Author Archives: admin

De leugen van de volkskunde

In 1848, toen de economische en agrarische crisis volop woedde, telde Brugge 49.211 inwoners, onder wie 21.239 mensen die werden ondersteund.  Dit komt neer op 44% van de Brugse bevolking. In Kortrijk waren er toen 48% ondersteunde armen en in Gent, de enige Vlaamse industriestad, was dat aandeel 38%.  In 1870 waren er in Brugge nog 14.066 hulpbehoevenden op een totaal van 48.939 inwoners.  Op een totale bevolking van 47.015 mensen in 1866 waren er 22.132 die noch lezen noch schrijven konden.

Het pauperisme (1) is het verhaal over de arbeider die te weinig verdiende om te leven en te veel om te sterven.  Overigens valt aan de waarheid niet te ontkomen: er zijn de officiële cijfers van het “Weldadigheidsbureel” en voor de woontoestanden beschikken we over de verslagen van het “Beschermingskomiteit der Werkmanswoningen”.  De loontelling van 1846 van A. Quetelet, de budgetenquête van 1853-1854 van E. Ducpétiaux en de budgetenquête uit 1891 van Ernst Engel vervolledigen het sociaal-economische beeld.  Hierdoor ontstond de leugen van de volkskunde die men het best geïllustreerd vindt in de volkskundige musea, waar alleen duurzame en kostbare voorwerpen geëxposeerd worden die meestal tot de klasse der burgerij behoren, omdat de nalatenschap van “het volk” niet bewaard bleef.

De middengroepen waren de meest intensieve actieve cultuurdragers.  De adel en een groot deel van de Brugse bourgeoisie waren verfranst en de stad werd bijna uitsluitend in het Frans bestuurd. In de Brugse middelbare scholen was Frans de voertaal.  Pas vanaf 1897 werd het Nederlands in toenemende mate, naast het Frans, gebruikt door de stadsadministratie en in de gemeenteraad.

Het bestedingspatroon van de gewone arbeider ging er niet echt op vooruit: rond 1850 ging 68 à 77 % naar voeding, rond 1910 was dit tot 62 à 65 % geslonken.  Omstreeks 1960 gaven arbeidersgezinnen 38 % van het budget uit aan voeding.  Dat was 12% minder dan in 1950.  Deze verschuiving duidt op de reële verbetering van de levensstandaard die pas na 1950 aanving.  De museuminterieurs worden gereconstrueerd als een sfeervolle evocatie in het besef dat de museumvoorwerpen nooit de werkelijkheid illustreren maar slechts een reconstructie zijn van de herinnering.  Bij de adellijke families en bij de hogere burgerij stond de porseleinen pop te pronk op het dressoir terwijl in de volksbuurt met de voddenpop daadwerkelijk gespeeld werd.  Die voddenpop, dus datgene wat echt van het volk was, treft men in onze volkskundemusea niet aan, wel de porseleinen en wassen poppen, erfstukken waarmee nooit gespeeld werd.  De musealisering van het cultureel erfgoed is dus een mentale constructie, een fictie die ook een belangrijke identificerende rol kan spelen. Iedereen heeft een eigen mening over de werkelijkheid (2).

Willy Dezutter

  1. W.P. Dezutter, De volkskunde van het proletariaat. In: Oostvlaamse Zanten, 1979,2, pp. 43-50. Door het stijgen van de welvaart en de zichtbare effecten van de monumentenzorg in het stadsbeeld werd ik begin jaren tachtig van de vorige eeuw voorzichtig door een Brugse schepen verzocht om in het museum niet te veel aandacht te schenken aan het pauperisme van de 19de eeuw.  Wat mochten de toeristen daarvan wel vinden !  Kant, bier en pralines promoten behoorde dan weer wel tot de kerntaken van “Brugge die Scone”, de fiere Vlaamse en propere stad met enkel welvarende burgers.  Geen geschiedenis in een geschiedkundig museum !
  2. Zie voor meer duiding: Willy Dezutter, De museale verbeelding tussen realiteit en fictie. Het museum als bewaarplaats van het originele object. Een filosofische benadering. Tekst op deze blog.

De museale verbeelding tussen realiteit en fictie. Het museum als bewaarplaats van het originele object. Een filosofische benadering.

Niets is wat het schijnt.  In Nederland was er een schijn van vogelpest maar de postduiven heten er sportduiven en dienden niet opgesloten te worden, in tegenstelling tot de Belgische duiven die gekwalificeerd werden als pluimvee.  De ene duif is de andere niet.

In de realityshow, zoals Big Brother, vervaagt de grens tussen privé en openbaar leven.  De realityshows hebben aangetoond dat je geen fictieseries (soaps) nodig hebt om diepmenselijke problemen aan te kaarten.  De fictie is een leugen, de werkelijkheid is nog veel erger.  Voor een Amerikaan is oorlog in Irak naar CNN kijken en tegelijkertijd chips en popcorn eten.  Is de Saddam Hoessein, die wij zien op TV, de echte of is het een dubbelganger ?  Amerikaanse soldaten worden niet gedood maar zijn slechts vermist. Het zijn geen Irakezen die hen neerschieten, neen ze schieten elkaar per vergissing dood.  Hun helikopters worden niet neergehaald door de vijand maar maken noodlandingen.  De oorlog wordt verpakt als infotainment.  Events not seen on a TV-screen do not exist: dus geen Amerikaanse krijgsgevangenen en ook niet de realiteiten van de ziekenhuizen in Bagdad.  De beeldvorming van het publiek wordt gevormd door de media.  Na 1945 hebben de Britten veel oorlogsfilms gedraaid waarin de Duitsers uiteraard altijd de schurken waren.  Welnu door deze films werden de Britten veel meer beïnvloed dan door de oorlog zelf en de anti-Duitse stemming is gebleven.

De Griekse wijsgeer Epictetus (50-138 voor onze jaartelling) wist het reeds: niet de werkelijkheid brengt de mensen in verwarring maar de meningen over de werkelijkheid (Epictetus, Enchiridion 5).  De geschiedenis wordt geschreven door de overwinnaars.  Ik hoef hier slechts te verwijzen naar de kritische bezinning over onze eigen zevenhonderdste verjaardag van de Guldensporenslag, zo mooi verwoord door dr. Jacques Mertens in zijn exposé “Wahrheit und Dichtung. Historiciteit en beeldvorming rond 1302” (Genootschap voor Geschiedenis, Brugge, 22.12.2001).

Zoals het geen zin heeft te vragen of de rijkste mensen altijd het meeste geld hebben, zo kunnen we ook niet vragen of het evidente (de beleving van de waarheid), datgene wat wij zien, wel waar is, want het ware is wat wij zien.  Wat is het criterium om uit te maken of wij werkelijk zien en niet dromen, fantaseren, hallucineren, vrezen, wensen en ons in illusies verliezen ?  Nu moet om te beginnen worden vastgesteld dat de waarneming van het verleden in het geheel niet bestaat.  Deze waarneming van het heden omvat tevens de tot herinnering geworden ervaring, dat wil zeggen: dat deel van de ervaren wereld dat men herinnering noemt.  Op grond van deze waarneming van het heden worden dan hypothetische conclusies getrokken over het veronderstelde verleden.  De waarheid is dus menselijke waarheid, de waarheid bestaat niet maar wordt gemaakt.  Er bestaat geen in zichzelf opgesloten bewustzijn met betekenissen die daarin thuishoren.  Er bestaat geen brute realiteit, er bestaan alleen mensen die elk op hun eigen wijze, in een Westerse of niet-Westerse culturele context, in de wereld zijn en vele menselijke werelden beleven.  Men kan dus spreken over de wereld van de boer, de professor, de politicus, de informaticus, de jager, de kunstenaar, enz.  Een geweer verwijst voor de jager naar andere dingen dan voor de Amerikaanse soldaat.  Om onze begrippen en zinnen aan anderen mede te delen gebruiken we de taal.  Ik maak wel de belangrijke constatering dat wij het zijnde niet uitspreken zoals het is, maar zoals wij het denken.  Met één prentje kun je overigens meer vertellen dan met duizend woorden.  Door de nieuwe informatietechnologie en economische globalisering begint het wel steeds meer op elkaar te lijken.

De taal van de mensen betekent in de praktijk de taal van de televisie. Ook de fotocamera kun je laten liegen door beeldmanipulatie en retouches. Vooral in de reclame wordt het bewust als manipulatiemiddel gehanteerd en is het digitaal verworden tot een goedkope truc om het publiek een schijnwerkelijkheid voor te toveren.  Men zegt wel eens dat de kinderen vroeger met klompen aan naar school gingen.  Ons museum beschikt over een schoolfonds met talrijke foto’s van Brugse lagere scholen uit het eind van de 19de en begin 20ste eeuw.  Op geen enkele foto valt er een kind te bespeuren dat klompen draagt.  De vooraf aangekondigde komst van de schoolfotograaf, toen een hele gebeurtenis, zorgde er voor dat de ouders hun kinderen voor de gelegenheid op hun paasbest uitdosten en met schoenen aan, desnoods een maatje te groot.  De kroostrijke gezinnen konden voor schoeisel en kleding putten uit het reservoir van oudere broers en zussen.  Die klasfoto’s zijn echt maar beantwoorden aan een stereotype.  Het doet me denken aan de Kuifje-albums van Hergé.  Deze striptekenaar was een geniale scenarist.  De details van kledij, vliegtuigen, ruimtepakken enz. kloppen allemaal, maar Bobby het hondje kan wel praten…  We blijven nog even in de kinderwereld. Er is een jongetje dat bij Sinterklaas komt en tegen hem zegt: “je bestaat niet”.  Waarop de Sint antwoordt: “Hoezo besta ik niet ? Ik zit hier toch ?”.  In de kinderwereld botsen beeld en werkelijkheid voortdurend.  Er zijn twee verschillende werkelijkheden; ’s nachts rijdt de Sint met een schimmel op de daken maar overdag verschijnt hij thans overwegend per auto.

Het museum als bewaarplaats van het originele object

Het is de opdracht van een Volkskundemuseum om de materiële getuigenissen uit een recenter verleden te verzamelen.  Daarbij wordt groot belang gehecht aan het originele voorwerp de zgn. historische Sachzeuge, die dient verzameld te worden in zijn algemene socio-culturele context. Wanneer een voorwerp verdwijnt uit het dagelijks gebruik en opgenomen wordt in een museumcollectie krijgt het een aparte status en fungeert het als objet-témoin.  Het museum is een driedimensionaal archief, kenniscentrum en ontspanningscentrum terzelfdertijd.  Op de eerste plaats is het een bewaarplaats van bronnenmateriaal.  Die bronnen worden geïnterpreteerd vanuit de eigen culturele achtergrond en tijdgeest.  Latere onderzoekers moeten dus terug kunnen naar de bron.  De geschiedenis is vastgelegd in boeken, niet in musea.  Toch is ook het object een primaire bron van kennis en vanuit het oogpunt van de museumbezoeker is de schok van het authentieke voorwerp met niets te vergelijken.  Voor de bezoeker is de beleving van het verleden belangrijk, maar de musea mogen het niet idealiseren.  De voorwerpen zijn stom en hebben verklaring nodig maar toch valt de geschiedenis niet echt te reconstrueren.  De interieurs in het museum werden door ons minutieus gereconstrueerd maar doelbewust opgevat als een sfeervolle evocatie in het besef dat de museumvoorwerpen nooit de werkelijkheid illustreren maar slechts de constructie zijn van een herinnering.  Wij zijn de regisseurs van de objecten en de enscenering vertelt het verhaal, wetenschappelijk onderbouwd met een didactisch paneel in moderne grafische vormgeving.  Het gaat altijd en overal om een fictieve opstelling: zelf bedachte realiteit.  De museale presentatie hoeft niet waar te zijn, als ze maar waar lijkt.  Dit gestold verleden, wordt daar waar mogelijk, tot leven gewekt door ook andere zintuigen te prikkelen zodat het meer wordt dan alleen maar kijken en aankomen niet.  Ik denk hierbij aan de geur van het snoepgoed bij de wekelijkse demonstraties op donderdag en de smaak van het bier in de museumherberg De Zwarte Kat.  Alleen het gemiauw van Aristide II, de zwarte kat, is verstomd aangezien die schavuit vandaag precies een maand geleden spoorloos is verdwenen.  Er zijn natuurlijk grenzen aan de interpretatie.  De tekst van een lied kan overgeleverd zijn maar degene die het zong is er niet meer en ook over de juiste situatie zijn we niet altijd voldoende ingelicht.

Een sterk punt van het Stedelijk Museum voor Volkskunde is de aanwezigheid van een groot aantal ensembles van authentieke objecten van Brugse herkomst.  De verzamelingen die wij de jongste dertig jaar hebben verworven, zijn zeer weinig verstoord of vervormd.  Toen ik op 1 februari 1973, ik was toen nog jong en mooi, de kans kreeg om het Volkskundemuseum uit te bouwen heb ik mij gespiegeld aan het nog altijd befaamde Nederlands Openluchtmuseum in Arnhem.  Ik steunde mij toen op de publicatie “Afdrukken van indrukken” die als eindconclusie meegaf dat de presentatie op zichzelf zeer waardevol was maar niet toereikend en dat men alle mogelijke andere presentatiemiddelen zal moeten integreren.  Sindsdien ben ik de ontwikkelingen (in binnen-en buitenland, vooral Duitsland) blijven volgen en 25 jaar later is men nog niet van mening veranderd. De huidige directeur van het Nederlands Openluchtmuseum, de cultuursocioloog prof. dr. Jan Vaessen stelde in 1997 onomwonden dat zijn streven er op gericht is om tot een herwaardering en herintroductie te komen van dergelijke verhalende presentaties.  Uiteraard ben ik de eerste om dat bij te treden want het bewijst dat we in Brugge goed bezig zijn.  Om de oorspronkelijke context van de objecten beter te kunnen duiden, ontdaan van nostalgie en valse romantiek, is het echter wel noodzakelijk om een multimediaproject uit te werken.  Deze digitale informatie zal zorgen voor extra begeleiding bij het bezoek.  Het informatieve opzoeksysteem is belangrijk omdat het duiding kan verschaffen bij de permanente collecties met het accent op de evoluties en tegenstellingen. Interactie is nodig (1).

Willy P. Dezutter, conservator.

(1)  Tekst van de beschouwing gehouden ter gelegenheid van de academische zitting bij de heropening van het Stedelijk Museum voor Volkskunde te Brugge op 28 maart 2003.

Een dure en erg vervuilende keppel

“Om de uitstoot van boeikasgassen aan banden te leggen en de klimaatopwarming, overeenkomstig het besluit van de klimaatconferentie van Parijs 2015, te beperken, leg ik testamentair vast om mijn begrafenis in besloten familiekring te laten plaatsvinden. Het is bijgevolg onnodig dat buitenlandse staatshoofden naar Jeruzalem komen.”  Was getekend: Shimon Peres.  Helaas heeft deze Nobelprijswinnaar en oud-president van Israël bovenstaande niet laten vastleggen en was het op 30 september 2016 erg druk in Jeruzalem.  De Amerikanen, onder wie oud-president Bill Clinton en president Barack Obama, waren er met zes vliegtuigen.  Daarnaast werden er nog zo’n zestig privé vliegtuigen verwacht.  Als veiligheidsmaatregel waren er zevenduizend extra politiemensen op de been.  Uiteindelijk waren er drieduizend genodigden aanwezig.  Het was alleszins geen groene begrafenis.  Vanaf 2023 zal er om de vijf jaar een wereldwijde evaluatie plaatsvinden van de uitstoot.  Bij de berekening van de overmatige CO2-uitstoot zal men nog eens mogen terugdenken aan Jeruzalem 30 september 2016.  Shimon Peres was zich bewust van zijn sterfelijkheid.  In “Der Spiegel” verklaarde hij: “De enige persoon die eeuwigheid geniet, is de Messias, en die moet nog komen”.  Arme christenen die al twintig eeuwen de verkeerde Messias aanbidden !

Keppel

Het valt telkens weer op dat bij joodse plechtigheden een groot aantal buitenlandse leiders, ook wanneer ze geen jood zijn, een keppeltje dragen.  Uiteraard hebben Bill Clinton en Barack Obama hun eigen keppel die bij hen thuis in de kast ligt.  Voor de VS, met zijn sterke joodse lobby, is dat een must om electorale redenen.  De Franse president François Hollande maar ook onze premier Charles Michel, om slechts die twee te noemen, droegen geen keppeltje.  Dat is volstrekt logisch: je moet nooit doen wat je niet bent.  Alleen joodse mannen dragen dit religieus symbool dat hen er aan herinnert dat “God je klein maakt en je daarom je eigen verstand moet bedekken”.  Over het dragen van een keppel staat niets in de Bijbel.  De verplichte hoofdbedekking voor joodse mannen is pas ontstaan in de 16de eeuw als een soort traditie.  Het dragen van de keppel aan buitenlandse staatshoofden opdringen (en toeristen !  kassa), zogezegd om “respect te betuigen”, is natuurlijk een drogreden.  Het is niet de gewoonte en zelfs af te raden om aan rituelen deel te nemen van godsdienstige plechtigheden wanneer men zelf geen praktiserend lid is van die godsdienst.  Je kunt, als ongelovige, uit respect (!) voor de overledene perfect deelnemen aan een katholieke uitvaartmis maar het zou toch bespottelijk zijn om op zo’n ogenblik de aandacht te willen trekken door tot “de heilige tafel te naderen”.  Tenzij men nog eens te communie wenst te gaan om electorale redenen.  Dan komt men zeker nog eens met zijn foto in de “boekskes”.  Dat overkwam Bart De Wever de burgemeester van Antwerpen, die dit genademiddel tot zich nam op de begrafenis van de komiek Gaston Berghmans op 27 mei 2016 in de Sint-Andrieskerk van Antwerpen.  Maar dat was wellicht uit innerlijke overtuiging ondanks de verlichtingsideeën die hij propageert.  Hij heeft dus nog verwachtingen.  Het is een mooi vooruitzicht: nu de baas op aarde en later ook in de hemel.

De onweegbare zaken van de politiek

De Romeinse keizer Augustus (63 v.o.t. – 14.o.t.) was één van de belangrijkste politici uit de geschiedenis.  En toch was Augustus behoorlijk bloeddorstig.  Deze opvolger van Caesar liet duizenden Romeinen vermoorden.  Hun hoofden werden afgehakt en aan het Forum Romanum gespijkerd, terwijl hun lichamen in de straten bleven wegrotten.  Ik verzin dat niet.  Men kan het allemaal nalezen in de jongste biografie die de Britse historicus Adrian Goldsworthy over Augustus schreef.  In zijn bekend traktaat “Il Principe” (De Heerser, dat overigens postuum verscheen) schreef de beroemde Italiaan Niccolò Machiavelli (1469-1527) aanbevelingen die bestemd waren voor heersers.  Een deugdzaam heerser moet volgens hem onder meer over de sluwheid van een vos beschikken.  Hij moet valstrikken doorzien en aanvoelen wat het volk wil.  Dat eerste is een kwaliteit, het tweede is plat populisme.  Zo maakt men tegenwoordig van oorlogsvluchtelingen voor het gemak economische gelukzoekers.  Het doel heiligt de middelen.  Gesteld voor de keuze om geliefd te zijn of gevreesd zou een prins er steeds voor moeten kiezen om gevreesd te zijn.  Zo luidt de stelling van Machiavelli.

Sylvère Declerck was tijdens zijn burgemeesterschap van Blankenberge (1986- 1994) geen machiavellistisch politicus maar iemand die rekening hield met de ethische aspecten van het ambt.  Hij verloor dus nooit zijn onschuld.  De moraal bleef de boventoon voeren en daarin vond het gebroken woord geen plaats.  Tegenwoordig heeft men het veel over een kibbelkabinet wanneer in een regering de verschillende coalitiepartners elkaar proberen vliegen af te vangen.  In Blankenberge was er niet alleen een “kibbelcollege” maar bleek eens te meer dat je vijanden ook in je eigen partij kunnen zitten. “Een man die zich altijd en overal goed betoont, gaat noodzakelijk te gronde te midden van zovelen die niet goed zijn” (Machiavelli, De Heerser, XV, 1).  De micropolitieke schaakspelletjes en intriges komen niet alleen in politieke fictiereeksen voor, zoals de tv-series House of Cards en The West Wing.  Het is ook werkelijkheid binnen de brutale regels van de politiek.  Maar de minst subtiele dwarsligger was de eerste schepen, lid van een andere partij, maar die niet ontvankelijk bleek voor het geschonken vertrouwen.  Dat voortdurend ruzie maken staat mijlenver van de open debatcultuur die ooit gepropageerd werd.  In Blankenberge werd de burgemeester vooral belaagd door een zelfverklaarde schaduwburgemeester die zijn taak als eerste schepen vooral zag als een opstapje naar toekomstige ambities.  Eigenlijk lijdt men dan aan een identiteitscrisis.  Hij wilde al voortijdig op de burgemeestersstoel zitten en handelde steevast als mentale saboteur.  Er vielen daarbij vele kleine kantjes te bespeuren die we nog kennen van andere gelegenheden.  Te pas en te onpas op de foto willen staan valt dan nog onder de categorie infantiel gedrag.  Ooit hadden we op het stadhuis van Brugge een protocolchef (die daar nooit werd op aangesproken) die zich bij officiële ontvangsten in alle bochten wrong om toch maar bij de groten der aarde op de foto te kunnen.  Bij publicatie in de lokale media vroeg iedereen zich af wie die belangrijke persoon toch wel kon zijn.

Het machiavellisme is een term uit de staatkunde die ook gebruikt wordt in de psychologie. Dat gaat over het gedrag van mensen maar heeft ook te maken met persoonlijkheid, temperament en karakter.  In het Voorlopig Bewind, dat bij de Onafhankelijkheid in 1830 het roer in ons land overnam, zaten zowel Louis de Potter als Alexandre Gendebien.  Vrienden die rivalen werden.  Die twee verziekten eveneens de sfeer met hun kleingeestigheden.  In de vergaderzaal stonden stoelen en één fauteuil.  De Potter, die de leider wilde zijn, kwam soms een uur te vroeg naar de vergadering om toch maar zeker te zijn om op de fauteuil te kunnen zitten.  Gendebien, die dezelfde ambitie koesterde, plaatste op de gemeenschappelijk genomen besluiten, zijn handtekening boven die van De Potter.  Zijn handtekening stond dus tussen de tekst en de handtekening van De Potter.  Met de wraakgevoelens en de gekrenkte eer van het Nederlandse vorstenhuis zou men nog kennis maken in 1831.  Tijdens de Tiendaagse Veldtocht werd het Belgisch Leger verslagen.  Men vond toen oranjekleurige officierssjerpen die afkomstig bleken van Belgische officieren.  Die hadden zich in het geniep al voorbereid op een wisseling van kamp!

Over persoonlijkheidstrekken kan men verschillend denken.  Daarachter gaan de onweegbare zaken van de politiek schuil.  In dit boek doet Sylvère Declerck niet alleen verslag over het reilen en zeilen van de gemeentepolitiek maar schetst hij ook de persoonlijkheidsstructuur van zijn onverwachte opponent.  Het gaat over feiten en het kleinmenselijke in de lokale politiek.  Het is geen fictie dus diende het niet episch aangezet te worden.  Zijn filosofische bespiegelingen maken het dan weer geldig voor heel het domein van de landelijke politiek.  In essentie is het een pleidooi om een fatsoenlijk mens te worden en te blijven.  Hierin herkennen we de pedagoog in hem die redelijkheid en rechtvaardigheid nastreeft.  Hij schreef het boek niet uit ressentiment en blijft ondanks de verbijstering bijwijlen zeer mild.  Sylvère Declerck was geen Caesarmoordenaar en er is in Blankenberge nooit zoveel bloed gevloeid als in de tijd van keizer Augustus.  Het gaat wel over een, door de tegenpartij, te vroeg ingezette machtsstrijd met als wraakmiddel de constante vernedering.  Het boek handelt niet over bandeloosheid dus zal men te vergeefs op zoek gaan naar een Cleopatra.  Er pleegt ook niemand zelfmoord met een slangenbeet. “Ik trof Blankenberge aan in baksteen en liet het na in marmer” (vrij naar Augustus).  Dat moest kost wat kost vermeden worden vond een vermeend bestuurder die al vroeg verpopte tot aartsrivaal en daarmee het principe van de loyaliteit verloochende.  Het bestuursakkoord lag al aan diggelen nog voordat men van start ging.  Wanneer men samen aantreedt in een bestuur blijft men loyaal gedurende de hele legislatuur, zowel binnen als buiten de vergadering.  Bij nieuwe verkiezingen kan men elkaar weer bekampen maar ook dan gaat men niet meer tot het uiterste.  Bijna iedereen weet dat, maar niet iedereen komt op de gedachte.  Bij FC Barcelona is er een speler, die voordat hij van club veranderde, al drie keer werd geschorst omdat hij een tegenstander had gebeten !  Toch wordt hij omschreven als een aardige jongen.  We blijven nog even in de wereld van het voetbal.  Bij een transfer van een voetballer is het mogelijk dat hij de volgende keer tegen zijn voormalige club moet uitkomen.  Dat kan verwarrend zijn voor de supporters en de speler wordt misschien op het veld uitgefloten iedere keer wanneer hij de bal aanraakt, maar wanneer hij zich in de laatste wedstrijd bij zijn vorige club maximaal bleef inzetten treft hem geen blaam.  Een voetballer kan als loyaal beschouwd worden als hij oprecht verdrietig is bij degradatie van zijn club.  Men is pas een slechterik, ook in de politiek, wanneer men zijn laffe plannen verbergt achter een schijn van eerlijkheid.  Verraad kan men nooit als een deugd beschouwen; zij is altijd lafhartig, ook als zij de rechtvaardige zaak dient.

Willy Dezutter, ereconservator, Brugge

Het boek van Sylvère Declerck, Een burgemeester-kunstenaar en het verdriet van Blankenberge, werd uitgegeven door uitgeverij Groeninghe, Kortrijk, 2016, 272 pp.

Louis Van Hollebeke (1877-1932), secretaris van “Kunstgenegen” en secretaris van de Brugse vrijmetselaarsloge “La Flandre”

In 2015 vierde men de 500ste verjaardag van de bekende herberg “Vlissinghe” uit de Blekersstraat in Brugge.  Dit leverde al verschillende nabeschouwingen op (1).  Er kwam ook origineel materiaal over het artistiek genootschap “Kunstgenegen” boven water in de veiling (2) over volksaardewerk en archief van Achille Vande Voorde (1875-1959).

Een basiswerk over café Vlissinghe blijft het boek van Eduard Trips (1921-1997) uit 1986 (135 p.) en zijn beknopte gids over café Vlissinghe (1990, 13 p.) (3), waar nieuwe onderzoekers konden op verder bouwen zoals bij de tentoonstelling “Café Vlissinghe, de Kunst Genegen” in het Stadsarchief van Brugge in 2015 (4).  De tekst van deze publicatie is van Stefan Huygebaert die ook al in 2012 in de brochure Open Monumentendag aandacht schonk aan het kunstgenootschap “Kunstgenegen” (5).  Hij stelde daarnaast een mooie chronologie op van dit kunstgenootschap, dat gesticht werd op 11 maart 1894, in 1897 verhuisde naar het “Museetje” van Café Vlissinghe en in 1914 de Groote Oorlog niet te boven kwam (6).  Gabriël Thomas, kandidaat-notaris, was de voorzitter, vice-voorzitter was Victor De Loose en de secretaris was Louis Van Hollebeke (7).  Ze waren ook alle drie stichtende leden.  Pas in 1914 zou het secretariaat overgenomen worden door een jonger iemand, de glazenier Alfons Annys (1892-1972) (8).  Vooral oud-leerlingen van de Brugse academie stelden tentoon. “Kunstgenegen” liet zijn mededelingen voor de leden verschijnen in het liberale “Burgerwelzijn” (9).  Dit kunstgenootschap wordt vaak in de liberale bourgeois-kringen gesitueerd (10) en daaraan kan niet getwijfeld worden.  De figuur van Louis Van Hollebeke is in dit geval veelzeggend.  De kunstgroep als dusdanig komt steeds beter in beeld maar over Louis Van Hollebeke was tot nu toe weinig geweten (11).

Kunstminnaar en vrijmetselaar

Hij werd geboren in Brugge op 6 november 1877 en zou in zijn stad overlijden op 55-jarige leeftijd op 8 augustus 1932.  Hij was eerst handelaar (Schaarstraat 22, Brugge), later expert-boekhouder (P. Pourbusstraat 5, Brugge).  In 1894 zien we hem als stichtend lid van “Kunstgenegen”, waar hij secretaris werd maar hij was ook lid van de kunstkring “Takjes worden Boompjes”.  In 1908 was hij penningmeester van de belangrijke tentoonstelling “Bruges, ses peintres, exposition internationale de beaux-arts” in Brugge (12).  De tentoonstellingen van “Kunstgenegen” dienden vooral ter stimulering van jongafgestudeerden van de Brugse academie, maar hier werd belangrijker werk getoond o.m. van F. Khnopff, F. Brangwyn en vele andere kunstenaars die later nog zouden carrière maken.  De voorzitter van de tentoonstelling was de toen bekende H. Kervyn de Lettenhove (1856-1928), het jaar voordien de organisator van de Gulden Vliestentoonstelling (1907) en in 1902 de Vlaamse Primitieven (13).  De secretaris van het organisatiecomité noemde zichzelf Bouchout-Legendre.  Dat vergt wat uitleg.  Edmond Adolf Bouchout werd geboren in Brugge op 14. februari 1877 en was gehuwd met (de weduwe) Camilla Legendre (° 28.8.1867 – + 16.12.1909).  Op 3.9.1900 woonden zij op het adres Oude Zak 40 in Brugge (14).  Hij noemde zich toen dagbladschrijver en werkte mee aan het tijdschrift “Kunst” (15), dat trouwens ook berichtte over de geschiedenis van “Kunstgenegen” (16).  Edmond Bouchout en Louis Van Hollebeke waren beiden geboren in 1877.  Onder de naam Bouchout-Legendre gaf hij in 1905 een “Guide dans Bruges” uit, die gedrukt werd bij M. Herreboudt (17).  Na het overlijden van zijn vrouw in 1909 moet hij een carrièreswitch gemaakt hebben want in 1912 wordt hij onder de naam Bouchout-Legendre vermeld als “chef de secteur” in Tshofa (nu Republiek Congo, Oost-Kasaï) (18).  Na deze parenthesis keren we terug naar L. Van Hollebeke.  Die was in 1904 ingewijd als leerling-vrijmetselaar bij de loge La Flandre (gesticht 1881) in Brugge; de bevordering tot gezel vond plaats op 9.3.1905 en de meesterverheffing vond plaats op 2.2.1906.  Op dat ogenblik was de advocaat Auguste Van der Meersch (1845-1912) er voor de tweede maal Achtbare Meester (hierna AM, voorzitter). Het kan ook geen verwondering wekken om krijgsauditeur Maurice Renard tegen te komen bij de bruikleengevers van de kunsttentoonstelling van 1908.  Die was eveneens lid van La Flandre (hierna LF), waar hij AM zou worden in 1909-1911.  Tijdens zijn veneralaat werd op 27.10.1910 Ernest Callebout (1887-1952) ingewijd. Deze architect-beeldhouwer zal in 1911 het ontwerp maken voor de neo-Egyptische tempel die op 17.11.1912 officieel wordt ingehuldigd.  De drijvende kracht achter dit project was de nijveraar Honoré Deswarte (1869-1926), die Maurice Renard zou opvolgen als AM (19).  In 1908, hij was toen nog geen vrijmetselaar, was Ernest Callebout deelnemer aan de kunsttentoonstelling met een drietal etsen.  Het beheersen van de graveerkunst bewees hij ook met zijn maçonnieke gedenkpenning uit 1912 ( 20).  Louis Van Hollebeke hield niet alleen de pen vast bij Kunstgenegen maar ook bij LF.  Als eerste secretaris wordt hij vermeld op de gedenkplaat van 1912 (21) en wij vonden sporen als secretaris in de correspondentie terug tot zeker 1927 toen hij Albert Dyserynck (1872 – verongelukt 1931), voorzitter van Club Brugge, feliciteerde met zijn meesterverheffing bij LF.  Hij was dus langdurig secretaris en diende ook op post te blijven gedurende de oorlogsjaren 1914-1918.  LF telde 128 leden in 1914, in 1916 nam dit af tot 115 en in 1918 was het teruggevallen op 103.  Het kan dan ook niet verbazen dat hij zich als secretaris van Kunstgenegen in 1914 liet opvolgen door glazenier Alfons Annys (1892-1972) (22).  Hij diende zich nu te concentreren op het welbevinden van zijn broeders en vanaf 14.10.1914, de inname van de stad door de Duitsers, mocht hij de verordeningen beginnen opvolgen.  De zittingen in het logebouw werden gedurende de oorlog opgeschort omdat het Grootoosten van België (Brussel) daartoe al besloten had om te voorkomen dat Duitse officieren-vrijmetselaar zich in de loges ter zitting zouden aanbieden.  Hij moest ook instaan voor het inrichten van een noodhospitaal in het logegebouw (23).

Op de gedenkplaat van 1912 komt Edouard Menier (24), directeur van de gasfabriek in Blankenberge, voor als tweede secretaris. Hij werd ingewijd bij LF op 9.2.1910 (25) en aangenomen bij de Schuttersgilde van Sint-Sebastiaan op 1.6.1914 (26) samen met Léon Doetsch (Blankenberge) eveneens lid van LF.  Louis Van Hollebeke komen we niet tegen in de schuttersgilde.  Het is ontegensprekelijk waar dat de loge LF (aanvraag constitutiebrief 27.2.1881) op 4 juni 1881 in Brugge werd opgericht als liberaal kiesplatform.  Met de gemeenteraadsverkiezingen van 25 oktober 1881 in zicht leek het ogenblik gekomen om de liberale banden in de loge nauwer aan te halen.  In volle kiesstrijd en in volle schoolstrijd is LF ontstaan als reactie op het ultramontaans katholicisme.  Toch heeft de maçonnieke mobilisering niet mogen baten: de gemeenteraadsverkiezingen liepen op een nederlaag uit, idem de daarop volgende parlementsverkiezingen van 1884. De uitslag van 11 juni 1884 verzekerde dan ook een homogeen katholieke meerderheid die het land gedurende 30 jaar zou domineren (27). Tussen 1878 en 1898 bekleedden de liberalen geen enkele zetel in de Brugse gemeenteraad.  Er bestond een innige band tussen de “Association libérale” als kiesvereniging en de loge LF.  Tussen 1893 en 1914 waren van de 34 bestuursleden van de “Association libérale” er 14 lid van LF, onder wie Louis Van Hollebeke.  Er zijn zelfs tijden geweest dat ze in het bestuur een overwicht bezaten.  Men kan gerust stellen dat LF volledig tot de liberale zuil behoorde en dat tot de komst van Achiel Van Acker (1898-1975) die als eerste socialist op 29.1.1929 bij LF werd ingewijd (28).  Hij was toen al gemeenteraadslid (1926) en volksvertegenwoordiger (1927) voor de Belgische Werklieden Partij (B.W.P.).  LF was Franstalig en het was Achiel Van Acker die in 1936 voorstelde om de loge tweetalig te maken en dat wekt zeker geen verbazing (29).  Die taalproblematiek leidde in 1937 tot een uitzwerming van een aantal leden van LF, die de Nederlandstalige loge “Simon Stevin” in Brugge oprichtten (30).  Maar hier overschrijden we de tijdslijn aangezien L. Van Hollebeke al overleden was in 1932.  Louis Van Hollebeke was ook lid van het Willemsfonds in Brugge.  Het WF was door Jan Frans Willems in 1851 opgericht ter verdediging van de Nederlandse taal (31) en kreeg zijn afdeling Brugge in 1872 onder impuls van Julius Sabbe (32).  Het Willemsfonds leverde een grote bijdrage tot de Vlaamse ontvoogdingsstrijd.  De Vlaamsgezinde advocaat Jules Boedt (1884-1964) (33), lid van LF, was van 1912- 1935 voorzitter van het Willemsfonds Brugge en van het Liberaal Vlaams Verbond (1928-1934). In 1933, na het overlijden van haar echtgenoot Louis Van Hollebeke, bleef zijn weduwe Bertha Denys lid van het Willemsfonds waar ze vermeld staat als “ Van Hollebeke Lod, mevr. Wed. rekenplichtige” (34).

Besluit

Tijdens de cruciale verbouwingswerken bij LF in 1911-1912 was het van groot belang om over een secretaris te beschikken die adequaat de correspondentie voerde en daarnaast ook nog eens expert-boekhouder van beroep was (35).  Hij was ook “bestendig secretaris” en dat is onder zulke omstandigheden niet onbelangrijk.  De samenwerking met architect Ernest Callebout, ze kenden elkaar al van de kunstexpo 1908, zal wellicht vlot verlopen zijn.  Ze waren beiden de kunst genegen.  Ernest Callebout had de hulp van Louis Van Hollebeke niet nodig om inspiratie op te doen voor de Brugse tempel in neo-Egyptische stijl (36). Die voorbeelden vond hij in de Brusselse tempels in de Peterseliestraat (1879) en de Lakensestraat (1910).  Het was natuurlijk wel een voordeel om met een kunstminnende en kundige secretaris te kunnen samenwerken.  En tegen die achtergrond zouden we het voornaamste bijna vergeten: de verschillende broeders die als mecenas dit kunstpatrimonium financierden.

Noten

  1. Jan De Busscher, 500 jaar herberg “Vlissinghe”, in: Brugge die Scone, 2015, p. 17-20; J. D’hondt, Een “nieuwe oudste” eigenaar van Café Vlissinghe, in: Brugs Ommeland, 2015, 2, p. 54-55; Brigitte Beernaert, Vlissinghe Revisited, vijfhonderd jaar herberg, in: Brugs Ommeland, 2015, 4, p. 200-224; Lieven De Visch, 500 jaar café Vlissinghe. Een feestjaar rond het erfgoed van Brugges oudste herberg, in: Museumbulletin, Musea Brugge, jg. 36, 2016, 1, p. 12-16.
  2. Van de Wiele Auctions, Brugge 5.3.2016. Achille Vande Voorde was lid van “Kunstgenegen”.
  3. Over E. Trips, zie: Willy P. Dezutter, Eduard Trips. VWS-Cahiers, 153, 1992 en W.P. Dezutter, In memoriam Eduard Trips (1921-1997), in: Brugs Ommeland, 1998, 3, p. 174. E. Trips wist Rachel Vermeulen-Rau te overtuigen om de gastenboeken (1906-1938) van café Vlissinghe, die toen in haar bezit waren, te schenken aan het Stedelijk Museum voor Volkskunde. Dat gebeurde in 1986. Rachel Rau was de weduwe van Victor Vermeulen en samen waren ze de uitbaters van Vlissinghe in 1939-1945. Hiermee werd vermeden dat ze ooit in de “auctions” zouden terechtkomen. In 1983 was immers het bekende schilderij “Teunis en zijn wijf” weggehaald in opdracht van Albert Van Damme (1899-1995), bestuurder van Interbrew.  Het keerde, ten gevolge van protest van o.m. E. Trips en de “Senaat van Vlissinghe”, terug als kleurenreproductie.  De brouwer was juridisch eigenaar van het handelsfonds en dus is al het enthousiasme rond “500 jaar Vlissinghe” uiteindelijk gratis inventariswerk.
  4. Café Vlissinghe, de Kunst Genegen. Fin-de-sièclekunst tussen pint en penseel. Tentoonstelling Stadsarchief Brugge 28.8.-25.10.2015. Catalogus, 23 pp.  Het catalogusnr. 9, een schilderij van Victor De Loose (1871-1921), uit de collectie van het Volkskundemuseum (Brugge), is een “Interieur van een kruidenierswinkel”.  Het is een schenking van Marguerite De Loose (1873-1944), de zuster van Victor De Loose.  Zij schonk het samen met de rolschildering met het lied “Van de vogel en de vis” aan het toenmalig Folkloremuseum (Hallen,1939) waar Guillaume Michiels (1909-1997) toen de eerste conservator was.  Het kwam in 1972 in de collecties van de Stedelijke Musea en werd in 1973 geëxposeerd in de kruidenierswinkel van het Stedelijk Museum voor Volkskunde; de rolschildering kreeg in 1982 zijn plaats in de museumherberg ““De Zwarte Kat”. Zie: W.P. Dezutter, Het Stedelijk Museum voor Volkskunde te Brugge. Stichting en ontwikkeling. Volkskunde, 83, (1982), 2-3, p. 136-137 voor de stichting van de Bond van de West-Vlaamse Folkloristen in café Vlissinghe.
  5. Stad Brugge. Open Monumentendag 2012 “Muziek, Woord, Beeld” (red. Brigitte Beernaert), p. 21-30.
  6. Stefan Huygebaert, op.cit. (2015), p. 4-5.
  7. E. Trips, op.cit. p. 54 en St. Huygebaert, ibidem p. 6.
  8. St. Huygebaert, op.cit. p. 16 en 18.
  9. Zie voor de opinies van de pers in Brugge het overzicht van Ludo Vandamme, 200 jaar kranten in Brugge. historischebronnenbrugge.be Het Burgerwelzijn is begonnen als liberaal strijdblad.
  10. Brigitte Beernaert, Vlissinghe Revisited, p. 221 en St. Huygebaert, op.cit. (2012), p. 29.
  11. St. Huygebaert, op.cit. (2015), p. 18. Er bestaat ook een webversie.
  12. Er werd toen een catalogus uitgegeven, 27 pp, 22 ill. gedrukt bij Imp. Herreboudt, Rue Eeckhout, Brugge. Tentoonstelling van 15 juli-15 sept. 1908.
  13. V. De Boi, B. Kervyn de Volkaersbeke en E. Tahon, Henri Kervyn de Lettenhove, diplomaat voor een tentoonstelling, in: V. De Boi, B. Kervyn de Vokaersbeke en E. Tahon, Impact 1902 revisited (tentoonstellingscatalogus), Brugge, Arentshuis, 22.2.-30.6.2002, p. 19-35.
  14. Stad Brugge. Bevolkingsregisters 1900-1910. (Met dank aan J. D’hondt, Stadsarchief, Brugge).
  15. A. Bouchout, Vlaamsche Kunst in den vreemde beoordeeld, in: Kunst. Tijdschrift voor Kunst en Letteren, Brugge, jg.4, 1900, 13-14, p. 102-103 (Een kunsttheoretische beoordeling over de Vlaamse kunst).
  16. Tijdschrift voor Kunst en Letteren. Brugge, jg. 3, 1899, 18, p. 141.
  17. Bouchout-Le Gendre, Guide dans Bruges. Bruges, Imp. Art. M. Herreboudt, 1905 8° 60 pp. ill. Maurice Herreboudt (1880-1957) was toen juist begonnen (1905), Eekhoutstraat 8, Brugge. Andries Vanden Abeele, De eerste jaren van de drukkerij Herreboudt, in: Biekorf, 1985, p. 240-249 en 320-339.
  18. Leonard Rwanyindo, Le Protestantisme belge dans la région des grands lacs. Paris, 2009.
  19. Honoré Deswarte (1869-1926) en Alfred de Brouckère (1873-1947) kochten het gebouw Beenhouwersstraat 2 aan in 1901 en schonken het in 1924 aan de vzw La Flandre. Zie: W.P. Dezutter en E.J. Trips, Van blauwververij tot logegebouw, in: Brugs Ommeland,1994, 2, p. 67-86.
  20. E. Callebout (Hoefijzerlaan 22, Brugge) schonk een exemplaar aan het Munt- en Penningkabinet van het Gruuthusemuseum (Brugge). Die gedenkpenning t.g.v. de inhuldiging van de tempel in 1912 werd bij LF tot ver in de jaren twintig gebruikt als herinneringsmedaille bij jubilea van broeders maar voorzien van passende inscriptie.
  21. in J. Tyssens en D. Dendooven, (red.), De Heeren Broederkes van den moortelbak. 250 jaar vrijmetselarij in West-Vlaanderen. Brussel, 2015, p. 25. Deze gedenkplaat werd aangebracht n.a.v. de officiële inhuldiging van de tempel in 1912.
  22. Biografie van Alfons Annys op archief.kerknet.be en janfranssimonsvzw.be/annys.htm Volgens deze laatste zou hij overleden zijn in 1971 (Dresden) en niet in 1972 (Weimar). Ten gevolge van collaboratie tijdens W.O. II kwam A. Annys in Duitsland terecht.
  23. Dit noodhospitaal (“ambulance”) werd, zoals elders in het land, door de Duitsers verboden bij het ontstaan van het IJzerfront.  Dokter Paul Thooris (1874-1943), lid van LF, richtte toen een noodhospitaal in in het Hotel du Sablon, Noordzandstraat, Brugge dat toen uitgebaat werd door een broeder van LF.  Op 17.6.1919 hernam LF de zittingen.  Het tempelgebouw bleef onbeschadigd.  In W.O. II nam vanaf 1.3.1943 de DeVlag (Duitsch-Vlaamsche Arbeidsgemeenschap) daar haar intrek en werd er geplunderd.
  24. Edouard Menier integreerde goed in Brugge, opname in LF in 1910, opname schuttersgilde in 1914, maar verliet in 1921 Blankenberge omdat hij directeur werd van de gasfabriek in Wasmuël-Quaregnon (Henegouwen).
  25. E. Menier werd ingewijd op 9 febr. 1910 en E. Callebout op 27 okt. 1910. Dat wijst er op dat men toen bij LF niet vasthield aan de lente-equinox (maart) en de winterzonnewende (december) als inwijdingsdata. Men spreekt nu ook niet meer over eerste en tweede secretaris maar secretaris en adjunct-secretaris. Men oefent doorgaans een functie uit voor drie jaar, de secretaris blijft dikwijls langer op post.
  26. H. Godar, Histoire de la Gilde des Archers de Saint-Sébastien de la Ville de Bruges. Brugge, 1947, p. 486. H. Godar (1909-1979), bekende gynaecoloog in Brugge, was in 1947-1949 gelijktijdig Hoofdman van Sint-Sebastiaan en AM van LF.  Zie: W.P. Dezutter, In memoriam Henri Godar, in: Brugs Ommeland, 1980, 2, p. 145.
  27. P. Lefèvre, De Liberale Partij als organisatie van 1846-1914, in: A. Verhulst en H. Hasquin (red.), Het Liberalisme in België. Twee honderd jaar geschiedenis. Brussel, 1989, p. 75-82; E. Witte, De triomf van het liberalisme (ca. 1850-1884), in: E. Witte, J. Craeybeckx en A. Meynen (red.), Politieke geschiedenis van België. Brussel, 1997, p. 61-101.
  28. A. Van Acker was in 1940 adjunct-redenaar van LF en opnieuw in 1945. De redenaar was het liberaal boegbeeld Victor Sabbe (1906-1958), kleinzoon van Julius Sabbe (1846-1910). J. Sabbe was in 1872 de oprichter van de Brugse afdeling van het Willemsfonds en in 1881 stichtend lid van LF.
  29. Het lijkt meer dan aannemelijk dat A. Van Acker hier handelde vanuit de reflex van de grote taalwetten die in de jaren dertig tot stand kwamen zoals: de wet op het taalgebruik in bestuurszaken (28 juni 1932), de wet op het taalgebruik in het lager- en middelbaar onderwijs (wet van 14 juli 1932), de wet op het taalgebruik in de rechtspleging (15 juni 1935).
  30. Die Brugse werkplaats kwam officieel op het tableau van het Grootoosten van België (G.O.B.) op 26.2.1939, sinds 1947 in Oostende en op 2.1.1960 overgegaan naar een nieuwe obediëntie de Grootloge van België (G.L.B.). Achiel Van Acker bleef bij LF tot aan zijn overlijden in 1975. LF werd in 1959 tweetalig en in 1971 officieel Nederlandstalig.  Sinds 1946 bestond de mogelijkheid om het Nederlands te gebruiken op plechtigheden.
  31. Het privé briefpapier van L. Van Hollebeke was tweetalig Frans-Nederlands.
  32. Bart D’hondt, Geschiedenis van het Brugse Willemsfonds (1872-2000), in: Juul Hannes (red.), De charme van de rede. Huldeboek Albert Claes. Brugge-Gent, 2004, p. 163-218.
  33. A. Van den Abeele, De Balie van Brugge. Geschiedenis van de Orde van advocaten in het gerechtelijk arrondissement Brugge. Brugge, 2009, p. 112.
  34. Het is nog de tijd dat de vrouwen geen eigen naam droegen. Over de geslachtsnaam en de emancipatie van de vrouw zullen we hier niet verder uitweiden. Bij het Willemsfonds werd Louis plots Lodewijk !  Wellicht diende de weduwe onder de naam Van Hollebeke de zaak van haar overleden man verder te zetten.  We mogen dus niet lichtvaardig oordelen.
  35. In de provinciale Wegwijzer van West-Vlaanderen en de Stad Brugge (Druk Verbeke-Loys) voor het jaar 1932 wordt L. Van Hollebeke voor de laatste maal vermeld als “expert-comptable”.
  36. Het gebouwencomplex Beenhouwersstraat 2 werd beschermd door een besluit van de Vlaamse Executieve van 7.12.1983 en de maçonnieke tempel werd beschermd bij Ministerieel Besluit van 8.6.1998.

Dit artikel verscheen in het tijdschrift Brugs Ommeland, 2016, 2, p. 121-128.

Raphael Rodenbach (1861-1951), “Achtbare Meester” van de Brugse vrijmetselaarsloge La Flandre

De loge La Flandre (LF) werd op 4 juni 1881 (1) opgericht in Brugge.  De eerste jaren van haar bestaan zouden in het teken staan van de bijwijlen hevige kiesstrijd tussen liberalen en katholieken, zowel voor de gemeenteraad als het parlement.  De Belgische maçonnerie bekleedt nu eenmaal door het specifieke verloop van de geschiedenis een geheel andere positie dan men doorgaans van een cultureel genootschap zou verwachten.  Daarover is al genoeg geschreven (2).  De voorzitter van een loge wordt “Achtbare Meester” genoemd (3) en wordt omschreven als “de eerste onder zijns gelijken”.  Raphaël Rodenbach, een telg van de bekende Roeselaarse familie, bekleedde die functie in 1925-1927. Een veneralaat duurt normaal drie jaar en men wordt door zijn medebroeders verkozen. Dat geldt overigens voor alle functies binnen de Administratieve Commissie of het bestuur (4).

Raphael Rodenbach en zijn familie

Raphaël Constantin Jules Sylvain Rodenbach werd geboren in Brecht (provincie Antwerpen) op 28 januari 1861 als zoon van Felix Adolphe Alexandre Rodenbach (Roeselare 20.9.1827 – Sint-Michiels Brugge 20.11.1914) en Sidonie Eugenia Rodenbach (Roeselare 13.4.1830 – Asse 10.5.1868). Felix en Sidonie (ook Cidonie), dochter van Jacobus Alexander Rodenbach en Maria Marrant, waren op 21.1.1857 gehuwd in Roeselare (5). Uit dit huwelijk werden drie zonen geboren: Edgar (° Roeselare 1857), Raphaël (° Brecht 1861) en Alfred (° Asse 1863). Hun moeder stierf in 1868 in Asse op bijna 38-jarige leeftijd. Vader Felix zou hertrouwen met Marie-Hortense Fieremans (Asse 1845 – Genval 1931) en ze kregen nog een dochter Hélène (1876-1964).  Felix Rodenbach werd ontvanger van de registratie in Brussel en schreef verschillende boeken en bijdragen over hypotheekrecht, registratierechten, erfenisrechten e.d. (6).  Hij schreef ook een merkwaardig boek over de duivensport (7).  Felix was de broer van Julius Rodenbach (1824-1915) en de oom van de beroemd geworden Vlaams strijder, katholieke dichter en toneelschrijver Albrecht Rodenbach (1856-1880). Moeder Silvia Rodenbach-Delahouttre spoorde verschillende keren met haar zoon Albert (Albrecht) naar oom Felix in Elsene (Ixelles) waar hij boeken kon ontlenen (8).  Albrecht en Raphaël waren dus neven (9) maar sloegen elk een totaal verschillende richting in: Albrecht deed uiteindelijk aan blauwvoeterie (10) en Raphaël aan maçonnerie !  Albrecht stierf zeer jong; hij werd slechts 24 jaar, en heeft dus nooit weet gehad van die maçonnieke carrière.  Het “bien étonnés de se trouver ensemble” is dan ook niet van toepassing.  Wel liet hij zich bij leven ongunstig uit over die andere neef-dichter Georges Rodenbach (Doornik 1855 – Parijs 1898) die hij te “verfranst” vond (11). Raphaël Rodenbach had geen literaire ambities maar vond zijn weg als notaris in Anderlecht van 1919-1932. Hij huwde met Jeanne De Bloom (Koolkerke 1865 – Anderlecht 1939) (12).

Eppe Janssen De Bloom (1837-1870)

Jeanne Leontine Romani De Bloom (eigenlijk Jeannette) werd geboren op 3 juli 1865 in Koolkerke en overleed in Anderlecht op 21 maart 1939.  Zij was de dochter van Eppe (13) Janssen De Bloom, geboren te Westeraccumersiel (Duitsland) op 30 mei 1837.  Dat kleine havenplaatsje behoorde toen nog tot het Koninkrijk Hannover en zou in 1866 Pruisisch worden.  Nu is het onderdeel van de fusiegemeente Dornum (Oost-Friesland, deelstaat Nedersaksen) (14).  Zeekapitein Eppe Janssen De Bloom huwde met Mathilde – Justine De Cloedt (° Koolkerke 11 januari 1841), dochter van een scheepstimmerman. Het echtpaar De Bloom–De Cloedt woonde Fort Lapin 205. Op terugvaart van Portugal naar Bremerhaven zonk het koopvaardijschip van Eppe De Bloom, geladen met portowijn, nabij het eiland Wight (voor de zuidkust van Engeland) op 26 december 1870 in volle zee.  Mathilde De Cloedt bleef als weduwe achter met zes kinderen, vijf dochters en een zoon, onder wie Jeanne. Om in haar onderhoud te voorzien werd Mathilde de uitbater van de drank- en eetgelegenheid ‘’ ‘ t Overzet” dat gelegen was bij het station “Brugge-Bassin” waar Louis Hellemans (1833- 1894) (15) de stationschef was. Voorbij “Brugge- Bassin” (de handelskom) liep een zijspoor over de Warandebrug om zo de overzijde te bereiken van de Oostendse Vaart naar Blankenberge. De Warandebrug was toen niet toegankelijk voor voetgangers maar was uitsluitend een spoorwegbrug. Om op Fort Lapin (Koolkerke) te geraken moesten de voetgangers zich laten overzetten met de veerschuit van weduwe De Bloom (16).  Jeanne De Bloom overleed op 74-jarige leeftijd op 25.5.1917; zij bleef weduwe en woonde toen aan de Komvest (17). Eppe De Bloom (18) komt voor in het Bremer Seeleuteregister 1824- 1917 (Staatsarchiv, Bremen). I n Dornumersiel werd in 1977 de reddingsboot “Eppe De Bloom” te water gelaten (19).  Een eerbetoon aan deze zeeman -schipbreukeling met heel wat Brugse nazaten (20).

Vrijmetselaar

Raphaël Rodenbach werd in de Brugse loge La Flandre ingewijd op 11 december 1891.  De werkplaats telde toen 93 leden (21). Hij was secretaris in 1903-1906.  In 1903 liet hij aan het Grootoosten van België (GOB) weten dat LF 104 leden telde, bestaande uit 84 meesters, 6 gezellen en 14 leerlingen. Hij werd Achtbare Meester van zijn loge in 1925-1927 (22).  Louis Van Hollebeke (1877-1932) werd zijn secretaris (23).  Die was in 1905 ingewijd op een ogenblik dat hij zelf secretaris was.  Rodenbach werd opgevolgd als secretaris door Henri Dabsalmont (+1919), inspecteur bij de Spoorwegen. Raphael Rodenbach was op het ogenblik van zijn aanstelling als Achtbare Meester in Brugge in 1925 ook Tweede Grootopziener van het GOB, met hoofdzetel in Brussel (24).  Dat betekent dat hij toen samen met de Grootmeester Nationaal Charles Magnette (1863-1937) en de Eerste Grootopziener aan het roer stond van de obediëntie (Hoofdbestuur) (25).

31_Rodenbach

Een geschilderd portret (1928)

Tot vóór de Tweede Wereldoorlog bestond het gebruik om na het beëindigen van het mandaat van Achtbare Meester een portret in olieverf te vervaardigen.  Bekende voorbeelden in dit genre zijn de portretten van de hoofdman van de schuttersgilde, de burgemeestersportretten, staatslieden maar ook hospitaalvoogden (26).  Het portret van Raphael Rodenbach, vervaardigd in 1928, is het enige origineel exemplaar dat de oorlog overleefde. Bij de inval van de Duitsers in mei 1940 werden de loges wegens “volksvijandig” gesloten en vanaf 1.3.1943 werd het logebouw Beenhouwersstraat 2 in gebruik genomen door de collaborerende Duitsch-Vlaamsche Arbeidsgemeenschap of DeVlag. In 1940 verbrandde LF preventief haar archief (27) en tijdens de oorlogsjaren werd er in de lokalen een anti-maçonnieke tentoonstelling georganiseerd door de “Volksmacht” (8-22 febr. 1942) en werd de inboedel geplunderd. Uit een op 4.9.1945 opgemaakte inventaris (28) blijkt dat er in totaal negen olieverfschilderijen werden gestolen.  Die werden nooit teruggevonden.  Na de oorlog werd van enkele Achtbare Meesters het portret opnieuw geschilderd door de kunstschilder Armand Van Reck (Blankenberge 1901-Blankenberge 1981) die lid was van LF.  Zeer dikwijls was een kunstenaar lid van een werkplaats, zoals Frans Regoudt (1906-1977) bij de loge “Simon Stevin” in Oostende, die daar ook enkele portretten van Achtbare Meesters schilderde. Het maçonnieke portret in olieverf was niet veralgemeend maar er bleven wel verschillende representatieve voorbeelden bewaard (29). Het portret (olieverf op doek, afm. 83 x 63 cm) van Rodenbach is gedateerd 1928 en gesigneerd Liévin Baert (30) en heeft een barok gouden lijst, zonder maçonnieke motieven (afb. 1).  Hij was op dat ogenblik 67 jaar, heeft grijs hoofdhaar, snor en sik en draagt een gele kraagband met de “Vlammende Ster” met letter G in rood (31); met onderaan de winkelhaak, het juweel van de Achtbare Meester. Liévin Baert werd in 1898 geboren in Brugge en is overleden in Schaarbeek in 1990.  Hij was tekenleraar aan de gemeentelijke vakschool van Vilvoorde (1946-1948) en vanaf 1948 was hij als technicus verbonden aan de Vilvoordse Portaelsschool waar hij leraar werd van 1961-1976.  Liévin Baert, kunstschilder en tekenaar, werd lid van de “Cercle Artistique Portaels” en exposeerde voor het eerst in Gent en Vilvoorde in 1925.  Vanaf 1928 stelt hij elk jaar met de “Portaelskring” (32) in Vilvoorde tentoon.  Raphaël Rodenbach was van 3 juni 1919 tot 15 oktober 1932 notaris in Anderlecht op het adres Avenue Clemenceau 16, waar op 21.3.1939 zijn echtgenote Jeanne De Bloom zou overlijden.  Hij is in de twintigerjaren wellicht met Liévin Baert in het Brusselse in contact gekomen (33).  Het feit dat het schilderij bewaard bleef tot op heden en niet ten prooi viel aan de plundering in 1940-1945 valt misschien te verklaren door het feit dat hij het zelf tijdig in veiligheid bracht.  Na de oorlog had de vzw La Flandre nog een extra reden om het schilderij met de beste zorg te omringen. Raphael Rodenbach schonk immers in 1945 een bedrag van 100.000 frank in het kader van de wederopbouw.  Vergeten we niet dat hij toen zelf de voorzitter was van de vzw La Flandre, opgericht in 1924 met als eerste voorzitter de Brugse advocaat Albert Thooris (1860-1942) die dat zou blijven tot aan zijn overlijden (34).  Hij werd opgevolgd door Raphael Rodenbach die voorzitter bleef tot aan zijn overlijden in 1951. Hij was toen 90 jaar.

De gemengde loge 921 – Aurore (Droit Humain) te Brugge (1930)

Le Droit Humain (DH), Internationale Gemengde Vrijmetselaarsorde, werd in 1893 opgericht in Frankrijk om binnen de vrijmetselarij de gelijkheid tussen mannen en vrouwen te bevestigen.  In 1912 werd in België de eerste gemengde loge nr.45 “Egalité” in Brussel opgericht.  De oprichting vond plaats in de tempel van de Brusselse loge “Les Amis Philantropes” (GOB) ofschoon het GOB die nieuwe obediëntie niet erkende.  Enkele jaren nadien werden een zevental leden van LF lid van “Egalité” in Brussel.  De Brusselse advocaat Gaston Vandermeeren, die in 1926 Achtbare Meester werd van “Egalité” nam eind 1929 het initiatief om ook in West-Vlaanderen een DH-loge op te richten.  De eerste vergadering vond plaats ten huize van Oscar Meseure (Henri Serruyslaan 70, Oostende), lid van LF, wiens echtgenote reeds lid was van “Egalité” in Brussel.  Er werd op 26.1.1930 zowel een Driehoek (35) opgericht in Oostende als in Brugge.  Uiteindelijk gaf men de voorkeur aan Brugge.  Daar beschikte men immers sinds 1912, in de Beenhouwersstraat 2, over een mooie nieuwe tempel naar een ontwerp van de Brugse architect Ernest Callebout (1887-1952) (36).  De Oostendse broeders waren sinds 1910 aangesloten bij de Broederkring van LF en pas in 1932 zouden de kolommen van de Oostendse loge “Les Trois Niveaux” terug opgericht worden.  De nieuwe gemengde werkplaats “Aurore” (DH) zal op 2.2.1930 negen (37) leden inwijden.  De plechtigheid werd geleid door “Egalité”; de eerste Achtbare Meester van “Aurore” werd Edouard Everaerts, de secretaris Ernest Callebout.  Beiden hadden al het dubbellidmaatschap La Flandre-Egalité.  Na de inwijding vond die dag een eerste affiliatie plaats en dat was Raphaël Rodenbach, toen ex-Achtbare Meester van LF (38) en reeds lid van de Driehoek.  Een voormalig Grootofficier en Achtbare Meester die het GOB durfde te weerstaan, kunnen we zonder meer moedig en uitzonderlijk noemen en wijst er op dat hij de toegang tot de vrijmetselarij zag als een emancipatie voor de vrouw.  Het is duidelijk dat “Aurore” de volledige steun genoot van LF.  De Achtbare Meester van LF Albert Thooris was immers zelf aanwezig op die zitting en had bovendien als voorzitter van de vzw de toelating verleend om permanent te vergaderen in het logebouw Beenhouwersstraat 2.  Raphael Rodenbach was als Achtbare Meester opgevolgd door Louis Depière (1872-1962), een marineofficier uit Oostende.  Die bleef slechts twee jaar Achtbare Meester van LF in 1928-1929 omdat hij zijn tijd diende te besteden aan de voorbereiding van de heroprichting in Oostende waar hij in 1932 de eerste Achtbare Meester zou worden. Vandaar dat Albert Thooris voor de derde maal tot het ambt van Achtbare Meester geroepen werd, deze maal voor de periode 1930-1931 (39).

FC Brugge en het borstbeeld van Albert Dyserynck (1932)

Al van bij de stichting van de voetbalclub FC Brugge in 1891 genoot die vereniging de sympathie van LF.  In 1900 was de advocaat Raymond Seresia (1851-1903), stichtend lid van LF in 1881, één van de beschermende leden.  Iemand als Fernand Hanssens (1882-1962), lid van LF sinds 1919, was ook secretaris en voorzitter van FC Brugge en telde 63 jaar lidmaatschap.  Zijn schoonbroer Prosper De Cloedt (1878-1955) was mecenas van LF en FC Brugge. Een zeer geliefde voorzitter was Albert Dyserynck (1872-1931), algemeen agent van de Nederlandsche Gist- en Spiritusfabriek in Brugge.  Hij was bestuurslid sinds 1913 en werd eind 1918 voorzitter.  In 1919-1920 speelde FC Brugge kampioen en dat straalde natuurlijk ook op hem af.  Na het behalen van de landstitel verhuisde Club Brugge naar de “Klokke” waar voorzitter Dyserynck het complex in eigendom aan de vereniging had geschonken. Albert Dyserynck werd bij LF ingewijd op 19 juni 1923.  Hij bleef voorzitter van FC Brugge tot aan zijn tragisch overlijden op 9 februari 1931.  Op die dag slipte, door ijzel op de weg, zijn auto in Maldegem-Donk en vond hij de dood.  Op 12.2.1931 vond de burgerlijke begrafenis plaats; in de indrukwekkende rouwstoet werden 101 rouwkransen meegedragen. Vanaf 15.9.1931 sprak men niet meer over “De Klokke” maar werd het omgedoopt tot “Dyserynck Stadion” en dat tot 1975.  Om de betreurde voorzitter te eren werd op 14.2.1932 aan de hoofdingang een borstbeeld (afb. 2) onthuld van de hand van beeldhouwer Octave Rotsaert (1885-1964).  Om dat te kunnen realiseren was er een erecomité opgericht met als voorzitter Paul Noë (1876-1953), erelid van FC Brugge en lid van LF, en met als ondervoorzitter Raphaël Rodenbach (40).  Het was een uitgebreid en representatief comité dat over alle partijgrenzen heen naar resultaat streefde samen met het Uitvoerend Comité waarvan Fernand Hanssens de voorzitter was.

Andere activiteiten

In 1919 vestigt Philips België zich in Brussel.  Op 30.7.1924 wordt er een verkoopakte verleden ten overstaan van notaris Raphaël Rodenbach die “La Lampe Philips” SA moet toelaten om fors uit te breiden in de Anderlechtstraat.  In hetzelfde jaar 1924 was hij Achtbare Meester geworden van LF maar er moeten ook beroepsinkomsten gegenereerd worden.  Op 7.2.1931 verlijdt hij de akte voor de “Société Anonyme d’ameublement moderne” in Oostende (41).  Bij de volkstelling van 1930 waren er 35.082 West-Vlamingen in Brussel.  Ze verlieten om economische redenen hun geboortestreek om een beter bestaan op te bouwen in de hoofdstad.  Ze vestigden zich vooral in Anderlecht en Molenbeek.  In 1906 werd er in Brussel een “Bond der West-Vlamingen” opgericht die zou blijven bestaan tot in 2002.  Sinds 1911 verscheen ook het orgaan van de BWV: “De West-Vlaamse Bazuin”. Op 6 juni 1948 werd Raphaël Rodenbach (87 jaar) tot ouderdomsdeken benoemd van de BWV (42).  Dat is allemaal non-fictie.  De geheime laden moeten we nog ontdekken.  Maar mag de biograaf zich ook op het pad van de fictie begeven ?  Hij was 19 jaar toen zijn beroemde neef Albrecht overleed.  De familie Rodenbach uit Roeselare was kroostrijk en hecht en dus ligt het voor de hand dat hij de begrafenis bijwoonde in 1880. Was hij er dan ook bij toen in 1888 het praalgraf van Albrecht werd ingehuldigd ?  En zo kunnen we verder blijven fantaseren tot en met de Rodenbachfeesten in september 1919.

Zijn overlijden

Op 10 augustus 1951 overleed ere-notaris Raphael. Rodenbach in Assebroek.  Hij woonde Astridlaan 133.  De aangifte gebeurde door Léonce Van Haecke, griffier bij het Vredegerecht, acht en vijftig jaar oud, wonende te Assebroek en aanverwante neef van de overledene (43).  Léonce Van Haecke (Veurne 26.10.1892-Assebroek 21.4.1960) was vrijmetselaar en lid van LF en van het Willemsfonds Brugge (44).  Op 2.2.1930 was de echtgenote van Léonce Van Haecke ingewijd bij de loge “Aurore” (DH) in Brugge.  Raphael Rodenbach was op die ceremonie aanwezig.  Hij was weduwnaar en het huwelijk Rodenbach-De Bloom bleef kinderloos.  Ingevolge een eigenhandig geschreven testament van 28 januari 1949 legateerde hij een bedrag aan de “Vrienden van den Schamele Armen” (45), aan de loge LF en aan FC Brugge (46).  In 1945 had hij al eens 100.000 frank geschonken aan LF ter leniging van oorlogsschade (47).  LF had zwaar geleden onder de oorlog.  In 1940 bedroeg het ledental 90, in 1944 50 en in 1945 waren er terug 68 leden.  Zowel LF als FC Brugge steunden “De Schamele Arme” (Le Pauvre Honteux), een goed doel dat op discrete wijze financiële steun verschafte aan noodlijdenden.  Rodenbach was 30 jaar toen hij werd ingewijd, bleef 60 jaar actief lid en overleed op de leeftijd van 90 jaar. De vrijmetselarij uit 1951 verschilde in vele opzichten van die uit 1891.  Hij was mee geëvolueerd in maatschappelijk opzicht (toetreding tot gemengde vrijmetselarij) en vanaf 1946 werd bij LF ook het Nederlands gebruikt bij grote plechtigheden.  We zouden bijna vergeten dat hij twee wereldoorlogen meemaakte en dat waren beslist geen voetnoten in de geschiedenis.

De Rodenbachs en de vrijmetselarij

Er waren al eerder Rodenbachs lid van de vrijmetselarij. Ferdinand Grégoire Rodenbach (Roeselare 1783 – Ieper 1841), de grootvader van Albrecht Rodenbach, was van 1810-1818 lid van de loge L’Amitié in Kortrijk, net als zijn vroeg gestorven broer Raymond Joseph Rodenbach (Roeselare 1789 – Roeselare 1819) (48).  Beiden waren een broer van Constantin Rodenbach (Roeselare 1791 –  Athene 1846), geboren in Roeselare maar sinds 1819 geneesheer in Brugge.  Constantin zou in 1821 Achtbare Meester worden van de Brugse loge “La Réunion des Amis du Nord”. Deze loge was tijdens het Verenigd Koninkrijk regeringsgezind maar Constantin Rodenbach evolueerde van regeringsgezind naar patriottisch.  Begin 1827 nam dokter Constantin Rodenbach ontslag uit de loge en in 1830 stelde hij zich als anti-orangist aan het hoofd van de revolte in Brugge.  Hij werd lid van het Belgisch Nationaal Congres en volksvertegenwoordiger.  Hij stierf als ambassadeur van België in Griekenland.  Constantin was de oom van de dichter Albrecht Rodenbach en de grootvader van Georges Rodenbach, in 1892 de schrijver van “Bruges la morte”.  De Brugse vrijmetselarij uit de Franse en de Hollandse periode verschilde aanzienlijk van die na de Belgische Revolutie toen in 1833 het Grootoosten van België werd opgericht (49).  In december 1837 werd die door de Belgische bisschoppen veroordeeld.  Daardoor wijzigde de oriëntering van de Belgische maçonnerie die steeds meer evolueerde in de richting van het antiklerikalisme.  Of Raphaël Rodenbach nu wel of niet weet had van zijn illustere voorganger Constantin doet weinig ter zake.  Hij kan zich onmogelijk vergist hebben van strekking.  Op 4 juni 1881 werd de Brugse loge La Flandre opgericht en in het zittingsverslag staat letterlijk dat men “la superstition, l’ignorance et le fanatisme” wilde bestrijden.  Dat behoort niet tot het paradigma van de vrijmetselarij maar gezien het klerikaal overwicht op dat moment in de bisschopsstad Brugge verrast het niet.

Noten

1 Voor een algemeen overzicht zie: Jeffrey Tyssens en Dominiek Dendooven, (red.) De Heeren Broederkes van den Moortelbak. 250 jaar vrijmetselarij in West-Vlaanderen. Uitgeverij ASP, Brussel, 2015, p. 16-40.

2 Jimmy Koppen, De paradox van vrijmetselarij. Houtekiet, Antwerpen, 2014.

3 Vénérable Maître (VM) of Achtbare Meester (AM); ook wel Voorzittend Meester. La Flandre was Franstalig, in 1959 tweetalig en vanaf 1971 Nederlandstalig.

4 Règlement de la loge La Flandre à l’Orient de Bruges. Brussel, 1884, 46 p. Wij gebruiken in dit artikel, hier en verderop, geen maçonnieke schrijfstijl met de gebruikelijke afkortingen met drie puntjes en hanteren ook geen maçonnieke jaartelling.

5 Michiel De Bruyne, De Rodenbachs van Roeselare. Antwerpen-Roeselare, 1986, p. 242 en 246.

6 Felix Rodenbach, Practisch en Alphabetisch Handboek der Rechtsgeleerdheid in burgerlijke-, fiscale- notarieele (sic) en handelszaken . Brugge, The St. Catherine Press Ltd. 1909. Deze drukkerij-uitgeverij was toen gevestigd aan de Vaartweg bij de Catharinapoort. Van 1923-1927 was de schrijver Raymond Brulez (1895-1972) er corrector. Brulez werd ingewijd bij LF in 1936.

7 Felix Rodenbach, La Colombophile belge au point de vue scientifique et expérimental avec la solution motivée des diverses questions physiologiques qui se rapportent directement ou indirectement à la colombophilie. Imprimerie mécanique Léon Ackerman & Cie, Rue de l’Est, Roulers, 1894. Dit boek werd opgedragen aan zijn dochter Hélène. In 1896 verscheen een herziene en aangevulde druk.

8 Michiel De Bruyne, op.cit. p. 141.

9 Romain Van Landschoot, Albrecht Rodenbach-Biografie. Lannoo, Tielt, 2002, p. 10-12 stamboom.

10 Blauwvoeterie. De katholieke Vlaams-nationalistische studentenbeweging opgericht door Albrecht Rodenbach. Vergelijk het standbeeld (1909) van A. Rodenbach door Jules Lagae (1862-1931) in Roeselare.

11 Michiel De Bruyne, op.cit. p. 18.

12 Fortuné Koller, Annuaire des familles patriciennes de Belgique, Bredene, deel I, 1940, p. 68-69. Koolkerke is sinds 1.1.1971 een deelgemeente van Brugge.

13 Het patroniem Eppe is de Germ. bakernaam Eppo. www.naamkunde.net (F. Debrabandere).

14 www.findcity.de Dornum telde 4539 inw. in 2011 en Dornumersiel-Westeraccumersiel 422 inw.

15 Louis Hellemans (1833-1894) was lid van La Flandre. Zijn grafmonument, voorzien van passer en winkelhaak, bleef bewaard op het Centraal Kerkhof (Steenbrugge). Als lid van de Stedelijke Commissie voor Graftekens beijverden wij ons voor het behoud van dit en enkele andere graven in de “Geuzenhoek”.

16 Eduard Trips, ’t Overzet van weduwe Mathilde De Bloom, in: Brugge die Scone, 1994, 2, p. 16.

17 Stadsbode voor Brugge en omliggende. Officieel orgaan van het gemeentebestuur. (onder Duits toezicht), woensdag 31 okt. 1917-nr.20.

18 Eppe Janssen (= zoon van Jan) De Bloom kreeg samen met Mathilde De Cloedt vijf dochters en één zoon Eduard Jan De Bloom (° Koolkerke 28.10.1869) die huwde met Hortense, dochter van meubelmaker Frans Van Mullem uit Brugge, lid van de Breydelcommissie en stichter van het Vlaamsgezinde “De Klauwaerts”.

19 De reddingsboot “Eppe De Bloom” uit 1977, uit de vaart sinds 2006, staat nu opgesteld in het “Freilicht-Hafenmuseum” van Dornumersiel. Beschrijving en foto op www.einsatzfahrzeuge.org

20 E. Trips, op.cit. p. 16

21 Willy Dezutter, Het ledental van de Brugse vrijmetselaarsloge La Flandre voor de periode 1881-1918 ( Van de stichting tot het einde van de Eerste Wereldoorlog). Onuitgegeven studie.

22 In J. Tyssens en D. Dendooven (red), op.cit. p. 47 staat foutief 1925 tot 1928. Hij was AM in 1925, 1926 en 1927 en was bijgevolg ook niet de AM die Achiel Van Acker (1898-1975) inwijdde (ibidem p.47). A. Van Acker, toen al gemeenteraadslid (1926) en volksvertegenwoordiger voor de BWP (1927) werd bij LF opgenomen op 29.1.1929.

23 Willy Dezutter, Louis Van Hollebeke (1877-1932), secretaris van “Kunstgenegen” en secretaris van de Brugse vrijmetselaarsloge “La Flandre”, in: Brugs Ommeland, 2016, 2, p. 121-128.

24 La Truelle – Revue mensuelle publié sous les auspices du Grand Orient de Belgique, 3 mars 1926, p. 59.

25 Men kan nu geen Grootofficier meer zijn, gelijktijdig met het uitoefenen van de functie van AM. Statuten en Algemeen Reglement G.O.B. Brussel, 1977, titel II art. 4 en idem Statuten, Brussel, 2002, titel II, art. 19.

26 Catalogus Sint-Janshospitaal Brugge 1188/1976, Brugge, 1976, deel 2, p. 521 e.v.

27 Zowel LF als Aurore (DH) vernietigden in 1940 hun archief. Dit is de reden waarom het dikwijls onmogelijk is om een volledige “cursus honorum” te geven. Dit geldt ook in het geval van R. Rodenbach die ambtshalve na zijn veneralaat automatisch gewezen AM werd in 1928-1930. (In de UK “past master”, in Frankrijk “maître passé”) De ex-AM is een officiële functie binnen het bestuur.

28 Liste des objets volés par l’occupant. Asbl La Flandre, 2 rue des Bouchers, Bruges, 4.9.1945 o.a. “9 tableaux à l’ huile (portraits d’anciens présidents)”. Archief vzw La Flandre, Brugge.

29 Jacques Lust, Het maçonnieke portret, het portret van de vrijmetselaar, in: Jeffrey Tyssens, De Schatten van de Tempel. Het Belgisch Museum van de Vrijmetselarij. Brussel, 2006, p. 104-119. Na W.O. II schakelde men na zwart-wit over naar kleurenfotografie. Aangezien een mandaat slechts drie jaar duurt en men tegenwoordig verschillende loges telt in hetzelfde gebouw valt dit traditionele gebruik, dat stoelt op de burgerlijke mentaliteit van de 19de eeuw, nog moeilijk vol te houden. Er is gewoon geen plaats meer om die foto’s te exposeren; men maakt nu een archieffoto.

30 Het staat ook afgebeeld in J. Tyssens en D. Dendooven (red.), op.cit. p. 47 maar zonder opgave van de afmetingen en de bewaarplaats vzw La Flandre, Brugge.

31 Vóór W.O. II stond op de kraagbanden dit teken. Na de oorlog dienden wegens de oorlogsplundering de kraagbanden vervangen te worden en koos men voor een ander model en de kleur geel-zwart (de kleuren van Vlaanderen, vgl. La Flandre). Hierdoor keerde men terug naar de oorspronkelijke kleuren van bij de stichting. Zie: Règlement, 1884, officiële kleuren van LF “Noir et Jaune d’or”.

32 De “Portaelskring”, genoemd naar de kunstschilder Jan Portaels (Vilvoorde 1818-Schaarbeek 1895), werd gesticht in 1918 en hun Eerste Salon ging door in 1919. De Kring bestaat nog steeds. www.portaelskring.be

33 Als mecenas zal hij wellicht zelf het portret hebben besteld en betaald.

34 Albert Thooris (1860-1942) was volgens J. Tyssens en D. Dendooven (red.), op.cit. p. 23 voorzitter van 1924 tot 1945. In 1945 was hij al drie jaar overleden. R. Rodenbach volgde hem op in 1945-1951. Ibidem, p. 23.

35 Een “Driehoek” of “Triangle” is een loge in oprichting.

36 Ernest Callebout (1887-1952), architect-beeldhouwer, ingewijd bij LF op 27.10.1910, goedkeuring bouwvergunning tempel in neo-Egyptische stijl 13.10.1911, officieel ingehuldigd op 17.11.1912.

37 In J. Tyssens en D. Dendooven (red.), op.cit. is sprake van 7 vrouwelijke maçons. Het betreft wel degelijk 9 personen, 8 waren echtgenotes van broeders van LF en één vrouw was ongehuwd.

38 Histoire de la Fédération Belge du Droit Humain. Deel I, Brussel, 1984 (2de druk), p. 101-102.

39 Albert Thooris (1860-1942), advocaat, liberaal volksvertegenwoordiger 1904-1912. In LF was hij driemaal AM in 1907-1908, 1919-1921 en 1930-1931. In 1934 werd hij Ere-AM . Voorzitter vzw La Flandre 1924-1942.

40 Dries Vanysacker, Van FC Brugge tot Club Brugge KV (1891-2010), Brugge, 2010, p. 118-119.

41 Société Anonyme d’ameublement moderne, in: De Plate, jg.19, 1990,10,p. 276-278. Betreft import en export van hout voor bouwindustrie en een eigen meubelfabriek.

42 Mariet Calsius, Inventaris van het archief van de Bond der West-Vlamingen te Brussel (1906-1992). Archief en Museum voor het Vlaams leven te Brussel. Brussel, 2010.

43 Overlijdensakte nr. 80 (1951)van Raphaël Rodenbach. Burgerlijke Stand, Brugge. Met dank aan Jan D’hondt, Stadsarchief,Brugge. Zijn vader Felix Rodenbach overleed te St.Michiels, Steenbrugschen Steenweg 33 (nu Baron Ruzettelaan). Officieel gedomicilieerd in Elsene. Overlijdensakte nr. 90 (1914). Burgerlijke Stand, Brugge.

44 Lid Willemsfonds Brugge in 1936. www.erfgoedkringernestschepens.be

45 André Vanhoutryve, De Vrienden van de Schamelen Arme 1861-1984 of les Amis du Pauvre Honteux. Brugge, 1984, p. 115.

46 Dries Vanysacker, op.cit. p. 181

47 F.S. en F.S., La Flandre 5881-5981. Brugge, 1981, p. 49. Privé-uitgave 100 jarig bestaan LF.

48 Andries van den Abeele, De Kortrijkse vrijmetselaarsloge L’Amitié 1803-1833. Kortrijk, 1989, p. 117-118.

49 Willy P. Dezutter, De loge “La Réunion des Amis du Nord” (1803-1831) in Brugge, in: Brugs Ommeland, 2010, 1,p. 39-51.

 

 

 

 

Maurice Gorrissen (1856 – 1924), een Brugse vrijmetselaar uit Ieper.

De officiële installatie van de Brugse vrijmetselaarsloge La Flandre (Grootoosten van België) vond plaats op 4 juni 1881 (1).  Afgezien van de initiatieke doelstelling lag het voor de hand dat er gestreefd werd naar een liberaal kiesplatform.  De Belgische continentale vrijmetselarij staat in een totaal andere traditie dan de Engelse variant, die zich opwerpt als de moederloge van alle loges waar ook ter wereld.  De dominantie van het ultramontaans katholicisme lag daarvoor aan de basis.

De herkomst van de familie Gorrissen

Maurice-Nicolas-Etienne-Ferdinand Gorrissen werd geboren te Ieper op 2 april 1856 als zoon van Frédéric-Lambert-Ferdinand Gorrissen, geboren te Huy (Hoei, prov. Luik) op 2 maart 1812 en overleden te Ieper op 25 april 1871, en van Lucie-Thérèse Clynckemaille, geboren te Ieper op 18 augustus 1826 en overleden te Ieper op 2 oktober 1910.  Frédéric Gorrissen was de zoon van Charles-Ferdinand, eigenaar wonende in Huy en van Anne-Cathérina Rerkers.  De familie Gorrissen was sedert 1740 in Huy gevestigd maar afkomstig van Leut (Belgisch Limburg), afhankelijk van het Prinsbisdom Luik.  Frédéric werd doctor in de wijsbegeerte en letteren en tijdens het schooljaar 1834-1935 werd hij titularis voor geschiedenis en aardrijkskunde aan het Gemeentelijk College van zijn geboortestad.  In 1841 werd hij ook belast met de leervakken Latijn en Grieks.  Maar in 1845, hij gaf toen al tien jaar les, werden de vakken geschiedenis en aardrijkskunde afgeschaft.  In oktober 1845 diende hij zijn ontslag in.  Hij bleef tot 1851 wonen in Huy, waar hij lid was van “L’Union Libérale”.  Op 16 september 1852 werd hij retorica- en poësisleraar aan het Gemeentelijk College, verbonden aan de nieuwe middelbare school te Ieper (2).  Het jaar daarop, in 1853, huwde hij met Lucie-Thérèse Clynckemaille, de dochter van molenbouwer en houthandelaar Pierre Clynckemaille (1793-1872) uit Ieper (3).  Het huwelijkscontract werd afgesloten op 26 april 1853 voor notaris Lucien Boedt (1791-1856).  Die was notaris in Ieper van 1832-1856.  Hij bleef leraar in Ieper tot aan zijn overlijden op 25 april 1871.  In Ieper stond hij bekend als doctrinair liberaal en antiklerikaal.

Maurice Gorrissen

Maurice werd geboren in Ieper op 2 april 1856.  Hij werd kandidaat in de rechten aan de Université Libre de Bruxelles (ULB) op 30.7.1875.  Op 20.10.1883 trad hij in dienst als gemeentesecretaris van Ieper.  Hij was gehuwd met Catharina-Mathilde Colignon (°Wuustwezel, 1848).  Als gemeentesecretaris bleef hij in dienst tot in 1908 en in 1909 werd hem de eretitel van het ambt verleend.  Gedurende die 25 jaar heeft hij vier burgemeesters gediend.  Op nationaal regeringsvlak heeft van 1848 tot 1884 het liberalisme het Belgische politieke leven gedomineerd.  We hoeven hier de geschiedenis van de clerico-liberale strijd, met als berucht hoogtepunt de schoolstrijd (1878-1884), niet over te doen.  In ieder geval leden de liberalen in 1884 een zware verkiezingsnederlaag die hen meer dan dertig jaar van de macht zou houden.  Uiteraard werd Maurice Gorrissen aangesteld onder een liberaal gemeentebestuur en dat gebeurde onder Louis Van Heule, liberaal burgemeester van 1875-1888.  Van 1888-1891 was Hector Bossaert liberaal burgemeester van Ieper.  De gemeentesecretaris zorgt voor de continuïteit van het bestuur en de gemeenteraad herbenoemde hem bij het aantreden van Arthur Surmont de Volsberghe (1837-1906), katholiek gemeenteraadslid en burgemeester van 1891-1900.  Hij genoot eveneens het vertrouwen van diens opvolger René Colaert (1848-1927), burgemeester voor de Katholieke Partij van 1900-1927 (4).  Men kan bezwaarlijk een goed functionerend en loyaal ambtenaar ontslaan om louter ideologische redenen.  Nochtans moet men in Ieper goed geweten hebben waarvoor hun gemeentesecretaris stond; hij was immers ook secretaris-schatbewaarder van de Rijksmiddelbare Scholen van Ieper en Poperinge.  In het schoolbestuur werden altijd bij K.B. een aantal gemeenteraadsleden benoemd voor een mandaat van drie jaar, naast de leden buiten de raad.  Een duidelijk engagement vormden zijn activiteiten binnen het Willemsfonds.  Bij de stichting van het Willemsfonds in Ieper in 1884 werd hij secretaris-penningmeester en in 1885 de eerste bibliothecaris (5) van de Willemsfondsbibliotheek, toen gevestigd in de “Gouden Arend”, het lokaal van de afdeling (6).  In de kranten van zijn tijd vonden we over hem geen ideologisch getinte berichten; hij hield zich aan zijn onpartijdigheid als gemeentesecretaris (7).

Maurice Gorrissen, vrijmetselaar

Voor Maurice Gorrissen weten we de precieze inwijdingsdatum, omdat het vermeld wordt in de lijkrede.  Hij werd bij La Flandre ingewijd op 27 november 1885, dat is vier jaar na de oprichting in 1881.  De Belgische vrijmetselarij was toen nog maar recent een andere weg ingeslagen.  Het Grootoosten van België (G.O.B.) had in 1871 voor de loges de aanroeping van de Opperbouwmeester van het Heelal en het geloof in de onsterfelijkheid van de ziel niet meer verplicht gesteld.  Het Grand Orient de France zou in 1877 dit voorbeeld volgen.  Het G.O.B. wijzigde in 1872 zijn statuten, waarvan artikel 1 luidt: “De vrijmetselarij, kosmopolitische en vooruitstrevende instelling, heeft tot doel het zoeken naar waarheid en de vervolmaking van de mensheid.  Ze steunt op vrijheid en verdraagzaamheid, ze formuleert geen enkel dogma noch beroept zich op welkdanige leerstelling ook.  Zij vraagt aan hem die zich ter inwijding aanbiedt, een eerlijk man te zijn, voldoende verstandelijk begaafd om de maçonnieke principes te begrijpen en te verspreiden”.  De Ieperse vrijmetselaarsloge “Amicitia” (1838-1854) verdween in 1854 maar bij de oprichting van La Flandre werd besloten om in Ieper een “Cercle Fraternel” op te richten.  Deze Broederkring stond onder de bescherming van La Flandre om een vestiging van een nieuwe loge te stimuleren (8).  Maurice Gorrissen zou er later de drijvende kracht worden.  La Flandre vergaderde toen nog niet in het lokaal van de Beenhouwersstraat 2 te Brugge, dat pas in 1901 werd aangekocht door de industriëlen Honoré De Swarte (1869-1926) en Alfred de Brouckère (1873-1947), beiden lid van La Flandre en schenkers van dit onroerend goed.  In 1885 hield men nog zitting in het huis Riddersstraat 18 dat eigendom was van Jean-François De Coninck, een majoor op rust en lid van La Flandre. Die woning moet tamelijk ruim geweest zijn want op 27.6.1902 verkregen de eigenaars (de familie De Coninck) van het Brugs stadsbestuur toelating om de Riddersstraat 18 af te breken en door drie nieuwe woningen te vervangen (9), nu de nummers 20, 22 en 24.  In die tijd vergaderde de loge elke tweede woensdag en vierde vrijdag van de maand om 19.30 u.  In 1881 telde La Flandre 64 leden, in 1885 waren dit er 93.  Er vonden dat jaar 12 inwijdingen plaats, onder wie deze van Maurice Gorrissen.  Na zijn pensionering als gemeentesecretaris van Ieper kwam hij in Brugge wonen op het adres Kruitenbergstraat 19.  Hij moet een gerespecteerd logelid geweest zijn, want op 10 mei 1924 werd de “secrétaire communal honoraire” stichtend lid van de vzw La Flandre.  Het onroerend goed in de Beenhouwersstraat 2 werd toen door Honoré De Swarte en Alfred de Brouckère in volle eigendom en zonder tegenwaarde geschonken aan de a.s.b.l. La Flandre (volgens de nieuwe wet van 27.6.1921).  De voorzitter werd Albert Thooris (1860-1942), advocaat en liberaal volksvertegenwoordiger (1904-1912), een ancien die Achtbare Meester (voorzitter) was in 1907-1908, 1919-1922 en nadien nog eens in 1930-1931.  Secretaris werd Prosper De Cloedt (1880-1962), ondernemer en senator voor de liberale partij (1923-1925), een belangrijk mecenas voor de werkplaats.  De penningmeester was Ernest Callebout (1887-1952), de architect van de neo-egyptische tempel in 1911-1912.  Deze Brugse architect en beeldhouwer woonde toen in Sint-Andries-Brugge.  Na een kortstondige ziekte overleed Maurice Gorrissen in Brugge op 22 september 1924.  Hij heeft zijn expertise kunnen leveren bij de oprichting van de vzw maar niet voor lange duur.

Edouard Everaerts als lijkredenaar

Maurice Gorrissen werd begraven op de stedelijke begraafplaats van Ieper waar de lijkrede werd gehouden door Edouard Everaerts (° 20.1.1865 – + 1944), een broeder van La Flandre. Die was op dat ogenblik directeur van het Scheikundig Laboratorium van Oostende en was in die stad gemeenteraadslid van 1.1.1912 tot 1.12.1919.  Die lijkrede werd uitgegeven en we citeren enkele passages “…Attiré par la beauté de notre Ordre, Maurice Gorrissen était venu à la Maçonnerie depuis près de 40 ans. Reçu à la Loge de Bruges le 27 novembre 1885, il s’était dès le début concilié l’amitié fervente et la sympathie de ses Frères…”.  Edouard Everaerts werd op 1.9.1918 ingewijd in de tijdelijke Belgische loge “La Belgique” in Parijs.  Zijn meesterverheffing vond door de oorlogsomstandigheden van 1914-1918 pas plaats bij La Flandre op 2.3.1923 (10).  Hij had een dubbellidmaatschap.  Van 1930-1932 werd hij de eerste Achtbare Meester (voorzitter) van de gemengde loge “Aurore” (Droit Humain) in Brugge, die eveneens een onderkomen vond in de Beenhouwersstraat 2.  In 1931 hield hij ook de maçonnieke lijkrede op de centrale begraafplaats van Brugge bij het overlijden van Albert Dyserynck (1872-1931), de voorzitter van Club Brugge die met de auto was verongelukt in Donk-Sijsele (11).  Was hij de favoriete spreker van La Flandre bij dergelijke gelegenheden ?  Op die manier hoefde de zittend Achtbare Meester niet in het openbaar op te treden (12).  Het was tot 1938 heel gewoon dat er door een vrijmetselaar een lijkrede werd gehouden bij het graf van een gestorven broeder.  De tekst werd dan achteraf, geheel of gedeeltelijk, gepubliceerd in de lokale krant.  De liberale pers schonk daar natuurlijk eerder aandacht aan dan de katholieke.  In januari en februari 1938 publiceerde de redactie van La Libre Belgique, vergiftigd door extreem rechts, de namenlijsten van de Belgische vrijmetselaars.  De Gestapo (Geheime Staatspolizei) deed daar tijdens W.O. II zijn voordeel mee.  Die verklikking, gebaseerd op onverdraagzaamheid, onbegrip en onwetendheid, betekent tot op de dag van vandaag dat er geen openbare maçonnieke lijkredes meer gehouden worden.

Besluit

Reeds vroeger wezen we op de nauwe wisselwerking die er in de tweede helft van de 19de eeuw bestond tussen het Willemsfonds en de vrijmetselarij (13).  Dat was o.m. duidelijk het geval met Julius Sabbe (1846-1910).  Ook Maurice Gorrissen werd via het Willemsfonds daartoe aangetrokken.  Door de gunstige ligging van het Brugse station op ’t Zand waren de spoorwegverbindingen dusdanig goed dat ook iemand die buiten Brugge woonde, de loge makkelijk kon bereiken. Dat gold zeker voor Blankenberge, waar veel leden woonden, maar kennelijk was ook Ieper niet onoverkomelijk zolang de loge “L’Amitié” in Kortrijk niet was herstart.  Dat gebeurde o.m. met de steun van La Flandre in 1906 (14) en ook daar zien we dat de leden uit de omliggende plaatsen kwamen.  Maurice Gorrissen bleef trouw aan La Flandre en affilieerde niet bij L’Amitié in Kortrijk.  Honoré De Swarte kwam uit Nieuwpoort en Alfred de Brouckère uit Roeselare.  La Flandre steunde in de beginjaren meer op externe Brusselaars dan Bruggelingen.  In zijn geheel kan men ook voor de volgende jaren eerder spreken over een West-Vlaamse loge dan een exclusief Brugse loge.  Het was niet evident om zich in de bisschopsstad van toen kenbaar te maken als vrijmetselaar. Daarvoor was La Flandre te veel een strijdloge met tegenover zich een uiterst fanatieke tegenstrever.

Willy Dezutter

Noten

  1. Willy Dezutter, Auguste Liebaert (1856-1927) op bezoek in de Brugse vrijmetselaarsloge La Flandre in 1882.  Vrijmetselaarsloges in Brugge in de 19de eeuw (1803-1881) in: Biekorf, (2015), 1, p. 79-87.
  2. André Joris, Fréderic Gorrissen, in: Biographie Nationale,t.XXXVII, supplement tome neuvième, Brussel, 1971-1972, kol. 343-347.
  3. Willy Dezutter, Frédéric Gorrissen-Lucie Clynckemaille (Ieper 1853), in: Biekorf (2016) …
  4. De aanstelling van burgemeester R. Colaert wordt ruim beschreven in ‘t Nieuwsblad van Yper en Ommelands van zaterdag 24 februari 1900;
  5. Natuurlijk sprak men toen nog over schrijver-schatbewaarder en de boekbewaarder van de volksboekerij.
  6. Willy Denolf, Ieper 100 jaar Willemsfonds. Korte historische schets van het Willemsfonds te Ieper. erfgoedkring-ernestschepens.be/ieper/wf/-ieper-historiek pdf.
  7. We doorliepen daarvoor “De Weergalm. Volksgezind weekblad der Vrijzinnige Vereeniging van Yper en het Arrondissement”.  De Weergalm verscheen van 1904-1914, uitgever drukkerij E. Lambin-Mathée, Dixmudestraat 53, Yper.  historischekranten.be/issue/DWE  Idem voor Le Progrès.  Journal de l’Alliance libérale d’Ypres et de l’ Arrondissement.  E. Lambin-Mathée was lid van het Willemsfonds in Ieper.  Deze drukker-boekhandelaar had ook een “groote keus van kerkboeken aan zeer goedkope prijzen”.  Advertentie Le Progrès 22.4.1888.  Deze krant verscheen op donderdag en zondag van 1841-1914.  Er bleef maar een beperkt aantal exemplaren bewaard dus vonden we niet alles terug dat ons kon aanbelangen.
  8. Paul Vandenbussche, De Ieperse vrijmetselaarsloge “Amicitia” (1838-1854),1987, p. 47.
  9. Stadsarchief Brugge, Bouwvergunning nr. 97 voor het jaar 1902.  Zie: W.P. Dezutter en E.J. Trips, Van blauwververij tot logegebouw, in: Brugs Ommeland,1994, 2, p.71.
  10. Archief La Flandre, Brugge. Ledenregister.
  11. Les funérailles de M. Albert Dyserynck. Journal de Bruges, 15-16 febr. 1931.
  12. Bij de maçonnieke rouwhulde in het logegebouw zelf wordt de lijkrede gehouden door de Redenaar.
  13. Willy Dezutter, op.cit. Biekorf (2015), 1, p. 79-87.
  14. Jeffrey Tyssens en Dominiek Dendooven (red.), De Heeren Broederkes van den moortelbak. 250 jaar vrijmetselarij in West-Vlaanderen. Brussel, 2015, vooral p. 63-66. De “Cercle Fraternel” in Ieper werd overgenomen door Kortrijk.

Pelgrims lopen groot gevaar

Enkele jaren geleden kwam een Vlaamse bedevaarder om het leven toen hij onder een trein terecht kwam bij het uitladen van de rolstoelen van Lourdespelgrims.  Niet alleen katholieke pelgrims kunnen een slechte ervaring oplopen met een trein.  In 2013 vonden in de Indische staat Bihar 37 hindoeïstische pelgrims de dood bij het oversteken van een spoorweg.  Ze werden door een voorbij razende trein gegrepen.  Nu is Maria wel een belangrijke middelares tussen de mensen en god maar een reis naar de Franse Pyreneeën blijft vol gevaar.  Regelmatig verongelukken er autobussen met pelgrims op weg naar de moeder van de Heer.  Het is daarom wel praktisch om een replica van de Lourdesgrot te hebben naast de kerk van je eigen gemeente.  Zo de god van de christenen al niet almachtig is, zit ook Allah, de god van de moslims, regelmatig te slapen.  Op 11 september 2015, de eerste dag van het Islamitisch Offerfeest, stak er een hevige storm op in Mekka en viel er een grote hijskraan om.  Resultaat: 107 doden en 230 gewonden.  Maar het ergste moest nog komen.  Tijdens de slotdag van de Hadj, de jaarlijkse bedevaart naar Mekka, werden er op 24 september 2015 andermaal honderden pelgrims onder de voet gelopen.  In 1990 waren er 1426 dodelijke slachtoffers en nu startte men op het aantal 717 maar dat werd op 29 september 2015 al bijgesteld op 1100. Andere bronnen geven nog hogere cijfers (tot 2110 doden) maar in feite tracht de overheid het juiste aantal te verdoezelen om rivaal Iran te ontzien.  Het duidelijkst was de Saoedische minister die zei: “Tegen de wil van god kunnen we niets ondernemen”.  Al dat gedrang is nodig voor de rituele steniging van de duivel !  Een massa die in beweging komt ontsnapt aan de almacht van Allah.  Maar zoiets kan overal gebeuren, op Westerse muziekfestivals en in voetbalstadions.  Zowel de god van de moslims al die van de christenen is nu eenmaal een slechte groepsmanager.

Gradaties van lijden

Maar er zijn verschillende gradaties van lijden.  Op 14 mei 2015 was er in Brugge op Hemelvaartsdag de afgelasting van de H. Bloedprocessie wegens de regen.  Die nooit wetenschappelijk onderzochte relikwie van het zogezegde bloed van Jezus Christus (1) kwam in het begin van de 13de eeuw in Brugge terecht na de Vierde Kruistocht (1203-1204).  De kruisvaarders plunderden toen Constantinopel onder leiding van Graaf Boudewijn IX en namen die relikwie mee.  Niemand is beschaamd om met dat gestolen goed door de straten van Brugge te trekken, ook al is het een relict van de dubieuze reliekenhandel (2).  Dus zelfs de rondgang met het bloed van zijn eigen zoon laat god onverschillig.  De tickets (verkocht aan de toeristen, voorheen pelgrims geheten) werden niet terugbetaald. “De tickets zijn via verschillende kanalen verkocht zodat het moeilijk is om iedereen terug te betalen” luidde de uitleg.  God is niet almachtig maar kennelijk ook niet alwetend.  Maar ook een andere processie in Brugge ging voor het tweede jaar op rij niet door wegens slecht weer.  Op 15 augustus 2014 en 2015 ging de Blindekensprocessie (3) niet uit.  In 1304, in de Slag bij de Pevelenberg, stond de Moeder Gods nog aan de zijde van de Vlamingen tegen de Fransen, maar de non-pacifistische en partijdige Maagd Maria is als weergodin volstrekt onbetrouwbaar gebleken. Weten de organisatoren dan niet meer dat men een mand met eieren naar de Arme Klaren moet brengen ?  Zelfs de traditie om goed weer af te smeken is in Brugge te niet gedaan toen in 1990 het Klooster van de Arme Klaren Coletienen op tamelijk tumultueuze wijze werd opgedoekt (4).

Godsdienstoorlogen

Ongenuanceerd kan men daar niet over redeneren maar het staat toch wel vast dat het dikwijls god zelf is die voor de aanleiding tot bloedvergieten zorgt.  Kruistochten naar het Heilig Land (1095-1274), kruistochten tegen ketters (bijv. de Katharen), de Reformatie (tussen protestanten en katholieken), de zeer bloedige Dertigjarige Oorlog (1618-1648) en natuurlijk de recente gebeurtenissen in de moslimwereld tussen soennieten en sjiieten.  Het is zo maar een losse greep.  Zelfs koning Willem I stuurde in 1830-1831 extra troepen naar Zeeuws-Vlaanderen omdat hij bang was dat de overwegend katholieke bevolking voor het katholieke Zuiden zou kiezen !

Kwaad en lijden

Het is hier niet de plaats om het bovenstaande uitgebreid theologisch te kaderen.  Volmaakt als hij is heeft god uiteraard de beste van alle mogelijke werelden geschapen (Leibniz).  Dat is het hele vraagstuk van de theodicee, het geloven in een almachtige god die het kwaad en het lijden in de wereld toelaat.  Ook zonder zo’n god blijven er onschuldige kinderen sterven en gaan de goede mensen dikwijls eerder dood dan grote schurken.  Af en toe is er toch twijfel bij de grote baas.  In Italië werd in 1978 de christendemocratische partijleider Aldo Moro door de Rode Brigades ontvoerd en vermoord.  Moro was een jeugdvriend van paus Paulus VI en in de kathedraal van Sint-Jan van Lateranen hield de door verdriet getekende paus op 13 mei 1978 een uitzonderlijke toespraak waarbij hij god ter verantwoording riep.  Hij deed dat door de beroemde bijbelverzen van het boek Job in te roepen: “Verklaar uw optreden tegen mij.  Wat voor zin heeft het dat gij onrecht doet, uw eigen schepsel verstoot maar schurken in bescherming neemt ?”

Op een ongevoelige god die zou bestaan buiten het universum zitten wij niet te wachten.

Willy Dezutter

1.  Een suggestie voor onderzoek naar de relikwie van het H.Bloed werd door ons al gedaan in 2012.  Zie: Willy Dezutter, Jezus Christus in tegenlicht.  Een kritisch onderzoek.  Brugge, 2012, p. 26-27;

2.  Gertrud Schiller, Ikonographie der christlichen Kunst. Band 2, Die Passion Christi, Gütersloh,1968, p. 203

3.  De Blindekensprocessie of de Brugse Belofte is een jaarlijkse processie op de feestdag van Maria ten Hemelopneming (15 augustus) die een parcours volgt van de Onze Lieve Vrouw van Blindekenskapel naar de Onze Lieve Vrouw ter Potteriekerk.  In 1304 beloofden de vrouwen van de Brugse ambachtslieden dat zij jaarlijks een zware kaars van 36 pond zouden offeren indien hun zonen en echtgenoten heelhuids zouden terugkeren van de slag bij de Pevelenberg.  Die belofte zou gedaan zijn aan de Heilige Maagd Maria.  Moderne geschiedschrijvers laten dat irrationeel gegeven liever weg wanneer ze het hebben over de Vlaams-Franse twisten uit het eind van de 13de en begin 14de  eeuw.  Een algemene herziening dringt zich op.  Noch om religieuze (het verheerlijken van een militaire overwinning door de hulp van de Moeder Gods !) noch om politieke redenen zou men zo’n stoet in het openbaar domein mogen toelaten.  Absurde beloftes mag men probleemloos breken.  Dat heeft niets met tradities te maken.  Die zijn namelijk niet onveranderlijk.  In Ieper gooit men tijdens de kattenstoet ook geen levende katten meer van het Belfort.  Daar is men al in 1817 mee gestopt.

4.  Het aantal roepingen in dit klooster liep al terug toen de laatste acht kloosterzusters besloten om naar een kasteel te verhuizen in het zuiden van Frankrijk.  Ze reden rond in een limousine, bezaten verschillende Mercedessen en renpaarden.  Ze bezochten ook casino’s.  Dat was allemaal zeer merkwaardig te noemen voor een bedelorde !  Het hele verhaal kan men lezen in: Ronny Crab en Douglas De Coninck, De Schat van de Arme Klaren. Uitgeverij Epo, 1991.  Het klooster in Brugge werd afgebroken en op de kloostergronden verrees het bouwproject “Colettijnenhof”.

 

Duitse veldloges tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) in Luik (1915-1918), Brussel (1915-1918) en Antwerpen (1918)

Terecht wordt steeds benadrukt dat de maçonnieke activiteiten tijdens de Eerste Wereldoorlog door het Duitse Gouvernement-Generaal in België nooit verboden werden in tegenstelling tot de bezetting in de Tweede Wereldoorlog.  De Duitse bezetters deden het tegenovergestelde: ze maakten er zelf veldloges bij.  Die militaire “Feldlogen” stonden los van de reeds op 30 oktober 1909 opgerichte werkplaats “Hansa”, een product van de “Duitse kolonie” in Antwerpen en plechtig geïnstalleerd op 24 april 1910 onder de obediëntie het Grootoosten van België (G.O.B.) (1).  Het was de eerste en enige Duitstalige Loge van het G.O.B. die op verzoek van Grootmeester-Nationaal Charles Magnette in 1919 van het tableau werd geschrapt.  Charles Magnette was van 1914 tot 1921 en van 1925 -tot 1927 Grootmeester van het G.O.B.  Al voor het uitbreken van de oorlog speelde hij een belangrijke pacificerende rol en tijdens de oorlog veroordeelde hij de gruwelijkheden van de vijand en de deportatie van landgenoten (2).

De anti-vrijmetselarij als bron

De “verradersgeschriften” van de 18de eeuw vormen een bron van kennis voor de ritualen van de vrijmetselarij, zoals de anti-maçonnieke Duitse literatuur uit de jaren dertig van de twintigste eeuw ons gegevens leveren over de veldloges in België, omdat de originele logearchieven niet bewaard bleven.  De Duitse propaganda zag het verlies van W.O. I als landverraad, een dolkstoot in de rug.  Dit zorgde voor een hetze tegen vrijmetselaars en natuurlijk ook de joden.  Het ontstaan en evolutie van de judeo-maçonnieke samenzweringstheorieën werd al voldoende beschreven (3).

Twee van dergelijke nazi-geschriften namen we onder de loep om meer te weten te komen over de militaire loges in België.  Het eerste is het werk van Gregor Schwartz-Bostunitsch, Die Freimaurerei. Ihr Ursprung, ihre Geheimnisse, ihr Wirken uitgegeven in Weimar in 1929, vijfde en gewijzigde druk 1938 en volgende (4).  Gregor Schwartz-Bostunitsch (1883-+onbekend) was van geboorte een Duits-Oekraïner die zich bezighield met het thema “Jüdisch-Bolschewistische Weltverschwörung” en die in 1944 SS-Standartenführer werd.

Een tweede auteur, die grondiger op het onderwerp ingaat, is Friedrich Hasselbacher, Volksverrat der Feldlogen im Weltkriege (Berlijn 1935, herdrukt en herzien tot in 1941) (5).

Deze virulente antivrijmetselaar was daarmee niet aan zijn proefstuk toe.  Al in 1934 verscheen zijn “Entlarvte Freimaurerei” dat uiteindelijk vier delen zou omvatten.

De veldloge “Zum Eisernen Kreuz” in Luik (1915-1918)

Op 7 augustus 1914 viel generaal Otto von Emmerich (1848-1915) Luik binnen.

Al vrij vlug zijn er contacten ontstaan tussen Duitse en Belgische vrijmetselaars.  Dit blijkt uit een “Feldpostkarte”, geschreven op 30 augustus 1914 en verzonden naar de Loge “Eleusis zur Verschwiegenheit”, Hofgarten, Bayreuth (Bayern).  Een afbeelding van deze postkaart bij Gregor Schwarz-Bostunitsch, a.w. p. 209, afb.38.  Ze is gezamenlijk geschreven door Duitse- en Belgische maçons. Het gedeelte van de vijf Belgische maçons is in het Frans geschreven.

Op basis van dit feit werd verondersteld dat de veldloge in Luik reeds werd opgericht in 1914.  Dat is onjuist. Het initiatief daartoe werd pas genomen op nieuwjaarsdag 1 januari 1915.  Tien broeders besloten daartoe en kozen Hauptmann Karl Fischer tot eerste “Meister vom Stuhl” of Achtbare Meester.  Velen van hen behoorden tot het Landsturmbataillon “Bayreuth”.  Men vergaderde in het restaurant “Le Petit Trianon” (Boulevard de la Sauvenière 12 ).  Op 24 januari 1915 sloten zich nog 20 broeders aan. Het “ontsteken van de Lichten” vond plaats op 14 maart 1915.  Men ontving een patent van de Grootloge “Zur Sonne” Bayreuth (Beieren).  In januari 1918 vierde men het driejarig bestaan.  Op 21 juli 1918 was er nog een zitting.  De militairen waren in hun “Feldgrau” aanwezig.  Uiteindelijk telde die loge 51 broeders (ook enkele Duitse officieren uit Namen) en één broeder van het G.O.B., toen de enige obediëntie in ons land.  De voor de Duitsers fatale datum van 11 november 1918 nadert.

De “Lichten werden gedoofd” op 20 oktober 1918.  In november werden door Broeder Weingärtner, de plaatsvervangende Achtbare Meester, alle regalia in veiligheid gebracht en overgedragen aan de Grootloge “Zur Sonne” in Bayreuth.  Een afbeelding van de moker van de Achtbare Meester vindt men bij Gregor Schwarz-Bostunitsch, a.w. p.208, afb. 37.

De veldloge “Stern von Brabant” in Brussel (1916-1918)

Deze “Feldloge” was actief van 1916 tot 1918 en behoorde tot de Grootloge van Pruisen “Zur Freundschaft”.  Ze werd opgericht op 26 maart 1916 en sloot de deuren op 16 oktober 1918.

Aanvankelijk telde ze een twintigtal leden.  Ze hielden hun samenkomsten in de “Taverne de la Régence” op de hoek van de Regentschapsstraat en het Koningsplein.  Tussen december 1917 en einde juni 1918 telde men 143 broeders: 82 meesters, 19 gezellen, 21 leerlingen, 6 ereleden, 12 regelmatige broeders-bezoekers uit België en 3 dienende broeders.

Een werkplaats die “in slaap gesteld wordt”, kan te allen tijde heropgericht worden.  Dat gebeurde met de “Stern von Brabant” in Berlijn op 8 september 1923 als Johannesloge maar verdween voorgoed op 15 juli 1935 (Roger G., 1996, p. 92).

De veldloge “Graf an der Schelde” in Antwerpen (1918)

Deze “Feldloge” werd pas opgericht op 21 juli 1918 en was in het licht van de gebeurtenissen maar een kort leven beschoren.  Ook deze loge werkte onder auspiciën van de Grootloge van Pruisen, genoemd “Zur Freundschaft”.  De Achtbare Meester was H. Fischer, “Oberkommissar bei der Zivilverwaltung” in Antwerpen.  Ze vergaderden in het “Offiziersheim” in “Grand Hôtel Weber” gelegen op de hoek van de Frankrijklei en de De Keyserlei (6).  Ze kwamen iedere zaterdagavond (7) samen om 20.30 u.

De regalia gingen verloren (8).

Besluit

België werd op 4 augustus 1914 brutaal overvallen.  De bezetting zou duren tot de wapenstilstand op 11 november 1918.  Door het Duitse leger werden alleen al in augustus-september 1914 in België 5500 mensen omgebracht (9).  Men hoefde terecht niet op veel sympathie te rekenen voor deze “Duitse gruwelen” en dat zou zich ook na de oorlog laten voelen.  Volgens de volkstelling van 1910 woonden er in de Stad Antwerpen 8.346 mensen met de Duitse nationaliteit.  Antwerpen telde 50 Duitse verenigingen die gegroepeerd waren in de “Zentral-Ausschus der Deutsche Vereine”.  Het waren ingeburgerde Duitsers met een belangrijk aandeel in de economie.  De voorzitter van die koepelorganisatie was Albert von Barry, vertegenwoordiger van de rederij Norddeutsche Lloyd en lid van de Duitse loge “Hansa” (G.O.B.) in Antwerpen.  Hij moest na de oorlog weer noodgedwongen verhuizen naar Duitsland.  Dus ook complete ontwrichting van het maatschappelijk leven met alle gevolgen van dien voor de economische en financiële wereld van de havenstad Antwerpen.

In het Franse leger van 1914-1918 bestonden er geen veldloges, in tegenstelling tot de legers van Napoleon.  In het Duitse leger werd dat gestructureerd door het officiële besluit tot oprichting van “Feldlogen” dat op 29 mei 1915 werd genomen tijdens de 40ste “Groszlogentag” van de “Deutschen Groszlogenbund” te Berlijn.  In Luik heeft men niet gewacht op dit besluit.  De “Feldlogen” golden slechts voor de duur van de oorlog.  Er werden ook nieuwe broeders rechtmatig ingewijd die na de oorlog probleemloos konden aansluiten bij een werkplaats in het moederland.

Broeders?… maar eerst en vooral alles voor het vaderland.  José Gotovitch heeft nauwkeurig uitgelegd dat er in een oorlog weinig plaats is voor broederlijkheid wanneer het landsbelang in het geding is (10).

Er bestaat een brief, op 11 januari 1915 verzonden vanuit Luik, door Hauptmann en Kompagnieführer Adolf Hessel uit Nürenberg en gericht aan Grootmeester Alexander Schilling over een proces voor het Krijgsgerecht van een Belgische broeder.  Die was aan de grens van het neutrale Nederland opgepakt met brieven op zak die bestemd waren voor naar Nederland gevluchte vrijmetselaars (Gregor Schwarz-Bostunitsch, a.w. p. 225-226).

Het spreekt voor zichzelf dat door de nazi-auteur die broederlijke tussenkomst werd afgekeurd.

In een oorlog is er geen plaats voor menslievendheid.  Niet bij de overwinnaars noch bij de verliezers.

Willy Dezutter

  1. Roger G., De Duitse maçonnieke aanwezigheid in België. In: Jaarboek Studiekring Trigonum Coronatum, 4, 1996, p. 67-100, voor de loge Hansa vooral p. 71-88. K. Thys, Hiram aan de Schelde.  250 jaar vrijmetselarij te Antwerpen.  Antwerpen-Rotterdam, 2006, p. 124.
  2. Zie voor de belangrijke rol van Charles Magnette (1863-1937) o.m. Roger G., De Belgische vrijmetselarij tijdens de eerste wereldoorlog.  In: Jaarboek Studiekring Trigonum Coronatum, 10, 2002, p. 133-156.  Anaïs Maes, De Belgische Vrijmetselarij tijdens W.O.I. Gekneld tussen kosmopolitisme en nationalisme? Uitgave Fonds Marcel Hofmans, 2013, p. 11-26.
  3. Jimmy Koppen, Passer en Davidster.  De strijd van de Duitse bezetter en de collaboratie tegen de vermeende samenzwering van vrijmetselaars en joden in België (1940-1944), VUBPress, 2000, p. 21-28.
  4. Gregor Schwarz-Bostunitsch, Die Freimaurerei. Ihr Ursprung, ihre Geheimnisse, ihr Wirken, Einmalige Ausgabe, Deutsche Hausbücherei, Band 556, Hamburg, zonder datum, p. 223-227. Deze editie werd door ons geraadpleegd. Het werk verscheen oorspronkelijk bij uitgever Alexander Duncker in Weimar, 1928. De eerste herziene druk verscheen in Weimar,1938. Van de tweede druk uit 1929 verscheen in 2000 door de bonafide uitgeverij Archiv-Edition (Viöl-Nordfriesland) een facsimile-uitgave, 307 pp. + ill. voor “Forschungschzwecke” dwz. studiedoeleinden.
  5. Friedrich Hasselbacher, Hoch-und Landesverrat der Feldlogen im Weltkriege. Hrsg. vom Institut zur Erforschung der Freimaurerei, Berlin, Nordland Verlag, 1935, 78 pp.  In 1939 al 248 pp. En in 1941 telde de door ons geraadpleegde en laatste versie al 292 pp.  Voor ons doeleinde zie p. 43-63. De meest geraadpleegde versie is de 6de, opnieuw bewerkte editie uit 1939 omdat die in 1995 als facsimile-uitgave werd herdrukt door Archiv-Edition onder de titel “Landesverrat der Feldlogen im Kriege”.
  6. Toenmalige Keyserlei 45. Het was een zeer imposant hotel gebouwd door de eigenaar Nicolas Weber in 1901. Aangezien daar ook de Duitse Kommandatur gevestigd was verdween vanaf 1919 de naam Weber uit de betiteling en heette voortaan “Grand Hôtel”.  Het werd op 31 december 1970 afgebroken. Te vinden op http://zoeken.felixarchief.be
  7. “Am Sonnabend” is zaterdag en niet zondag zoals door R.G. werd verondersteld.
  8. Die Bauhütte: Zeitschrift für Deutsche Freimaurerei. jg.62, nr.22, Frankfurt am Main, 31 mei 1919, p. 183.
  9. Sophie De Schaepdrijver, De Groote oorlog. Het Koninkrijk België tijdens de Eerste Wereldoorlog. Antwerpen-Amsterdam,2013, p. 98 en voeg daarbij de 4000 gesneuvelde en gewonde Belgische soldaten alleen al bij de inval van de Duitsers (a.w. p. 101). De voortzetting van de oorlog in de loopgraven zou dat getal natuurlijk nog schrikbarend laten oplopen. Gedurende de hele oorlog sneuvelden er in België officieel 13.716 Belgische militairen. Dit cijfer werd bijgewerkt en liep op tot minstens 36.000. Men vindt ook het cijfer 41.000 en zelfs 45.000 (prof. Luc De Vos).
  10. José Gotovitch, Franc-maçonnerie, guerre et paix. Publications de l’ Ecole française de Rome. Les internationales et le problème de la guerre au XXe siècle. Actes du colloque de Rome (22-24 novembre 1984), 1987, pp. 75-105 en pp. 86-91 over 1914-1918: Frères?… mais avant tout la Patrie.

Cocaïne en de Eerste Wereldoorlog

De Nederlandse journaliste en schrijfster Connie Braam baseert haar romans op historische feiten.  Zo ook in haar boek “De Handelsreiziger van de Nederlandse Cocaïne Fabriek” (2009), waarin ze in een nawoord het verhaal verantwoordt.  Op 31 juli 1917 klimt de 26-jarige Engelse onderwijzer Robin Ryder in de buurt van Ieper een loopgraaf uit en rent overmoedig de Duitse mitrailleurs tegemoet.  Drie dagen later raakt hij zwaargewond door een Duitse granaat en voortaan moet hij zijn gezicht verbergen achter een maskertje.  Op ongeveer hetzelfde ogenblik haalt zijn leeftijdsgenoot Lucien Hirschland, handelsreiziger van de bloeiende “Nederlandsche Cocaïne Fabriek”, een groot order binnen van een Engelse farmaceutische firma, maar al evenzeer leverde hij aan het Duitse leger.  Na de wapenstilstand brengt een wonderlijk toeval Robin Ryder in huize Hirschland.  En dan begint het verhaal pas echt.  Deze roman is gebaseerd op ware feiten maar het thema kan natuurlijk ook aangegrepen zijn om de verkoopcijfers te stimuleren.  Die cocaïnefabriek was (voor medicinale doeleinden) inderdaad tot eind jaren ’60 gevestigd in Amsterdam (nu Akzo Nobel).  Volgens Connie Braam zou deze fabriek zowel Duitse als Engelse soldaten van grote hoeveelheden cocaïne hebben voorzien en dat terwijl Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog neutraal was.  Zijn de conclusies van de schrijfster overtrokken of kregen ook Vlaamse soldaten die in de loopgraven vochten cocaïne toegediend?  Dat moet dan verstrekt zijn vanuit de legerleiding want een gewone frontsoldaat kon zich de aanschaf van cocaïne niet veroorloven.  De Nederlandse opiumwet van 1919 maakte al helemaal een einde aan legaal gebruik van drugs.

Brandewijn

Het is bekend dat in de legers van Napoleon de brandewijn (minstens 35 % alcohol) een grote rol speelde, zowel tegen oververmoeidheid als pijnstiller.  Maar maakte in de Eerste Wereldoorlog de cocaïne vechtmachines van de soldaten?  De jongste tijd was er een stroom aan herdenkingsliteratuur maar over het gebruik van cocaïne (tenzij uit de apotheekkast van de legerarts) hebben we nog niets gelezen.  Alcohol heeft altijd al gezorgd voor moed in het gevecht. Van december 1916 tot april 1917 is een portie van 2,5 cl brandewijn verdeeld aan de soldaten die van dienst waren in de loopgraven.

Willy Dezutter