De Brugse volkskundige Dirk Callewaert (1941-2022) gaf een mooi overzicht van de begrafenisgebruiken in Brugge voor de periode 1900-2000 (1). Het is een compleet overzicht van de traditionele begrafenisgebruiken en maakt de overgang naar de verdere doorgedreven individualisering en de uiteindelijke impact van de “uitvaartindustrie”.
Vijf begrafenisklassen in 1787
Een uitvaart is ook een verhaal van sociale segregatie. Van 1780 tot 1790 regeerde in de Oostenrijkse Nederlanden de Oostenrijkse keizer Jozef II . In 1784 vaardigde die een edict uit waardoor het verboden werd om nog rond of in de kerken te begraven. De steden werden daardoor verplicht om kerkhoven buiten de stadspoorten aan te leggen. De bepalingen van het edict werden niet overal even vlot uitgevoerd en dat gold ook voor Brugge hoewel het nieuwe “Algemeen kerkhof” buiten de Katelijnepoort (het “Raapstuk”) op 1 november 1784 in gebruik genomen werd.
Op 7 februari 1787 werd door de Raad van de Procureur-Generaal te Brussel het Taryf der Regten van Begraevinge gedecreteerd dat op 18 januari 1788 in druk verscheen en op 18 juli 1788 ook werd afgekondigd door het stadsbestuur van Brugge. Die nieuwe tarieven waren conform voor de gehele Oostenrijkse Nederlanden en omvatten, volgens artikel 1, vijf klassen.
Voor de eerste klasse of hoogste dienst zeventien gulden en tien stuivers, voor de tweede klasse of gewone volle dienst vijftien gulden en twee stuivers, voor de derde klasse of halve dienst twaalf gulden en veertien stuivers, de vierde klasse werd minsten Dienst of Sola-Misse genoemd en kostte twee gulden en tien stuivers. Tot slot was er de vijfde klasse. Dat was voor diegenen die begraven werden zonder dienst of met een facultatieve gelezen mis. De prijs bedroeg een gulden. De prijs van één gulden gold ook voor kinderen jonger dan 14 jaar op voorwaarde dat ze tot de bevoorrechte vier eerste klassen behoorden. Voor kinderen jonger dan 14 jaar van de vijfde klasse was het tarief tien stuivers. De armen waren vrijgesteld van begrafenisrechten. Art. IX bepaalde ook vrijstelling voor de religieuzen van de drie bedelorden: de Paters ongeschoeide Karmelieten, Kapucijnen en Recollecten. Het decreet bepaalde ook dat de kerken geen begrafenisrechten meer mochten heffen.
Deze en andere hervormingen zouden zwaar gecontesteerd worden. Er was ook niet veel animo om op het “Raapstuk” begraven te worden en veel hooggeplaatste burgers trachtten dit te ontlopen door zich bijvoorbeeld te laten begraven op het kerkhof van Sint-Kruis. De hogere clerus verzette zich hevig tegen tal van maatregelen van Jozef II. Een sterk centraal gezag met een rationele en eenvormige ordening wees men af.
Het kerkhofdecreet zou uiteindelijk toch in ere hersteld worden door de Fransen met het decreet van 23 Prairial jaar XII (12 juni 1804). Het was één van de eerste moderne administratieve verwezenlijkingen van Napoleon. Vanaf 21 april 1805 werd het Algemeen Kerkhof voorgoed in gebruik genomen. De stad werd toen decretaal eigenaar van het kerkhof zodat de kerkhofadministratie niet meer de bevoegdheid was van de kerkfabrieken. Dit decreet van Prairial jaar XII voorzag overigens dat men bij testamentaire beschikking nog altijd kon begraven worden op een ander kerkhof mits het betalen van 50 francs. De rijken bleven geprivilegieerd (2).
De “Steedse Bollen”
De Steedse Bollen waren kinderen van stedelijke scholen in Brugge die een brandende flambeeuw droegen en onder het klagend zingen van het De profundis in de begrafenisstoet meeliepen naast de kist van het sterfhuis tot de kerk en daarna van de kerk tot aan het kerkhof. Dit gebeurde altijd bij testamentaire beschikking. Dit gebeurde al sinds het midden van de 16de eeuw (3). We hoeven hier niet te herhalen wat we reeds vroeger uitvoerig beschreven maar willen toch nog even stilstaan bij het einde van dit gebruik want dit kadert in het thema evolutie en verdwijnen van gebruiken. De begeleiding van de lijkstoeten van gegoede burgers gebeurde voornamelijk door de leerlingen van de Bogardenschool; vanaf 3 januari 1513 werd de Bogaerdeschool (Bogardenschool) officieel de knechtjens Stedeschool.
In november 1883 werd de Bogardenschool na heel wat juridisch getouwtrek opgeheven. Dit werd door een uitspraak van het Hof van Beroep van Gent van 22 januari 1885 bevestigd en in 1889 besliste het stadsbestuur van Brugge definitief om de Bogardenschool niet meer herop te richten of door een gelijkaardige onderwijsinstelling te vervangen. Het ligt voor de hand dat het stadsbestuur er geen zin meer in had om de Steedse Bollen te handhaven. Men kan dus gerust stellen dat de echte eeuwenoude traditie van de Steedse Bollen had opgehouden te bestaan.
In 1879 was de Kring der Oud-Leerlingen der Bogaardeschool gesticht. Deze kring zorgde er enkele jaren voor dat de Steedse Bollen nog bleven optreden zoals voorheen maar al snel diende men over te schakelen naar een nieuw systeem van uitsluitend vrijwilligers, een privé initiatief van de Bruggeling Emiel Van Holm (1848-1929). De kinderen kregen een vergoeding van 20 tot 50 centimes, afhankelijk van de begrafenisklasse. Liepen er vroeger nog 24 kinderen mee in de begrafenisstoet dan was dit nu gereduceerd tot maximaal 12 deelnemers. Volgens de onvolprezen volkskundige Maurits Van Coppenolle (1910-1955) traden de Steedse Bollen voor de laatste keer op in de winter van 1920-1921 en dat het gebruik uitstierf ten gevolge van de “verscherping van de schoolwet” (M. Van Coppenolle, Uitvaartgebruiken, ts. Volkskunde, 1951).
Het moet zijn dat men na de uiterste beproevingen van de Eerste Wereldoorlog 1914-1918 toch nog geprobeerd heeft om deze traditie verder te zetten. Op 19 mei 1914 werd in het Belgisch parlement de wet op de leerplicht afgekondigd. De wet hield in dat de gezinshoofden voortaan verplicht waren hun kinderen naar school te zenden of hen huisonderwijs te geven. De verplichting gold voor de periode van acht jaar namelijk van na de zomervakantie van het jaar waarin het kind de leeftijd van zes jaar bereikte tot zijn veertiende. Door W.O. I bleef de toepassing van de wet uit tot 1919. Velen bleven zich niettemin onttrekken aan de leerplicht. Volgens het Bulletin Communale de la ville de Bruges van 1920 en 1921 was het schoolverzuim in die jaren nog steeds niet bestreden. In 1921 eindigde in Brugge de 19de eeuw.
Rouwdracht en rouwtijd in Brugge (1900-1945)
In 1933 verspreidde de beroepsvereniging De Brugsche Kleermakers (gesticht 1919) een rondzendbrief met richtlijnen over de rouwdracht en rouwtijd. Die richtlijnen van de “Brugse kleermakers” uit 1933 vindt men identiek terug bij de Leuvensche Meesterkleermakers Vereeniging in 1915 ! De graad van verwantschap bepaalt de duur en de wijze van rouw dragen. Die richtlijnen uit 1933, die ook gepropageerd werden via persartikels, gaan onveranderd terug op de raadgevingen van de Federatie der Belgische Meesterkleermakersverenigingen die ze omstreeks 1900 ook in brochurevorm liet verschijnen.
De rouwplicht, zoals het genoemd werd, zag er kort samengevat (4), als volgt uit: men onderscheidt de grote rouw (één jaar), de halve rouw (half jaar) en de kleine rouw (drie maanden). De kleur van de rouwkleding is zwart. Een weduwe dient gedurende twee volle jaren rouwkleding te dragen. Het eerste jaar grote rouw, dan zes maanden halve rouw en nog eens zes maanden (niet drie) kleine rouw. Die strenge regels werden in de praktijk niet toegepast.
Onze stelling is dat de kleermakersbonden in het hele Vlaamse land hebben gepoogd om de lange rouwtijden kunstmatig in stand te houden uit commerciële overwegingen. Het segment rouwkleding was voor de sector zeer belangrijk. Deze laatste stuiptrekkingen hebben de teloorgang van de maatkleding niet kunnen verhinderen en hebben al evenmin ingegrepen op het cultuurproces. Dit achterhoedegevecht steunde op te veel economische motieven en hield geen rekening met de gewijzigde collectieve psychologie van de burgerij. Het statisch wereldbeeld, de vertrouwde piramidale samenleving met haar zinvolle ordening, brokkelde snel af om meer dan ooit plaats te maken voor individualisering. De onveranderlijke samenleving is na 1945 overgegaan in een moderne dynamische samenleving.
Willy Dezutter
1 Dirk Callewaert, Overlijden en afscheid in het Brugse 1900-2000, in: ts. Volkskunde, 101, (2000), 3, p. 201-255.
2 Willy Dezutter, Merkwaardige begrafenisstoeten in Brugge tijdens de 18de eeuw, in: Biekorf, 117 (2017), p. 361-367.
3 Willy Dezutter, De Steedse Bollen in Brugge: flambeeuwdragers in de lijkstoet. Deel 1, de periode 1672-1883, in: Brugs Ommeland, 2017, 1, p. 3-20. Idem, deel 2, periode 1884-1921, Brugs Ommeland, 2017, 2 , p. 59-74.
4 Willy Dezutter, Rouwdracht en rouwtijd in Brugge (1900-1945), in: Biekorf, 113 (2013), p. 318-323. Aldaar een uitvoeriger overzicht. Ook op deze weblog willydezutter.be en op pinterest.com
U kunt uit dit artikel citeren mits bronvermelding met de volgende referentie: Willy Dezutter, Evolutie binnen de begrafenisgebruiken (Brugge), op willydezutter.be [online] geraadpleegd op ….. (datum).