Tag Archives: brooduitdeling

Begrafenisbroden en broodtekens in Brugge

De uitdeling van prebenden (1) onder de vorm van mondkost was een probaat middel om meer volk naar de kerkdiensten te lokken. Dat gold nog meer voor de loden dispenningen. In ruil voor hun aanwezigheid en gebeden ontvingen de kerkgangers  een loden teecken (dispenning) waarmee men een gratis brood verkreeg. Wie niet bidt, niet eet. Dit gold in het bijzonder voor de begrafenisdiensten van adel en hogere burgerij. Dit gold niet alleen voor arme gelovigen maar ook voor geestelijken.

Op 27 april 1555 werd de Spaanse koopman Lopez de la Corona bijgezet in de kloosterkerk van de Paters Augustijnen in Brugge. Zijn echtgenote Françoise van Pamele stichtte toen een fundatie met de verplichting om elke dag de H. Mis op te dragen en op het graf diende de celebrant de boetepsalm ” Miserere mei Deus” en het “De profundis” te reciteren. Op het altaar dienden er vier grote kaarsen geplaatst te worden. Tijdens de jaarlijkse herdenking werden er in totaal 80 prebenden uitgedeeld aan verschillende kloosterorden, met een voorkeur voor de Augustijnen. Per kloostergemeenschap dienden er minimaal twee monniken deel te nemen of ze verloren hun prebende ter waarde van vier schellingen (2) uitgekeerd in twee broden en twee schellingen in contanten (3).

Tijdens de begrafenis op 9 juni 1873 in de Sint-Gilliskerk van Brugge van de schatrijke Engelse Sir John Sutton, 3rd Baronet (Sudbrooke Holme, Lincolnshire  18 oktober 1820 – Brugge 5 juni 1873), die zich in 1855 bekeerd had tot het katholicisme, waren er in totaal 108 brandende flambeeuwen (4) die allemaal zijn wapenschild droegen (5). Dat was ongezien extreem. Op de begrafenis van een adellijk persoon werden niet alleen de wapenschildjes bevestigd aan de flambeeuw van de Steedse Bollen (6) maar ook aan de kaarsen die op het altaar staan en aan de kaarsen rond de lijkbaar. Op de begrafenis van Sir John Sutton in 1873 werden er 1200 broden van elk 1,5 kilo uitgedeeld aan de armen. Er vond enkele dagen later nog een tweede en gelijke brooduitdeling plaats. Die broden werden gebakken door de lokale bakkers van de parochie. Dat gebruik had dus ook een economische betekenis. Achthonderd behoeftige families op de Sint-Gillis parochie ontvingen daarenboven één frank (7). Dat was een hoog bedrag want doorgaans kreeg men bij gelijkaardige omstandigheden een muntstuk van 10 centiem.   Zo’n brood van 1,5 kilo werd een halfsteenebrood genoemd. Een steenebrood woog 3 kilo  (8). Tegenwoordig weegt een heel brood ongeveer 800 gram en een half brood 400 gram.

De gewichtseenheid “steen”

Steenebrood en halfsteenebrood was de volkse benaming en behoorde tot de spreektaal. In het Ancien Régime gebruikte men al de gewichtseenheid steen in de Kasselrij Brugse Vrije voor het wegen van grote volumes boter en kaas (9). Vroeger werden er gewichten gemaakt van steen. De naam steen is terug te voeren naar de tijd waarin stenen gebruikt werden om inzichtelijk te maken hoeveel gewicht of massa een bepaald voorwerp had. In Engeland en Ierland gebruikte men zeer lang de gewichtseenheid stone. Het staat gelijk aan 14 pond ofwel 6,35 kilogram. In de 14de eeuw maakte de export van ruwe wol door Engeland naar Florence een vaste standaard noodzakelijk. Later werden met name landbouwproducten zoals aardappelen in hoeveelheden van stones of halve stones verhandeld. Nu is het niet langer meer een officiële maateenheid maar in de spreektaal wordt het nog gebruikt wanneer men het heeft over lichaamsgewicht (10).

Ook in Vlaanderen gebruikte men de gewichtseenheid steen voor het wegen van aardappelen. In 1816 kostte een steen aardappelen 3 stuivers. Eveneens in Vlaanderen werd en wordt de oude gewichtsmaat steen gebruikt in de vlasnijverheid. Het is de gewichtsmaat voor bewerkt vlas (een steen gehamerd vlas) die gelijk staat aan 2,8 kg of zes oude ponden. Een goed zwingelaar kon op een dag twee steen vlas zwingelen. De gewichtseenheid steen kon variëren van 6 tot 8 pond (11).

Tegenwoordig heeft een gewone baksteen met standaardafmetingen 25 x 12 x 6,5 cm een gewicht van 3,510 kilo (12). Dat lijkt op het eerste gezicht wat veel voor een groot rond brood maar die konden 12 pond ofwel meer dan 5 kg wegen (13) en kostte in 1793 7,5 stuiver (14). De vierponder woog ongeveer 1.700 gr en noemde men een menagebrood en kostte 17 oorden. In maart 1816 kostte een roggen twaalfponder 10 stuivers en een vierponder 5 stuivers maar een maand later was dat al respectievelijk 11,5 stuiver en 5 stuivers en één oord. De broodprijs steeg voortdurend ten gevolge van troepenverplaatsingen (15).

In oktober 1817 klaagt de kroniekschrijver Jacques Van Damme over de slechte kwaliteit van het brood en voorspelt een hongersnood. De twaalfponders wogen dikwijls maar negen pond en de vierponders dikwijls maar drie pond (16). De bakkers beweerden dat ze niet meer konden bakken voor het juiste gewicht. Er werd ook nog een zesponder en een achtponder gebakken. Een markant bijverschijnsel was dat de mensen meer aardappelen begonnen te eten in plaats van brood. In Brugge verschenen er bij begrafenissen in de periode 15de – 18de eeuw op de distafel in de kerk broden van 2, 4, 5, 6, 10 en 12 pond (17).

In 1680, bij de begrafenis van Jeanne-Françoise Romeyns, werden er 243 overlijdenspenningen gegoten. Elke loden penning had een tegenwaarde van 1 zilveren schelling of 2 broden.

Frans van Leemputten (1850-1914). Brooduitdeling in het dorp. Olieverf op doek (64 x 78 cm). Gesigneerd en gedateerd 1892. Kon. Museum voor Schone Kunsten, Antwerpen, in bruikleen aan Museum M in Leuven.

Brood: basisvoedingsmiddel

Het bakkersambacht (de bakkersgilde) van Brugge is één van de oudste ambachten aangezien het een belangrijke schakel vormde in de voedselvoorziening (18). In 1850 vergde brood een derde  van de gezinsuitgaven en leverde het 60% van de dagelijkse calorieën. Na 1880 nam de broodconsumptie toe bij de Belgische arbeidersgezinnen waardoor ze verlost werden uit hun dagelijkse bestaansonzekerheid. In 1830 gaf een arbeidersgezin nog 30 procent van zijn totale uitgaven uit aan brood, nu is dat nog 0,8 procent onder alle inkomensgroepen (19). Ook het tarwebrood werd bereikbaar voor de arbeiders en bij de broodbedeling na begrafenissen en jaargetijden maakte men er op den duur een erezaak van om tarwebroden te kunnen ter beschikking stellen.

Het brood speelde, door overheidsmaatregelen, een belangrijke rol in het voorzien van materiële noden en het voorkomen van sociale onrust. Ook in politiek opzicht was de beschikbaarheid van brood uiterst belangrijk. Denken we maar aan het broodoproer in verschillende Europese steden. Zo waren er in 1847 voedselrellen in Vlaanderen. De oogst van 1847 mislukte voor de tweede maal en de prijzen stegen tot ongekende hoogte. Voor tarwe en rogge was er een verdrievoudiging ten opzichte van 1840. Dit was de aanleiding voor talloze voedselrellen. In maart 1847 werd in Brugge een bakker door een grote menigte verjaagd en zijn winkel geplunderd. Het feit dat hij vermoedelijk speculeerde speelde daarbij zeker een rol. De daders werden later buitensporig zwaar bestraft (20).     

In geheel Vlaanderen ziet men , ten gevolge van de stijging van het welvaartspeil, als broodgraan een overgang van wit brood (14de – 15de eeuw) naar roggebrood en vanaf de 18de eeuw vooral tarwemeel. De broodbedeling na een begrafenis kwam in Vlaanderen reeds voor begin veertiende eeuw (21) en dat tot het begin van de Eerste Wereldoorlog 1914-1918. Deze wereldoorlog  betekende zonder meer de doodsteek. In 1914 telde België ongeveer 7,6 miljoen inwoners en bijna anderhalf miljoen mensen genoot op een of andere wijze steun (22).

Ook in Brugge waren de rantsoenen hopeloos onvoldoende. Het Stadsbestuur kocht zelfs brood aan in het neutrale Nederland (23). Tijdens de “Groote Oorlog” steeg de broodprijs spectaculair, in 1914  kostte een brood van 800 gram gemiddeld 0,28 frank en in 1918 was dit 0,76 frank. De prijs was maar liefst meer dan 100% gestegen. Wereldoorlogen zorgden altijd voor een onderbreking van religieus volkskundige evenementen. De Heilig Bloedprocessie van Brugge ging niet uit in 1915-1918 en tijdens de Tweede Wereldoorlog in 1941-1944. Het liefdadig gebruik van de broodbedeling verdween langzaam maar zeker ten  gevolge van de wet op de Openbare Onderstand van 10 maart 1925. De armendissen en de Burgerlijke Godshuizen lieten vanaf dan de onderstandsmaatregelen  over aan de Commissie voor Openbare Onderstand (C.O.O.), een sociale bijstand die in 1976, als rechtsopvolger werd verdergezet door het OCMW. Uiteraard bestonden er altijd uitzonderingen en over geheel Vlaanderen kan men nog broodbedelingen noteren tot in de vijftigerjaren van de vorige eeuw maar dat gebeurde zonder loden dispenningen of broodbonnen.

Broodtekens

Broodbedeling aan de armen na een begrafenis bestond in Frankrijk al sinds de 13de eeuw. Philippe Ariès kon het mooi samenvatten in één zin: Le rassemblement des pauvres à ses funérailles est la dernière oeuvre de miséricorde du défunt (24). Voor de volgende eeuwen bleef dat ongewijzigd (25). We kunnen er van uit gaan dat dit voor de meeste landen een algemeen cultureel en sociaal gegeven is. Dit was ook het geval in Engeland. Bij de grote begrafenissen van de elite (en ook bij een jaargetijde) werd er in plaats van brood of ander voedsel dikwijls een muntstuk van één penny (vgl. Nederlands penning) uitgedeeld. Bij het overlijden van Alexander Tottington, bisschop van Norwich, in 1412 waren er 4800 personen die aanschoven om een penny te krijgen. Bij de begrafenis van Richard Gravesend, bisschop van Londen, in 1303 waren 31.968 personen present. Dat was een derde van alle inwoners van Londen die de moeite deden om een penny op te strijken (26).

Ook in Frankrijk gaf men in de 19de eeuw soms enkele koperen muntjes (quelque pièces de cuivre) in plaats van een brood aan de armen (27). We mogen hierbij niet vergeten dat in de middeleeuwen gelovigen de mis passief en rechtstaand bijwoonden. Kerkdiensten zittend bijwonen ontstaat pas begin 19de eeuw. Zo er al kerkbanken bestonden waren die niet bestemd voor het gewone volk maar voor de adellijke dames en heren die dan nog niet eens naast elkaar mochten zitten. Bij een uitvaart zaten de mannen altijd rechts en de vrouwen links. In de 19de eeuw belandden de vrouwen in een zijkapel waar er een aparte gelezen mis werd opgedragen de zogeheten “Mis voor de vrouwen” (Une messe pour les dames). Een zitplaats in de kerk vertelde alles over je sociale status. 

Onderscheid overlijdenspenning en broodteken

Vanaf de veertiende eeuw tot aan het einde van het Ancien Régime bestond bij de adel, hogere burgerij en hogere geestelijkheid het gebruik om een fundatie te stichten en loden of tinnen tekens te voorzien (28). Het waren wilsbeschikkingen voor het zielenheil van de overledene. Dergelijke tekens worden voor het eerst vermeld in de fundatie van Jan de Waghenare van 10 maart 1395 ten voordele van het kapittel van de Sint-Donaaskerk (29). In zulke fundaties ging het niet enkel om broodbedeling aan de armen maar er waren op de eerste plaats de andere begunstigers zoals de geestelijkheid, familieleden, vrienden en kennissen, de buren, huispersoneel en de disknapen. Het was de familieoudste die belast werd met de distributie van de teeckenen (30). Van hem hing het af wie wel of niet in aanmerking kwam. Om een beter inzicht te krijgen behandelen we één zo’n fundatie en bijhorende overlijdenspenning of begrafenispenning, ook wel dodenpenning genoemd en zelfs obiit (31).

De begrafenispenning van François van Caloen en Anna Rommel (1670)

Begrafenispenning (voorzijde) van ridder François van Caloen (1605-1670).
Lood – en tinlegering, diameter 6,5 cm. Brugge, 1670.

Het object bestaat uit een lood-tin legering  en heeft een diameter van 6,5 cm. De aanmaakplaats is Brugge, datering 1670. Beschrijving, voorzijde: Binnen een opstaande boord het wapenschild van de familie van Caloen , voorstellende een luipaard, met erboven een tornooihelm met afhangend helmkleed. Omschrift MHER FRANCHOIS VAN CALOEN RUDDER OB 27 SEPT 1670 (OB= obiit= hij stierf). Keerzijde: Binnen een opstaande boord het alliantiewapen van de families van Caloen en Rommel in een ovaal wapenschild. Omschrift, tussen twee cirkels: VRAVW ANNA ROMMEL (32).

Begrafenispenning (keerzijde) van François van Caloen (1605-1670).
Omschrift: VRAVW ANNA ROMMEL.

François van Caloen (30 september 1605 –  27 september 1670) was schepen van het Vrije (Kwartier Noord) en in 1644-1645 burgemeester. Hij verkreeg de titel van ridder op 2 maart 1648. In 1559 bekostigde hij en zijn (tweede) echtgenote Anna Rommel het nieuwe hoofdaltaar in de Sint-Gilliskerk (33). Zij schonken ook een schilderij van Jacob van Oost de Oudere ter versiering van dit hoofdaltaar. E. Rembry ( De bekende Pastors, p. 122) noemt het een “Drievuldigheid” maar J.L. Meulemeester heeft de voorstelling correct iconografisch beschreven als “De Genadestoel” (34).

Het echtpaar van Caloen-Rommel werd begraven vóór de trappen van het hoofdaltaar onder een witte marmeren zerk (E. Rembry, op.cit. p. 123). Bij het vernieuwen van de vloer in het hoogkoor in 1822-1823 werd de zerk verplaatst naar de ingang van het koor (E. Rembry, op.cit. p. 123). In feite ondergingen zij hetzelfde lot als de belangrijke grafzerk in Doorniks kalksteen uit ca. 1480 die door hun toedoen werd verwijderd om plaats te maken voor hun grafsteen ! (35).  In 1878 werd dit renaissance-altaar vervangen door een nieuw altaar in neo- gotische stijl (E. Rembry, op. cit. p.122). Een ideologische verminking om tegemoet te komen aan de smaak van de tijd. Per testament schonk hij 50 pond aan de armendis van de kerk van Sint-Gillis. Driemaal per jaar diende er een bedeling plaats te vinden van brood, hout en geldelijke bijstand. Dat was onder meer het geval op Allerheiligen. In totaal werden er 312 stuks vervaardigd. De mal van deze overlijdenspenning, het graveren en het gieten van het lood werd uitgevoerd door de Brugse tingieter Bartholomeus de Schryvere die hiervoor 2 pond, 7 schellingen en 6 groten ontving. Deze tingieter was werkzaam in Brugge tussen 1670-1690. De dispenningen waren een product van de Brugse tingieters: “het gieten van de teeckens”. 

Bidders

Het noden en begroeten met teeckenen was het voorrecht van de familieoudste maar vanaf de 17de eeuw werd dat meer en meer de taak van de beroepsgroep van de bidders, een officie die door de stad Brugge in het leven werd geroepen. Zij vervulden de taak van aanspreker wat betekent dat ze het overlijden mondeling gingen aankondigen, assisteerden bij de begrafenis maar ook de teeckens of dispenningen uitdeelden. Reeds in 1632 is er sprake over de bidders (36) maar het ambt werd pas als officie ingesteld in 1673, te kopen aan de stad (37).

De Biddersstraat op Sint-Gillis herinnert aan dit “Gezelschap van vrije bidders” dat, sinds 1691, ten hoogste uit 24 personen mocht bestaan. De keur van de bidders dateert van 13 oktober 1673 (A. Van de Velde, op. cit. p. 11) maar er is ook een oprichtingsdocument met de datum 10 oktober 1674 (38). Er bestaat alleszins al een lijst van het bestuur uit 1673 (A. Vandewalle, op. cit. p. 147). Daarnaast is er de “Ordonnantie ende reglement” van de Vrije Bidders van 10 oktober 1691, met een aanvulling en verduidelijking van 27 maart 1721 over de tauxatie van den loon van de bidders ter begraevinge, uitvaerden ende sinckingen (39).

De bidders werden mogelijks in 1793 afgeschaft maar hernamen later weer hun activiteiten tot zeker 1830 (A. Van de Velde, op. cit. p. 11) of nog later tot in 1870 (40). In ieder geval raakte het mondeling aanzeggen in verval toen de gedrukte doodskaarten en later doodsbrieven algemene regel werden. Op die gedrukte doodsberichten stond onderaan dikwijls ook aangegeven of er wel of niet een broodbedeling was.

Dispenningen

De dispenningen (Fr. méreaux de bienfaisance/méreaux obituaires) waren in feite armenpenningen. De broodtekens (loodine teeckens en thine teeckens) springen in het oog, ze behoorden tot een vast gebruik. Maar er bestonden verschillende soorten die men kon omruilen voor brood, maar ook drank (wijn), brandhout, vlees, kleding, kousen (cousseteeckens), schoenen, boter, haringen  en zelfs geneesmiddelen (41).

De adel en rijke burgerij bezorgden giften aan de parochiekerken die ze dan verdeelden. Dit gebruik bleef in Brugge in voege tot het eind van de 19deeeuw. De uitdelingen gebeurden, wanneer het parochiale bedelingen betrof, meestal vier maal per jaar namelijk op de feestdagen Pasen, Pinksteren, Allerheiligen en Kerstmis. De Disch van de parochie zorgde voor de distributie maar de bedelingen gebeurden vaak op basis van de naamlijsten van het Bureel van Weldadigheid. De parochiale armentafel werd beheerd door de dismeesters.

Het is een bekend gegeven dat de armoede in Brugge in het midden van de 19de eeuw groot was. In 1848, toen de economische – en landbouwcrisis volop woedde, werden in Brugge op een bevolking van 49.311 inwoners 21.239 mensen ondersteund. Dit komt neer op 44%. Jan D’hondt heeft er op gewezen dat men deze cijfers niet met provinciale gemiddelden moet vergelijken maar met andere steden. Zo wees hij er op dat de Stad Kortrijk in 1848 48% ondersteunde armen telde (42). De ellende van de armoede (werkloosheid, slechte huisvesting) en ziektes (tyfus, cholera) was een algemeen fenomeen, maar Brugge ontsnapte daaraan niet (43).

Broodpenning O.L. Vrouwekerk, Brugge 1755. Lood- en tin legering, diameter 3,4 cm.
Op de keerzijde de tekst DISCH/ O.L:/VRAUWE. Verzameling Stadsmuseum, Gent.
Broodpenning O.L. Vrouwekerk, Brugge 1826. Lood- en tin legering , diameter 3,4 cm.
Op de keerzijde de tekst DISCH/O.L:/VRAUWE.

Dit model penning werd nog gebruikt in de jaren zeventig van de 19de eeuw.
Verzameling Stadsmuseum, Gent.

Ook bij de herdenking van het overlijden, de jaargetijde, werden er dispenningen uitgedeeld. Bij het omwisselen van de tekens aan de armentafel die opgesteld stond aan het eind van de kerk, dienden de begunstigden hun dispenning in te leveren. Die werden opnieuw gebruikt bij een volgende gelegenheid. De penning kreeg dan een bijmerk of klop. De bijmerken of klop hadden tot doel de dispenning opnieuw te gebruiken of om het gebruik ervan te beperken tot een bepaald deel van de parochie (44). Zo kon één en dezelfde dispenning lang in omloop blijven, soms wel vijftig jaar. De broodbedeling na de begrafenis is in welgestelde kringen lang in gebruik gebleven maar dan zonder de klassieke loden jetons. In 1901 werd er in Sint-Kruis op de begrafenis van Louis van de Plancke 80 kilo brood uitgedeeld bij de zitbank van de dismeesters (45).

In de Eerste Wereldoorlog (1916) was er bij een begrafenis op Sint-Kruis sprake van brood aan de armen in geld (D. Callewaert, Overlijden en afscheid, op. cit. p. 240). Op de begrafenis van Alphonse de Schietere de Lophem in Sint-Kruis in 1916 (46) was er een zinking en dienst met grote rouw (47) en met brood voor de armen in geld. Iedere deelnemer aan de rouwdienst kreeg een bedrag van een halve frank. Dit had niets te maken met een schaarste aan brood ten gevolge van Wereldoorlog I maar kadert in een gebruik bij een adellijke begrafenis dat men “offerande met redemptie” noemt. Iedereen die naar de offerande ging kreeg een halve frank van de persoon die vóór de katafalk staat. In plaats van geld te geven kreeg men er! (48). Het gebruik van de begrafenispenningen was goed ingeburgerd in Brugge maar was eveneens alomtegenwoordig in andere steden zoals in Antwerpen (49) en Gent (50). 

Armoede in 2024

In het schilderij van Frans van Leemputten “Brooduitdeling in het dorp” uit 1892 ziet men hoe de vrouwen hun brood vastgeklemd houden onder de kapmantel. Ze laten het zich niet afpakken maar men bemerkt ook een zekere schaamte. Moeten leven van liefdadigheid tekent de mens. Het armoederisico lag in 2022 in het Vlaams Gewest (8%)  lager dan in het Waals Gewest (18%) en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest (30%). In België in zijn geheel lag het armoederisico op 13% (51).

Er is nu , dank zij een sterke sociale zekerheid, het leefloon. Het is een minimum inkomen voor de mensen die over onvoldoende bestaansmiddelen beschikken. Toch werd in België in 1986 de eerste voedselbank opgericht. In de voedselbank worden kosteloos levensmiddelen verstrekt aan hen die financieel niet of nauwelijks in staat zijn om in hun levensonderhoud te voorzien. Ook de Sociale Kruidenier biedt kwaliteitsvoeding en basisproducten aan voor wie het financieel moeilijk heeft aan sterk verminderde prijzen. Ook de katholieke Caritas van het Sint-Vincentiusgenootschap (gesticht 16 april 1925) werkt in alle discretie om mensen te helpen. Hetzelfde geldt voor De Schamelen Arme (Les Pauvres Honteux, gesticht in Brugge in 1861) dat van liberale strekking is en in alle discretie aanwezig is in Brugge (52). Men wordt heden niet meer met een jeton om een gratis brood gestuurd bij de bakker omdat men dan pas echt getekend naar huis zou keren. De dispenningen zijn nu zeer gegeerd op de antiekmarkt. Vijftien stuks Brugse dispenningen werden op 4 oktober 2024 (lot 101) geveild bij Drouot in Parijs. Idem een groot aantal Brugse exemplaren in de oktoberveiling 2024 (nrs. 794-813) bij Van de Wiele Auctions in Brugge.

Willy Dezutter

1 Een prebende (van het Latijn praebenda pars= te schenken deel) is het jaarlijkse inkomen van een geestelijke. Het af te halen brood aan de distafel na een begrafenis noemde men ook een prebende.

2  Eén pond Vlaams was 20 schellingen of 240 penningen (denier), 1 schelling = 12 penningen of groten, dus 1/20 van een pond of livre. Pond (Lb), schelling (s), groot (gr).

3 L. Gilliodts-Van Severen, Inventaire diplomatique des archives de l’ancienne Ecole Bogarde à Bruges. Brugge, 1899, deel 1, p. 508-511.

4 De benaming flambeeuw is eigenlijk het West-Vlaams voor flambouw. Het komt van mnl. flambeeu (ook nog de schrijfwijze in de 18de eeuw), in het Frans flambeau, dat toorts of fakkel betekent.

5 Ernest Rembry, De bekende Pastors van Sint-Gillis te Brugge (1311-1896) met aantekeningen over kerk en parochie. Brugge, 1890-1896 (anastatische herdruk Uitgaven West-Vlaamse Gidsenkring, Brugge, 1980), p. 646.

6 Willy Dezutter, De “Steedse Bollen” in Brugge: flambeeuwdragers in de lijkstoet. Deel I. De periode 1672-1883, in: Brugs Ommeland, 57 (2017), 1, p. 3-20 en Idem, deel II, De periode 1884-1921, in: Brugs Ommeland, 57 (2017), 2, p. 59-74.

7 E. Rembry, De bekende Pastors op.cit. p. 647.

8 Brecht Fevery, Bakkerstaal uit de poederpapiertjes van Karel De Wolf, in: Biekorf, 123 (2023), 4, p. 428-429. Zie voor Karel De Wolf (1883-1948) het boek van Bruno Daems en Brecht Fevery, Klanken uit een Brugs verleden. Verzamelde teksten van apotheker en volkskundige Karel De Wolf, Brugge, 2023. De volkskundige Maurits Van Coppenolle (1910-1955) noemt de broden van 1,5 kilo “half stenen broden”. M. Van Coppenolle, Uitvaartgebruiken in West-Vlaanderen, in overdruk (Bond van de West-Vlaamse Folkloristen) ts. Volkskunde, 1951, 3 , p. 34.

9 J. Mertens en P. Vandewalle, Metrologisch Vademecum voor Vlaanderen. Brugge, 2003,p.71. Werd gebruikt voor grote hoeveelheden.

10 The Units of Measurement Regulations 1995. legislation.gov. uk Wanneer je ponden deelt door 14 krijg je het gewicht in stenen.

11 P. Lindemans, Geschiedenis van de landbouw in België. Antwerpen, 1952, deel 2, p. 243 noot 32 (zes pond) en L. Van Acker, Vlas, garen en lijnwaad in het Brugse omstreeks 1840, in: Biekorf, 78 (1978), p. 177-180 (acht pond). Geen vermelding van de gewichtseenheid steen in L.L. De Bo, West-Vlaamsch Idioticon, Brugge, 1873. Wel specifieke vermelding in van Dale Groot Woordenboek van de Nederlandse Taal. Vertiende uitgave 2005, p. 3370 en ipso facto ook in het WNT.

12 Lijst van baksteenformaten. Nl.wikipedia.org/wiki/ Lijst­_ van baksteenformaten. Dit is een lijst van baksteenformaten in millimeters zoals die i gebruik zijn voor bakstenen in Nederland en België. Voor de oude baksteenformaten zie: W.P. Dezutter en M. Goetinck, Het historisch bouwmateriaal: hout, natuursteen, baksteen, in: W.P. Dezutter en M. Goetinck, Op en om de bouwwerf, Brugge, 1975, p. 69-85, vooral p. 80-85.

13 Paul Van de Woestijne, Jacques van Damme (1767-1831), schrijver en schoolmeester in Eeklo, in: Appeltjes van het Meetjesland. Jaarboek van het Historisch Genootschap van het Meetjesland, 71 (2020), p. 122. Dat was in 1793.

14 Een stuiver was 1/20e van een gulden. Eén stuiver telt 16 penningen, 1 penning= 4 oorden. Een pond had een gewicht van 428,86 gr.

15 Paul Van de Woestijne, Altyd wat nieuws en zelden wat goeds. Het Journal van Jacques van Damme (1816-1817), in: Appeltjes van het Meetjesland, 74 (2023), p. 120-122.

16 Paul Van de Woestijne, in: Appeltjes, 2023, p. 142.

17 Baron Jean Bethune, Méreaux des familles  brugeoises . Essai descriptif. Brugge, 1890, p. XXVI.

18 Stefanie Gilté, Het bakkersambacht te Brugge: samenstelling en werking, in: Handelingen van het Genootschap voor geschiedenis te Brugge, 2000, p. 126-151 en preciseringen bij [ Andries Van den Abeele ], Bakkers (Brugge) op nl.wikipedia org /wiki/Bakkers_ (Brugge)

19 Peter Scholliers, Brood. Een geschiedenis van bakkers en hun brood. Antwerpen, 2021, 343 p. (Het beste historisch overzicht) en W. Plaetinck, R. van der Linden en Phil Mertens, De Glorie van het Brood. Tielt-Amsterdam, 1980 (een cultuurhistorisch overzicht).

20 Andries Van den Abeele, Hongeroproer te Brugge, 2 en 3 maart 1847. Een breekpunt tijdens de “Ellende der Vlaanders”, in: Handelingen van het Genootschap voor geschiedenis te Brugge, 1982, p. 131-192 en Idem, Hongeroproer te Brugge in 1847. Gerechtelijk epiloog, in: Biekorf, 85 (1985), p. 303-304.

21 L. Bekaert, Dood en uitvaart in het Kortrijkse volksleven , in: De Leiegouw, XIII, 1971, I, p. 53 met een Kortrijks voorbeeld uit 1328. Mogelijk zijn er nog oudere attestaties uit eind 13de eeuw te vinden voor Brugge en Kortrijk. 

22 Sophie De Schaepdrijver, De Groote Oorlog. Het Koninkrijk België tijdens de Eerste Wereldoorlog. Antwerpen, 2013,p. 13 en 250-251. Zowel de arbeiders als de kleine burgerij werden getroffen door de verarming.

23 Zie het hoofdstuk Honger en kou, misdaad en woeker, in: Sophie De Schaepdrijver, Bolwerk Brugge. Bezette stad in 14-18. Brugge, 2014, p. 136-144.

24 Philippe Ariès, L’ homme devant la mort. Parijs, 1977, p. 167.

25 Pierre Chaunu, La mort à Paris. XVIe, XVIIe et XVIIIe siècles, Parijs, 1978, p. 359 en 422-423.

26 C. Woolgar, Eating, drinking and the dead in late medieval England, in: Leidschrift, 34 (2019), 2, p. 43. Wat zich begin 14de eeuw situeert (1303) zal zeker al zijn oorsprong vinden in de 13de eeuw.

27 Madeleine Lassère, Les Pauvres et la mort en milieu urbain dans la France du XIX siècle: funérailles et cimetières  in: Revue d’Histoire Moderne et Contemporaire, 42 (1995), 1, p. 117.

28 Benoit Kervyn de Volkaersbeke, Tot het uur van onze dood. Funeraire rituelen en gebruiken in Brugge doorheen de tijd, in: Museum Bulletin (extra editie), mei 2013, p. 15. De beste studie blijft A. De Schodt, Méreaux de bienfaisance, ecclésiastiques et religieux de la ville de Bruges. Brussel, Gobbaerts, 1878. Deze uitgave is wel aan herziening toe. Een aanzet bij Jozef De Wulf, Brugse dispenningen van de parochie van Onze-Lieve-Vrouw (periode 1473-1686), in: Jaarboek van het Europees Genootschap voor Munt- en Penningkunde, 2020, p. 38-47.

29 H. Stalpaert, Volkskunde van Brugge. Brugge, 1974, p. 168.

30 Ook in het Engels heet een dispenning een “token”.

31 Gewoonlijk verstaat men onder de obiit het rouwbord dat na de dienst werd opgehangen in de kerk.

32 Baron Jean Bethune, Méreaux des familles Brugeoises. Essai descriptif. Brugge, 1890, p. 51-54, afb. nr. 23. Er is een exemplaar van deze begrafenispenning aanwezig in het Stadsmuseum van Gent. 

33 E. Rembry, De bekende Pastors van Sint-Gillis te Brugge (1311-1896) , Brugge, 1890-96, p. 122.

34 J.L. Meulemeester, Jacob van Oost de Oudere en het zeventiende-eeuwse Brugge. Brugge, 1984, p. 328-330.

35 Ronald van Belle, Vlakke grafmonumenten en memorietaferelen met persoonsafbeeldingen in West-Vlaanderen. Brugge, 2006, p. 168. Die grafzerk uit ca. 1480 staat nu in de buitenmuur aan de noordkant van de Sint-Gilliskerk.

36 A. Van de Velde, De Arbeidersofficiën der Stad Brugge. (Brugge, druk Brugsch Handelsblad), z. p. en z.j. (16 p.) , p. 11.

37 A. Vandewalle, Beknopte inventaris van het Stadsarchief van Brugge, deel 1: Oud Archief, Brugge, 1979, p. 147, nr. 394. 

38 Benoit Kervyn de Volkaersbeke, Tot het uur van onze dood, op.cit. p. 10. 

39 Ordonnantie ende reglement vande vrye bidders van 10 october 1691, met de ampliatie vanden 27 Maerte 1721. Stadsbibliotheek, Brugge B 140.

40 H. Stalpaert, Volkskunde van Brugge. Brugge, 1974, p. 159. Bij B. Kervyn, op.cit. p. 10 de datum 1876.

41 Joris Vlamynck, Armen- en ziekenzorg te Woumen in de 17de en 18de eeuw, in: Biekorf, 73 (1972), p. 75-85.

42 Jan D’hondt, 19de eeuw. Een moeizame industriële en sociale ontplooiing, hfst. VII in: M. Ryckaert, André Vandewalle e.a., Brugge. De geschiedenis van een Europese stad. Lannoo, Tielt, 1999, p. 176-177.

43 Bart Demuynck, Sociale geschiedenis Brugge. Op socialegeschiedenisbrugge.be/433049395.html

44 Jozef De Wulf, Bijmerken op Brugse dispenningen, in: Jaarboek van het Europees Genootschap voor Munt- en Penningkunde, 2021, p. 34-45.

45 Dirk Callewaert, Overlijden en afscheid in het Brugse 1900-2000, in: ts. Volkskunde, 101 (2000), 3, p. 240.

46 D. Callewaert, ibidem, p. 237.

47 Willy Dezutter, Rouwdracht en rouwtijd in Brugge (1900-1945), in: Biekorf, 113 (2013), p. 318-323.

48 D. Callewaert, Overlijden en afscheid, op.cit. p. 237 en een aanvulling bij B. Kervyn de Volkaersbeke, Tot het uur van onze dood, op.cit. p. 14.

49 Joseph de Beer, Méreaux Anversois. Essai descriptif. Vromans, Brussel, 1929. In Antwerpen waren er ook koperen dispenningen.

50 Minard-Van Hoorebeke, Description de méreaux et jetons de présence, etc. 3 dln, 2 vol. Gent, 1877-1879. Dit werk werd samengesteld door architect Louis Minard (1801-1875) en zijn vrouw Maria Van Hoorebeke.

51 Bron: Statistiek Vlaanderen. Bevolking onder de armoededrempel. Gepubliceerd op 21 februari 2024.

52 André Vanhoutryve, De Vrienden van de Schamelen Arme 1861-1984 of les Amis du Pauvre Honteux. Brugge, 1984.

53 Na het afsluiten van dit artikel verscheen P. Callewaert, Penninxckens van Brughe. De historische waarde van loden penningen. Brugge, 2024. Wij konden dit boek niet meer raadplegen. Het bevat o.m. een beschrijving van driehonderd penningen die als bodemvondsten werden geregistreerd middels een metaaldetector.

U kunt uit dit artikel citeren mits bronvermelding met de volgende referentie: Willy Dezutter, Begrafenisbroden en broodtekens in Brugge, op willydezutter.be [online] geraadpleegd op … [datum].