Category Archives: Kunstgeschiedenis

De Mona Lisa, de Toetanchamon van de schilderkunst

Als je aan jonge kinderen vraagt of zij een schilderij kennen, verwijzen ze automatisch naar de Mona Lisa. (Louvre , Parijs). Als je aan volwassen mensen vraagt welk schilderij ze willen bekijken, krijg je hetzelfde antwoord: de Mona Lisa. Je kunt stellen dat de Mona Lisa het beroemdste schilderij ter wereld is, maar is het ook wel een belangrijk werk voor de kunstgeschiedenis ?

Het is de vraag die ik mij stel wanneer ik de vergelijking maak met de oud-Egyptische farao Toetanchamon (farao 18de dynastie, 1332-1323 voor onze tijdrekening). Die is door jong en oud bekend maar in feite is hij voor de Egyptische geschiedenis een onbelangrijke figuur. Hij heeft niets verwezenlijkt voor het Egyptische rijk in tegenstelling tot Ramses II of Ramses de Grote (de derde farao van de 19de dynastie) die op 15-jarige leeftijd de tempel van Aboe Simbel heeft gebouwd. Toetanchamon heeft gewoon het geluk gehad dat zijn graf in 1922 zo goed als ongeschonden werd aangetroffen en daardoor zo beroemd is geworden. De vondst was spectaculair maar als heerser was hij onbelangrijk voor de Egyptische geschiedenis.

De Mona Lisa. Leonardo da Vinci (1452-1519) Musée du Louvre, Parijs

De Mona Lisa is een mooi werk , dat valt niet te ontkennen, schoonheid scheppen is ook een functie van de kunst, maar is het werk ook belangrijk voor de kunstgeschiedenis ? Het portret werd door Leonardo da Vinci vervaardigd tussen 1500 en 1505 of 1506, in ieder geval in het begin van de 16de eeuw. Het is een renaissanceschilderij. In de renaissance stond de mens centraal en het religieuze verdween meer naar de achtergrond. Persoonlijk vind ik dat La Primavera (De lente) van Sandro Botticelli (Florence, ca. 1445-Florence 1510) dezelfde waardering verdient als de Mona Lisa. Deze Florentijnse schilder maakte de Griekse en Romeinse mythologie aanvaardbaar als thema in de schilderkunst. Hij haalde hiermee een taboe van de Katholieke Kerk onderuit.

La Primavera van Sandro Botticelli ( 1445-1510) Palazzo degli Uffizi, Florence  

De renaissance (15de-16de eeuw) was een wedergeboorte van klassieke elementen in de kunst. Die belangstelling voor de klassieke cultuur (vooral Byzantijnse invloeden) manifesteerde zich al honderden jaren voordien tijdens de Karolingische renaissance in de achtste en negende eeuw. De Mona Lisa heeft zijn bekendheid en waardering vooral te danken aan het feit dat het een werk is van Da Vinci. Deze “Homo Universalis” was zonder twijfel een genie. Maar toch had dit schilderij ergens in een museum kunnen hangen met als bijschrift “Onbekende Italiaanse meester”. Volgens ons speelt de psychologie een belangrijke rol in dit verhaal. De gedachte aan de maker overheerst hier de kwaliteit van het schilderij. Het werd daardoor een icoon voor de bezoekers van het Louvre en een toeristische attractie. Jonge mensen nemen selfies voor het schilderij om thuis en aan vrienden te kunnen vertellen: wij waren op deze belangrijke plaats. Binnen de toeristische sector van Parijs vervult de Mona Lisa ook een economische rol ! We willen niet ontkennen dat de Mona Lisa een zorgvuldig gemaakt werk is maar het is onze overtuiging dat er andere en minder bekende schilderijen belangrijker zijn voor de kunstgeschiedenis.

Simon Dezutter (° 30.9.2003) 

Kunstschilder Joseph Dinnewet 1827-1889. Een aanvulling.

In Tijd Schrift, Bulletin Heemkundige Kring West-Zeeuws-Vlaanderen van 1 maart 2016 presenteert G.A. Gielen Nannes een mooi overzicht (p. 25-44) van de schilderijen van de kunstschilder Josephus Philippus Dinnewet, die geboren werd in Aardenburg (nu prov. Zeeland) in 1827 en in 1889 overleed in Brugge.

Er worden 24 schilderijen van hem afgebeeld in zijn typische stijl. Als oud-Aardenburger en als conservator bij de Stedelijke Musea van Brugge (1973-2007) hadden we belangstelling voor de figuur van Joseph Dinnewet. We waren ook gedurende 25 jaar lid van de Stedelijke Commissie voor Graftekens en zo stonden we op zekere dag oog in oog met zijn grafzerk in Vak 16, nr. 25 van de Centrale Begraafplaats (Steenbrugge) waar we de volgende tekst konden noteren: Ter zaliger gedachtenis van den Heer Joseph Dinneweth geboren te Aardenburg den 23.04.1827 overleden te Brugge den 12.10.1889 en van zijne echtgenote vrouw Maria Bernardine Morreeuw, geboren te Brugge den 20.8.1826 en aldaar overleden den 13 mei 1883 en van hunne dochter Aloysia Maria geboren te Brugge den Xbre 1861 en aldaar overleden den 3 juni 1912.

Joseph Dinnewet, Portret van een vrouw (olieverf, afm. 60x50 cm),
Groeningemuseum, Brugge
Tweede helft 19de eeuw.
Foto Lukas-Art in Flanders. Fotograaf Dominique Provos.

In sommige gevallen werd door naamdragers de naam Dinnewet geschreven als Dinneweth (staat dat voornamer ? – het klinkt wel hetzelfde). In ieder geval staat het zo op de grafzerk waarvoor de vergunning wellicht na 1912 verleend werd. In dit familiegraf werden dus drie personen bijgezet onder wie het vierde en ongehuwd gebleven kind Aloysia, 51 jaar oud.

Familiegeschiedenis

Dank zij Lieven Denewet zijn we goed op de hoogte van de familiegeschiedenis (1). Josephus Philippus Dinnewet werd op 23 april 1827 geboren in Aardenburg en zal overlijden in Brugge op 2 oktober 1889. Hij huwde op 13 augustus 1855 in Brugge met Maria Bernardina Moreeuw (geb. te Brugge 20 augustus 1826 – overleden Brugge 13 mei 1883). Er werden zeven kinderen in het gezin geboren. Het jaar 1827 waren Nederland en het toekomstige België nog het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden onder koning Willem I.

Josephus Philippus was het tweede kind en de eerste zoon van Joannes Josephus Dinnewet (geb. 27 oktober 1798 in Middelburg (nu Maldegem) en + 3 maart 1861 in Aardenburg). Joannes Josephus was van beroep timmerman. Hij huwde te Eede (2) op 4 augustus 1824 met Francisca Angelina van Vooren (geb. ca. 1801 in Eede en overleden 30 maart 1843). Zijn moeder overleed op ongeveer 42 jaar en bleef in het kinderbed na het baren van haar twaalfde kind (3). Zijn vader hertrouwde op 23 mei 1844 met Seraphina Francesca Vermeulen (1806-1888). Er werden nog drie kinderen geboren onder wie het laatste levenloos. Zijn grootvader, naar wie hij genoemd werd, heette eveneens Josephus Dinnewet (geb. Middelburg (Maldegem) 19 mei 1759 – overleden Maldegem 6 september 1821). Hij was eveneens timmerman van beroep. Het is interessant om te weten dat diens vader Noé Denewet heette (geb. Maldegem 1707 – overleden Middelburg (Maldegem) 1762). We zien hier de verschuiving van Denewet naar Dinnewet. Het grensgebied Maldegem, Eede en Aardenburg spelen een rol om de Dinnewets te situeren. De naam komt nog steeds voor in Aardenburg (4).

Losse aantekeningen

 In de loop der tijd hebben wij links en rechts enkele notities gemaakt. Zo noteerde ik een tekening van J. Dinnewet die ik eind jaren zestig zag bij J.J. (Jacobus) Rosseel (1895-1976) in zijn woning Markt 10 in Aardenburg.

J.J. Rosseel was de President-Kerkvoogd van de Nederlandse Hervormde Kerk (Sint-Baafskerk) en gemeenteraadslid (5). Die tekening komt ongetwijfeld uit de nalatenschap van G. Vorsterman van Oyen (1836-1915). Vorsterman van Oyen was van 1907-1911 gemeenteraadslid in Aardenburg en van 1909-1913 lid van de Tweede Kamer. Hij was een bekend vrijdenker (6). In de voorkamer van Rosseel, die in het voormalige huis woonde van G.V.v.O. stonden ook diens antieke meubelen. Het echtpaar Rosseel-Solomé bleef kinderloos en na hun beider overlijden raakte zijn verzameling (o.a. de waardevolle bibliotheek) verspreid onder neven en nichten.

Ongeveer in dezelfde tijd wist de kunsthistorica M.J. Onghena (7). uit Zuiddorpe (Oost-ZVL), medewerker van mijn promotor prof. dr. J. Duverger (UGent), mij te vertellen dat ze werk bezat van J. Dinnewet. Op 7 april 1979 noteerde ik een “Vrouwenportret” door J. Dinnewet bij toenmalig notaris Pierre Thomas te Brugge. Wat de bestaande publicaties betreft verbaast het ons niet om Paul De Baere te horen verklaren (G.A.Gielen Nannes, a.w. p. 28) dat hij helaas niets wist over J. Dinnewet. In zijn onuitgegeven scriptie over Joe English (1882-1918), Leven, Werk, Betekenis. Rijksuniversiteit Gent, 1972, 2 delen, schrijft hij in deel I op p. 70, noot 16 : Michiel Dinnewet (1866-1960) was de zoon van Joseph Philemon Dinnewet Oudenburg 1827-Brugge 1889. Hij heeft daar duidelijk last gehad met het ontcijferen van handschrift ; het is niet Philemon maar Philippus en Oudenburg is zoals wij al lang weten Aardenburg. Het is ook officieel Michel en niet Michiel. De Brugse kunsthistorici M. Goetinck en J.L. Meulemeester waren wel goed op de hoogte. In hun catalogusnotitie op p. 106, van deel II van “Karel de Goede 1127-1977” (Brugge, 1977) beschrijven ze een gekleurde tekening (27×22 cm) van Karel de Goede, gesigneerd en gedateerd  J. Dinnewet 1884, met vermelding van de juiste biografische gegevens. De tekening was toen in de verzameling van H. Slabbinck, Brugge.

I.H.J. Poissonnier schreef uitgebreid over J. Dinnewet in zijn studie “Het gewest laat zich portretteren. Reizend portretschilder Berend Kunst in het westelijk deel van Zeeuws-Vlaanderen in 1837-1838 en 1859, in: Bijdragen tot de geschiedenis van West-Zeeuws-Vlaanderen, nr.35, 2008,p.123-158, vooral p.125-127. In voetnoot 1 bedankt hij W. Gielen te Hulst. Michel  Dinnewet (1866-1960) is als kunstschilder in Brugge bekender dan zijn vader Joseph maar het zou de moeite lonen om te beginnen met Joseph en aan hem een goede monografie te wijden (8). Zijn zoon Michel, die op 11 oktober 1889 zijn vader als leraar aan de Academie in Brugge opvolgde, en kleinzoon Maurice (geb. Brugge 1892), architect met artistieke bouwkundige belangstelling, vormen een drieluik van kunstzinnige personen. Op veilingen werden er van Joseph minstens twee werken verkocht. Een “Coat of Arms” (Wapenschild), olie op paneel, op 15 november 2013 in de VS en een “Portret van een dame”, olie op doek, België 16 mei 2006. Zie: fr.artprice.com. De gegevens van het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie (nu Nederlands Instituut voor Kunstgeschiedenis) in Den Haag zijn inmiddels volledig bijgewerkt en online raadpleegbaar op www.rkd.nl . In de collecties van het Groeningemuseum van Brugge wordt er een vroeg “Portret van een vrouw” bewaard. (zie foto).

English-Dinnewet

Joseph Dinnewet huwde te Brugge op 13 augustus1855 met Maria Moreeuw (1826-1883) en in het gezin werden zeven kinderen geboren, onder wie Marie-Seraphine. Marie Dinnewet (1858-1905) huwde in 1879 met Henry English (1853-1918) en samen kregen ze dertien kinderen.

Henry werd geboren in Ierland en kwam op 22 januari 1863 aan in Brugge als weesjongen. Daar verbleef hij in het bekende “Saint Vincent’s Orphanage”. In 1872 zou hij zich in Brugge vestigen als zelfstandig goudborduurder (9). In 1898 werd hij leraar Engelse taal aan de Stedelijke Nijverheidsschool van Brugge (10). Het derde kind was hun oudste zoon Joseph, met als roepnaam Joe (11). Hij werd dus vernoemd naar zijn grootvader.

De vijfde in de rij was Michiel English (1885-1962), de later bekend geworden historicus en archivaris van het Bisdom Brugge. Joe English (Brugge 5 augustus 1882 – Vinkem 31 augustus 1918) werd kunstschilder en studeerde aan de Brugse Stedelijke Academie en aan het Hoger Instituut voor Schone Kunsten in Antwerpen. Bij het uitbreken van W.O. I werd hij opgeroepen voor de militaire dienstplicht. Ten gevolge van een acute blindedarmontsteking werd hij in 1918 opgenomen in het veldhospitaal in Vinkem en na overlijden begraven in Steenkerke. Joe English werd door zijn artistiek werk uitgeroepen tot een van de IJzersymbolen. Hij ontwierp o.m. de Heldenhulde-zerk. Zijn stoffelijk overschot werd in 1932 bijgezet in de crypte van de IJzertoren (12). Zijn grootvader Joseph Dinnewet en vader Henry beoefenden beiden een kunstzinnig beroep.

Willy Dezutter

Dit artikel verscheen in het tijdschrift Brugs Ommeland, 2021, 2, p. 128-133.

1 gw.geneanet.org Met bijzondere dank aan Lieven Denewet (Hooglede), de eigenaar van de stamboom. Alle Denewet(h)s, Dinnewets (en andere schrijfvarianten) hebben een gemeenschappelijke stamvader, te weten Melchior Denewet, geb. 1586. Die emigreerde na 1600 vanuit Picardië naar Egem (West-Vlaanderen) ten gevolge van de godsdiensttwisten. Ze vestigden zich in de streek rond Tielt.  

2 Van 1796 tot 1 april 1941 was de grensgemeente Eede een zelfstandige gemeente. Het werd toen samengevoegd bij Aardenburg. In 1995 ontstond de fusiegemeente Sluis-Aardenburg. Bij de gemeentelijke herindeling van 2003 werden alle voormalige zelfstandige gemeenten  uit West-Zeeuws-Vlaanderen opgeheven en kreeg geheel West-Zeeuws-Vlaanderen de naam Sluis.

3 In de 17de – 18de eeuw, maar ook in de 19de eeuw, was de kindersterfte nog zeer hoog. In menig gezin stierf een kind tijdens of kort na de geboorte. Dramatisch werd het zonder meer wanneer ook de moeder kwam te overlijden. Zie: Chris Vandenbroeke, Zuigelingensterfte, bevallingsstoornissen en kraambedsterfte (17e – 19e eeuw). Studia Historica Gandensia, 226, Gent, 1978, p. 133-163 en Isabella Devos en Thijs Lambrecht (red.), Overzicht van de zuigelingen– en kindersterfte in Zuid-Vlaanderen. 18e – 19e eeuw, in: Bevolking, voeding en levensstandaard in het verleden. Verzamelde studies van prof. dr. Chris Vandenbroeke, Gent Academia Press, 2004, p. 291-310.

4 bijv. G. Dierick-Dinnewet in Aardenburg.

5 W.P. Dezutter, In memoriam J.J. Rosseel, in: Brugs Ommeland, 1976, 4, p. 264.

6 G.A.C. van Vooren, G.A. Vorsterman van Oyen 1836-1915. Een markante figuur uit Aardenburg. Bijdragen  tot de Geschiedenis van West Zeeuws-Vlaanderen, nr. 7, Heemkundige Kring West Zeeuws-Vlaanderen, 1979, p.3-156.

7 Zij was de auteur van het belangrijke werk: M.J. Onghena, De iconografie van Philips de Schone. Bruxelles, Palais des académies, 1959, 435 p. en een album met XLVII platen.

8 Guillaume Michiels behandelt Michel Dinnewet in zijn boek “De Brugse school. Brugse schilders uit de 19de en 20ste eeuw” (Uitgaven Westvlaamse Gidsenkring, Brugge, 1990, p. 35) maar noemt hem ten onrechte de zoon van Jules Dinnewet. Dat moet Joseph (Jozef) zijn.

9 Piet De Baere en Co English, Henry English, een Vlaamse Ier in Brugge. Brugge, 2018.

10 W.P. Dezutter en M. Goetinck, 125 jaar Stedelijke Nijverheidsschool. Techniek als hefboom voor wetenschap en cultuur. Uitgave Stedelijk Museum voor Volkskunde, Brugge, 1979, p. 114. Zitting van de Gemeenteraad 6 augustus 1898. In dezelfde zitting werd zijn schoonbroer Michel Dinnewet aangesteld als leraar schaduwtekening. Dat was een herbevestiging van zijn aanstelling uit 1892 als leraar “dessin d’après solides ombrés”. Zie: Dezutter en Goetinck, op.cit. p. 113.

11 Piet De Baere en Co English, op.cit. p. 13.

12 Joris Dedeurwaarder, lemma Joe English, in: Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging. Lannoo, Tielt, 1998, kol. 1078-1079. Van dit fundamentele artikel vonden we geen vermelding in P. De Baere en Co English, a.w.  

In memoriam Valentin Vermeersch (1937-2020)

Valentin Vermeersch was een veelzijdig kunsthistoricus die van 1980 tot 2000 de hoofdconservator was van de Stedelijke Musea van Brugge.

In 1960 studeerde hij aan de Rijksuniversiteit Gent af als licentiaat in de kunstgeschiedenis en oudheidkunde en werd in 1960-1961 wetenschappelijk medewerker in het Bijlokemuseum (Gent) en was in 1963-1964 de assistent van prof. J. Duverger (RUG). In 1964 werd hij in Brugge aangeworven als adjunct-conservator, later conservator (1972) van het Gruuthusemuseum. Aquilin Janssens de Bisthoven (1915-1999), in dienst bij de Brugse musea van 1954 tot 1980, had hem voorgesteld aan het Brugse stadsbestuur.

Valentin Vermeersch bezat een encyclopedische kennis over de kunstgeschiedenis en stelde zich als taak om de cultuureducatie te bevorderen. Tussen 1967 en 1971 publiceerde hij hoogstaande bijdragen over het Brugs kunstpatrimonium in het “Brugsch Handelsblad” wat resulteerde in zijn tweedelige publicatie Brugges Kunstbezit 1 en 2 uit 1969 en 1973.

In 1971 promoveerde hij aan de RUG tot doctor in de kunstgeschiedenis met als onderwerp “Grafmonumenten te Brugge voor 1578”. In 1976 werd dit uitgegeven bij de Brugse uitgeverij “Raaklijn” in drie volumes. Wij hielden bij de officiële presentatie ten stadhuize op 29 maart 1977 de feestrede. In 1980 werd hij bevorderd tot hoofdconservator (algemeen directeur) en dat gaf hem de gelegenheid om volledig tot ontplooiing te komen. Het Gruuthusemuseum kwam vanaf 1 april 1982 in de veilige handen van Stéphane Vandenberghe. Reeds in 1981 startte hij met een Informatiebulletin, later Museumbulletin. Ook zette hij toen een prestigieus jaarboek op waarvan er 10 volumes verschenen. Dat Jaarboek van de Stedelijke Musea, nu nog altijd de voornaamste bron van de museumgeschiedenis, werd op ondoordachte wijze door zijn opvolger Manfred Sellink afgeschaft.

In 1981 verscheen ook zijn rijk geïllustreerd Mercatorfondsboek Brugge: duizend jaar kunst. Van Karolingisch tot Neogotiek 875-1875. Hij lette bijzonder op de typografische verzorging van de tentoonstellingscatalogi zoals Pieter Pourbus (1984) door Paul Huvenne, Meesterwerken van de Brugse tapijtkunst (1987) door E. Duverger en G. Delmarcel en het zeer mooi uitgegeven Meesterwerken van de Edelsmeedkunst (1993) van Dominique Marechal. Hij was bijzonder goed ingewerkt in de wereld van de uitgevers en coördineerde belangrijke boeken zoals Brugge en de zee (1982), Vlaamse kunst van de oorsprong tot heden (1985) en Brugge en Europa (1992). Hij hield uitstekende relaties met de “Vrienden van de Musea” (museumvoordrachten, Jaarboek, Museumbulletin, de museumpromenades) en de door hem georganiseerde buitenlandse museumreizen waren legendarisch. Ook voorzitter Anne-Marie Meire had daarin een groot aandeel alsmede secretaris Daniël Declerck.

De Dienst Musea groeide onder hem uit tot een groot cultuurbedrijf. De Dienst Archeologie spreidde zijn vleugels uit (Hubert De Witte, stadsarcheoloog sinds 24.11.1977, vanaf 1.12.1989 ook Bieke Hillewaert) en op 1.1.1990 kwamen ook de OCMW-Musea (Sint-Janshospitaal-Memlingmuseum en Museum van de Potterie) over naar de Stedelijke Musea. Voordien bestond er al een hechte samenwerking. In 1985 waren het Belfort en het Gezellemuseum al ondergebracht bij de Dienst Musea. Hij trok ook externe deskundigen aan zoals Martine Bruggeman voor de kantcollectie en de numismatisch adviseur Juliaan Taelman (1922-2019). Voortdurend moest hij diplomatisch overleggen met zijn collega-conservators maar ook met het stadsbestuur en sponsors.

Er werden niet minder dan 69 tentoonstellingen georganiseerd in de periode 1980-2000 waaronder het belangrijke evenement “Vlaamse kunst op perkament” (1981), het werk van Willy Le Loup en de spraakmakende Memling tentoonstelling in 1994 met als drijvende kracht Dirk De Vos, de toenmalige conservator van het Groeningemuseum die ook instond voor de uitbreiding van de sectie hedendaagse kunst. Veel werd gerealiseerd in teamverband.

Zelf ontmoette ik Valentin Vermeersch voor het eerst in 1969 tijdens de tentoonstelling “Anonieme Vlaamse Primitieven” in het Groeningemuseum. Daarna zouden wij elkaar terugzien in 1971 in het kader van zijn doctoraat. Valentin was de laatste doctoraatsstudent van prof. J. Duverger (1899-1979) en ikzelf de laatste thesisstudent (1970). Ook dat schiep een band.

In 1972 kwam hij me opzoeken in Gent omdat men in Brugge op zoek was naar een conservator voor het Museum voor Volkskunde. Hij was zeer blij dat ik interesse betoonde want men was van plan om hem dat in de schoenen te schuiven. Hij stelde me voor aan A. Janssens de Bisthoven en aan cultuurschepen Fernand Traen (1930-2016) die dat beschrijft in zijn Brugse memoires (Brugge, 2015, p. 90). Op 1 februari 1973 kon ik in Brugge beginnen en al op 29 juni 1973, in een recordtempo, opende het nieuwe museum zijn deuren. Voor de twee bouwcampagnes (er volgde nog een derde in 2003) die daarna nog zouden gebeuren, verkreeg ik de volledige steun van de hoofdconservator. In 1982 ontstond de museumherberg “De Zwarte Kat” als onderdeel van het museum. Met dankbaarheid kijk ik terug maar dat had ik reeds laten blijken bij zijn vertrek toen ik op 21 september 2000 de laudatio hield op de afscheidsplechtigheid. Zijn opvolger Manfred Sellink zou in 2001 verklaren dat er de laatste twintig jaar niets gedaan werd in de musea. Een grovere belediging voor Valentin én het stadsbestuur valt er niet te bedenken, te meer omdat hij zelf met de staart tussen de benen vertrok in 2014.

Willy Dezutter 

Naschrift – Tweemaal een smadelijke aftocht

Valentin Vermeersch verliet de Stedelijke Musea officieel op 1 november 2000. Op sterk aandringen van cultuurschepen Yves Roose werd beslist om de leiding van de musea voortaan toe te vertrouwen aan een tweeledig directieteam, bestaande uit een hoofdconservator voor de inhoudelijke aspecten (algemeen museumbeleid, behoud en beheer van de collecties, tentoonstellings- en aankoopbeleid ) en een zakelijk directeur (management, personeelszaken, financiën). Dat werd grotendeels een fiasco met vergaande nefaste gevolgen zowel voor de goede werking als voor de motivatie van het personeel.

De nieuwe hoofdconservator werd Manfred Sellink (° 1962) die officieel van start ging op 1 februari 2001 i.p.v. op 1 januari. Als voormalig hoofdconservator van het Prentenkabinet van het Museum Boijmans van Beuningen in Rotterdam had hij zich nog geëngageerd voor de Pieter Breughel-tentoonstelling in het kader van Rotterdam Culturele Hoofdstad 2001. De zakelijk directeur Walter Rycquart (° 1961), voorheen kabinetssecretaris van de Antwerpse cultuurschepen Eric Antonis, begon wel op 1 januari 2001. Na verloop van tijd boterde het niet meer tussen Manfred en Walter. Ze stonden hiërarchisch op dezelfde hoogte en iedereen die iets kent van bestuurskunde weet dat zoiets niet werkt. Walter Rycquart wilde weg en solliciteerde eerst nog vruchteloos naar de post van directeur Culturele Zaken in Gent om in november 2008, na 7 jaar en 11 maanden,  uiteindelijk terug te keren naar Antwerpen. Eén dag later hing Manfred Sellink al het bordje “Artistiek Directeur” aan zijn deur op de Dyver 12. Exit de duobaan.

Daar waar Valentin Vermeersch het alleen deed had men er plots twee voor nodig. En dit op basis van hooggeleerd en dik betaald advies. Prof. Guido De Brabander ( Universiteit Antwerpen) ontving voor zijn audit de som van 2 miljoen frank. Vooraf een audit laten uitvoeren is voor de politiek altijd een duur maar handig middel om de uitkomst, die toch al vast ligt , zonder tegenwerpingen te kunnen valideren.

Het parcours van Sellink verliep niet erg vlot. Er kwam kritiek op vergissingen bij infrastructurele ingrepen en op de verwaarlozing van collecties ( o.a. de koetsenverzameling). Van in het begin was het al duidelijk dat hij zeer asociaal omging met het personeel en in het bijzonder gedroeg hij zich deloyaal tegenover zijn directe medewerkers van het wetenschappelijk kader. Dat zou zich wreken en uiteindelijk koos hij eieren voor zijn geld. Hij verliet de Brugse musea en begon op 1 december 2014 als directeur-hoofdconservator van het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten in Antwerpen. Dat was alleen maar mogelijk omdat niemand vanuit Brugge het had nodig gevonden om Brussel (Vlaamse Gemeenschap) en Antwerpen te alarmeren. Zo blij was iedereen dat hij weg was. Ze zouden het zelf maar moeten ondervinden. Ze kwamen er voldoende achter, van Antwerpen tot in Wenen (tentoonstelling Breughel) en in februari 2020 werd hij in Antwerpen “aan de deur gezet”. Officieel heette het “dat er geen draagvlak meer is voor Sellink” (Gazet van Antwerpen en De Standaard). Er werd zelfs over geïnterpelleerd in het Vlaams parlement (12.3.2020) en daar viel het woord “wanbeleid”. Tweemaal een smadelijke aftocht ? Eigenlijk driemaal want toen hij vertrok uit Rotterdam heeft men daar in het museum de vlag uitgestoken! 

Le méchant tombe dans le piège qu’il a tendu à un autre.      

Jan van Eyck achterstevoren gelezen

Het zal een druk “Jan van Eyck-jaar” worden met de grote tentoonstelling ” Van Eyck. Een optische revolutie” in Gent (Museum voor Schone Kunsten 1.2.-30.4.2020) en de tentoonstelling “Jan van Eyck in Bruges” (Groeningemuseum, Brugge  12.3.-12.7. 2020).

Wereldwijd zijn van Jan van Eyck slechts een twintigtal werken bewaard en de helft daarvan komt naar Gent. In Brugge zullen twee werken bijzonder in de kijker geplaatst worden: de Madonna met kanunnik Joris van der Paele en het portret van Margaretha van Eyck, de echtgenote van de schilder. Het zal uitkijken zijn naar de begeleidende publicaties maar we verwachten geen grote tegenspraak over zijn leven en werk. Degenen die over de “Vlaamse Primitieven” publiceren vormen een hechte aaneengesloten groep.

Nog voordat die spraakmakende tentoonstellingen van start gaan verschijnt er een magistraal boek (in het Nederlands !) dat een ruime synthese brengt over het onderwerp: Jean Luc Meulemeester, Jan van Eyck en Brugge, uitgever Stichting Kunstboek, Oostkamp, 2019, 320 p. Prijs 59,90 euro omdat 60 net iets harder klinkt. Van deze Brugse kunsthistoricus zijn we gewoon dat hij grondig en met kennis van zaken te werk gaat en daarbij altijd zijn bronnen opgeeft en geen literatuurverwijzing schuwt. Het is om die reden dat we het boek achterstevoren hebben gelezen. De inhoudstafel staat achteraan (p. 319) en dan volstaat één blik om te beseffen dat in dit boek de hele kunst- en cultuurgeschiedenis van Brugge in de 15de eeuw wordt belicht en niet één enkel schilderij. Er is ook aandacht voor de uitlopers tot in de 19de eeuw wanneer allerlei Van Eyckherdenkingen (bijv. het standbeeld e.d.) aan bod komen. Het uitgangspunt is nochtans maar één cruciaal schilderi,j namelijk het olieverfschilderij op paneel “Onze Lieve-Vrouw met het Kind Jezus, Sint-Joris, Sint-Donaas en kanunnik Joris van der Paele”, het pronkstuk uit het Groeningemuseum.

In elk hoofdstuk wordt de tekst ondersteunt door passende illustraties. Uit de fotocredits (p. 318) blijkt dat de auteur ook zelf een goede documentaire fotograaf is. Het boek is voorzien van een plaatsnamenindex (p. 316-318) en een personenindex (p. 312-315). Op het voordeel daarvan hoeven we niet extra te wijzen. De bibliografie (p. 298-311) bevat alle werken die er toe doen, zowel historisch als kunsthistorisch. En van één ding zijn we zeker: Jean Luc Meulemeester heeft die allemaal gelezen. Dat ziet men aan de noten (p. 272-297) waar je merkt dat hij de literatuur doorwrocht heeft en dikwijls van commentaar voorziet. Dat notenapparaat is indrukwekkend en bevat talrijke publicaties die niet extra werden opgenomen in de bibliografie. Sommige auteurs verzwijgen uit verstrooidheid of opzettelijk hun bronnen maar die worden door J.L. Meulemeester feilloos ontbloot door te verwijzen naar de archivalische bron waarop zij steunden. Hij is een auteur die zelf geen archiefonderzoek uit de weg gaat en zich bij het synthetiseren niet beperkt tot het samenvatten van de geldende opinies maar ook een eigen mening heeft. Zijn grote sterkte is alleszins zijn kennis van de christelijke symboliek en de liturgische gebruiken maar ook de kunstopvattingen an sich.

We zullen daar slechts één voorbeeld van geven. Het betreft de functie van het schilderij. In 1965 maakte A. Viaene in het tijdschrift Biekorf het aannemelijk dat het schilderij Madonna met kanunnik Van der Paele een grafpaneel was dat in functie stond van zijn graf in het hoogkoor van de Sint-Donaaskerk (1). Dat werd sindsdien overal nagevolgd. Tenzij men in het buitenland onwetend bleef. Er wordt immers zeer veel over onze Vlaamse Primitieven gepubliceerd in het Engels en een Nederlandstalig artikel dat verschijnt in een lokaal tijdschrift blijft lang onder de radar. Die stelling over het grafpaneel wordt niet meer bijgetreden door Till-Holger Borchert (directeur Groeningemuseum, Brugge) die al sinds 2006 en recent nog beweert dat het om een altaarstuk gaat (2). Jean Luc Meulemeester maakt het zonder meer duidelijk dat het wel degelijk om een grafepitaaf gaat. Dat maakt hij zeer overtuigend duidelijk van p. 159 t/m 174. Wij volgen hem totaal in zijn argumentatie.

Een auteur van een boek van dergelijke omvang staat altijd op de schouders van reuzen. Denken we slechts aan James Weale (3) en Elisabeth Dhanens (4). Het siert hem dat hij vol lof spreekt over het basiswerk van A. Janssens de Bisthoven (1915-1999), de toenmalige hoofdconservator van het Groeningemuseum (5). Jean Luc Meulemeester heeft hier een monumentale studie neergezet. Een monografie die hoofdzakelijk handelt over het beroemde schilderij van Joris Van der Paele maar met beschouwingen die verder reiken (6).

Willy Dezutter

1 A. Viaene, Het grafpaneel van kanunnik Van der Paele voltooid in 1436 door Jan van Eyck (Groeningemuseum Brugge), in: Biekorf, 66 (1965), 9, pp.257-264.

2 Till-Holger Borchert, De Vlaamse Primitieven in Brugge. Ludion, Brussel, 2019, p. 74. Deze paperback (128 p.) verscheen ook in het Engels zodat die omstreden opinie nu de wereld rond gaat.

3 W.H.J. Weale, Hubert and John van Eyck. Their Life and Work. Londen-New York, 1908. Heruitgave 2012 maar origineel ook online raadpleegbaar.

4 E. Dhanens, Hubert en Jan van Eyck. Antwerpen, 1980.

5 A. Janssens de Bisthoven, M. Baes-Dondeyne en D. De Vos, Corpus van de vijftiende- eeuwse schilderkunst in de Zuidelijke Nederlanden. Stedelijk Museum voor Schone Kunsten (Groeningemuseum) Brugge. Brussel, 1981.

6 Zie: Willy Dezutter, De rolbezetting bij kunstschilder Jan van Eyck en Rogier van der Weyden (15de eeuw), Brugge, 5 sept. 2018, op: www.willydezutter.be

Door de coronacrisis werd de tentoonstelling in Gent definitief gesloten. In Brugge kon herstart worden vanaf 18 mei 2020, na reservatie. De tentoonstelling in het Groeningemuseum wordt verlengd tot en met 6 september 2020. 

De vos eet de raaf op

In het Museum Magazine van de Stedelijke Musea van Brugge (1) wordt er een wandklok besproken uit het midden van de 18de eeuw met op de console een afbeelding van de fabel van de raaf en de vos.

De auteur omschrijft dat als volgt: “De vos overtuigt de raaf door gevlei om de kaas te laten vallen, vervolgens om de stinkende kaas terug op te rapen en eet dan de raaf, die naar beneden komt, op”.   Met die stinkende kaas (par l’odeur alléché/de verleidelijke geur) kunnen we het eens zijn maar verder is het toch even schrikken.  De versie waar de vos de raaf opeet, zijn we nog nooit tegengekomen.  We zullen hier niet heel de geschiedenis nagaan van die fabel van de Aesopus tot La Fontaine en ons beperken tot de meest bekende versie, die van Jean de La Fontaine zelf.  Dat is de tweede fabel in het boek van Jean de La Fontaine (1621-1695) dat voor het eerst werd uitgegeven in 1668 (2).

Le corbeau et le renard

Maître Corbeau, sur un arbre perché,

Tenait en son bec un fromage.

Maître Renard, par l’odeur alléché,

Lui tint à peu près ce langage:

Eh ! bonjour, Monsieur du Corbeau.

Que vous êtes joli ! que vous me semblez beau !

Sans mentir, si votre ramage

Se rapporte à votre plumage,

Vous êtes le Phénix des hôtes de ces bois.

À ces mots le Corbeau ne sent pas de joie;

Et pour montrer sa belle voix,

Il ouvre un large bec, laisse tomber sa proie,

Le Renard s’en saisit, et dit: Mon bon Monsieur,

Apprenez que tout flotteur

Vit aux dépens de celui qui l’écoute.

Cette leçon vaut bien un fromage, sans doute,

Le Corbeau, honteux et confus,

Jura, mais un peu tard, qu’on ne l’y prendrait plus

 

Wanneer we de laatste twee versregels vrij vertalen weten we precies hoe het eindigde:

De raaf, beschaamd en beduusd

Zwoer, wel wat laat, dat men hem niet opnieuw zou beetnemen.

Het stuk kaas valt uit de snavel van de raaf en de vos gaat er vandoor met de buit.  De vos laat de raaf, die hoog op zijn tak blijft zitten, met rust ! Voor één keer geen moord en doodslag in het bos waar normaal de één de ander opeet.  Wat een mooie schepping !

Willy Dezutter

1 Kristel Van Audenaeren, Een consoleklok met een vos van Jacques Minne, in: MB-Musea Brugge Magazine, jg. 38, sept. 2018, p. 34-35.

2 Jean de La Fontaine, Fables de La Fontaine, Le Corbeau et le Renard, tekst uitgegeven door Jean-Pierre Collinet, Fables, contes et nouvelles, Gallimard,  “Bibliothèque de la Pléiade”, 1991, p. 32.

De QR-code als museologische toepassing

Het is evident dat ook in de museumwereld de digitalisering zich razendsnel doorzet.  Het volstaat al lang niet meer om met behulp van punaises en nylondraad wat tekstbordjes op te hangen.

Het wereldwijde web of internet maakte zijn eerste groei door sinds 1995.  Google startte in 1998 en de eerste iPhone lag in 2007 in de winkel.  De digitale revolutie van de jongste tien jaar is spectaculair en aan die distributie van informatie zal nooit een einde komen.  Nu al voelt 1 op de 2 smartphone gebruikers zich verslaafd.  De musea dienen dan ook volop gebruik te maken van al die toepassingen.  De restauratie van het Gruuthusemuseum (1) in Brugge werd in 2018 voltooid en nu is men bezig met de nieuwe presentatie van de collecties.  In de loop van 2019 zal het museum heropenen.  Het ligt voor de hand dat men bij de herinrichting van het Gruuthusemuseum zou gebruik maken van de interactieve toepassing van de QR-code.

In het MAS (Museum aan de Stroom) in Antwerpen maakt men volop gebruik van deze techniek.  Bij de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten en de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis in Brussel bestaat het project Inside 2017-2020 in het kader van de informatisering van de collecties.  Als hoofdredacteur (van 1974-1997) van het museologisch vaktijdschrift “Museumleven” hebben wij de kolommen altijd ruim opengezet voor de eerste computertoepassingen in onze musea (2) en in de schoot van de Vlaamse Museumvereniging bestond er een “Commissie voor Museologische Opleiding” en een “Commissie Inventarisatie en Automatische Informatieverwerking” (voorzitter Raf Van de Walle, K.I.K., Brussel).  Als secretaris van ICOM-België (International Council of Museums/Conseil International des Musées) waren we zelf lid van het “Internationaal Comité voor Museologische Opleiding” waarin onze landgenoot Dr. J.B. Cuypers (AfricaMuseum, Tervuren) een prominente rol speelde (3).

Smartphone gebruik in België

Uit een onderzoek van het Belgische statistiekbureau Statbel (4) blijkt dat in de leeftijdscategorie 65-74 jaar in 2017 maar 32 procent een smartphone gebruikte.  Bij de jongeren is dat echter ruim 90 procent.  De klassieke gsm houdt stand.  De senior heeft zijn gsm altijd bij de hand voor het geval zich een calamiteit mocht voordoen.  Volgens de enquête gebruikte 73 procent van de Belgische bevolking een smartphone tegen 67 procent in 2016.  We zien dus grote verschillen tussen de generaties. Bij de jongste generaties, tussen 16 en 24 en tussen 25 en 34 jaar is de smartphone zowat algemeen in gebruik, respectievelijk 92 en 91 procent.

Van de meer dan 6 miljoen toeristen (overwegend dagjesmensen) bezochten in 2017 ongeveer 1 miljoen mensen de Brugse musea.  In 2016 ( het jaar van de terroristische aanslagen in Brussel !) waren er 800.000 bezoekers verspreid over 14 museumlocaties.  Van die bezoekers waren er 17% Britten, gevolgd door 16% Belgen, onder wie 39% Bruggelingen.  De Fransen stonden op de derde plaats met 14%, gevolgd door de Amerikanen met 10 procent (5).  De inwoners van Brugge hebben in de musea gratis toegang.  Hoeveel bezoekers dat zijn, wordt in de jaarverslagen nooit gedetailleerd cijfermatig meegedeeld per museum in tegenstelling tot vroeger.  Het behoort tot de “Secrets of Bruges”. Het blijft doorgaans bij de opgave van een rekensom in de trant van: hoeveel is 39% van 16% wanneer je weet dat de som 800.000 bedraagt. Je moet het dus zelf uitrekenen: 800.000 x 0,16 x 0,39 = 49.920.  Rijp en groen zonder specificatie met op kop altijd de publiekstrekkers van het Belfort en de O.L.Vrouwe Kerk (Michelangelo), die elk jaar op één en twee staan.  Maar hoe zit dat met de andere museumlocaties (Groeningemuseum, Gruuthusemuseum (gesloten), Museum Sint-Janshospitaal) ?  En vooral, hoe zit dat met de musea buiten de “Gouden Driehoek” ?  Er wordt nooit diep in het eigen “hert” gekeken.  Het is ook nooit duidelijk of het om bezoekers gaat voor de vaste collectie of om bezoekers voor specifieke tijdelijke tentoonstellingen.  Eén ding is zeker: zonder toeristen zou menige winkel (pralines, kant, bier), horecazaak én museum in Brugge mogen sluiten.

Omwille van de bewaarfunctie zullen de musea altijd in stand gehouden worden maar laten we met z’n allen toch maar lief zijn voor de verblijfstoeristen en de dagtoeristen.  Ze behoeden u tegen ontslag of faillissement.  De actuele cijfers over het gebruik van smartphones toont wel aan dat men voorlopig met de QR-code veelal een jonger publiek bereikt.  Men wordt voor die doelgroep aantrekkelijker maar dat betekent ook dat men voor een ruim publiek best nog even blijft vasthouden aan een mix van het vertrouwde (meertalig) museumbijschrift en QR-code.

Het vierkantje met allemaal witte en zwarte blokjes

Bij de ingang van verschillende Zeeuwse musea hangt er een bordje met een QR-code.  Als u daar een scan van maakt met uw smartphone komt u op de website van het museum.  Maar in de geschreven pers zijn we daaraan ook al gewoon.  Om een tijdschrift digitaal te kunnen lezen kan men de QR-code die vooraan in het tijdschrift afgedrukt staat bij de inhoudsopgave scannen op iPad, iPhone, Android-tablet en Android-smartphone.  In de VS, Duitsland en Engeland (6) wordt reeds lang van het systeem gebruik gemaakt maar vooral wordt de QR-code (QR = Quick Response) gebruikt om een filmpje te tonen waarop alle informatie staat die men wil weergeven.  Ook in Vlaanderen zijn er al tal van toepassingen in musea (7). Je start op je iPhone of iPad de gratis app en richt de camera op de QR-code, je scant die code door gewoon op de cameraknop te drukken.  Langere teksten kunnen daar perfect door ondervangen worden.

Een andere toepassing in een Volkskundemuseum bijvoorbeeld kan zijn dat men een filmpje toont van bijvoorbeeld de spekkenbakker.  Dan ziet men ook hoe snoepgoed wordt gemaakt op een ogenblik dat de spekkenbakker zelf niet aanwezig is.  Dat is nog geen robotisering !  Bij uitbreiding kan men denken aan filmpjes over het maken van patacons (8), het afgieten van een ex-voto in was, enz.  In het Groeningemuseum (Museum voor Schilderkunst, Brugge) zijn de mogelijkheden al even legio.  De buitenkant van de zijluiken (dikwijls in grisaille) zijn niet zichtbaar bij de traditionele museumopstelling van een triptiek.  Dat wordt immers in open toestand en niet in gesloten toestand getoond.  Men zou die kunnen zichtbaar maken door gebruik van de QR-toepassing.  Wanneer men enkel beschikt over de binnen- en buitenluiken van een paneel uit de 15deof 16deeeuw en het middenpaneel bevindt zich in een museum in het buitenland zou men (na goed overleg met de zusterinstelling) dat middenpaneel virtueel kunnen tonen op een individuele beelddrager zoals de smartphone of tablet.  Dergelijke reconstructies gebeuren regelmatig in werkelijkheid tijdens tijdelijke tentoonstellingen maar op die manier zou men dat ook na de expo kunnen bestendigen.  Dat is natuurlijk op te vatten als een win-win situatie want het andere museum in binnen – of buitenland krijgt dan uiteraard ook de toelating om de zijpanelen te tonen.  Een interessante internationale kruisbestuiving.  Men zou op die manier alle schilderijen opnieuw kunnen samenstellen zonder te kort te doen aan de beleving want het aanbrengen van een QR-code naast een kunstwerk is niet storend. Er bestaan tegenwoordig al mini uitvoeringen maar het mag ook niet te onopvallend worden want dan schiet het zijn doel voorbij.

Een bezoeker die geen zin heeft in al die informatie is niet verplicht om al die QR-codes te scannen.  Men was ook nooit verplicht om gebruik te maken van de audiogids: de bezoeker zoekt zelf zijn ritme.  Men mag bijleren maar in een museum mag men zich ook ontspannen.  Om die reden kan een groepsbezoek met een museumgids als fysiek persoon wel zo aangenaam zijn dan al die technologische snufjes.  Een goede gids weet te doseren, zeker als hij er zich van bewust is dat wetenschappelijk onderzoek heeft uitgemaakt dat enkel de eerste tien minuten echt geluisterd wordt.  Er gaat bij een museumopstelling uiteraard niets boven het originele object (9) en daar dient het Gruuthusemuseum maximaal op in te zetten.  De QR-code toepassingen zijn echter van cruciaal ondersteunend belang geworden.  Men kan een hele reeks tinnen kannen exposeren op een tijdtafel maar een filmpje over het tin gieten, het fabricageproces, is ongetwijfeld een meerwaarde.

Het is trouwens niet in de 14 museumlocaties van Musea Brugge dat men aan de spits staat inzake multimediale toepassingen.  Die eer valt het Historium Brugge (Markt, Brugge) te beurt.  Het Historium schetst een historisch verantwoord beeld van het middeleeuwse Brugge ten tijde van Jan van Eyck.  Het is het meest innoverende (virtuele) museum van Brugge en beschikt o.m. over een Virtual Reality Laboratorium.  Die mogelijkheden zijn nu ongekend groot.  Men kan nu van het oeuvre van één schilder een virtueel museum samenstellen.  In het echt is dat nooit meer mogelijk. Alle 36 schilderijen die bekend zijn van Johannes Vermeer (1632 – 1675) hangen nu allemaal bij elkaar.  Bezoekers van het Mauritshuis in Den Haag hoeven enkel de speciale app te downloaden om daarin rond te lopen.  In dat pocketmuseum krijgt men in zeer hoge resolutie alles te zien aangevuld met info over leven en werk van de schilder.  Destijds fotografeerde Alfons Dierick (1922 – 2000) de beroemde schilderijen van de Vlaamse Primitieven op ware grootte.  Zijn ambitie was de creatie van een imaginair museum van de Vlaamse Primitieven.  Die collectie van 1500 stuks kleurechte foto’s (niet online) bevindt zich in Het Pand (UGent) en de negatieven werden in hoge resolutie gedigitaliseerd (10).  Maar ook de fotografietechnieken bleven niet stilstaan.  Nu kan men het Lam Gods van de gebroeders Van Eyck digitaal bekijken op zijn pc in 100 miljard pixels. Men kijkt tot onder de verflaag (11).

De toekomst

Met een 3D-film kan men een virtueel museum maken zonder zelf over collecties te beschikken.  Dat doet alvast afbreuk aan de eerste opdracht van een museum nl. het verzamelen en bewaren van originele voorwerpen en die dan na inventarisatie en  bestudering bekend maken aan een zo breed mogelijk publiek op educatieve wijze.  Men kan het oude Persepolis (Iran) bezoeken en een 3D-bril opzetten en via die 3D reconstructie in de heropgebouwde stad rondlopen terwijl het eigenlijk ruïnes zijn.  Die culturele verwoesting en oorlogsmisdaad gebeurde door Alexander die men daarom graag Alexander de Grote noemt !  Maar toen was dat nog heel gewoon.

In het Museum voor Hedendaagse Kunst in Antwerpen (MUHKA) kan men het kunstwerk scannen via de gratis app.  De bezoeker die over geen smartphone of tablet beschikt kan ter plaatse een tablet ontlenen.  De bekende audiogidsen die extra informatie geven over kunstwerken zullen daardoor verdwijnen.  De Erfgoed App maakt ook gebruik van “beacons” (12) om informatie door te geven naar je smartphone of tablet.  Dat zijn kleine Bluetooth-zenders die vlakbij de kunstwerken geïnstalleerd zijn en communiceren met je toestel.  De beacon-technologie kan data verzenden naar iedere smartphone en tablet en je in real-time laten zien wat er in een museumgebouw te zien of mogelijk is.  Het is een virtuele gids (13).

Een overkill aan multimedia in een Volkskundemuseum of in een museum voor toegepaste kunst zoals het Gruuthusemuseum is zeker niet gewenst. Ik sluit me graag aan bij de visie van collega Geert Souvereyns (Brugge) die, wanneer hij spreekt over de interieurs in het Volkskundemuseum van Brugge, het volgende schrijft: “Alles in de interieurs is gemaakt van natuurlijke materialen.  Daar dan schermen, lichtgevende panelen en geluidsboxen binnenbrengen, doet heel de beleving teniet.  De integratie van nieuwe media zal dus subtiel moeten gebeuren” (14).  De enige subtiele manier is het selectief aanbrengen van QR-codes.

Moet nu iedere museumconservator een IT-er worden ?  Neen, dat is niet noodzakelijk.  Een groot museum of een museumcluster zou wel over een gekwalificeerd personeelslid voor geïntegreerde media kunnen beschikken en de rest volgt dan wel tijdens de bespreking in collegiaal teamverband.  Externe hulp van erfgoedspecialist FARO (zie voetnoot 7) behoort zeker tot de mogelijkheden.

Tot slot nog iets over belangrijke musea die tien jaar gesloten blijven en de wet van de remmende voorsprong.  In het najaar van 2011 is men begonnen met de renovatie van het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten van Antwerpen.  De heropening was oorspronkelijk gepland voor september 2019 maar nu komt er weer drie jaar bij en is de nieuwe streefdatum voor eind 2021.  In telecom hardware is drie jaar een eeuwigheid.  Een muziekliefhebber die tot voor kort luisterde naar zijn eigen voorkeur op een iPod kan via zijn iPhone nu gebruik maken van de afspeellijsten van Spotify.  Door het uitstel kan men in Antwerpen nu profiteren van de wet van de remmende voorsprong.  Niet iedereen kan een early adopter zijn hoewel men dat straks wel mag verwachten van het grootste museum van de Vlaamse Gemeenschap in Vlaanderen.  Nu zal men de kans krijgen om in 2021 aan de technologische spits te staan met allerlei futurologische vernieuwingen.  Er is een voortrekkersrol weggelegd.  Maar hier stelt zich eerder een ethisch probleem.  Iemand die in 2011 de leeftijd had van 70 jaar zal er in 2021, met of zonder gezondheidsproblemen, 80 zijn.  Dat is al een hoge levensverwachting.  Maar die maatschappelijke opdracht over de toegankelijkheid van onze musea wordt door de Vlaamse Gemeenschap gefnuikt.  Iemand, jong of oud, die de museumarchitectuur en de basiscollectie zonder toeters en bellen wilde komen bekijken kreeg die kans niet.  Men maakt zich daardoor overbodig.  De mensen maken zich niet druk over een gesloten museum.  Dus geldt de boodschap voor iedereen: wanneer je nog een stukje van de wereld wilt zien, binnen of buiten de landsgrenzen, moet je dat doen voor je zeventigste!  Na je dood sta je onherroepelijk voor een gesloten deur.

Willy Dezutter

Noten

1 Willy Dezutter, De stichting van het Gruuthusemuseum van Brugge in 1865, in: Brugs Ommeland, 2018, 3, p. 181-184.

2 Renée Van Baelenberghe, Kennismaking met de computer. Een nieuwe afdeling in het Schoolmuseum M. Thierry, Gent. In: Museumleven, jaarboek 1987, p. 63-65 en het fundamentele artikel van Dr. J.P. van de Voort, Collectie-automatisering in musea. In: Museumleven, jaarboek 1989-1990, p. 60-65.

3 Dr. J.B. Cuypers was van 1974-1977 secretaris en van 1977-1083 voorzitter van het International Committee fort he Training of Personnel van ICOM. Het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika of AfricaMuseum is na renovatie terug open sinds 9 december 2018. In de nieuwe presentatie wordt voor het eerst inhoudelijk kritisch gekeken naar het koloniaal verleden van Belgisch Congo. De buste van Koning Leopold II, van kunstenaar Tom Frantzen, kreeg een plaat met een QR-code die de volledige uitleg geeft van het werk.

4 Statistiekbureau Statbel, maart 2018.

5 Musea Brugge/Jaarverslag 2016 (p.12 bezoekcijfers). www.visitbruges.be/jaarverslag-musea-brugge- 2016. Het jaarverslag 2017 hebben wij op internet niet kunnen vinden.

6 Museum collection gets QR-codes. Visitor scan objects to share comments and memories. https://www.theguardian.com/edinburgh/2011In het National Museum of Scotland, Edinburgh.

7 FARO, het steunpunt voor het roerend en immaterieel cultureel-erfgoedveld (Priemstraat 51, 1000 Brussel) heeft over dit onderwerp al veel expertise opgebouwd.  Zie ook: H. Lensink, Virtuele toegankelijkheid van musea.  Toepassing van mobiele media. 2013, 14 p. [online]

8 Willy Dezutter, Vollaards en patacons. In: Brugs Ommeland, 2016, 3, p.192-193.

9 Willy Dezutter, De museale verbeelding tussen realiteit en fictie. Het museum als bewaarplaats van het originele object.  Te raadplegen op onze blog willydezutter.be (januari 2017).

10 ETWIE. Expertisecentrum voor Technisch, Wetenschappelijk en Industrieel Erfgoed. www.etwie.be

11 Zie: Closer to Van Eyck. The Ghent Altarpiece Restored. closertovaneyck.kikirpa.be

12 Bram Wiercx, Ontdek meer met de erfgoedapp. De erfgoedapp DIY [Do it yourself], 2015, 19 p. [online] over ErfgoedBeacons.

13 De toepassingen zijn nu vooral nog afgestemd op supermarkten. Er zijn ook nog privacy aspecten die dienen onderzocht te worden.

14 Geert Souvereyns, Naar een meer eigentijds Volkskundemuseum. In: Nieuwsbrief Volkskunde West-Vlaanderen-Mengelmaren. 2016, 2, p. 6-20 ook online raadpleegbaar.

De rolbezetting bij kunstschilder Jan van Eyck en Rogier van der Weyden (15de eeuw)

De beste emanatie van de standenmaatschappij in de 19de en 20ste eeuw vormde de H. Bloedprocessie in Brugge.  De figuranten werden zorgvuldig uitgekozen, hun rol kwam overeen met de maatschappelijke status die vader of moeder bekleedden in het dagelijks leven.  Een volksjongen kwam nooit te paard te zitten maar werd uiterst geschikt bevonden als Romeins soldaat of herder.

Die standenmaatschappij was nog meer uitdrukkelijk aanwezig in de 15deeeuw.  Milo Rau, de artistiek directeur NT Gent, zegt (in Knack, nr. 30, 2018) “Voor mijn Lam Gods-bewerking wil ik de werkwijze van de gebroeders Van Eyck volgen.  Ze namen hun buren als model voor hun portretten van Jezus, Adam en Eva of de kruisvaarders”.  Dat stemt niet overeen met de werkelijkheid.  Jan van Eyck (ca.1390 – Brugge, 9 juli 1441) en zijn collega’s, zoals Rogier van der Weyden (Doornik 1399/1400 – Brussel, 18 juni 1464) werden door de opdrachtgever gedwongen om zeer selectief te zijn.  Allerlei kandidaten uit de adel en hogere burgerij dienden zich aan als model om een glansrol in het schilderij te kunnen vervullen.  En wie betaalt, bepaalt.  Zo kan een hoge functionaris de gedaante aannemen van zijn favoriete heilige.  Zelfs het Jezuskind op de arm van de Madonna werd uitgekozen in die hogere kringen.  Vandaar de dikwijls wat oudere fysionomie.  Er werd trouwens niet gecast op esthetische gronden maar op de belangrijkheid van de persoon of zijn entourage.  Het draaide niet om compositie maar om ijdelheid.  Het streven naar adelverheffing stond voorop.  Voor deze personificaties kwam niemand uit de lagere stand in aanmerking.

Op het Lam Gods is God de Vader, theologisch gekoppeld aan het begrip Drie-eenheid, ook nog eens tegelijkertijd de Christusfiguur.  Het is een mengfiguur geflankeerd door een zittende Maria en zittende Johannes de Doper.  Maria en Johannes die men in de traditionele iconografie, voor en na Van Eyck, overal aantreft staand onder het kruis van de Verlosser.  Men ziet dat ook in de graffresco’s, glasramen en boekverluchting van de 14deeeuw (1).  Johannes onder het kruis staat  dikwijls met een boek in de linkerhand en grijpt met de rechter naar zijn hoofd.  Het verstand is onder het kruis in verlegenheid en ontoereikend.

In 2020 zal Gent een jaar lang hulde brengen aan Van Eyck met in het voorjaar een grote tentoonstelling in het Museum voor Schone Kunsten.  Nogmaals zullen de kunstwerken op reis gaan en versleept worden.  Bij recente restauratie (2018) van “De aanbidding van het Lam Gods” werd bij het blootleggen van een 16deeeuwse overschildering bij het originele lam vastgesteld dat het kijkt als een mens.  Het is een bijzonder detail maar we zitten alleszins niet te wachten op het verwijderen van overschilderingen van kledij om dan te weten te komen dat de plooienval enigszins anders uitvalt dan tot nu toe geweten is.  In de stijlanalyse staan we ver genoeg.  Iconografisch valt alles nog te heroverwegen omdat kunsthistorici er nog altijd te veel van overtuigd zijn dat alles valt te herleiden tot typologie en schema’s.

Een meesterwerk (ook wanneer het door iemand anders geschilderd werd blijft dat zo !) van Rogier van der Weyden is zijn “Kruisafneming”” (Madrid, Museo del Prado).  Op dat schilderij wordt het lichaam van Christus vastgehouden door Jozef van Arimathea en door Nicodemus (2).  Nicodemus was een rijk man (zoals Jozef van Arimathea) en als farizeeër lid van het Sanhedrin (de Joodse raad).  De persoon die hier door van der Weyden wordt uitgebeeld draagt een overdadig versierd gewaad in brokaat en is baardloos.  Jozef van Arimathea wordt doorgaans afgebeeld met een grijze baard.  Het brokaat, een zijdeweefsel met goud -en zilverdraden, was voorbehouden aan de rijken en machtigen.  Hier zien we het portret, ten lange lijve, van een profane persoon in de glansrol die hij voor zichzelf weggelegd zag, imposanter dan die van de traditioneel afgebeelde Jozef van Arimathea maar ook de dominante figuur in heel het schilderij.  Nicodemus vormt slechts het voorwendsel om vals bescheiden op de voorgrond te treden.  De eigenhandige afneming van het lichaam van de Verlosser weet hij zich zo toe te eigenen (3).

De psychologie van de kunst werd tot op heden te sterk verwaarloosd. Niet de psychologie van de kunstenaar maar die van de figuranten die bepaalden wie er diende afgebeeld te worden.  De kunstenaar stond in voor de compositie maar dat was niet geheel vrijblijvend.  De theaterrol van machtige heren en jonkvrouwen die met hun geld geen blijf wisten en dan maar een geheel nieuwe stad bouwden met een eigen kasteel.  Het draaide om macht, status, ijdelheid en doodsangst, angst voor het oordeel.  In 1435 beslisten Judocus Vijd (+1439) en Elisabeth Borluut (+ 1443) om een fundatie te stichten om zeker te zijn dat er na hun dood dagelijks een mis zou worden opgedragen in de Vijdkapel.  Om zich daarvan te verzekeren schonken ze een stuk land aan de Sint-Janskerk van Gent.  Altijd vroom, maar ook altijd berekend.  Zij vreesden niet de dood maar wel het oordeel.  Volgens de kerkelijke leer wordt bij de dood de ziel van het lichaam gescheiden en wordt de ziel terstond geoordeeld, dan wachtte de hemel, de hel of het vagevuur.  Daarvoor moest men wel zeer te goedertrouw zijn.  Het gebeurde dikwijls dat dergelijke misverplichtingen bij fundaties verwaarloosd werden.  In Brugge werd eind 15deeeuw in de Sint-Donaaskerk een nieuwe lijst opgesteld van missen die moesten opgedragen worden.  Dit gebeurde naar aanleiding van de klachten van stichters van fundaties omdat de misviering niet werd uitgevoerd (4).  Nog voor men tot stof was vergaan werd er al contractbreuk gepleegd.  Maar aangezien de dood een straf was voor de zonde had men niet veel keuze te over.

In materieel opzicht is het dan weer belangrijk om, via restauratie, helderheid te brengen over het zgn. quatrain (kwatrijn) op het Lam Gods.  Dat is de tekst op de lijst van het retabel dat melding maakt over zowel Hubertus als Johannes van Eyck en het jaartal 1432.  Die lezing blijft nog altijd onzeker hoewel we zelf tegen beter weten in er ons op blijven baseren.  Het restauratieprogramma ving aan op 1 oktober 2012 en zal duren tot 31 december 2019.  Misschien vernemen we in 2020 waar Jan van Eyck in Gent zoal heeft gewoond.  Hij komt in ieder geval in Gent in geen enkel ambtelijk stuk voor.  Hij was als diplomaat zoveel op reis dat het eerder voor de hand ligt dat hij lang kon blijven logeren bij de opdrachtgevers van “Het Lam Gods”, het echtpaar Judocus (Joos) Vijd en Elisabeth Borluut.  Dit kinderloze echtpaar had genoeg plaats om de schilder te herbergen én om het paneel gedurende enkele jaren in de eigen woning op te stellen zonder de aandacht te trekken, want dat was onveilig.  Zijn broer Hubert van Eyck was in Gent overleden op 18 september 1426 (5).  Daarna kwam het schilderwerk lange tijd stil te liggen.  Om slechts één voorbeeld te geven: Jan van Eyck was voor zijn reis naar het Iberisch schiereiland afwezig van 19 oktober 1428 tot 7 januari 1430.  Dat is meer dan een jaar.  Hij kocht op 17 juli 1432 een huis in Brugge en nam daar zijn intrek op 16 augustus van hetzelfde jaar (6).  Volgens het kwatrijn werd het “Lam Gods” voltooid op 6 mei 1432.  Pas vanaf dan kon het naar de Sint-Janskerk (later Sint-Baafskathedraal genoemd) overgebracht worden.  Jan van Eyck verbleef dus in die tussentijd in Gent, niet in een eigen huis met atelier, maar zeer waarschijnlijk bij het echtpaar Vijd dat al die jaren ook zelf kon instaan voor de beveiliging van dit belangrijke en omvangrijke (340 x 440 cm) kunstwerk.

Maar veel kan nog op losse schroeven komen te staan wanneer in 2019-2020 de nieuwe publicaties over Het Lam Gods zullen verschijnen.  In 2014 werd al een nieuwe studie aangekondigd maar in 2018 is die nog altijd “ter perse”. Gerenommeerde historici en kunsthistorici zijn voorzichtig en wachten liever het finale restauratierapport af.  Niet de publicatie van dit rapport (want dat zal lang op zich laten wachten) maar de voorkennis zullen hier de doorslag geven.  Het aandeel van de familie Vijd zou wel eens kunnen weggevaagd worden door de herinterpretatie van het kwatrijn dus zijn we even nieuwsgierig als ieder ander.  Er bestaat namelijk geen enkel geschreven document waarin de schildersopdracht beschreven staat (7).  Er is geen contract Vijd-Van Eyck teruggevonden.  De rol van Vijd zou wel eens grandioos kunnen overschat zijn.  Zo’n grote opdracht valt misschien eerder te situeren in de kring van hertog Filips de Goede (1396-1467) en zijn machtige hovelingen zoals de familie De Baenst en dan verlegt de aandacht zich ook naar het kasteel van Sluis en het Prinsenhof in Brugge. De rol van Sluis in de Bourgondische tijd wordt nog steeds onderschat.  In de 14deeeuw bezat het twee grote parochiekerken, de Maria- of O.L.Vrouwekerk en de Sint-Janskerk (8).  Brugge verzette zich tegen de centralisatiepolitiek van Filips de Goede en ten gevolge van die Brugse Opstand in 1437 onttrok Filips het Brugse Vrije (dus ook Sluis in het Oostvrije) aan de bevoegdheid van die stad.  Het Brugse Vrije werd officieel erkend als het Vierde Lid van Vlaanderen (naast de steden Gent, Brugge en Ieper) en kreeg daardoor beslissingsbevoegdheid over de zaken die het graafschap Vlaanderen aangingen. Die uitbreiding van meer autonomie voor Sluis werd zelfs vastgelegd in een charter uit 4 maart 1438 (9).  Dit charter van Arras werd in 1477 door Maria van Bourgondië ongedaan gemaakt.  Zij verleende Brugge opnieuw privileges en het Vrije bleef onderhorig aan Brugge, een toestand die zo zou blijven tot in 1795.

Een contract werd tot op heden enkel teruggevonden in het geval van de opdracht voor het “Altaarstuk van het Heilig Sacrament” door Dirk Bouts (ca.1410 – Leuven, 6 mei 1475) in de Sint-Pieterskerk van Leuven.  Vooral het middenpaneel met het “Laatste Avondmaal” staat iedereen voor de geest.   Het kan dus altijd nog alle kanten uit met de nieuwe onderzoeksgegevens over Van Eyck en het is ook wachten op een nieuwe invalshoek over de werkelijke identiteit van al die personages in zijn gehele oeuvre.  De essentie gaat niet over het theologisch programma en de plooienval maar over de portretten van levensechte personen die schuilgaan in de rolverdeling.  Dan komen we niet alleen terecht bij Van Eyck maar ook bij Hugo van der Goes (+ 1482) en anderen onder wie verschillende meesters met noodnamen.  Het onderzoek naar stijlontwikkeling is niet langer heilzaam: we willen gewoon weten wie er echt op die schilderijen staat !  De stijlanalyse zal altijd bemoeilijkt worden door het te geringe aantal werken dat bewaard bleef.  Honderden schilderijen gingen immers verloren.

Een andere benadering

We gaan hier geen propaganda maken voor beangstigende hulpmiddelen.  Aan het begrip “ras” een doorslaggevende betekenis toekennen bij het vaststellen of veronderstellen van karaktereigenschappen, fysieke capaciteiten en geestelijke vermogens is hier niet aan de orde.  Maar we herinneren hier wel graag aan de publicaties van prof. dr. Paul Van Uytvanck (1906-1983) die het begrip esthetische antropometrie introduceerde.  Hij was van 1954-1976 directeur-diensthoofd van het “Laboratorium voor biometrie en bijzondere fysiologie van de lichamelijke opvoeding” aan de Rijksuniversiteit Gent.  Sinds 1948 doceerde hij al “Menselijke Biometrie” en vanaf 1950 (10) verschenen van hem, buiten zijn strikte vakgebied, zeer verdienstelijke bijdragen over de canons en constitutietypen in de beeldende kunst.  Hij schonk daarbij ook aandacht aan de Adam en Eva van het Lam Gods in Gent.

Nu de digitale toepassingen zoveel verder staan zou de morfologie en antropometrie, toegepast op schilderijen uit de 15deeeuw, wel eens kunnen leiden tot verrassende resultaten.  Historische primaire en secondaire bronnen blijven natuurlijk de voorkeur genieten op de intuïtie van de kunsthistoricus, die de ontmoeting met het kunstwerk ziet als een “Verstehen”. Onder het mom van vroomheid werd vooral aan het imago gewerkt en onder een verborgen gedaante, maar herkenbaar voor de tijdgenoten, werd er via die schilderijen gecommuniceerd.  Kunsthistorici moeten die boodschap proberen te decoderen (11).  Zoals men begraven wilde worden in het hoogkoor om dicht bij de goddelijke macht te vertoeven, zo deed men bij leven al zijn uiterste best om hetzelfde na te streven door zo dicht mogelijk afgebeeld te worden bij Christus de Verlosser en zijn Moeder Maagd.  Of dit nu bij de Kerststal was of bij een Kruisafneming maakte niet uit.  Desnoods ging men “undercover” als één van de Drie Koningen.  We moeten eerst en vooral goed bij ons laten doordringen dat het theologisch programma van die schilderijen in functie stond van de opdrachtgever die zich niet alleen graag liet afbeelden op de zijluiken maar ook op het middenpaneel zijn rol wilde spelen indien daartoe maar enigszins de mogelijkheid bestond.  Wie staat er op die schilderijen en hoe verhouden zij zich tot elkaar ?  De centrale vraag draait rond identificatie.

De bekende kunsthistoricus Erwin Panofsky (1892-1968) voerde het begrip “disguised symbolism” in om te verwijzen naar verborgen symboliek in de schijnbaar alledaagse werkelijkheid van de Vlaamse Primitieven.  Daarbij dient men natuurlijk voorzichtig te blijven om niet in te vergezochte interpretatie terecht te komen.  Ditzelfde gevaar bestaat wanneer men standaardpersonages die duidelijk afgeleid zijn van geijkte modellen ook wil interpreteren als “dynamisch dubbelportret”.  Een clichématige heilige zal altijd afgebeeld worden met gangbare attributen en komt dus niet in aanmerking.  Men moet dus vooral letten op inventiviteit eerder dan op ontleningen.  Een portret is een afbeelding van een gezicht.  De fysionomie is dus zeer belangrijk, niet om de persoonlijkheid af te lezen (dat is pseudowetenschap), maar om na te gaan of het beantwoordt aan de criteria van een echt portret of dat het eerder een sjabloon is.  In de kunstwetenschap moet men meer ““out of the box” durven te denken en loskomen uit het dogmatisme van het groepsdenken.  Er wordt te weinig aan brainstorming gedaan.  Het is nochtans mogelijk.  Zo kon de Brugse kunsthistoricus Marc Goetinck op overtuigende wijze twee portretten van de 15deeeuwse drukker en zakenman William Caxton, die ook in Brugge actief was, identificeren (12).  Er zou meer plaats moeten zijn voor dergelijke onconventionele nieuwe en creatieve gedachten.

Willy Dezutter

1 W.P. Dezutter, Grafschilderingen. Iconografie en religieuze spiritualiteit.  In: H. De Witte (e.a.), Maria van Bourgondië. Brugge. Een archeologisch-historisch onderzoek in de Onze-Lieve-Vrouwekerk, Brugge, 1982, p. 180-204, vooral p. 192-193.

2 Wij volgen voor de namen van de personages Dirk De Vos, Rogier van der Weyden, het volledige oeuvre.  Mercatorfonds, 1999, p. 21.  Bij Lorne Campbell worden Jozef van Arimathea en Nicodemus omgewisseld.  Zie: Lorne Campbell en Jan Van der Stock, Rogier van der Weyden 1400-1464.  De passie van de meester. Davidsfonds, Leuven, 2009, p. 46.  Zie ook: Bernhard Ridderbos, Schilderkunst in de Bourgondische Nederlanden. Davidsfonds, Leuven, 2014, p. 90 over de plaatsing van Jozef van Arimathea en Nicodemus. Ibidem, p. 301, noot 15.

3 Op het gegeven dat Nicodemus als personage in de Vlaamse schilderkunst van de vijftiende eeuw  de opdrachtgever kan voorstellen werd reeds eerder gewezen door John Pope-Hennessy, The Portrait in Renaissance. London, Phaidon Press, 1966, p. 280-297.  Het werd een traditie om zich te laten portretteren als Nicodemus.  Soms beeldde de schilder zichzelf af als Nicodemus. Idem, The Portrait in the Renaissance (Bollinger Series XXXV), Princeton, 1979.

4 Hendrik Callewier, De Papen van Brugge. De seculiere clerus in een middeleeuwse wereldstad, 1411-1477. Universitaire Pers Leuven, 2014, p. 124.

5 J. Duverger, Het grafschrift van Hubrecht van Eyck en het quatrain van het Gentsche Lam Gods-retabel.  Met een aanhangsel: Natuurwetenschappelijk onderzoek van de opschriften en de lijst van het Lam Godsretabel door E. Bontinck. Brussel, 1945, p. 18.  Schrijver dezes was oud-student kunstgeschiedenis van Prof. J. Duverger (1899-1979) die ook zijn promotor was.  Oude liefde roest niet.  Zie: W.P. Dezutter, In memoriam Prof. J. Duverger, in: Biekorf, 79 (1979), p. 254.  In 2011 verschenen twee fundamentele artikels over het kwatrijn door V. Herzner en H. van der Velden (repliek) in het tijdschrift “Simiolus” 35 (2011).

6 W.H.J. Weale, Hubert and John Van Eyck. Londen-New York, 1908.  Dit is nog altijd de beste studie voor de historische data en archivalia.

7 Zie voor een overzicht: Till-Holger Borchert, Jan van Eyck. Mythe en documenten. In: S. Kemperdinck, F. Lammertse (red.), De weg naar van Eyck. Museum Boijmans van Beuningen, Rotterdam, 2012 en ook online raadpleegbaar op www.academia.edu

8 De geschiedenis van de belangrijke Mariakerk (met de grafmonumenten van de familie De Baenst) dient nog geschreven te worden.  Over de Sint-Janskerk verscheen: H. Hendrikse en A. Willeboordse, Brand in de kerk. De Sint-Janskerk en het Sint-Janskerkhof in Sluis. Gemeente Sluis, 2018, 86 p.

9 J. Dumolyn, De Brugse opstand van 1436-1438. Kortrijk, 1997, 381 p. (Reeks: Standen en Landen 101).

10 Theo Luyckx (red.), Liber Memorialis Rijksuniversiteit Gent, 1913-1960: 2. Faculteit der Geneeskunde, Gent, 1960, p. 448-449.

11 Voor de 17deeeuw werd dit uitstekend geanalyseerd door Peter Burke die de propaganda van Lodewijk XIV ontleedde. Peter Burke, The Fabrication of Louis XIV, Yale University Press, London, 1992 en de nieuwe editie in paperback, 1994.

12 Marc Goetinck, William Caxton (° ca. 1422 – + 1491/92) in Boergondisch vaarwater. In: Brugge die Scone, 1992, 3, p. 4-5.

 

Afscheid van Jaak Fontier (1927-2017)

Het leven is eindig en de dood is onlosmakelijk verbonden met het leven.  Een leven lang dient men zich in te spannen om dat leven zinvol te maken.  Niettegenstaande de vaststelling dat de dood even essentieel is als het leven zelf, ervaren wij haar bijna altijd als absurd.  We worden geboren om te sterven, maar het is de kunst om de juiste levensfilosofie te vinden om te ontsnappen aan de absurditeit van het bestaan.  Jaak Fontier, die we hier gedenken, vond de oplossing in de zen-filosofie, die hij als vrijzinnig-humanist ook wist te concretiseren in de vrijmetselarij.  Zoiets is alleen mogelijk in de adogmatische vrijmetselarij van het Grootoosten van België waartoe hij behoorde. Deze strekking geeft alle ruimte aan de individuele opvattingen omdat het geen dogma’s oplegt of het denken onderwerpt. Men mag zich bewust zijn van zijn aanwezigheid in de kosmos maar men hoeft zich daarvoor niet irrationeel beginnen te gedragen.  In de stoïcijnse levenskunst is er geen plaats voor irrationele gedachten.  Over de zen-filosofie schreef Jaak in 1975 een goed boek onder de titel “Zen, maan en sterren” en zijn zen-teksten verschenen in 1977 in het tijdschrift “Yang”. Afwezigheid van vrees voor de dood en de goden werd ons al geleerd door de Griekse filosoof Epicurus (in de derde eeuw vóór onze tijdrekening), in zijn uitspraak “De dood gaat ons niets aan”, om te onderlijnen dat het leven belangrijk is om geleefd te worden. Uit de vrees voor de dood en de goden is de religie ontstaan en die komt onze gemoedsrust enkel verstoren.  Die onrust is geheel onnodig.  Het is onzinnig om de dood te vrezen want “zolang wij er zijn, is de dood er niet, en wanneer de dood gekomen is, zijn wij er niet meer” wist Epicurus.

Jaak Fontier, de kunstkenner

Jaak was een kunstkenner in de breedste zin van het woord.  Hij is vooral bekend geworden als kunstcriticus in het domein van de plastische kunsten, maar hij was ook een kenner van de dichter Hölderlin en schreef zelf gedichten.  Hij beoefende vooral het genre van de haiku’s.  Als kunstcriticus was hij een pionier van het ondersteunen van de avant-garde.  In Brugge was hij in 1956 medestichter van de legendarische culturele vereniging “Raaklijn”, waarvan hij nauwgezet het archief bijhield.  Tussen 1968-1974 hielp hij in Brugge bij het opzetten van de drie Triënnales die pas sinds kort een revival kennen.  Hij werd een onbetwiste kenner van de abstracte kunst en publiceerde een groot aantal monografieën over vooral geometrisch abstracte kunstenaars, zoals Luc Peire (1984), Gilbert Swimberghe (1997), Renaat Ramon (1997) e.a.  Hij wijdde ook een hoofdstuk aan Sylvère Declerck in de monografie die verscheen in 1998.  Jaak was ook zeer actief in het verenigingsleven.  We denken hier aan het Vermeylenfonds waar hij dit jaar nog publiceerde in het kwartaaltijdschrift; zijn rol in de Vereniging voor Westvlaamse Schrijvers waar hij enkele VWS-cahiers schreef en meewerkte aan het Lexicon van West-Vlaamse Kunstenaars.  We herinneren hem ook als de zeer loyale secretaris van de Vrienden van de Brugse Musea toen we als conservator constructief samenwerkten.  Ook de toegepaste kunst weerhield zijn aandacht.  We denken hier aan zijn boek over “Keramiek in Vlaanderen” over hedendaagse keramisten en hun werk.  Zijn veelzijdigheid en werkkracht is fenomenaal want men zou bijna vergeten dat hij ook een zeer gewaardeerde leerkracht was.  Zijn pedagogische kwaliteiten kwamen ook tot zijn recht in de talloze voordrachten die hij gaf.  Zijn zorgvuldigheid spreekt uit het feit dat hij in 2006 werkstukken en handschriften van zichzelf deponeerde in het Letterenhuis in Antwerpen.  Ik herinner hier aan een quote van Jaak: “Herinneringen aan doden verdringen die aan de levenden”. Die nuchterheid sprak ook uit zijn teksten.  Eén van de weinigen die op een verstaanbare wijze kon schrijven over kunst, ook abstracte kunst.  Rationaliteit als de grondslag voor niet-zweverige kunstbeschouwing.

Willy Dezutter, ereconservator Stedelijke Musea, Brugge (16.3.2017)

(tekst voorgedragen op de afscheidsplechtigheid van Jaak Fontier op 21 maart 2017 in de aula van het crematorium Blauwe Toren te Brugge)

De onvoltooide symfonie, van kunstenaar Sylvère Declerck

Kunstenaar Sylvère Declerck heeft er al een hele carrière opzitten maar zijn artistieke inspiratie is nog niet uitgeblust.  Schilderen en beeldhouwen hoeven nooit te eindigen; de kunst is nooit voltooid.  Als kunstschilder geraakte hij bekend door zijn marines en landschappen en zijn kleurrijke geometrische composities.  Ter gelegenheid van “Brugge 2002 – culturele hoofdstad van Europa” realiseerde hij een project met metaalconstructies in de gevelnissen van de Molenmeers in de Brugse  binnenstad.  Hij zal zeker blijvend herinnerd worden als de ontwerper van de Sylver Birds, de sierlijke vogelsculpturen die dit jaar nog te zien waren in de kroonlijst van zijn woning.  Ter gelegenheid van zijn 80ste verjaardag kreeg hij de toelating van het stadsbestuur om ze daar tijdelijk een tussenvlucht te laten maken, maar nu zijn ze uitgevlogen naar Zuienkerke als de herauten van zijn nieuwe installatie-kunstwerk “De onvoltooide symfonie”.

toilet-model 052

Sylver Birds

De geboortewieg van deze sierlijke vogels stond in de tuin van het Gezellemuseum waar de twaalf prototypes een homogene broedplaats verwierven.  De individuele presentatie vond plaats in 2007 en sindsdien zwermden ze uit in de openbare ruimte met een hoogtepunt met honderd Sylver Birds op de reien en de vesten van Brugge.  Tijdens de retrospectieve te Bredene in 2009 stonden ze opgesteld met aangepaste verlichting.  Ze ontlenen hun grote kracht aan een opstelling in formatie, een veelvoud dat het landschap wijzigt in zijn natuurlijke habitat.  In dat polderpatrimonium op de hoek van de Blankenbergse Dijk Zuid en de Blauwe Torenstraat te Zuienkerke leiden een tiental exemplaren u naar een bijzonder en onverwacht kunstwerk.  Dit ensemble witte ganzen kreeg het gezelschap van één zwarte gans als teken van verdraagzaamheid.

toilet-model 057

De onvoltooide symfonie

Op die stopplaats voor fietsers en wandelaars werd een interessante infrastructuur aangebracht door de Vlaamse Landmaatschappij in het kader van de “Groene Fietsgordel Brugge” en de gemeente Zuienkerke.  Maar het kunstenaarsoog viel het onmiddellijk op dat voor de menselijke behoefte iets essentieel ontbreekt.  Het veldtoilet, niet een cabine in kunststof met chemisch toilet, maar de ouderwetse verwijzing naar de houten wc, de plank met een gat en het bekende hartje.  De kunstenaar zorgde met zijn installatie-kunstwerk voor een artistieke oplossing te midden de natuur.  Het vormt een mooie aanvulling op de twee zitbanken, de twee metalen kunstwerken en enkele bomen.  De kunstenaar bracht een veelzeggende tekst aan: “Bezinning in de grootse stilte van de natuur brengt rijkdom voort”.  Deze creatieve denkpiste sluit aan bij de conceptuele kunst.  De titel van het werk verwijst naar de circulaire economie die de uitputting van de natuurlijke grondstoffen wenst te bestrijden.  Afval is voedsel.  De verzameling en het hergebruik van de menselijke mest.  Essentiële voedingstoffen voor de landbouwgronden.  Door de verdunning van de ontlasting bij de opkomst van waterleiding en spoeltoilet (vanaf ca.1880) daalde de landbouwkundige waarde en werd het tekort aan meststoffen opgevangen door het gebruik van kunstmest.  De Technische Universiteit van Berlijn heeft een procedé ontwikkeld waarmee uit menselijke fecaliën bio-kolen worden geproduceerd.  Deze gecarboniseerde menselijke uitwerpselen worden nu al gebruikt in de landbouw in Tanzania.

Bij ons zou het composttoilet uitkomst kunnen bieden met als resultaat een droge, naar bosgrond geurende compost!

Het kunstwerk kan de nieuwsgierige kijker dus aanzetten tot nadenken.

toilet-model 058

Is dergelijke installatie-kunst nog actueel?

Hier is het antwoord vlug gevonden.  De installatie is een volwaardige kunstvorm die, voortkomend uit de conceptuele kunst, kan gezien worden als een tijdelijk environment.

Sylvère Declerck werkte hier volgens dit principe van een ruimtelijke assemblage waar hedendaagse installatie-kunstenaars nog steeds mee bezig zijn.

In het S.M.A.K. in Gent brengt men een hommage aan Jan Hoet (1936-2014) waarbij men een tentoonstelling van hem uit 1980 opnieuw samenstelt.  Deze tentoonstelling bestaat vooral uit conceptuele kunst zoals de toenmaals controversiële “Wirtschaftswerte” van Joseph Beuys.  De installatie-kunst wordt dus gewaardeerd en opgewaardeerd anno 2014.

Willy Dezutter, ereconservator Stedelijke Musea Brugge.

Zuienkerke, 7 oktober 2014

De Sylver Birds van kunstenaar Sylvère Declerck

206

De Sylver Birds zijn de universele ambassadeurs van de gelijkwaardigheid onder de mensen.  Het uitdiepen van gedachten is kunst wanneer het gekoppeld wordt aan het schone.  De Brugse kunstenaar Sylvère Declerck bergt alle ismen op in het verleden en kiest voor het hedendaagse en het schone.  Ook zonder de boodschap te kennen, kan men van deze kunst genieten.  Zoals de kunstfilosoof prof. dr. Willem Elias (VUB) het zo mooi formuleerde: “Je kunt van kunst genieten zonder er iets van te begrijpen, net zoals je ook geen natuurkunde hoeft te kennen om de natuur mooi te vinden”.  Sylvère Declerck weet vormgeving en inhoud te verbinden tot sierlijke kunst.   Daarbij liet hij zich inspireren door de wilde ganzen, in het bijzonder door de Canadese ganzen in de Uitkerkse polder.  Slechts weinig vogels spreken zo tot de verbeelding als wilde ganzen.  De volkse benaming “vriesganzen” duidt er reeds op dat we ze in onze streken vooral in de winter waarnemen.  Het volksgeloof wil dat wanneer ze in de herfst massaal het luchtruim opfleuren met hun gekende V-formaties, dit een voorbode is van een strenge winter.  Hun jaarlijkse terugkeer in de polders rond Damme heeft te maken met het ontvluchten van de barre weersomstandigheden rond de poolcirkel, waar hun broedgebieden zich bevinden.  Tijdens hun jaarlijkse trektochten leggen ze duizenden kilometers af.  En toch vinden ze op het einde van de reis feilloos hun pleisterplaats in onze contreien of het vorig jaar gebruikte nest in de verre toendra terug.  Als fervente vegetariërs “snakken” zij het gras, zoals de Nederlandse dichteres Anne Kempe (Middelburg, Ned.) hun grazen omschrijft.  In onze Oostkustpolders komen vooral duizenden kolganzen en de kleine rietgans (die groter is dan de kolgans !) voor.  De Sylver Birds (genoemd naar hun ontwerper Sylvère en bijgevolg niet naar silver/zilveren vogels; het zijn de geesteskinderen van de kunstenaar) sluiten aan bij deze bekende overwinteraars maar vormen een eigen creatie, een eigen uniek concept.

De ontwikkeling van deze vlucht begon in de tuin van het Guido Gezellemuseum in Brugge, waar de twaalf prototypes de plaats trouw, zo eigen aan broedvogels, alle eer aan deden.

Een ongestoorde habitat in harmonie met de omgeving.

475

De Sylver Bird: metafoor en uitstraling

Het mega-kunstproject van de Sylver Birds nam zijn vliegende start, dank zij de medewerking van de Stad Brugge, op de Brugse Vesten, de mooie groene omwalling. De eerste honderd vogels streken neer op de Kazernevest en werden daarna, processiegewijs, overgebracht naar het Koning Albertpark vlak bij het concertgebouw.  Die vreedzame stoet van neerstrijken en opstijgen kon men volgen op Focus-tv.  De utopie werd werkelijkheid: events not seen on a TV-screen do not exist !  De optocht had iets van een happening en tevens werden alle mogelijkheden goed uitgetest: de zwerm vogels markeerde het landschap en iedereen sprong van de fiets (in New York is dat onmogelijk) om het schouwspel van dichtbij aan een onderzoek te onderwerpen.  Kunst die nieuwsgierig maakt, kunst die de wereld tracht te veranderen met zijn boodschap voor meer verdraagzaamheid. De hype was gecreëerd; iedereen kwam aanzetten met suggesties voor andere locaties, alsof de kunstenaar dat zelf niet had voorzien in zijn langetermijnvisie !  De honderd vogels zouden zich immers vermenigvuldigen naar vijfhonderd met een opbouw naar duizend.  Wel werd een rustpauze ingelast om de eerste honderd harde werkers een veilig onderkomen te brengen bij adoptie-ouders.  Zij komen niet meer in aanmerking om hun tocht verder te zetten.

Het mega-kunstproject komt nu in een volgende fase.  Met de medewerking van de NMBS (Belgische Spoorwegen) moet het mogelijk zijn om langs het spoorwegtraject Brugge-Brussel, heen en terug, de reizigers te laten meegenieten van de opstelling, langs weerszijden in het veld, van telkens een kolonie van vijfhonderd Sylver Birds. Het is een koud kunstje om duizend vogels met fotoshopping virtueel een baan om de aarde te laten maken (ook dat is conceptuele computerkunst !), maar het is zoveel interessanter voor alle betrokkenen om ze echt te zien staan en er dan pas over te lezen. Het kunstproject leent zich trouwens uitstekend tot het verspreid opstellen, omwille van de flexibele presentatiemogelijkheden van deze artistieke vogels.  Het grootste effect zal men echter wel verkrijgen door de grootschalige aanpak: duizend vogels in scheervlucht die de toeschouwer verrassen en een shockeffect teweeg brengen.  Het kunstwerk spreekt voor zichzelf.

Sylvère Declerck is sinds jaar en dag bekend als kunstschilder maar is evenzeer bekend als gewezen burgemeester van Blankenberge.  Zijn artistieke kwaliteiten staan daar compleet los van en een volledig overzicht van zijn kunstenaarsloopbaan treft men aan in de aan hem gewijde kunstmonografie (1998) geschreven door Johan Debruyne, Jaak Fontier en Elie Balduck en de nieuwe publicatie die Willy Dezutter schreef in 2009.  Zelf ging hij wel op zoek naar de relatie kunst en politiek.  In 2006 verscheen immers zijn ophefmakend boek “Een kunstenaar in de politiek”, een psychologisch portret van de lokale politiek.  Naast de schilderkunst, van expressionisme naar constructivisme, maakte hij een opgemerkte passage in 2002 (Brugge Culturele Hoofdstad van Europa) met zijn “Vensterwerken” in de Molenmeers.  De vogelsculpturen vormen daarvan de logische uitloper.  Was het eerste een integratie met de architectuur dan gaat het nu over integratie in het natuurlandschap, zowel in de binnenstad als de weidse vlakte.  De Amerikaanse beeldend kunstenaar Christo (°1935), van Bulgaarse afkomst maar werkend vanuit de Verenigde Staten, verwierf samen met zijn vrouw Jeanne-Claude (1935-2009) bekendheid met zijn landschapskunstwerken en met het inpakken van bekende gebouwen.  De financiering gebeurde door de verkoop van tekeningen, voorontwerpen en foto’s van de gerealiseerde kunstwerken.  Onlangs was het echtpaar in Knokke-Heist om die afgeleide producten aan de man en de vrouw te brengen.  Geen profeet is in eigen land geëerd.

Brugge liet ons in 2005 en 2006 verbazen door Spencer Tunick (° 1967), eveneens een Amerikaans beeldend kunstenaar en fotograaf, die vooral bekendheid verwierf met zijn installaties met grote aantallen naakte mensen.  Volgens kenners is dat tentoongestelde werkelijkheid maar geen kunst.  Men kan dat vergelijken met het schikken van bloemen in een vaas.

Sylvère Declerck heeft vooral oog voor de blijvende kwaliteit; de schoonheid primeert en is geen afvalproduct.  Hij bewijst dat de Belgen goede kunstenaars zijn.  Hij is daarenboven een menslievend kunstenaar die met dit project gaat voor de slogan: vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit.  Met het propageren van meer gelijkheid en gelijkberechtiging in de wereld bereikt hij het kosmopolitische niveau dat hem in staat moet stellen om verder te vliegen dan de landsgrenzen.  Het zou van euvele moed getuigen om hier al te veel suggesties te doen maar een vriendschapsverdrag met de Canadese ganzen behoort tot de mogelijkheden.

Ook zijn Sylver Birds krijgen een gelijke behandeling.  Zijn concept heeft oog voor mens en dier en ecologie.  Eindelijk nog eens een totaalproject met diepgang.

Willy Dezutter, ere-conservator Stedelijke Musea Brugge

167

Les Sylver Birds devinrent littéralement les “Oiseaux de Sylvère” mais comme création artistique unique: seuls de leur espèce et aussi uniques en leur image totale. Ce ‘projet d’oiseaux artistiques” était prêt à quitter le nid.

Willy Dezutter, conservateur honoraire aux Musées Communaux de Bruges

180

Die Sylver Birds wurden buchstäblich die “Vögel von Sylvère” als einzigartige künstlerische Kreation: einzigartig als Art sowie als Gesamtbild.  Dieses “Vogelkunstprojekt” konnte das Nest verlassen.

The Sylver Bird literally became “Sylvère’s birds”, but this as a unique artistic creation: unique in its kind an equally unique in overview. This “Birdart-project” could leave the nest.

OLYMPUS DIGITAL CAMERA

Kunstenaar Sylvère Declerck, atelier: Molenmeers 66, B-8000 Brugge.