik heb het inderdaad over de geopenbaarde godsdiensten.  Het is dus noodzakelijk dat dood en leven benaderd worden vanuit een andere invalshoek dan een puur rationele.  De enige mogelijkheid is dood en leven te benaderen vanuit een spirituele optiek.  Maar wat is spiritualiteit ?  Aan dit woord kunnen verschillende betekenissen gegeven worden.  Ik gebruik het hier in de betekenis van een zichzelf situeren in de kosmos en daaruit gevolgtrekkingen maken voor zijn eigen leven.  Dat is natuurlijk vaag maar als vrijzinnig-humanist kan ik het niet concreter omschrijven.  We zijn het dus aan onszelf verplicht om bezig te zijn met dood en leven. Dit is niet het gevolg van een morele plicht, maar wel het gevolg van een onweerstaanbare existentiële drang waaraan we niet kunnen weerstaan en ook niet hoeven te weerstaan, omdat we nu éénmaal mensen zijn en ons onderscheiden van andere levende wezens door ons spiritueel vermogen, dat er precies uit bestaat dat de mens zich realiseert aanwezig te zijn in de kosmos en er deel van uit te maken.

Mochten wij ons niet bewust zijn van onze aanwezigheid in de kosmos dan zou deze drang niet bestaan.  Wij zijn mensen en niets menselijks is ons vreemd zelfs niet de angst voor het onbekende.  Indien nodig is het onze plicht elkaar te helpen bij het overwinnen van die angst.

Deze vaststelling is heel zeker geen alibi om zich irrationeel te gaan gedragen, integendeel.

Telkens de rede kan worden gebruikt moet er beroep worden op gedaan.  We kunnen ook een beroep doen op andere perceptiemiddelen die zich situeren op het niveau van de atheïstische spiritualiteit, zoals gedefinieerd door prof. Leo Apostel (1925-1995).  Hij zoekt de spiritualiteit in de persoonlijke, innerlijke ervaring van de mens (2).  Een lekenspiritualiteit zonder god.  We hoeven als vrijzinnig-humanisten nog niet beginnen te bidden om onze angst te overwinnen.  Wij hebben voldoende aan de spiritualiteit als effect van het zelfbewustzijn.  Zo kan de mens een antwoord vinden op het besef van de absurditeit.  Dit bevrijdend humanisme staat heel dicht bij de theologie van de menselijkheid van de Duitse theoloog Eugen Drewermann (°1940) (3).  Toch is het niet zo’n drama om dood te gaan, het was uiteindelijk ook niet erg toen je nog niet bestond.  Vanuit menselijk oogpunt is het wel altijd aangenaam dat de meevallers op tijd komen en dat armoede en ziekte vermeden wordt.  Bij het leven horen rampen en zegeningen.  Zo kreeg een Franse generaal, zes uur voor zijn dood, zijn benoeming tot maarschalk.  Zijn antwoord was duidelijk: “Zeg aan de Keizer dat dit goed is voor deze wereld, maar dat ik vertrek naar een land waar dit tot niets kan dienen”.  In tegenstelling tot de dieren zijn we ons bewust van ons bestaan sinds de geboorte en hebben we zicht op de toekomst.  Een dier leeft in het heden maar de mens heeft niet alleen last van de problemen van het heden maar wordt ook nog eens geteisterd door het verleden en de toekomst.  In het ontstaan zijn we verschillend, in het sterven gelijk (Seneca, 4 v.o.t. – 65 na onze tijdrekening).

Afwezigheid van vrees voor de dood en de goden werd ons al geleerd door de Griekse filosoof Epicurus (341-270 v.o.t.) in zijn uitspraak “De dood gaat ons niets aan”, om te onderlijnen dat het leven belangrijk is om geleefd te worden.  Uit de vrees voor de dood en de goden is de religie ontstaan en die komt onze gemoedsrust enkel verstoren.  Die onrust is geheel onnodig.  Het is onzinnig om de dood te vrezen want “zolang wij er zijn, is de dood er niet, en wanneer de dood gekomen is, zijn wij er niet meer” wist Epicurus.

In de stoïcijnse levenskunst is er geen plaats voor irrationele gedachten.

De hel is een uitvinding met de bedoeling controle te kunnen uitoefenen over de massa.  De hemel is dan weer een beloning voor de onderdanige volgelingen.  De angst om te sterven houdt de mens nog altijd bezig, maar wel is intussen bewezen dat het niet geloven in de hemel en de hel niet zorgt voor bandeloosheid.  De moraal is niet gebaseerd op religie maar op sociale banden.  Het concept van angst voor straf en hoop op beloning na de dood is totaal voorbij gestreefd.

Willy Dezutter

(1)  Volgens de officiële versie van het Vaticaan wou hij aan de wereld tonen dat het lijden tot het leven behoort en niet meer verstopt moet worden maar met waardigheid kan gedragen worden.  Volgens de kerkleer neem je als gelovige door het lijden deel aan het werk van de verlossing.  Het lijden is het gevolg van de zonde.  Het lijden van Jezus Christus was dus kennelijk onvoldoende !

Het probleem van het lijden is de vraag waarom een almachtige en goede god kwaad en lijden in zijn schepping toestaat.  Voor velen is het probleem van het kwaad het voornaamste bezwaar tegen een geloof in god.

(2)  L. Apostel, Atheïstische spiritualiteit. VUBPress, Brussel, 1998.  L. Apostel definieert spiritualiteit als “een systematische houding en strategie gericht op ervaringen die onze relatie met de diepste realiteit belichamen”.  Daartoe plaatst men zich “in het grootste geheel waartoe men denkt te behoren” en richt men zich “op de basisdoelen in dienst waarvan men het eigen leven stelt”.  Het is een vorm van niet-theïstische spiritualiteit.

(3)  Matthias Beier, Religie zonder angst en geweld. Hoofdlijnen van Eugen Drewermanns theologie van de menselijkheid. Vught, 2011, 256 p.

De Duitse theoloog Eugen Drewermann (°1940) besloot op zijn 65ste verjaardag zijn lidmaatschap van de katholieke kerk op te zeggen.  Hij pleit er voor om de letterlijke en historiserende lezing van de Bijbel los te laten.  Hij ziet god (na bestudering van de natuurwetenschappen, biologie en neurologie) als “psychologische werkelijkheid in de diepste lagen van onze persoonlijkheid”.  Die dieptepsychologische benadering, die het zoekt in het onbewuste, maakt ons overigens zeer sceptisch, temeer als men beseft dat de dieptepsychologie voor een groot deel is voortgekomen uit de behandeling van emotioneel gestoorde mensen.

 

De loyale lakeien

Bij de meeste mensen is de lafheid de oorzaak van hun deugd.

Ook Pierre van Doorn, per ongeluk beland op de stoel van de wethouder voor culturele zaken van een middelgrote cultuurstad, koesterde die levenshouding.

Zijn ambtenaren, maar ook die van alle andere departementen, blonken uit in onderdanig en volgzaam gedrag.  Het is een algemene karaktertrek.  Slachtoffers met respect voor hun beulen.  Bruno de Wolf genoot zodanig van die vernederingen dat hij er zijn hele carrière aan ophing.  Na zijn zesde overplaatsing en telkens zonder uiting van enig protest, werd hij door Van Doorn geroemd om zijn loyauteit.  Wel had hij Winifred de Beer, de directeur van de musea die eerder zijn sporen verdiend had in het Nederlandse Stadshaven (door die stad tijdig te verlaten; men had de vlag uitgestoken), toevertrouwd dat het de laatste maal was en dat De Wolf zou verplicht worden om op de leeftijd van 60 jaar op te stappen.  Aan een collega die hem daarover tipte, liet hij stoer weten dat hij niettemin zou blijven tot 62.  Het is ook mogelijk dat zijn vrouw dat had beslist want, zoals men weet, staat er achter elke sterke man een sterke vrouw.  De Wolf kwam niet krachtdadig over maar was het wel.  Hij had zijn imago wat tegen omdat hij met de fiets naar het werk kwam, steeds gewapend met aan elke broekspijp een fietsspeld.  De schoonmaaksters van het museum probeerden hem soms in de maling te nemen.  Zo vroegen ze hem eens hoe een viagra pil er van binnen uit ziet.  Hij bleef het antwoord schuldig waarna ze de gevolgtrekking maakten dat hij een hele inneemt.  Dat hij over een gezonde libido beschikt, valt hem niet aan te zien maar zijn belangstelling voor de (gehuwde) kantoorjuffrouw Susie was algemeen bekend.  Het was trouwens wederzijds.  Susie heeft er altijd alles aan gedaan om er tien jaar jonger uit te zien maar daarenboven loog ze over haar leeftijd.  Toen ze vijftig werd beweerde ze nog altijd bij hoog en bij laag dat het veertig was.  Niemand die zich eraan stoorde, ook Bruno niet.  Een goede haan moet scherp staan.  Het was zijn eigen vrouw, diëtiste van beroep, die zorgde voor een goed afgewogen voeding.  Hij was dan ook geen maagdentrooster en de gezonde voeding deed haar werk.  Bruno werd als wetenschappelijk museummedewerker jaren uitgebuit en onderbetaald, maar hij onderging dat met christelijke gelatenheid.  De kilometervergoeding voor de fiets leverde niet genoeg op wegens de te geringe afstand die hij dagelijks diende af te leggen.  Hij rekende uiteraard wel heen en terug aan, zijn volste recht, maar hij had niet de aandrang om af te wijken van de kortste weg om meer kilometers te kunnen aanrekenen.  Hij was onkreukbaar.  In het besef van “kleinen stelen, maar groten stelen het meest” nam hij niet het risico om wegens “fietsenfraude” aan de schandpaal genageld te worden.  De pennenlikker die de wekelijkse controle uitvoerde van de betalingsstaten onderwierp elke fietsende ambtenaar, die meer verdiende dan hijzelf, aan een extra trajectcontrole.  Hij hoopte zo een vette vis te vangen.  Hoewel Bruno tegen betaling afwisselend secretariaatswerk verrichtte voor een kunstkring en een literaire vereniging meende hij op een gegeven moment het gat in de markt gevonden te hebben.  Als universitair gevormd kunsthistoricus ergerde hij zich mateloos aan de onkunde van menig stadsgids.  Wanneer men iets wilde vertellen aan toeristen over pinakels en steunberen moest het juist zijn.  Hij volgde bijgevolg de gidsencursus waar hij uiteraard moeiteloos zijn getuigschrift behaalde.  Nu kon hij aan de slag.  Zijn collega’s kwamen hem in zijn vrije tijd regelmatig tegen met het insigne van gids op zijn revers.  Zij knikten minzaam en een eind verderop werden de wenkbrauwen gefronst.  Een collega beklaagde zich over de ongewenste vermenging van officiële museumfunctionaris en het geven van rondleidingen voor toeristen bij een daartoe bevoegde persoon op het stadhuis.  Een vertrouwde figuur verdween uit het straatbeeld.  Hij werd aangegeven als een misdadiger door een vermeende vriend, die net zoals hijzelf nog regelmatig het kruisteken maakte.  De jaloezie had zijn werk gedaan.  Het is waar, wanneer men een bepaalde instantie wenst te pesten kan men rustig blijven zitten tot 65.  Pas op die leeftijd wordt men verplicht buiten gedragen. Men kan ook zonder poeha van het werk geplukt worden met de boodschap dat men onmiddellijk naar huis mag omdat er nog veel vakantiedagen moeten opgenomen worden.  Zo verdwijnt men geruisloos nog dezelfde dag en het is niet Winifred die dat komt vertellen maar een knecht.  Wanneer men zonder enige bitterheid wenst te vertrekken organiseert men best een eigen afscheidsfeest.  Maar ook nadien verdwijnt men in de vergeetput.  Wanneer men tijdens de actieve dienst al geen respect betoont voor de mensen kan moeilijk verwacht worden dat dit na de pensionering wel het geval zou zijn.  Winnifred schroomde niet om museumsuppoosten bij het bereiken van de leeftijd van 60 jaar onder druk te zetten om ze te laten kiezen voor vervroegd pensioen.  Ze kregen dan argeloos een papier onder de neus geschoven met het verzoek “dit even te tekenen”.  De meesten hadden die laakbare methode onmiddellijk door en beslisten van de weersomstuit om te blijven tot 65.  Even heeft Bruno er aan gedacht om dit doemscenario te ontlopen door plaats te nemen op dezelfde praalwagen als wethouder Van Doorn.  Met opgeplakte baard speelde hij zijn figuranten rol met verve.  Ook Van Doorn was in zijn nopjes omdat hij, ten aanschouwe van een ruim publiek, de hoofdrol mocht spelen in zijn geliefkoosde stuk over “De Broedermoord”.  Het moderne management laat zoiets niet toe.  Dat is een vorm van innige verkleefdheid die te sterk ruikt naar vleierij.  Dat was al komen vast te staan in de audit van de grote Professor Gwijde van Brugge die nog samen met de burgemeester in de klas zat.  Het stadsbestuur had, tegen stevige betaling, een studie bij hem besteld om de musea te hervormen.  Daarin werd verkondigd wat de bestuurders graag hoorden en zo konden ze hun handen wassen in onschuld.  De Professor ging nochtans goed van start.  Hij begon met selectieve interviews van een uur, maar alleen bij Ava keek hij iets te lang in haar bloesje.  Hij scheidde van zijn vrouw en trok in bij zijn nieuwe vlam.  Het was inderdaad een furieuze vrouw.  Nadien werd hij door haar ook weer even vrolijk buitengezet.  Zij had zich vergist van penisladder.  Onnodig te zeggen dat de doorlichting van de Professor verschillende keren werd bijgesteld en dat men wegens het vertrek van een personeelslid, terug is bij de toestand van voor de bestelling van de zo geroemde studie.  De Professor, die geld in het laatje moest brengen voor zijn universiteit, maakte gebruik van een gekend procedé.  Hij herschreef steeds dezelfde studie, veranderende wat namen en rubrieken en stuurde vervolgens de rekening naar het stadhuis.  Alle begin is natuurlijk moeilijk.  Wel maakte hij school want zijn onvolprezen Ava kwam zijn lessen bijwonen.  Zijn beschermeling Andries Wilrijk had al eerder gewezen op ongekende carrièremogelijkheden door braaf naar de les te komen en Roger de Zwarte zag het ook wel zitten om op kosten van het gemeentebestuur die afstand te overbruggen.  Het zou hem geen windeieren leggen.  Hij zou Andries jaren later nog opvolgen als adjunct-directeur van Winnifred en hem ook dikwijls mogen vervangen wegens zijn zwakke gezondheid en lange afwezigheden.  Met zijn machiavellistisch karakter heeft hij de risico’s van het klikken goed kunnen inschatten.  Het liefst van al zou hij voor altijd op diens stoel willen plaatsnemen.  Het is alleen de vraag of het stadsbestuur ooit tot zo’n daad van onbehoorlijk bestuur wenst over te gaan.

Volledig verstoken van enig invoelingsvermogen, en dus lijdend aan een ongeneeslijke eigenwaan, was Van Doorn totaal ongevoelig voor goede raadgevingen.  Hij luisterde niet naar vrienden noch naar partijgenoten laat staan naar de koelies van het stadhuis.  Dat kon natuurlijk wel voorbereid worden in de administratie maar men diende dan zijn richtlijnen te volgen.  Een door hem zelf geïnspireerd negatief advies was dikwijls doeltreffend.  Het kon ook andersom, een opzettelijk negatief advies triomfantelijk naast zich neerleggen en het laten doorgaan voor gunstig om de aanvrager zand in de ogen te strooien en zijn macht te bevestigen.  Dat kostte allemaal weinig moeite en zorgde voor een sympathiek imago.  Alleen voor de burgemeester had hij een hemelse schrik.  Die werd immers geleverd door de grootste partij en zijn postje was de aanhangwagen van de coalitie.  Herverkozen worden maar toch niet opgenomen worden in de coalitie was zijn schrikbeeld: terug voor de klas !  Hij aardde niet in de oppositie, zomin als zijn collega’s met wie hij de postjes al ruim voor de verkiezingen vastlegde.  Hij speelde daarbij tweede viool want hij mocht niet alles weten.  De echte baas bleef op de achtergrond en, verkozen of niet verkozen, dat kon hem niet deren.  Onder alle omstandigheden zou hij toch genieten van een riante uittredingsvergoeding, daarover hadden zijn collega’s lang voor hem beslist in het parlement.

Zo had Van Doorn zich in de loop der tijd ook ontwikkeld tot een specialist in zake hedendaagse kunst.  Hij had vooral een zwak voor de Italiaanse kunstenaar Giuseppe Penone (geb.1947), die een monumentale sculptuur mocht leveren voor de plaats waar voorheen de hospitaalzusters gevestigd waren.  Eigenlijk was dat het idee van de burgemeester, maar Pierre is zijn lakei dus werd hij aanhanger van de Arte Povera.  In de toespraak van de burgemeester werd hij dan ook uitdrukkelijk lof toegezwaaid.  Hij werd zowaar de eerste wethouder genoemd.  Normaal is de eerste wethouder loco-burgemeester bij afwezigheid van de echte burgervader, doch die laat zich wel steevast vervangen door een wethouder van dezelfde bloedgroep maar niet door Pierre.  Maar het moet toegegeven dat hij daar niet om maalt; hij gebruikt die titel dan ook nooit.  Zo dient hij, zoals verwacht mag worden, ook niet te fungeren als de uitdager en waakhond van de burgemeester.  Beter schoothondje dan bloedhond.  Alleen de prijs van het kunstwerk, die altijd werd verzwegen, was niet zo povertjes, te weten 200.000 euro.  En dat allemaal om de katholieke gemeenschap, die er niet eens om gevraagd had, een pleziertje te doen.  Een socialist, atheïst en zelfverklaarde anarchist die gretig meewerkt aan de goede zaak, zo heeft men dat graag.  Een voorbeeld van verdraagzaamheid.  Inderdaad wethouder Pierre werd door hen wel getolereerd maar daarom nog niet gerespecteerd !  Voor de inferieure portretbuste van zijn eigenste in 1992 overleden burgemeester, opgesteld aan de achterkant van het stadhuis, wisten de partijbonzen slechts 5000 euro samen te schrapen.  Het werd betaald door de partijkas van de socialisten aan een partijgetrouwe middelmatige beeldhouwer.  Wanneer Pierre in de volgende ronde niet meer in de coalitie zit, zullen ze het verhuizen, neen niet naar een ander en vooral kleiner openbaar plein, maar zal het kunnen opgeborgen worden in een grote kast in het partijhoofdkwartier.  Indien het niet opgesteld wordt in de hal van het partijlokaal bestaat de kans dat het in de kast blijft, gewoon vergeten.  De huidige grote roerganger en kameraad van Pierre is immers begonnen met vastgoedoperaties in die omgeving zodat het wel eens zou kunnen vergeten worden bij de verhuizing.  Samengevat: 200.000 euro voor de katholieken op kosten van het gemeentebestuur tegen 5000 euro betaald met de contributie van de militant.  Dat is het prachtige resultaat van 35 jaar deelname aan het bestuur.

Redders van het oude erfgoed

Niet dat de strateeg Van Doorn de oude kunsten versmaadde, integendeel, want die leverden door het spel van vraag en aanbod, nog dikkere enveloppen op.  De prijs van brons, marmer en graniet zijn hem vertrouwd, maar ook de wereld van oude beschilderde eiken planken kreeg zijn belangstelling.  Die kapitalistische uitwas van de kunstmarkt was hij in feite niet zeer genegen, want het waren immers Winifred de Beer en zijn compagnon met de moeilijke naam die het hem op een schaaltje kwamen aanbieden.  Winifred had Andries kunnen neutraliseren, maar Van Doorn om de tuin leiden, iemand met zoveel jaren bestuurservaring en goede relaties met de burgemeester, dat viel niet te verwachten.  Meteen sloeg hij twee vliegen in één klap.  Hij had de burgemeester niet meer van doen, Van Doorn bezat twee naturen.  Het was in het begin ooit anders geweest.  Winifred zat thuis met een vrouw die zich verveelde en die dringend om werk verlegen zat.  Hij waagde het niet om haar in dienst te nemen als zijn privé secretaresse.  Dat zou nochtans veel eenvoudiger geweest zijn; ze konden dan samen met één auto naar het werk.  Een auto ?  Jawel, Winifred, die weliswaar ook graag fietst, ging in een andere gemeente wonen dan zijn werkplek zodat hij de landelijke gemeenten kan steunen in plaats van zijn monumentenstad die maandelijks zijn salaris ophoest, waaraan hij met zijn gezin geen cent belastinggeld bijdraagt.  Bij het bespreken van sponsorcontracten (maar dat loopt niet vlot en geldt nog meer voor Andries) heeft hij het steeds over een win win situatie.  Hoe arrogant kan men zijn ?  De eerste keer dat zijn vrouw in het museum verscheen, was ze koninklijk opgekleed en droeg ze een hoed waarvan wij het model zeer goed kennen van Prinsjesdag.  Zij kreeg dan ook prompt de bijnaam “koningin Beatrix”.  De burgemeester was zo onder de indruk dat hij haar introduceerde bij een belangrijke uitgeverij en drukkerij waar ze werd aangenomen als directiesecretaresse.  Die drukkerij is een volcontinu bedrijf en in verkiezingstijd drukken ze daar ’s nachts gratis het verkiezingsdrukwerk voor de burgemeester en enkele lakeien wier concurrentie hij niet ducht.  Een Hollander in Vlaanderen is sinds de Europese eenmaking volstrekt normaal te noemen.  Wel was het even wennen toen Franstalige journalisten hem vragen begonnen te stellen en hij in het Engels antwoordde.  De museumdirecteur besloot, na enig aarzelen, om dan maar privéles Frans te volgen in een gespecialiseerd taleninstituut in eigen stad.  En dat oponthoud bij de strenge lerares verliep onder strikte geheimhouding.

Winifred heeft meer dan één compagnon, maar we bedoelen vooral de aankoopgoeroe die omwille van zijn speurneuskwaliteiten door wethouder Pierre verwijderd werd uit de museumdirectie.  Een straf ?  Integendeel !  Het betreft een promotie, als waterdrager eerste klas.  Deze kunstpaus vond dat hij te weinig verdiende en ging daarover klagen bij het College van Burgemeester en Wethouders.  Maar er was een probleem: als Duitser, die bij voorkeur een onverstaanbaar Engels spreekt, moest hij in de hoofdstad eerst een taalexamen Nederlands afleggen.  Aanvankelijk dacht hij dat dit alleen gold voor Marokkanen en Turken, maar niet voor hoogopgeleide blanke Europeanen.  Het eindresultaat laat zich raden: gezakt !  Hij had immers verzuimd om die wonderzoete taal voldoende te leren beheersen, door het vertaalwerk steeds uit te besteden aan personeel van de musea.  Die waren daar speciaal aangesteld door het Ministerie van Cultuur om inventarisatiewerk te verrichten, maar de morsige (te zien aan zijn hemd) kunstpaus vond er niet beter op om zijn Engelse teksten door hen in het Nederlands te laten vertalen.  Oneigenlijk gebruik van personeel, maar in dit land zeer gebruikelijk wegens een wanhopig gebrek aan geld en middelen.  Een verschoningsgrond.  Wethouder Pierre krabde zich in het haar, maar wegens zijn viscerale afkeer van de vakbonden (algemeen in socialistische bestuurderskringen) bedacht hij een ontsnappingsroute.  De kunstpaus werd getransfereerd, salarisverhoging inbegrepen, van de gemeentemusea naar een aparte stichting, zodat hij minder in het vizier kwam van de lokale bestuurders.  Vera, een pas overgeplaatste lakei uit de museumbibliotheek, die maar niet statutair benoemd raakte ondanks de intussen aangenomen huwelijkse staat, mocht als eerste helpen bij het uitrekenen van zijn verhoogde salaris.  Zij had immers de musea noodgedwongen verlaten om haar heil te zoeken in de loonadministratie.  Over een vernedering gesproken.  Dit masochistisch gedrag, toch ook wel typisch voor katholieken, krijgt zijn natuurlijk verlengstuk door haar volgehouden bezoekjes aan de opening van de museumtentoonstellingen.  Ze kan maar geen afscheid nemen van haar eerste werkomgeving.  Wanneer het te doen is om de hapjes en drankjes zou het wel eens gezondheidsproblemen kunnen veroorzaken.  Meestal worden die spullen door het museumpersoneel zelf klaargemaakt, onder slechte hygiënische omstandigheden met hevige buikloop tot gevolg.  Ze ontmoet dan Winifred, die aan de basis ligt van haar verwijdering uit zijn dienst.  Dat moet iedere keer opnieuw een prettig weerzien zijn.  Het uitbesteden van de receptiehapjes aan een gespecialiseerde traiteur houdt soms ook risico’s in.  In een groots gebaar bood één van de traiteurs aan om een receptie helemaal gratis te verzorgen.  Het woord gratis klonk als muziek in de oren van de museumdirectie.  De meest exquise torentjes en schuitjes werden die avond gepresenteerd, maar die bleken afkomstig van de overschotten van een feest dat een dag eerder had plaatsgevonden.  Hebzucht geslaagd, promo mislukt want iedereen de volgende dag diarree.

Zowel Winifred als de kunstpaus met de moeilijke naam behoren niet tot het vast benoemd personeel en mogen telkens voor vijf jaar hun gang gaan.  Bij voorkeur vertoeven zij in Amerika, enerzijds om hun toekomst voor te bereiden en anderzijds om het kostbare kunstbezit van hun stad uit te leveren.  Als ons land zich wil profileren als een kenniseconomie, is het uiterst belangrijk dat we onze kennis uitsturen.  Tegenwoordig is het heel normaal dat een middeleeuws schilderij langer dan een jaar rond de aarde cirkelt.  De bruikleengevers rekenen er stiekem op dat er bij de bruikleennemer in het gastmuseum wat blaasvorming ontstaat, zodat ze de kosten voor de restauratie kunnen afwentelen.  De verzekering doet de rest.  Tegen dat onverantwoord bruikleenbeleid kwam al heel wat protest van gerenommeerde kunstkenners, maar die werden steevast om de tuin geleid en na restaurantbezoek het zwijgen opgelegd.  Wethouder Pierre heeft hen daarin graag gesteund.  Hij liet doodleuk het gemeenteraadsbesluit schrappen dat die reislust van de 15de eeuwse kunstwerken verbood.  Natuurlijk waagt een jong politicus zich niet aan dergelijk machtsmisbruik.  De arrogantie van de macht krijgt doorgaans vorm in de tweede ambtstermijn en de derde is te omschrijven als fraudegevoelig.  Het vertrouwen in de kunstpaus is grenzeloos.  Het lijkt bijna op de kleren van de keizer.  Hij tracht van alles en nog wat te slijten en steeds aan astronomische bedragen.  En hij is niet kieskeurig: een schilderij uit de 16de eeuw met een klein mankement: de voeten waren afgezaagd !  En dat voor een werk dat totaal niet verwijst naar de stad waar hij verantwoordelijkheid draagt.  Een onbeschadigd (!) beeldhouwwerk uit de 14de eeuw, aangetroffen in een boerenschuur in Frankrijk (niet gestolen uit een nis van een Franse kathedraal) en steeds aangekaart via dezelfde kunsthandelaar uit Londen.  Het Mariabeeld hing met spuug aan elkaar.  Niemand waagde het om een röntgenfoto te nemen, uit schrik dat het zou uitkomen dat een afgebroken hand er recent werd aangeplakt.  Het werd op louter stilistische gronden aan een grote meester toegeschreven.  Men waagde het zelfs om er een boek over te schrijven.  Kassa, kassa en prestige.  Winifred stelde het tentoon in de hal van het prestigieuze kunstmuseum: productplacement !  Maar de inwoners van de kunststad bleken te nuchter en offerden niet.  Het was nochtans een koopje: een slordige 2,5 miljoen euro.  Twee en een half miljoen euro !  Andries Wilrijk, zakelijk directeur en evenknie van Winifred, begon onraad te ruiken.  Hij vond de vraagprijzen voor de kunstwerken zo buitensporig hoog dat hij zelf catalogi begon te consulteren en op zoektocht ging op het internet naar de prijzen bij gerenommeerde veilinghuizen.  Winifred en de kunstpaus hadden hem trouwens ook met opzet uitgesloten van het enveloppensysteem.  Omdat hij begon te twijfelen over de authenticiteit van de aangeboden kunstwerken overwoog hij even om zich te bekwamen in de restauratiekunde.  Toch bood Winifred het aankoopdossier aan bij de burgemeester met de groeten van Pierre.  Het kwam eind van de week al terug.  Uitgesteld.  Winifred bedacht een nieuwe strategie: een afkoelingsperiode inlassen en iemand anders er mee op pad sturen.  Bruno de Wolf kreeg de eerste kans.  Weer een njet.  Dan nog maar eens geprobeerd met Roger de Zwarte, die wilde immers met het oog op de toekomst graag bij iedereen op een goed blaadje staan.  Maar ook deze poging bleef vruchteloos.  De burgemeester was niet ingewijd in de geheimen van het aankoopdossier maar wist wel dat hij niet in de prijzen viel.  Waarom dan niet even zijn macht gebruiken en het verhinderen?

De grote expert en kunstpaus deinst er ook niet voor terug om de media te misleiden.  Zijn nieuwste aanwinst was een door hem zelf vermaard verklaard drieluik, met afgebladderde verf op de zijluiken.  Geen nood, dan sturen we alleen een foto van het middenpaneel naar de pers.  Ook een goedkoop wrak blijft een wrak.  De kunstpaus heeft een enorme autoriteit opgebouwd en daar kon Andries niet tegen op.  Het begon al bij zijn aankomst.  Zijn salariseis moest afgestemd worden op de doctorstitel.  Nu had men niet door dat iedereen in Duitsland afstudeert als Herr Doktor. Een beetje zoals in Italië waar iedereen zich ook “dottore” noemt.  Alleen blijkt hij geen dissertatie geschreven te hebben, maar een gewone doctoraalscriptie, zoals gebruikelijk in de Lage Landen.  Maar dat bleek geen bezwaar; hij beschikt immers over een uitzonderlijke expertise.  Kunde en integriteit hoeven niet samen te komen in de doctorstitel.  Verder draagt hij ook een imponerende naam.  Hij schrijft steeds voluit Karl Heinz Bochholz en niet Karl-Heinz, met het verbindingsstreepje om de indruk te wekken dat zijn familienaam Heinz Bochholz luidt.  Zeg nu zelf, dr. Karl Heinz von Bochholz zou nog beter klinken.  Die valse indruk tot de adel te behoren werd door hem in de hand gewerkt maar door de lakeien gretig tot werkelijkheid omgevormd.  Toch moet hij beginnen oppassen, want men begint één van zijn rare trekjes door te krijgen.  Regelmatig nodigt hij collega’s uit voor een etentje op restaurant maar wanneer het op betalen aankomt, zegt hij “Betaal jij nu, dan betaal ik een andere keer”.  Een andere keer die nooit komt.  Toch loopt hij gevaar.  Door dat vele zwelgen van spijs en drank ontstond een aanzienlijk overgewicht.  De Boer, zoals zijn bijnaam luidt, werd wegens hartklachten van de trein geplukt en overgebracht naar de ziekenhuisspoed.

Ook Andries heeft een tijdje gesukkeld met zijn diploma.  Hij begon als kantoorklerk, maar was gestaag opgeklommen en doorliep alle administratieve rangen.  Voorwaar bewonderenswaardig.  Omhooggevallen bij gebrek aan zwaartekracht.  Bij zijn aantreden was hij de enige kandidaat en dank zij voorkennis haalde hij het met de hakken over de sloot.  De hooggeleerde Gwijde, voorzitter van de jury, was hem zeer genegen omdat hij bij hem de cursus cultuurmanagement had gevolgd.  Zelfs jaren later waren die gevoelens van wederzijds respect nog steeds intact en gaf de Professor de prijs voor cultuurmanagement, ter waarde van 7000 euro, aan Andries.  Doorgestoken kaart bij de aanwerving en idem dito bij de toekenning van prijzen.  Het ons kent ons; maar eigenlijk gaat het altijd zo om het even welke kleur men aankleeft.  Toch voelde hij zich niet op z’n  gemak, want de stadssecretaris had zich al een paar keer laten ontvallen: “We zijn nog steeds op zoek naar zijn universitair diploma.”  In het diepste geheim probeerde Andries weg te geraken door te solliciteren in een andere stad en in een andere provincie.  Een stadsgenoot die daarover werd geconsulteerd, waarschuwde de autoriteiten over het kaliber van de sollicitant en hij werd prompt afgevoerd.  Uitermate dom van de informant want zodoende bleef hij zitten waar hij zit.

Kunstpaus Karl wordt het trouwens nogal gemakkelijk gemaakt om de grote kunst te ontdekken.  De minister benoemde hem tot de grote goeroe van het kunstpatrimonium met de wat vreemde naam “topstukkendecreet”.  Dat is zeer vermoeiend reden waarom hij regelmatig uitslaapt in Brussel en enkel per mail contact houdt met de basis.  De eerste opdracht van een conservator is er voor te zorgen dat hij zelf goed geconserveerd blijft.  Hij doet dat werk overigens uitstekend want tot nu toe werd nog geen enkel belangrijk schilderij uitgevoerd; er werden alleen werken ingevoerd.  Soms verblijft hij maanden aan Amerikaanse universiteiten en dan loopt zijn salaris gewoon door.  Maanden afwezig zijn op het werk en toch doorbetaald worden en bijverdienen, het is de natte droom van menig museumsuppoost.  Op het werk vertoont hij zich nooit met zijn vrouw.  Die houdt niet van zijn stad en de broodheren.  Of hij er een minnares op nahoudt, is onduidelijk.  Op z’n minst één vrouwelijke collega drinkt koffie uit hetzelfde kopje, maar dat bewijst alleen maar dat ze niet vies zijn van elkaar.  Niettemin is hij niet alleen de goeroe van de kunstwerken maar ook van het kaderpersoneel.  Die worden op zijn aangeven geselecteerd.  Of opgedrongen door Sam Clifford, de Fine Art Dealer uit Londen, als compensatie voor het afspringen van de verkoop van die wonderlijke Mariasculptuur.  Zo kan men als afgewezen kunsthandelaar alsnog macht verwerven in een openbaar bestuur in het buitenland.  Ja, eisen stellen.  Het door hem geplaatste personeelslid kon natuurlijk niet zomaar geïntegreerd worden en behield daarom haar statuut van zelfstandige.  Dat impliceert een betaling per uur, met als resultaat het razend snel opsouperen van het totale reguliere budget.  Men stuurt zo maar geen “Standing Virgin and Child” ongestraft terug naar Londen.

Maar intern houdt Winifred zelf alles in het oog.  Reeds voor zijn aankomst was er in de musea camerabewaking.  Die diende als vanouds om het personeel te bespieden en minder om de bezoekers in de gaten te houden.  Even liep hij het risico om de Big Brother Award van de Liga voor Mensenrechten in de wacht te slepen.  Als exponent van de controlemaatschappij (centraliseren van de post) begon hij nu ook het mailverkeer van zijn eigen collega’s in te kijken.  Naar eigen zeggen kon hij op die manier alles beter opvolgen.  De private levenssfeer drong hij niet binnen: huldiging van gepensioneerde werknemers werd afgeschaft.  Geen mooie toespraak, geen geschenk, geen bloemen voor de partner, geen receptie.  Schop onder de kont.  Indien men dan toch zo graag een afscheidsfeestje wenste, kon dat mits men alles zelf betaalde.  Een enkeling onderging die vernedering met plezier.  Er bestaat daar een naam voor: masochisme.  Daarin komt Winifred perfect overeen met de kunstpaus Karl; beiden hebben geen waardering voor de prestaties van het personeel.  Omgekeerd is dat ook zo, alleen durft niemand dat te laten blijken.  Iedereen beseft dat zo’n houding niet gunstig is om promotie te maken.  Napoleon wist het al: de beste christenen zijn ook de beste soldaten.

Meer is in U

Nogal onverwacht was het beloftevolle raadslid in de machtspolitiek verzeild geraakt.  Zijn minzame voorganger was met enkele glazen te veel op van een receptie vertrokken en reed zich, na een wilde achtervolging door de politie, klem in een hoop zand op een bouwwerf.

Hij nam vrijwillig ontslag.  Al snel kwam de yup Van Doorn in beeld voor de opvolging.  Er heerste toen immers een groot gebrek aan bekwaam politiek personeel wegens het succes van de lijst van de linkse burgemeester.  Die haalde ook veel stemmen bij de middenstand.  Hij had zich, bij gebrek aan beter, goed omringd met middelmatige figuren zodat in het land der blinden éénoog koning was.  Een te sterke wethouder, die bedreigend overkwam, werd weggepromoveerd naar het provinciebestuur.  De peetvader nam hem op in het College als exponent van alles wat jong en progressief leek.

Een talent was geborgen.  Alles wat hij aanraakte veranderde sindsdien in goud.  Hij bleek immers gewoon een ordinaire netwerker te zijn, maar wel met een rode sjaal als schone schijn.

Op café bleef die sjaal wel eens overnachten maar werd ’s anderendaags prompt opgehaald.  Aan tegenwoordigheid van geest ontbrak het zelden.  Alleen dat lange stuk per fiets van de Steenweg naar huis liep slecht af.  De fles cognac deed zijn werk, maar neus en gezicht werden ernstig geschonden door een ongecontroleerde bokkesprong van het stalen ros.  Iedereen verwachtte wegens dit bedrijfsongeval een lange afwezigheid maar insiders voorspelden dat hij zeker op vrijdag zou genezen zijn.  Dat bleek te kloppen.  Een machtspoliticus laat een vergadering van B&W niet zomaar schieten.

Pierre van Doorn en Winifred de Beer zouden onafscheidelijk blijven.  Toen Winifred ernstig ziek werd kreeg hij prompt een vaste benoeming, zodat de ziektekosten ten laste kwamen van de overheid.  Heel de gemeenteraad bedreef de deugd der compassie.  De gevolgen bleven helaas niet uit.  Gedurende acht weken verscheen hij niet op zijn werk wegens te ziek maar op de opening van een tentoonstelling dook hij tijdens de receptie plots op.  Om daarna weer een tijdje te verdwijnen.  Karl Bochholz had zich daarover smalend uitgelaten, maar het drong nooit door tot bij Winifred.  Het was niet voor het eerst dat Karl zich kritisch uitliet over de geniale ideeën van Winifred.  Daar komt nog ruzie van.  Pierre en Winifred vieren ook samen de verjaardagen.  Dit wijst op onverbrekelijke trouw en vriendschap.  Een door iedereen na te streven doel ook wanneer belangenvermenging de overhand dreigt te nemen.  Aanvankelijk was Pierre een groot voorstander geweest van de duo-formule artistiek directeur en zakelijk directeur.  Hij spiegelde zich daarvoor aan de theaterdirecties.  Die tweehoofdigheid werd door hem zelf in het leven geroepen en voorgesteld als een zaligmakende commandostructuur.  Nevengeschikt en toch waterhoofd.  Het mocht ook een centje kosten; tweemaal een salaris zo hoog als die van de stadssecretaris, de hoogste ambtenaar binnen de stad.  Winifred en Andries waren dit huwelijk vrijwillig aangegaan.  Maar Winifred moest Andries laten gaan naar een andere kunststad, deze keer naar daar waar het allemaal begon.  De volgende dag hing hij al een nieuw plaatje op zijn deur: Algemeen Directeur.  Nu zijn Winifred en Pierre pas echt zelf de baas.  Hoewel het “primaat van de politiek” ons dwingt om te zeggen: Pierre is de baas in de coulissen en Winifred is zijn werktuig op het terrein.  Wel geloven beiden niet in god.  Dat is een pluspunt maar nog geen reden om meer humaniteit te veronderstellen.

Er wordt trouwens gefluisterd dat ze samen lid zijn van de vrijmetselaarsloge, maar dat hebben we tot nu toe niet bevestigd gekregen.  Dit zou ons verbazen want ze mochten van de burgemeester, een christendemocraat, altijd doen wat ze wilden.  De uitersten die elkaar ontmoeten, het is meer regel dan uitzondering in deze wereld.  Dat zie je het best geïllustreerd op de foto’s die genomen worden tijdens de viering van een gouden bruiloft.  Daar bespeur je enkel glunderende gezichten.  Wethouder Van Doorn incluis.  Wel zonder Koninklijke onderscheiding.  Die heeft hij destijds graag aanvaard (toegekend wegens het lang genoeg blijven zitten op dezelfde stoel) maar er slechts één dag mee gepronkt, namelijk op de dag van de uitreiking.  Toen paradeerde hij met opgespelde medaille.  En hij was in dit geval niet alleen.  Alle anarchisten waren plots aanhanger geworden van de monarchie.  Ni dieu ni maître.  Maar dat alleen thuis, wanneer moeder de vrouw even om boodschappen is.

Willem van Roodebeke

Elke overeenkomst met bestaande personen en plaatsen berust op louter toeval.  Dit kortverhaal gaat dus niet over u.  Het is bij een ander, daar gebeurt het namelijk ook.

De hebzucht en de hoogmoed

De hebzucht is één van de zeven hoofdzonden.

Het is het verlangen naar macht, geld, rijkdom of bezittingen.  Het voornaamste kenmerk is dat men door het bezit van één van deze men aan een ander hetzelfde bezit ontzegt.  Op zichzelf is dit niet strafbaar.  Er kunnen wel misdaden uit voortkomen, zoals verraad, omkoping, diefstal en huurmoord.

De hebzucht en hoogmoed zijn nauw met elkaar verweven als het op roekeloosheid aankomt.  In de christelijke ethiek rekent men de “Superbia” of hoogmoed tot de ergste van de zeven zonden.  De “Avaritia” of hebzucht staat op twee.  Die twee hoofdzonden worden kerkhistorisch gezien geclaimd door de katholieke kerk maar gelden voor iedereen.  Het is een universeel gegeven.

De hybris of hubris (hoogmoed, overmoed) is een typisch thema uit het Griekse denken (vgl. de val van Icarus).

Het is dus geen hoofdzonde van enkel psychopaten (Adolf Hitler) want tegenwoordig lijden vooral bankiers aan dit gedrag.  Maar, zeggen ze zelf, dat is niet onze schuld maar die van roekeloze beleggers.  Hebben de banken het dan niet zelf vergokt ?  Dus iedereen is hebzuchtig.  De aandeelhouders én de toezichthouders die de speculatieve beleggers in bankaandelen hun gang lieten gaan.  Collectieve hebzucht.  Alleen de brave spaarder met zijn spaarboekje werd echt gedwongen om zijn zuurverdiende centen op de bank te zetten, want grote bedragen kan men niet meer contant betalen en de matras is ook geen veilige bergplaats.  Later zal ook nog eens blijken dat de beloofde depositogarantie louter virtueel geweest is.

“Indignez-vous”: wees woest !

Willy Dezutter

De zeven hoofdzonden (maar niet nader verklaard):

  1. Hoogmoed
  2. Hebzucht
  3. Onkuisheid
  4. Jaloezie
  5. Gulzigheid
  6. Woede
  7. Luiheid

De verleiding van de overmoed

De verleiding van de overmoed bedreigt ieder van ons en elke dag weer opnieuw.  Zo kruipen wij na een vergadering wel eens overmoedig achter het stuur van onze auto.

Overmoed wordt bestraft ook al is men godvrezend.  Te veel triomfen maken overmoedig en hoogmoedig.

De zwaarste gevallen van hovaardij doen zich voor bij bevolkingsgroepen die denken dat alles beheersbaar is, ook aardbevingen en overstromingen.  De natuurkrachten maken daarbij geen onderscheid tussen de Indische Oceaan (tsunami 2004) of de Atlantische kusten (New Orleans/VS, 2005).  De kernramp in Fukushima (Japan, 2011) kwam een jaar na de aardbeving in Haïti (2010).  In Haïti telde men uiteindelijk 230.000 doden.  De kathedraal van Port-au-Prince was ingestort maar ook de aartsbisschop Mgr. Joseph Serge Miot (63) kwam om.  Volgens The Catholic News Service stond “deze nederige man van god, met een grote devotie voor de Moeder Gods, zeer dicht bij de armen”.

Het klinkt zoals een voorzegging uit het Oude Testament: hier zien we het juiste profiel voor een nieuwe paus.

De Almachtige was dus weer eens niets ontziend seismisch actief.  Hij liet zijn eigen bedehuis instorten.

Willy Dezutter

De “blijde boodschap”

Het woord “evangelie” betekent “het goede nieuws” of “de blijde boodschap”.

Deze “blijde boodschap” houdt in dat Jezus Christus stierf voor de zondaars en hun zonden in zich droeg tot op het kruis.  Hij werd begraven en is uit de doden opgestaan.

Hij heeft de zondaren gered en gaf het eeuwige leven als een gift aan eenieder die het wil aannemen. Dat is de ware of blijde boodschap.

Deze doctrine is gevestigd op het Nieuwe Testament, het tweede deel van de Bijbel, het heilige boek van de christenen.  Steeds meer mensen (ook zogenaamde gelovigen !) beschouwen het Nieuwe Testament (dat ze nooit hebben gelezen !) nog hooguit als een menselijk boek, maar dan wel een boek (in feite 27 boeken geschreven in de eerste en tweede eeuw na Christus) met betekenis voor de wereldliteratuur.  De twee kerngedachten, te weten de opstanding van Jezus en het geloof in zijn heilswerk, werden door de moderne theologen op basis van het historisch-kritisch bijbelonderzoek al lang afgewezen.  De Bijbel wordt niet meer beschouwd als het betrouwbare en absoluut geldende woord van god, behalve natuurlijk door orthodoxe gelovigen.

De bronnenkritiek en de vormkritiek hebben hun werk gedaan.  Bij een rationeel-wetenschappelijke benadering van de wereldbeelden is er geen plaats voor een god die niet bestaat.  Een god die ongevoelig is voor elk menselijk lijden (hij laat pelgrims op weg naar zijn moeder in Lourdes verongelukken met de autobus) en voor het kwaad (Auschwitz), kunnen we missen als kiespijn.  Er is in deze wereld geen overstijgende werkelijkheid.

Met Etienne Vermeersch, Paul Cliteur, Dirk Verhofstadt en anderen zijn we het eens dat de basis voor moraal niet kan teruggebracht worden op het bestaan van god.

De voormalige R.K. bisschop van Brugge Roger Vangheluwe diende op 22 april 2010 zijn ontslag in wegens seksueel misbruik van een minderjarige neef.  Over aartsbisschop André Léonard kunnen we kort zijn.  Die kwam zoveel in opspraak wegens zijn omstreden uitspraken (o.a. over homoseksualiteit) dat hij door zijn eigen bisschoppen het zwijgen werd opgelegd.  Zijn woordvoerder Jürgen Mettepenningen nam eveneens ontslag en noemde zijn baas een “spookrijder”.  Wel verklaart hij trouw te blijven aan het geloof.  Hij deelt hier dezelfde opvatting van de mensen die bij het verlaten van het kerkgebouw zeggen dat  de pedofiele priesters hen niet deren, want ze verliezen daardoor niet hun geloof.

Dat verschillende “bedienaren van de eredienst” niet deugen, tast hun geloof niet aan.  Nooit komt het bij hen op dat het product (de blijde boodschap) niet meer van deze tijd is, want een mooi verzinsel om de berusting te kunnen prediken (bij ondraaglijk lijden) of uitzicht te bieden op “eeuwig leven”.  Dat laatste sprookje is een vondst die iedereen troost moet kunnen brengen, gelovigen en “ietsisten”.  Hedendaagse theologen zoals Hans Geybels hebben het steeds over de terugkeer naar de essentie en omschrijven dat als “de evangelische aanpak”.  Ze verzuimen wel steeds om te zeggen wat daaronder moet worden verstaan.  De enige die een klare kijk heeft op de geloofscrisis is Mgr. Jozef De Kesel, de bisschop van Brugge, die onomwonden zegt: “Het is niet omdat we de Kerk moderniseren dat de mensen terugkeren” (interview Krant van West-Vlaanderen, 29.3.2013, p.3).

De kerk als organisatie mag dan wel in crisis zijn, maar dat komt niet door de organisatiestructuur als zodanig, maar omdat de waar die men probeert te slijten bij moderne mensen niet meer aanslaat.  Alleen heel jonge communicanten kunnen nog een tijdje geïndoctrineerd worden totdat ze er achter komen dat hun ouders en andere volwassenen logen: Sinterklaas bestaat niet !  Dit wordt overigens kunstmatig in stand gehouden omdat het aangestuurd wordt door het katholieke scholennet.  De secularisatie is een feit en dat valt niet meer te veranderen, niet door vrouwen tot priester te wijden noch door andere innovaties.  Ook tijdens de kerkdienst (het woord eucharistieviering schrikt af !) met beatmuziek, begonnen na het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) in de late jaren zestig, is men er niet in geslaagd om de “blijde boodschap” te laten aanslaan bij ouderen noch jongeren.  Men heeft ontdekt dat men ook “in de hemel kan komen” (…) zonder Jezus te volgen.  Hij is niet meer de bron van hoop en toekomst, omdat nu eenmaal niemand met gezond verstand gelooft dat god zijn zoon naar de aarde stuurde en na hevig lijden en sterven weer lichamelijk opnam.  Met of zonder drumstel: god bleef doof.  Het verwerven van een hemels bestaan staat bij de moderne mens niet meer zo hoog aangeschreven.

De jongeren gaan alleen nog, zoals in de Nederlandse “ bible belt”, gedwongen naar de kerk.  Van de wieg tot het graf tracht men daar de kudde bijeen te houden.  Met warme chocolademelk op Kerstmis als smeermiddel voor de huwelijksmarkt.  Liever inteelt dan diversiteit.  Maar het zijn gezagsgetrouwe Oranjeklanten en geen terroristen.  Godsdienst als opium voor het volk.  Het werkt nog altijd en met de steun van de staat en de binnenlandse veiligheidsdienst.  Godvrezendheid als garantie voor sociale orde.

Bij de katholieken werd er in 1968 lacherig gedaan over de encycliek Humanae Vitae van paus Paulus VI, waarin nadrukkelijk anticonceptiva (zoals de in opkomst zijnde anticonceptiepil) verboden werden.

Het echte probleem van de kerk is dat ze alleen nog groeit in Zuid-Amerika (behalve Argentinië) en Afrika.  Maar in het Westen is het gedaan met pelgrims die op hun knieën naar het Mariabeeld kruipen (Onze Lieve Vrouw van Guadalupe, Mexico-Stad; sinds 1945 ook patrones van heel Latijns-Amerika !).  Pasen als het geloof in de opstanding uit de doden krijgt men niet meer zo vlot verkocht, in tegenstelling tot paaseieren en paashazen.  Zelfs de apostelen geloofden het niet.  Het geloof probeert het onmogelijke toch mogelijk te maken, door ons te sussen met de naïeve gedachte dat dit ons bevattingsvermogen overstijgt.  Het doet denken aan de gladde praatjes van goed getrainde verkopers, een beetje zo als in het sprookje van “de nieuwe kleren van de keizer”.  In dat sprookje van Hans Christian Andersen toont de keizer zich naakt aan het volk omdat hij de kleermakers had bevolen om een gewaad te maken uit een stof die niet bestaat.  Je moet inderdaad al goed je fantasie laten werken om mee te gaan in zo’n infantiel verrijzenisverhaal.  Alleen kinderen kan men nog van alles ongestraft wijsmaken; zij zijn onbevangen door onwetendheid en daardoor gemakkelijke slachtoffers.

Het paternalisme van de nieuwe paus Franciscus zal daar niet veel aan veranderen.  Hij is nu eenmaal geen bevrijdingstheoloog.  Het is de verkeerde versoberingspolitiek.  Men moet de barmhartigheid niet prediken maar op wereldniveau onderhandelen over structurele maatregelen zodat er een herverdeling komt en meer solidariteit.  Hier geldt nog steeds de tweespraak tussen paus en koning: “Houd jij ze arm, dan houd ik ze dom”.  Uiterlijk vertoon van nederigheid om het machtsinstituut in stand te houden lijkt veel op een “jezuïtenstreek”.

Dat blijft natuurlijk een aantrekkelijk vooruitzicht voor diegenen die hun verblijf op aarde zien als een passage van het tranendal.  Net zo min als het plegen van ontucht door geestelijken komt dit soort bedriegerij voor een burgerlijke rechtbank.

De ethiek stelt vragen over deugdzaamheid en rechtvaardigheid.  Als humanisten hoeven wij geen lessen meer te krijgen uit Mechelen en Rome.  Toch zou de “consument” moeten beschermd worden.

De Roemeens-Franse filosoof Emil Cioran (1911-1995) beweerde ooit het volgende: “God heeft heel veel te danken aan Johann Sebastian Bach”.  Wanneer men iets probeert te verkopen is de consument altijd kieskeurig maar in geloofszaken is hij nooit kritisch.  De muziek van Bach is dan voldoende om heel het machtsapparaat van het feestkatholicisme te laten zegevieren.

Ons vergelijkend warenonderzoek is voor alle godsdiensten van het boek hetzelfde (er verongelukken ook pelgrims op weg naar Mekka !): getest maar wel te licht bevonden.

En dat is de ware reden voor kerkverlating: de mensen zijn gelukkig te slim geworden en beseffen dat men hen vroeger “wat heeft wijs gemaakt”.  Zoals ze het zelf luid formuleren.

Zelf leren nadenken.  Het is een modern maar efficiënt verschijnsel.

Het vagevuur en de hel werden verwezen naar fabeltjesland, het biechten (de individuele biecht in de biechtstoel) en de vleesderving (vasten) geraakte in onbruik, kortom de Tweede Beeldenstorm was een feit.  Het is allemaal de schuld van Satan … zeggen de conservatieve priesters die hopen op een restauratie van de oude toestand.

Maar de verstandige burgers doen liever iets uit liefde voor de medemens dan uit liefde voor een onzichtbare en machteloze, want onbestaande (1), god.  “Behandel anderen zoals je door hen behandeld wil worden”.  Die gedragsregel is universeel en komt reeds voor in China (Confucius), het oude Egypte en Griekenland.  Het is zo veel ouder dan de prediking van de naastenliefde door Jezus Christus in de Bergrede.  Waarom heeft men niet genoeg aan die basisformule ?  Wellicht heft dit het mysterie te veel op en dan is het niet meer spannend genoeg.

“Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doet dat ook een ander niet.”  Leer deze stelregel van buiten.  Het is vrijgesteld van genade.

Willy Dezutter

(1)   Sterk aanbevolen Herman Philipse, Atheïstisch manifest en De onredelijkheid van religie (1995 en 2004, uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam, 198  blz.).  Prof. dr. mr. Herman Philipse (Universiteit Utrecht) gaf een uitgebreidere versie in zijn boek God in the Age of Science ? A Critique of Religious Reason. Oxford University Press, Oxford, 2012,360 blz.

Zie ook: Etienne Vermeersch, Atheïsme. Uitgeverij Luster, Antwerpen,2010. Een heldere uiteenzetting in 62 blz. Sterk aanbevolen kennismaking met het onderwerp.