Author Archives: admin

De kinderpot van Oostkerke (Damme): een fantoom.

Bij opgravingen in 1962 in Sint Anna ter Muiden (West-Zeeuws-Vlaanderen) zijn, aan de rand van het oude kerkhof, potten aangetroffen, waarin overblijfselen van doodgeboren kinderen die als ongedoopte kinderen niet in gewijde aarde mochten begraven worden.  In 1976 vond men ook zo’n pot op de vroegere begraafplaats van het verloren dorp Welzinge (Walcheren).  Die wijze van neonatale bijzetting staat ook bekend als limbus infantium (het voorgeborchte), zoombegraving en haagbegraving. De eerste die over de vondsten in Sint Anna ter Muiden berichtte was J.P.A. van Catz (1892-1967), geboren op 13 september 1892 in Gouda maar overleden op 1 februari 1967 in Sint Anna ter Muiden (1).

Zijn mededeling verscheen in Rond de Poldertorens (2) en daarin gebruikte hij voor het eerst de benaming kinderpotten, een benaming die kort daarna werd overgenomen door R. de Meester de Betzenbroeck (3).  De archeologen P. Glazema en H. Halbertsma gebruikten die benaming niet met betrekking tot gelijkaardige vondsten in Friesland.  Aan die naam zou men moeten leren wennen (ook in archeologische kringen) en daarom schreef men het meestal tussen aanhalingstekens of men had het over “de zogenaamde kinderpotten”.  In 1970 namen wij de term kinderpot resoluut over toen we aandacht schonken aan die begravingswijze aangezien er tijdens die opgravingscampagne ook beschilderde grafkelders werden gevonden (4).  In 1982 kreeg het lemma kinderpot zijn plaats in de Encyclopedie van Zeeland (5) maar J.A. Trimpe Burger, provinciaal archeoloog van Zeeland, waarschuwde er nog voor dat “kinderpotten” geen officiële benaming was. Inmiddels werd het woord opgenomen in Van Dale Groot Woordenboek van de Nederlandse Taal met de omschrijving “pot waarin vroeger doodgeboren kinderen werden begraven” (6).

Het woord is geofficialiseerd en slaat exclusief op de aardewerken kookpotten waarin vroeggeboortes werden bijgezet (al of niet) in foetale houding.  Ongedoopt en dus nog belast met de erfzonde zweefden zij aan de rand van de hemel of de hel.

J.P.A. van Catz (a.w. p.78), op zoek naar vergelijkbare vindplaatsen dicht bij huis, beweert dat er in 1957 een kinderpot werd gevonden in Oostkerke.  In 1972 hebben wij die bewering voetstoots overgenomen (7) en sindsdien is de vindplaats Oostkerke een eigen leven beginnen leiden.  Het is dus dringend tijd om dat te herroepen (8).  We deden dat in feite al in 1973 omdat er bij ons twijfel rees over de juistheid van dit bericht.  We konden niet beter doen dan dit te vragen aan René De Keyser (1916-1996), de voorzitter van de Geschied- en Heemkundige Kring Sint-Guthago. Die bevestigde ons, na navraag bij diverse personen, dat er in Oostkerke totaal geen spoor is te vinden van een kinderpot of een herinnering aan het opgraven van een dergelijke vondst (9).  Ook in de vroegere studies van L. Devliegher over de architectuur van de Sint-Kwintenskerk te Oostkerke (1953) en de opgravingen in de kerk (1957) is er geen verwijzing naar een kinderpot, idem in zijn recentere kunstinventaris van de Zwinstreek (10).  In de zeer omvangrijke archeologische inventaris van Oostkerke door B. Hillewaert (11) is er al evenmin sprake van.  En dat geldt dan uiteraard ook voor de postuum verschenen bijdragen van René De Keyser over de kerkelijke gebruiken te Oostkerke en het kerkhof (12).  Dat neemt niet weg dat er in de officiële literatuur nog altijd naar de kinderpot van Oostkerke wordt verwezen.  Dit is het geval met de publicatie ZevenXZeven, Verhalen bij religieus erfgoed (Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland, Middelburg, 2008) (13).  Het wordt pas erg wanneer het thema kinderpot, zonder enig verband met de eigen gemeente, wordt behandeld op een website. Dat is het geval voor Bekegem (14).

Dergelijke kinderpotten werden aangetroffen in Zeeland, Friesland en Groningen.  Er moeten meer vindplaatsen zijn, ook in Vlaanderen, maar ze ontsnappen dikwijls nog aan de aandacht van archeologen, zeker in de pioniersfase van het archeologisch onderzoek (15).  Ook in Duitsland is een aantal vindplaatsen bekend.  De provincie West-Vlaanderen komt er bekaaid van af want door het schrappen van Oostkerke houden we er geen meer over.  In Oost-Vlaanderen werd de vondst van de Abdij van Boudelo (Klein-Sinaai) zeer bekend want daar handelt het om één kinderpot met de resten van een onvoldragen tweeling.  Voorts zijn er in deze provincie nog de vindplaatsen Kruishoutem (Kapellekouter) en Zottegem.

Sint Anna ter Muiden valt onder het werkgebied van de Geschied-en Heemkundige Kring Sint-Guthago (stichter-voorzitter in 1959 René De Keyser) en haar publicaties Rond de Poldertorens en de Sint-Guthago Tijdingen. De parochie Mude, met de aan de H. Anna gewijde kerk, viel aanvankelijk onder de parochie Westkapelle (bij Knokke), op haar beurt een afscheiding van de moederparochie…..Oostkerke.

Willy Dezutter

  1. Genealogische database van Sint Anna ter Muiden samengesteld door Marianne Gossije, sinds 1.1.2015 ook conservator bij het Zeeuws Genootschap der Wetenschappen (Middelburg). Zij is de webmaster van sintannatermuiden.nl .  Jacobus Petrus Antonius van Catz ligt begraven op de N.H. begraafplaats van Sint Anna ter Muiden.
  2. P.A. van Catz, Opgravingen te Sint Anna ter Muiden. In: Rond de Poldertorens, jg.4, nr.2, mei 1962, pp.77-78.
  3. R. de Meester de Betzenbroeck, De opgravingen te Sint Anna ter Muiden in 1962. In: Rond de Poldertorens, jg. 6, nr. 2, juni 1964, pp. 42-46.  De Brusselse kunstenaar Raymond de Meester de Betzenbroeck (1904-1995) verbleef eveneens in Sint Anna ter Muiden.  Hij spreekt over vier potten i.p.v. drie.  Op de toen genomen foto’s door de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (R.O.B. Amersfoort) staan altijd maar drie kookpotten.
  4. W.P. Dezutter, Beschilderde middeleeuwse grafkelders in Zeeuwsch –Vlaanderen. Onuitgegeven licentiaatsverhandeling R.U.G., Academiejaar 1969-1970, pp. 196-200.
  5. Encyclopedie van Zeeland, deel II, Middelburg,1982, p. 163.
  6. Van Dale Groot Woordenboek van de Nederlandse Taal. Veertiende, herziene uitgave. Utrecht-Antwerpen, 2005, p. 1701.
  7. W.P. Dezutter, Rouwgebruiken in Nederland. In: Biekorf, 1972, 11-12, p. 364-366. Een bespreking van het boek van H.L. Kok, De geschiedenis van de laatste eer in Nederland. Lochem, 1970, 326 pp. Een tweede editie verscheen bij De Tijdstroom, 1990, 347 pp.
  8. Op 21 april 2012 hebben we dit al gedaan bij de presentatie van de dichtbundel “Nachtvlinders door het kattenluik” (In de Knipscheer, 2012) van Chawwa Wijnberg, (stadsdichter van Middelburg in 2003 en 2004) in de N.H. Kerk van Sint Anna ter Muiden. In een gedicht over juffrouw Dood (p.35) snijdt zij de “met verwekte weggegleden, nooit geboren kinderen” aan. Wij hielden toen een voordracht over de kinderpotten.
  9. Brief van R. De Keyser d.d. 30.1.1973.  Op 18.2.1973 hielden wij voor de Geschied- en Heemkundige Kring Sint-Guthago een voordracht over “Beschilderde middeleeuwse grafkelders in Vlaanderen”.  Uiteraard spraken wij met R. De Keyser en andere bestuursleden over de kinderpotten.  Niemand wist ons die vondst te bevestigen.
  10. L. Devliegher, De Zwinstreek. Kunstpatrimonium van West-Vlaanderen, deel 4, Tielt, 1970, pp. 149-161.
  11. B.Hillewaert, Archeologische inventaris Vlaanderen. Band II: Oostkerke-bij-Brugge. Gent, 1984, 728 pp.
  12. René De Keyser, Kerkelijke gebruiken te Oostkerke. In: Rond de Poldertorens, jg. 39, 1997, 3, pp. 94-99 en Idem, Het kerkhof te Oostkerke. In: ibidem, pp. 105-107.
  13. Met het verhaal van Arco Willeboordse, gemeenteconservator van Sluis, over “Zeeuws-Vlaanderen/ Op de rand van hemel en hel”.  Ook op zevenxzeven.nl In Zeeland was 2008 het Jaar van het Religieus Erfgoed.  Het werd in gewijzigde vorm ook opgenomen in de Nederlandse Volksverhalenbank van het Meertens Instituut te Amsterdam. www.verhalenbank.nl met expliciete vermelding van Oostkerke.
  14. www.bekegem.be/in-tekst/grafzerken/de – kinderpot.  Bekegem is een deelgemeente van Ichtegem (prov. West-Vl.). Er werd in Bekegem geen kinderpot gevonden.  Men vermeldt wel Oostkerke.  Volgens dezelfde website werden de oudste potten gevonden in Sint Anna ter Muiden en dateren die uit de twaalfde eeuw!  En dit terwijl iedereen ondertussen wel weet dat deze kookpotten dateren uit het eind van de 15de eeuw.
  15. www.zeeland.nl/digitaalarchief/zee 0900405 Archeologie naar deltahoogte. Een onderzoek naar de Zeeuwse archeologiebeoefening. 128 pp. De periode 1955-1970 wordt als de pioniersfase aangeduid (p. 26).

 

 

 

Auguste Liebaert (1856 – 1927) op bezoek in de Brugse vrijmetselaarsloge La Flandre in 1882. Vrijmetselaarsloges in Brugge in de 19de eeuw (1803-1881).

Voorgeschiedenis

In de Franse en Hollandse Tijd (Verenigd Koninkrijk) was in Brugge de vrijmetselaarsloge “La Réunion des Amis du Nord” actief van 1803 tot 1831 (1).  De opheffing kwam er definitief in 1832. Op 4 oktober 1830 werd in ons land de onafhankelijkheid uitgeroepen en op 7 februari 1831 de Grondwet goedgekeurd.  Die loge sleepte zich dus moeizaam voort in het onafhankelijke België en dit verklaart waarom Brugge er niet bij was toen op 23 februari 1833 in Brussel het Grootoosten van België als obediëntie werd opgericht.  Men had nochtans op 1 februari 1833 een uitnodiging daartoe ontvangen.

Eind 1837, begin 1838 werden er vruchteloos pogingen ondernomen tot heroprichting van de kolommen (2).  Wel verkreeg in 1839 de loge “La Tolérance” in Brugge een constitutiebrief van het Grootoosten van België (Grand Orient de Belgique) maar ook deze werkplaats – die van start ging in 1840 – kwam niet echt van de grond.

De nieuwe Brugse loge “Les Vrais Amis Réunis” kreeg haar constitutiebrief op 11 juni 1846.  De eerste Voorzittend Meester François Van Loo (1786-1846) had op 21 maart 1846 nog de aanvraag ingediend, maar overleed op 23 april van dat jaar, nog voordat de loge echt van start kon gaan.  De secretaris was Jacques Magis, hoofdingenieur bij Bruggen en Wegen.  F. Van Loo, een voormalig penningmeester van “La Réunion des Amis du Nord” (waar hij ontslag nam op 1 april 1824) werd als Voorzittend Meester opgevolgd door Charles Lebrun (1804-1871), sedert 1845 gevestigd in Brugge waar hij tot 1868 het ambt van notaris uitoefende.  Deze loge staakte haar werkzaamheden in 1852, maar de overgebleven leden behielden wel hun status van vrijmetselaar en drie van hen zullen zelfs in 1881 nog opnieuw aantreden.  Zij werden nog als leden van een volwaardige werkplaats aangemerkt en niet “in slaap” zoals de loge “Le Réveil” uit Aalst, werkzaam 1858-1878, die twee afgevaardigden stuurde naar de oprichting van “La Flandre” in 1881.

De Brugse vrijmetselaars vonden aanvankelijk een onderkomen bij de loge “La Liberté” in Gent, gesticht in 1866 als een uitzwerming van hun moederloge “Le Septentrion”.  Vanaf 1867 bestond er bij “La Liberté” een Brugse broederkring (cercle fraternel) als “une loge aggrégée de Bruges” met als voorzitter Ferdinand D’hauw (+ 1891) die directeur was van de katoenspinnerij Dujardin (3).  Begin 1870 strandde dit initiatief echter al (4), maar men kon er natuurlijk wel gewoon lid blijven of worden.

Een gewijzigd klimaat

In december 1837 vond door de Belgische bisschoppen de publieke veroordeling plaats van de Belgische vrijmetselarij.  De herderlijke brief werd de eerste zondag van januari 1838 op alle preekstoelen van het land voorgelezen.  Volgens de bisschoppen waren de vrijmetselaars “onwaardig de heilige absolutie te ontvangen”.  De katholieke “Gazette van de Provincie West-Vlaenderen” publiceerde de zendbrief integraal.  De samenwerking tussen liberale en katholieke unionisten werd er zwaar door bemoeilijkt.  De bisschoppelijke oorlogsverklaring wijzigde de oriëntering van de Belgische maçonnerie die steeds meer evolueerde in de richting van het antiklerikalisme wat niet a priori anti-godsdienstigheid inhield (5).

Artikel 135 van de statuten van het Grootoosten, waarbij politieke en godsdienstige discussies ( “twistgesprekken”) in de loges verboden waren, werd in 1854 geschrapt.

De aanroeping van de Opperbouwmeester van het Heelal (A la Gloire du Grand Architecte de l’Univers) en het geloof in de onsterfelijkheid van de ziel werden vanaf 1872 niet meer verplicht gesteld.  In 1872 werd door het Grootoosten een nieuwe definitie gegeven over het begrip vrijmetselarij waarbij het adogmatische karakter sterk werd benadrukt: “Elle se fonde sur la liberté et la tolérance; elle ne formule ou n’invoque aucun dogme”.

De eerste schoolstrijd (1878-1884), de strijd tussen het rijksonderwijs en het katholiek onderwijs, kreeg zijn beslag.  Met de gemeenteraadsverkiezingen van 25 oktober 1881 in zicht leek het ogenblik gekomen om de liberale banden in een loge nauwer aan te halen.  Als liberaal kiesplatform is “La Flandre” in 1881 ontstaan in volle kiesstrijd en in volle schoolstrijd.  Toch heeft de maçonnieke mobilisering voor de verkiezingen niet mogen baten: de gemeenteraadsverkiezingen liepen op een nederlaag uit, idem de daarop volgende parlementsverkiezingen van 1884.

La Flandre

De eerste onderhandelingen voor de oprichting van “La Flandre” werden gestart op 7 december 1880; de aanvraag voor het verkrijgen van een constitutiebrief bij het Grootoosten gebeurde op 27 februari 1881.  De officiële installatie in Brugge was op 4 juni 1881.  De eerste Voorzittend Meester was Alfred Sarton (1845-1909), toen hoofdingenieur bij de Belgische Spoorwegen in Brugge (6), in april 1883 overgeplaatst naar Gent alwaar hij zich aansloot bij de loge “Le Septentrion”. In Brugge werd hij opgevolgd als Achtbare Meester door de Brugse advocaat Alphonse Meynne (1839-1915), een stichtend lid maar afkomstig van de loge “Les Vrais Amis de l’Union et du Progrès” in Brussel. Onder de stichtende leden, in totaal 32, bevindt zich ook Louis Seresia (Brussel 1814 – Brugge 1904), toen al gepensioneerd als conducteur van Bruggen en Wegen.  Het is interessant om te vermelden dat hij genoteerd staat als lid van de Brugse loge “Les Vrais Amis Réunis” wat er op wijst dat hij daar ingewijd werd en niet bij “Le Septentrion” in Gent zoals zijn derde zoon Raymond Seresia (1851-1903), net als zijn vader eveneens aanwezig als stichtend lid op 4 juni 1881. Net als Alphonse Meynne zal ook hij nog Achtbare Meester worden van “La Flandre”. Sinds 1875 was hij advocaat aan de balie van Brugge (7).

Auguste Liebaert op bezoek

Op de zitting van “La Flandre” van 6 januari 1882, dus zeven maanden na de start van de werkplaats, tekenden 24 broeders present op de aanwezigheidslijst (8).  Daarbij valt de naam op van Auguste Liebaert met achter zijn naam de door hem zelf geschreven mededeling “St. John’s Lodge no. 3, Quebec, Canada”.  In 1994 ontmoette ik in Brugge een vrijmetselaar uit Montréal (Canada) die ik vroeg om me te helpen bij de identificatie van die Vlaamse naam.  Op 22 augustus 1994 kreeg ik inderdaad het antwoord dat het Auguste L.F.M. Liebaert betrof (9).  Dank zij al die voorletters van de voornamen konden we onze schrik voor homoniemen opbergen.  Het betreft inderdaad Auguste Louis François Marie Liebaert, geboren te Oostende op 3 oktober 1856 en overleden te Gent op 25 juli 1927.

Auguste Liebaert werd op de leeftijd van 23 jaar (10) ingewijd in de St. John’s Lodge no. 3 in Quebec (Canada) op 11 februari 1880 en bevorderd tot gezel op 10 maart 1880.  Hij gaf echter ontslag op 18 juni 1880 (11).  Wellicht keerde hij dat jaar terug naar België.  Auguste Liebaert verbleef in Canada als consulair agent van 1876-1880 en woonde in Neufchâtel, een stadskwartier van Quebec.  Hij werd dus ingewijd in een Engelstalige loge.  De St. John’s Lodge ontving immers in 1788 haar charter van de Grand Lodge of England en ontving in 1877 haar rangnummer 3.  In 2010 telde de Grande Loge du Quebec een honderdtal loges waarvan er slechts 12 uitsluitend in het Frans arbeiden, andere werden tweetalig, maar de meerderheid gebruikt het Engels niettegenstaande 50 % van de leden Franstalig is.  Hij werd dus ingewijd volgens de “Rite émulation”, een rituaal dat spiritueler is dan de meer humanistische “Rite Moderne Français” zoals beoefend bij “La Flandre”. Hoewel hij de derde graad (Meester) niet had ontvangen in Quebec was hij als broeder-bezoeker (frère visiteur) welkom in Brugge.  Er was kennelijk nog geen probleem rond de wederzijdse bezoeken.  Toch werd hij klaarblijkelijk nooit geaffilieerd bij “La Flandre” en aangezien er op dat moment nog geen loge bestond in Oostende kon hij ook daar niet terecht.  Pas op 30 januari 1910 werd er een “Cercle Fraternel” opgericht in Oostende.  Niettemin vond Auguste Liebaert, de toekomstige burgemeester van Oostende, gelijkgestemden in “La Flandre” (12).  Eén van de prominente stichters van “La Flandre” was de schrijver en flamingant Julius Sabbe (Gent 14.2.1846 -Brugge 3.7.1910).  De Gentenaar Julius Sabbe was in 1869 op 23-jarige leeftijd aangesteld als leraar Nederlands aan het Koninklijk Atheneum van Brugge (13).  Op 21 januari 1872 werd de Brugse Willemsfondsafdeling opgericht (14).  Karel Versnaeyen (1836-1910) werd de voorzitter en Julius Sabbe secretaris-penningmeester. Karel Versnaeyen werd als letterkundige al vroeg omschreven als behorend tot het “jeune légion de libres penseurs” (15) en was ambtenaar bij het provinciaal bestuur van West-Vlaanderen (16).  Hij was eveneens lid van “La Liberté” in Gent maar kwam niet over naar “La Flandre”.  Ook Leo Schoofs, de leraar Engels van het Koninklijk Atheneum van Brugge (17), werd bestuurslid van het pas opgerichte Willemsfonds.

Hij was al evenzeer lid van “La Liberté” en stichtend lid van “La Flandre”. Het mag ook geen verbazing wekken dat Ferdinand D’hauw toetrad tot het voorlopig Willemsfondsbestuur.  Julius Sabbe verdiende eerst zijn sporen bij het Willemsfonds alvorens ingewijd te worden bij “La Liberté” in 1879.  Hij werd er meester op 10 maart 1881 en zijn meesterdiploma, dat bewaard bleef  (18), draagt ook de handtekening van Ferdinand D’hauw die wellicht zijn maçonnieke peter was.  De hoedanigheid van de meestergraad was nodig om als “membre fondateur” te kunnen optreden dus voor Brugge (4 juni 1881) kwam dat juist op tijd.

In Oostende werd het Willemsfonds officieel opgericht op 26 december 1880.  Auguste Liebaert wordt er onmiddellijk lid.  In 1881 ging men direct van start met vier voordrachten.  De eerste spreker op 9 januari 1881 is Julius Sabbe die handelt over “Reinaert de Vos” en de tweede op 6 februari 1881 is Auguste Liebaert uit Oostende met een voordracht over “Canada” (19).  Ook hier zien we weer de nauwe band tussen Willemsfondspioniers en logepioniers.  Die sociabiliteit zal zich later verbreden naar liberalen èn socialisten na het ontstaan van de Belgische Werkliedenpartij in 1885. Verschillende van hun socialistische voormannen werden later vrijmetselaar (20).  Maar we kunnen met grote stelligheid beweren dat de stichtende leden van “La Flandre” allemaal liberalen waren, maar het maakte natuurlijk wel een verschil of men tot de “Association libérale” behoorde, zoals de conservatief Alphonse Meynne, of tot de Liberale Vlaamsche Bond, waar Julius Sabbe en Raymond Seresia de spilfiguren waren.  Conservatieve liberalen, gematigde liberalen en Vlaamsgezinde liberalen konden elkaar in logeverband, “The center of the union”, in alle harmonie ontmoeten met elk hun eigen standpunten.

Op 25 juni 1892 huwde Auguste Liebaert, zoon van Charles Liebaert (+ Antwerpen 6.1.1862) in Oostende met Louise Thoma (° 2.10.1868).  Zij was de dochter van Léon Thoma (1843-1914),  liberaal gemeenteraadslid in Oostende van 1882-1895.  Auguste Liebaert was op dat moment schepen van zijn stad (21).  Léon Thoma was lid van de loge “La Flandre” in Brugge (22).  Wij hebben geen sporen teruggevonden van gezamenlijke logebezoeken van schoonvader en schoonzoon.  Er bestonden in de loges veel familieverbanden (vgl. vader en zoon Seresia als stichters van één en dezelfde loge; de vader die 90 jaar oud werd zal de zoon overleven !).  Dat had natuurlijk met de beperkte mogelijkheden tot rekrutering te maken voor wat op de eerste plaats toch nog altijd een initiatiek genootschap was, maar die daarnaast in de bisschopsstad Brugge “la superstition, l’ignorance et le fanatisme” wilde bestrijden.  Zo staat dat te lezen in het zittingsverslag van 4 juni 1881.  Die intentieverklaring was niet onterecht want in Brugge bestond een fanatieke anti-maçonnieke onderstroom.

Politieke loopbaan en W.O. I

De handelaar en zakenman Auguste Liebaert was gemeenteraadslid in Oostende, schepen en burgemeester, provincieraadslid en lid van de Bestendige Deputatie (23).  Hij was liberaal burgemeester van 1912 tot 1919 en droeg dus zware verantwoordelijkheid tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914-1918).  Op 14 oktober 1914 riep hij de Oostendse bevolking op om geen weerstand te bieden.  Een dag later, op 15 oktober, marcheerden de Duitsers de stad binnen vanuit Snaaskerke over de Kalsijdebrug.  Burgemeester Liebaert onderhandelde met generaal Hans von Beseler (24).  De Duitsers hadden in Leuven, Aarschot, Tienen en voordien in Luik en in Wallonië dorpen afgebrand en inwoners vermoord waardoor ze een slechte reputatie genoten.  Oostende kwam nagenoeg ongeschonden uit de oorlog net omdat de burgemeester opriep om geen verzet te bieden.  Er werd over hem getuigd dat hij de oorlogsperiode doorkwam “met veel zelfopoffering en toewijding”.  Dat neemt niet weg dat hij er schoon genoeg van had en zijn ontslag indiende, dat bij koninklijk besluit van 21 juni 1919 werd aanvaard.  Hij was toen 63 jaar.  Hij overleed acht jaar later in Gent op 25 juli 1927 waar hij zonder pracht en praal werd begraven in intieme familiekring (26).

In de dood zijn scepters en truwelen gelijk.

Willy Dezutter

Noten

  1. Willy P. Dezutter, De loge “La Réunion des Amis du Nord (1803-1831) in Brugge”, in: Brugs Ommeland,2010, 1, pp. 39-51.
  2. A. Van den Abeele, “La Réunion des Amis du Nord” à Bruges. Une résurrection manquée 1837-1838, Brugge 1986 en W.P. Dezutter en E.J. Trips, Van blauwververij tot logegebouw, in: Brugs Ommeland, 1994, 2, vooral pp.78-81.
  3. Die katoenfabriek (Nijverheidsstraat, Assebroek-Brugge) werd tussen 1847-1877 opgericht door de bankier Félix Dujardin. Zie: J. D’hondt, De iconografie van de katoenspinnerij Dujardin (1848-1878), in: Brugs Ommeland,1998, pp.262-275.  Toen in 1874 de bank Dujardin failliet ging had dat een enorme weerslag op de Brugse economie.  Ferdinand D’hauw kwam niet over naar “La Flandre”; hij bleef secretaris van “La Liberté”.
  4. Met dank aan prof. dr. J.Tyssens (VUB) voor deze mededeling. Zie voor een algemeen overzicht: J. Tyssens, R.L. La Liberté Or. de Gand 5866-5991 (Gent, 1991), pp. 14-137.
  5. Jules Boyaval (1814-1879), van 1854 tot 1876 de liberale burgemeester van Brugge, was voor scheiding van kerk en staat maar bleef praktiserend katholiek.  Zie: K.Rotsaert, Apologie van senator Jules Boyaval (1814-1879), in: Biekorf,86 (1986)4, pp. 358-370.
  6. W.P. Dezutter en E.J. Trips, a.w. 1994, p.68. Hij was de vader van de bekende hoogleraar wetenschapsgeschiedenis aan Harvard University Georges Sarton (Gent 1884 – Boston 1956) en de grootvader van de Amerikaanse schrijfster May Eleanor Sarton (Gent 1912 – York/Maine 1995).  We stonden met haar in correspondentie; haar vader Georges werd nog ingewijd bij “Le Septentrion” in Gent.  “Le Septentrion”, gesticht in 1811, bleef na 1830 een orangistische loge en ging pas in 1883 over naar het Grootoosten van België (behoort sinds 1959 tot de Grootloge van België).
  7. Zie voor A. Meynne en R. Seresia het voortreffelijke werk van Andries Van den Abeele, De balie van Brugge. Geschiedenis van de Orde van Advocaten in het gerechtelijk arrondissement Brugge (1810-1950), Brugge,2009, p.192 en 208.  Zijn oudste broer Alfred Seresia (1843-1901), advocaat en hoogleraar aan de Rijksuniversiteit Gent, was lid van “Le Septentrion”, later bij “La Liberté”.  Hij was in tegenstelling tot zijn broer Raymond een anti-flamingant.
  8. Particuliere verzameling, Brugge.  We beschikken niet over het verslag van de zitting.  Het betreft de “Liste de présence” van de 6de dag van de 11de maand 5881 (profane stijl 6 januari 1882).  Auguste Liebaert kwam ook nog op bezoek op 13, 20 en 27 januari 1882.  Daarna vonden we geen vermeldingen meer.  De maand januari 1882 was kennelijk zijn kennismakingsmaand.  La Flandre vergaderde toen nog elke zaterdag van de maand.  De eerste leerling bij “La Flandre” werd ingewijd op 1 juli 1881.  Dat was Désiré-Joseph De Meyer (1833-1926) die een zeer uitgebreide kunstcollectie bezat.  Deze dokter was voorzitter van de Société Archéologique de Bruges en medestichter van het Gruuthusemuseum.  Zijn handtekening staat op de aanwezigheidslijst van 6.1.1882.
  9. Brief van Marcel de la Place , Montréal, Canada d.d. 22 augustus 1994.
  10. In de 19de eeuw werd er op veel jongere leeftijd ingewijd dan tegenwoordig.  Men was soms nog universiteitsstudent.  De minimum leeftijd was 21 jaar, 18 jaar voor de zoon van een vrijmetselaar.  De “lowton”, het kind van een vrijmetselaar, betaalde slechts de helft van de lidmaatschapsbijdrage.  Felix Saeys uit Brugge was nog student geneeskunde toen hij geïnitieerd werd bij “La Liberté” op 29.3.1866.  Dokter Felix Saeys werd stichtend lid van “La Flandre” in 1881. Toen Maurits Sabbe (1873-1938), zoon van Julius Sabbe, in 1903 ingewijd werd bij “La Liberté” in Gent kreeg hij als “louveteau” een korting op de lidmaatschapsbijdrage.
  11. Brief 22.8.1994 met de gegevens van de Grande Loge du Quebec . In de 19de eeuw was het niet ongebruikelijk om de drie inwijdingen van leerling, gezel en meester in een korte tijd te ontvangen.  Nu wordt men doorgaans bevorderd tot gezel één jaar na de inwijding en na opnieuw één jaar verheven tot meester, na het opleveren van een meesterbouwstuk. Die criteria voor loonsverhoging kunnen echter verschillen per werkplaats.
  12. De loges in Vlaanderen behielden hun oude Franse benaming om historische redenen ook toen het Nederlands de voertaal werd. “La Flandre” heeft nr. 17 op het tableau van het Grootoosten van België.
  13. Eduard Trips, Julius Sabbe als leraar, in: E. Schepens en L. Pareyn (red.), Julius Sabbe en de herleving van Brugge, Publicaties Liberaal Archief, Gent, 1996, pp. 145-162.
  14. Bart D’hondt, Julius Sabbe en het Willemsfonds, in E. Schepens en L. Pareyn, a.w. pp. 67-90 en Bart D’hondt, Geschiedenis van het Brugse Willemsfonds (1872-2000) in: Juul Hannes (red.), De charme van de rede. Huldeboek Albert Claes. Uitgegeven door de Julius Sabbe Studiekring Brugge en Liberaal Archief, Gent, 2004, pp. 163-218 vooral pp. 164-165.
  15. Revue trimestrielle, vol. 28, Bruxelles, oktober 1860, p. 365.
  16. Voor het lemma K. Versnaeyen, zie: Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Tielt,1998, deel 3, p. 3285 maar met geen enkele verwijzing naar het Willemsfonds.
  17. Eduard Trips, Mijlpalen uit de geschiedenis van het Koninklijk Atheneum Brugge. Brugge, 1987, p. 25.
  18. Particuliere verzameling, Brugge. Een standaardmodel, perkament, 39,5 x 33 cm, Lith. Haas à Liège. De steendrukkerij en “Papeterie de luxe” van L. Haas was gevestigd Rue de l’Université 12 in Luik.  Zij drukten in die periode de meesterdiploma’s voor het Grootoosten van België. In de maçonnieke jaartelling wordt er 4000 jaar bijgeteld (1881 = 5881); daarenboven begint het jaar op 1 maart.
  19. Verslag van het Bestuur der Afdeeling Oostende ( december 1880 – juli 1881) Zie: erfgoedkring-ernestschepens.be/oostende/wf-oostende-historiek. Ten onrechte wordt door de samenstellers van de website A.Liebaert daar vermeld als “secretaris van de Godshuizen”; dat was J.B. Liebaert eveneens lid van het WF-Oostende in 1881.  Voor de algemene rol van het Willemsfonds verwijzen we naar Harry Van Veldhoven en Jeffrey Tyssens, Vlaamsch van taal, van kunst en zin. 150 jaar Willemsfonds (1851-2001), Gent, Liberaal Archief, 2001, 256 pp.
  20. Els Witte, La Franc-maçonnerie face au mouvement flamand du XIX siècle. In: Hervé Hasquin (red.), Visages de la franc-maçonnerie belge au XX siècle. Editions de l’ Université de Bruxelles, Brussel, 1983, pp. 245-255.
  21. oostende.be /archief/Oostendse biografieën samengesteld door Claudia Vermaut, stadsarchivaris van Oostende.
  22. Idem oostende.be  Op de foto van Léon Thoma getrokken op zijn sterfbed ligt hij opgebaard met een rozenkrans tussen de vroom gevouwen handen. Het kunnen dus bij “La Flandre” niet allemaal baarlijke duivels geweest zijn !  Verschillende foto’s van Auguste Liebaert op www.beeldbank-oostende.be samengesteld door Claudia Vermaut.
  23. Luc Schepens, De Provincieraad van West-Vlaanderen 1836-1921. Lannoo, Tielt-Amsterdam, 1976, p. 525.
  24. De Duitse generaal Hans von Beseler (1850-1921), die Antwerpen op 10 okt. 1914 innam, had gehoopt om de Belgische koning gevangen te nemen.  Die is echter in Oostende, de nieuwe hoofdstad van België, waar hij onderhandelt met Franse en Britse generaals.  Koning Albert I was via Eeklo en Brugge naar Oostende gereisd.
  25. oostende1418.be en Misjoe Verleyen enz.  Zie: Sophie De Schaepdrijver, De Groote Oorlog. Het Koninkrijk België tijdens de Eerste Wereldoorlog. Antwerpen, 2013, p. 77. Er werden in augustus-september 1914 bij de inval van het Duitse leger onder de bevolking 5500 mensen omgebracht. In die beginmaanden waren er ook nog eens 4000 gesneuvelde of gewonde soldaten. De voortzetting van de oorlog in de loopgraven zorgde nog eens voor duizenden gesneuvelde Belgische militairen. Ibidem, p.98.
  26. R. Jansoone, Oostende en de zeevisserij tijdens de Eerste Wereldoorlog (18 en slot), in: De Plate. Tijdschrift van de Koninklijke Heem- en Geschiedkundige Kring-Oostende, jg.35, april 2006, 4, p. 128.

Het openen en sluiten van de Brugse stadspoorten (1838) en het betalen van poortgeld

In Brugge staat men regelmatig voor de ophaalbrug maar in de 19de eeuw was men zelfs dikwijls gevangen in eigen stad.  Dat had te maken met het sluiten van de stadspoorten.

De stadspoorten controleerden de toegang tot de stad.  Sinds de tweede stadsomwalling (vanaf 1297) waren dat de Ezelpoort, Smedenpoort, Boeveriepoort, Katelijnepoort, Gentpoort, Kruispoort en Dampoort. De tweede omwalling was 6.800 meter lang en omsloot een territorium van 430 hectare. Meer over dit onderwerp met bouwdata vindt men in het standaardwerk van Marc Ryckaert (Brugge, Historische stedenatlas van België, Brussel 1991).  De geschiedenis van de stadsverdediging wordt ook geïllustreerd in het Bruggemuseum-Gentpoort.  We geven hier het rooster geldig voor 1838.  Het openings- en sluitingsuur werd volgens de jaargetijden geregeld en veranderde om de 14 dagen, behalve van 15 mei tot/met 31 juli en tijdens de hele maand december.

van tot OPEN GESLOTEN
1 januari 15 januari 06.00 u. 17.30 u.
16 januari 31 januari 06.00 u. 18.00 u.
1 februari 15 februari 05.30 u. 18.30 u.
16 februari 28 februari 05.00 u. 19.00 u.
1 maart 15 maart 04.30 u. 19.30 u.
16 maart 31 maart 04.30 u. 20.00 u.
1 april 15 april 04.00 u. 20.30 u.
16 april 30 april 03.30 u. 21.00 u.
1 mei 15 mei 03.00 u. 21.30 u.
16 mei 31 juli 03.00 u. 22.00 u.
1 augustus 15 augustus 03.30 u. 21.30 u.
16 augustus 31 augustus 03.30 u. 21.00 u.
1 september 15 september 04.00 u. 20.30 u.
16 september 30 september 04.30 u. 20.00 u.
1 oktober 15 oktober 05.00 u. 19.30 u.
16 oktober 31 oktober 05.00 u. 19.00 u.
1 november 15 november 05.30 u. 18.30 u.
16 november 30 november 06.00 u. 18.00 u.
1 december 31 december 06.00 u. 17.30 u.

Wanneer men in Brugge na sluitingstijd aankwam diende men een retributie te betalen van 10 centimes en was men meer dan een uur te laat 20 centimes (100 centimes = 1 frank).  Maar dat gold ‘s morgens ook voor de te vroege vertrekkers.  Het betreft hier dus het poortgeld voor het personenverkeer en niet de belasting op het invoeren van goederen.  Wanneer men te lang in de herberg was gebleven of bij zijn lief buiten de stad kon men als voetganger langs de kleine deuropening naar binnen.  In de grote poortdeuren zat ook nog een kleine deur verwerkt, zodat de poortwachter werk werd bespaard.  In 1856 verdiende een ervaren en geschoolde arbeider in Brugge 2 frank per dag (B.O. 2014, p. 219).  Brugge telde in 1838 42.979 inwoners.  De bron voor deze administratieve gegevens is de Almanach Royal et du Commerce de Belgique, voor het jaar 1838 (p. 295).  Deze eenmalige uitgave van Imprimerie Balleroy, Brussel, telde maar liefst 568 pagina’s, beslaat heel België en heeft betrekking op de toestand in 1836-1837.

Dit liet ons toe om gemakkelijker te vergelijken met andere steden.  In Gent, een stad van 88.291 inwoners, gold een veel ingewikkelder tarief.  Daar betaalde bijvoorbeeld een voetganger een retributie van 12 centimes, een ruiter te paard 34 centimes, een rijtuig met twee wielen en een paard 42 centimes, een rijtuig met vier wielen en twee paarden 84 centimes, e.d.m. (Almanach Royal, 1838, p. 302).

Een fabrieksarbeider ging natuurlijk niet met een paardenkoets naar zijn werk.  De fabrieksarbeiders die buiten de stad werkten kregen in Gent vrijstelling op vertoon van hun vrijstellingskaart.  Dit Gentse reglement vertoont op één punt gelijkenis met Brugge, nl. de doorlopende periode in de zomer van 16 mei tot 31 juli en de winterregeling voor de hele maand december.

Dit Gentse poortreglement vond ingang vanaf 1.1.1836 en werd in 1860 afgeschaft.

Ook in Wallonië golden dergelijke regels, zoals in Mons waar er vrijstelling bestond voor militairen in uniform, kinderen jonger dan 7 jaar en priesters die op weg waren voor het toedienen van de laatste sacramenten ! (Almanach, p. 347).  In Doornik bedroeg de taks slechts 5 centimes ongeacht het soort dier (paard, muilezel) of voertuig (Almanach, p. 412).

Het afschaffen van de octrooiwetten in 1860 kaderde in de algemene politiek om de stad uit haar middeleeuws keurslijf te halen.  De octrooien waren een vorm van invoerbelastingen.  Per slot van rekening werden de poorten ook gesloten om de smokkel tegen te gaan.

De stadsvestingen hadden inmiddels ook hun militaire betekenis verloren en men begon met het afbreken van poorten om de stad een moderner karakter te geven.  De Katelijnepoort werd gesloopt in 1862, de Boeveriepoort in 1863 en de Dampoort in 1871.  Ook heel wat molens op de vesten sneuvelden.  Bij ons betekende de opheffing van de octrooiwet in 1860 het einde van het poortgeld. In 1900 werd het octrooihuis van de Ezelpoort afgebroken.  In Nederland werd die heffing al afgeschaft in 1851 door de Gemeentewet, de organieke wet die in Nederland het bestuur van de gemeenten regelt.  Dit betekende ook het einde van de poortwachter.

In Brugge was J. Pulinx de “portier” of poortwachter van de Smedenpoort.  Hij liet een porseleinkaart (5,7 x 8,5 cm) drukken bij Litho Daveluy (zonder datum) als visitekaart.  Een andere versie als nieuwjaarskaart (7 x 9,5 cm), gedrukt bij De Lay-De Muyttere (Brugge), draagt het jaartal 1845.  Met zo’n luxe nieuwjaarskaart kon hij zijn vaste klanten die altijd te vroeg of te laat kwamen makkelijker een fooi ontlokken !

Willy Dezutter

Joseph Meert de Domburg (Brugge 1782 – New York 1848)

Op de algemene ledenlijst “Tableau Général” (opgesteld in 1818 of 1819) van de Brugse vrijmetselaarsloge La Réunion des Amis du Nord (1803-1831) treffen we de naam aan van Joseph Michel Meert de Domburg als membre né.  Dat betekent dat hij in die loge werd ingewijd.  Verdere gegevens ontbreken, o.a. plaats en jaar van geboorte en zijn beroep. (Voor een algemene inleiding zie: Willy P. Dezutter, De loge “La Réunion des Amis du Nord” (1803-1831) in Brugge, in: Brugs Ommeland, 2010, p. 39-51).  

Joseph Meert emigreerde naar Amerika.  Op www.gravesfa.org vernemen we dat hij rond 1782 geboren werd in Brugge en op 20 december 1825 huwde met Sarah Anne Graves in New York City als Joseph Michael de Domburg Meert.  Hij was toen 43 jaar en zijn bruid 20 jaar.  Sarah werd geboren op 14 februari 1805 in New York City en stierf daar op 11 feburari 1832, slechts 27 jaar oud, aan de gevolgen van tuberculose.  

Ze kregen twee kinderen, John Graves Meert (werd slechts twee jaar oud) en Sarah Attwood Meert, die in 1850 zou huwen met de jurist en advocaat-generaal van New York William Henry Anthon (1827-1875).  

De ouders van Sarah Graves waren vanuit Nederland geëmigreerd naar Amerika en heetten Jan Boonen Graves, geboren in 1758 in IJsselstein, huwde op 20 juli 1788 in New York met Sarah Attwood en overleed in New York City op 22 juli 1826.  Zijn vader was Jan Graves, geboren in Benschop, Utrecht  in 1721 en in 1745 gehuwd in Amsterdam met Barbara Boonen.  Hij overleed in 1799 in Amsterdam maar was van 1745 tot 1764 rentmeester van de domeinen in IJsselstein.  Hij ondervond daar nog al wat moeilijkheden en dat kan de reden zijn dat Jan jr. elders zijn geluk beproefde.  IJsselstein was lang een soevereine baronie.  Willem van Oranje en zijn nazaten waren baron van IJsselstein maar lieten de bestuurszaken over aan een plaatsvervanger, een drost of drossaard.  Bij de stichting van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden in 1815 werd IJsselstein bij de provincie Utrecht gevoegd.  

Joseph Meert overleed aan een longziekte op 2 februari 1848 in New York.  Hij werd 66 jaar.  Hij en zijn vrouw Sarah liggen beiden begraven op New York City Marble Cemetery.

 

De herder en de manager

Een herder hoedt zijn kudde schapen op een ver en verlaten veld als hij een splinternieuwe Jaguar F – type coupé in een stofwolk ziet naderen.

De bestuurder, een man elegant gekleed in een pak van Versace, schoenen van Prada, een zonnebril van Fendi en een sjaaltje van Hermès, stopt en leunt uit het raam.

“Als ik jou precies vertel hoeveel schapen jij hebt, krijg ik er dan eentje van je?”, vraagt hij aan de herder.

De herder kijkt de yup aan en zegt: “Akkoord, waarom niet”.

De yup zet onmiddellijk zijn Apple MacBook Pro 13 MD101 op schoot en verbindt deze via bluetooth met zijn gesofisticeerd mobieltje.

Hij maakt een UMTS-verbinding met het internet, surft naar een website van NASA en selecteert een navigatiesysteem om zijn exacte positie te bepalen.

Hij stuurt vervolgens de data naar een andere satelliet van NASA, die het hele gebied scant en hem een ultra scherpe foto stuurt waarbij Google Earth compleet verbleekt.

De yup opent Adobe Photoshop (de CC 2014 cloudversie) en stuurt de foto naar een laboratorium in München, dat hem na enkele seconden een email stuurt op zijn PilotPalm met de bevestiging dat de foto is bewerkt en opgeslagen.  Via een ODBC-connectie maakt hij verbinding met een MS-SQL database en in een spreadsheet van Excel met honderden ingewikkelde formules laadt hij alle data via de email van zijn iPhone 6.

Na enkele minuten genereert het programma een antwoord van 120 bladzijden in kleur en de yup drukt deze af op zijn mini HP-laserjet.

Of het allemaal klopt weten we niet maar alles was in ieder geval highbrow en de bedrijfskritische data werd veilig opgeborgen bij Interoute Datacenter.

Interoute Belgium nv in Zaventem: from the ground to the cloud.

Hij kijkt de herder aan en zegt: “ Je hebt exact 136 schapen”.

“Dat klopt” zegt de herder, “je mag dus een schaap uitzoeken”.

De yup stapt uit, zoekt een dier uit en doet hem in de koffer van zijn auto.

Dan zegt de herder: “Luister, als ik jouw beroep raad, geef je dan mijn dier terug?”.

De yup denkt even na en zegt: “Akkoord, waarom niet?”.

De herder zegt: “Jij bent een manager”.

“Ongelooflijk”, zegt de yup, “Hoe weet je dat?”.

“Dat is niet zo moeilijk”, zegt de herder.

“Je verschijnt terwijl er niemand daarom gevraagd heeft, je stelt een vraag waarop niemand zit te wachten en je wilt betaald worden voor een antwoord dat ik al weet. Bovendien begrijp je niks van mijn werk.  Dus geef mijn hond terug!”

Willem van Roodebeke

Brugge, 2014.

 

De onvoltooide symfonie, van kunstenaar Sylvère Declerck

Kunstenaar Sylvère Declerck heeft er al een hele carrière opzitten maar zijn artistieke inspiratie is nog niet uitgeblust.  Schilderen en beeldhouwen hoeven nooit te eindigen; de kunst is nooit voltooid.  Als kunstschilder geraakte hij bekend door zijn marines en landschappen en zijn kleurrijke geometrische composities.  Ter gelegenheid van “Brugge 2002 – culturele hoofdstad van Europa” realiseerde hij een project met metaalconstructies in de gevelnissen van de Molenmeers in de Brugse  binnenstad.  Hij zal zeker blijvend herinnerd worden als de ontwerper van de Sylver Birds, de sierlijke vogelsculpturen die dit jaar nog te zien waren in de kroonlijst van zijn woning.  Ter gelegenheid van zijn 80ste verjaardag kreeg hij de toelating van het stadsbestuur om ze daar tijdelijk een tussenvlucht te laten maken, maar nu zijn ze uitgevlogen naar Zuienkerke als de herauten van zijn nieuwe installatie-kunstwerk “De onvoltooide symfonie”.

toilet-model 052

Sylver Birds

De geboortewieg van deze sierlijke vogels stond in de tuin van het Gezellemuseum waar de twaalf prototypes een homogene broedplaats verwierven.  De individuele presentatie vond plaats in 2007 en sindsdien zwermden ze uit in de openbare ruimte met een hoogtepunt met honderd Sylver Birds op de reien en de vesten van Brugge.  Tijdens de retrospectieve te Bredene in 2009 stonden ze opgesteld met aangepaste verlichting.  Ze ontlenen hun grote kracht aan een opstelling in formatie, een veelvoud dat het landschap wijzigt in zijn natuurlijke habitat.  In dat polderpatrimonium op de hoek van de Blankenbergse Dijk Zuid en de Blauwe Torenstraat te Zuienkerke leiden een tiental exemplaren u naar een bijzonder en onverwacht kunstwerk.  Dit ensemble witte ganzen kreeg het gezelschap van één zwarte gans als teken van verdraagzaamheid.

toilet-model 057

De onvoltooide symfonie

Op die stopplaats voor fietsers en wandelaars werd een interessante infrastructuur aangebracht door de Vlaamse Landmaatschappij in het kader van de “Groene Fietsgordel Brugge” en de gemeente Zuienkerke.  Maar het kunstenaarsoog viel het onmiddellijk op dat voor de menselijke behoefte iets essentieel ontbreekt.  Het veldtoilet, niet een cabine in kunststof met chemisch toilet, maar de ouderwetse verwijzing naar de houten wc, de plank met een gat en het bekende hartje.  De kunstenaar zorgde met zijn installatie-kunstwerk voor een artistieke oplossing te midden de natuur.  Het vormt een mooie aanvulling op de twee zitbanken, de twee metalen kunstwerken en enkele bomen.  De kunstenaar bracht een veelzeggende tekst aan: “Bezinning in de grootse stilte van de natuur brengt rijkdom voort”.  Deze creatieve denkpiste sluit aan bij de conceptuele kunst.  De titel van het werk verwijst naar de circulaire economie die de uitputting van de natuurlijke grondstoffen wenst te bestrijden.  Afval is voedsel.  De verzameling en het hergebruik van de menselijke mest.  Essentiële voedingstoffen voor de landbouwgronden.  Door de verdunning van de ontlasting bij de opkomst van waterleiding en spoeltoilet (vanaf ca.1880) daalde de landbouwkundige waarde en werd het tekort aan meststoffen opgevangen door het gebruik van kunstmest.  De Technische Universiteit van Berlijn heeft een procedé ontwikkeld waarmee uit menselijke fecaliën bio-kolen worden geproduceerd.  Deze gecarboniseerde menselijke uitwerpselen worden nu al gebruikt in de landbouw in Tanzania.

Bij ons zou het composttoilet uitkomst kunnen bieden met als resultaat een droge, naar bosgrond geurende compost!

Het kunstwerk kan de nieuwsgierige kijker dus aanzetten tot nadenken.

toilet-model 058

Is dergelijke installatie-kunst nog actueel?

Hier is het antwoord vlug gevonden.  De installatie is een volwaardige kunstvorm die, voortkomend uit de conceptuele kunst, kan gezien worden als een tijdelijk environment.

Sylvère Declerck werkte hier volgens dit principe van een ruimtelijke assemblage waar hedendaagse installatie-kunstenaars nog steeds mee bezig zijn.

In het S.M.A.K. in Gent brengt men een hommage aan Jan Hoet (1936-2014) waarbij men een tentoonstelling van hem uit 1980 opnieuw samenstelt.  Deze tentoonstelling bestaat vooral uit conceptuele kunst zoals de toenmaals controversiële “Wirtschaftswerte” van Joseph Beuys.  De installatie-kunst wordt dus gewaardeerd en opgewaardeerd anno 2014.

Willy Dezutter, ereconservator Stedelijke Musea Brugge.

Zuienkerke, 7 oktober 2014

Brugse priesters op de bres voor kunst en cultuur

Ik ben de Goede Herder.  De Goede Herder geeft zijn leven voor de schapen (Johannes 10:11)

Over Antoon Viaene (1900-1979) en Jozef Geldhof (1925-1989)

Het klinkt misschien gek, maar ik telde van jongs af aan onder mijn vrienden en kennissen heel wat katholieke priesters.  Maar ook protestantse dominees stonden op het menu als intellectuele sparing partners in de periode 1962-1964.  Het was ook de tijd van het Tweede Vaticaans Concilie !  In mijn Nederlands geboortedorp A. (het is niet Amsterdam !) kwam ik veelvuldig over de vloer bij L.S. Blom, de predikant van de Nederlandse Hervormde Kerk.  En ik was niet alleen.  De jonge en later beroemde filosoof Etienne Vermeersch (in 2014 werd hij 80 jaar) was er vriend aan huis met de 13de eeuwse  theoloog Thomas van Aquino als “Dritte im Bunde”.  Ik zie hem nog zijn Ford Anglia parkeren in de Weststraat en de straat oversteken om bij ons in de winkel boodschappen te doen.  Toen was nog niet te voorzien dat ik bij de hoogleraar Vermeersch in 1966 examen zou moeten afleggen aan de Gentse universiteit.  De vertaling van het Latijn naar het Nederlands van de “Summa theologiae”, het hoofdwerk van Thomas van Aquino, werd door L.S. Blom gedicteerd en door mij getypt.  Ik herinner me nog altijd de stereotiepe beginzin van Thomas: “Ik antwoord dat gezegd moet worden”.  Het werd getypt met carbon en ik bezit de (gedeeltelijke) Nederlandse vertaling nog altijd.  Mocht ik dus ambitie koesteren om het uit te geven…..

Als katholiek “door ras en milieu” (mijn grootvader was een ingeweken Vlaming die met een meisje uit Sluis huwde) ontdekte ik plots dat er schuin tegenover ons een protestantse dominee woonde, die mogelijk een andere God aanbad.  Het was geen schok maar toch het begin van een zoektocht.  Verschillende andere gesprekken volgden: met de dominee van de Gereformeerde Kerk (orthodox-protestant; te mijden) en de dominee van de Doopsgezinde Gemeente.  Deze laatste wist mij altijd te vertellen dat het Gemeente moest zijn en niet Kerk.

Werd ik nu gedwongen om te kiezen uit die drie dan gaat mijn voorkeur naar de Doopsgezinden en dat omwille van het feit dat ze vrouwen toelaten tot het ambt, niet tegen het homohuwelijk zijn, de volwassenendoop voorstaan, elk zijn eigen belijdenis aflegt, e.d.

Van praktiserend katholiek evolueerden we naar niet-praktiserend protestants-christelijk, maar kwamen dank zij onze mentor en archeoloog Jan van Hinte (1896-1983) uit bij het positief atheïsme.  We hebben het ons nooit beklaagd.  Ik bedoel al die lessen kerkgeschiedenis.  Natuurlijk was ik ook bevriend met de pastoor van A. (maar toch minder) en met de kapelaan, jonger en moderner en die mijn biechtvader (!) was.  Dat biechten verliep toen reeds op een drafje en volgens een stramien en eindigde met een standaard opgelegde penitentie van het bidden van drie onzevaders en drie weesgegroeten.  De absolutie werd nooit geweigerd wegens het selectief opbiechten van de dagelijkse zonden: koekjes gepakt uit de koektrommel, ook tijdens de vasten (!).  Hoewel de zonden tegen het zesde en negende gebod (“Gij zult geen onkuisheid doen” en of het begeren daarvan) dikwijls vaag werden medegedeeld of doelbewust verzwegen.  Later werd de onkuisheid afgeschaft, hoewel vooral de priesters zelf er mee bleven sukkelen.  Doodzonden werden er niet bedreven.  Ook mijn moeder zaliger beweerde op haar sterfbed dat ze nooit een doodzonde had begaan en weigerde de laatste sacramenten te ontvangen.  In de lagere schooltijd werden er toen al geen bijvragen meer gesteld zodat we van de Geilige Drievuldigheid “zondigen in gedachten, woorden en werken”, die van de zondige gedachten systematisch onvermeld lieten.  Er bestaat geen zedeloosheid erger dan het denken.  Er werd gebiecht bij de kapelaan omdat zijn penitentietarief lager lag dan die van de pastoor.  Na een experiment met “collectieve biecht” (maar toen waren we al weg uit A.) is aan die schandelijke praktijk van de verplichte privé-biecht een einde gekomen.  De paasbiecht als zware inbreuk op de privacy en niet zo maar een onvoorzien bezoekje aan de psychiater.  Toch bleef het biechtgeheim onschendbaar en doorstond voorlopig de storm van het seksueel misbruik van priesters.  Een priester mag zelfs de burgerlijke overheid niet inlichten indien hij via de biecht seksueel misbruik verneemt.  De biechtvader is in dit geval soms rechter en partij, dus verschuilt men zich graag achter de zwijgplicht.  Zo’n regelgeving voldoet natuurlijk niet meer aan de verwachtingen van de rechtsstaat en de samenleving.  Daarenboven was kapelaan De K. door welgestelde inwoners van A. op vakantie in Spanje gespot in korte broek, thans ook wel short geheten.  Bij nuchtere observators begon het seculiere het al te winnen van de opgelegde devotie.  De K. stamde uit een geslacht van bierbrouwers en dat klonk vertrouwd in Roomse kringen.  Het roken van sigaren was zijn specialiteit.  De pastoor Jos D. kon je nog zien brevieren.  Nog op hoge leeftijd bracht hij op zijn groene scooter de laatste sacramenten naar stervenden in de verre polders.  Aangezien hij de bloemen (witte seringen) voor bij het Mariabeeld (O.L.V. met de Inktpot, ook te zien aan het Brugse stadhuis), kocht in de winkel van mijn moeder geniet hij toch mijn bewondering en waardering.  Een priester waar we oprecht waardering voor koesterden, dus totaal los van het mercantiele, was Omer Gielliet de pastoor-beeldhouwer uit Breskens.  In zijn kerk heeft Jan van Hinte (als atheïst) nog eens mogen preken.  Een vredespreek.  Niks “platte commerçant”.

Nu kan niet ontkend worden dat R.K. priesters doorgaans interessante mensen zijn omdat ze via hun priesteropleiding op het Grootseminarie in aanraking kwamen met interessante vakken zoals bijbelexegese en kerkgeschiedenis.  Twee vakken die ook onze belangstelling wegdroegen.  Doorgaans waren wij beter op de hoogte en meer bijbelvast dan de opponenten, want wij gebruikten die kennis om de godsdienst te bestrijden, de anderen beroepshalve en voor de daaraan verbonden maandwedde, om het te verdedigen.

Antoon Viaene (1900-1979)

In Brugge dankte ik begin 1973 mijn eerste schone betrekking aan een R.K. priester.  We hebben dat niet altijd even luid verkondigd want per slot van rekening waren we ook sterk geëngageerd in het vrijzinnig milieu.  Als student in Gent waren we sterk geïnteresseerd in geschiedenis, kunstgeschiedenis en volkskunde.  In die richting werd er trouwens afgestudeerd in 1970.  Al tijdens ons werk in Gent (1971-1972) waren we geabonneerd op het tijdschrift “Biekorf”, meer dan honderd jaar geleden gesticht door Guido Gezelle, de priester-dichter.  Het werd ons toegestuurd door de E.H. Antoon Viaene die meer dan vijftig jaar hoofdredacteur zou zijn van dit markante geschiedkundig/volkskundig/taalkundig tijdschrift, dat nu nog altijd (en zeer stipt) verschijnt.  Voor de jonge internetgebruikers: E.H. staat als afkorting voor Eerwaarde Heer.  De jonge vorser, uw nederige dienaar, had zelfs in 1972 het lef om (vanuit Gent) een artikel voor publicatie toe te sturen.  In het volgend nummer zag ik tot mijn grote vreugde dat het was opgenomen.  Ik kon toen nog niet weten dat Viaene geen secretaresse had en daarom nooit correspondentie beantwoordde.  Hij had wel een huishoudster Sidonie (met een volstrekt aseksuele uitstraling), die vóór hem kwam te overlijden en toen hij zelf stierf in 1979 heeft men zijn huis uit hebzucht snel ontruimd en vloog al zijn binnengekomen correspondentie van geleerden van over heel het land en ver daarbuiten in de container.  Dus ook de interessante beginnerscorrespondentie van ondergetekende bestaat niet meer in de archieven.  De Eerwaarde Heer Viaene werd door mij met veel eerbied bejegend.  Later ontdekte ik tot mijn afschuw dat “grote kaloten” hem “Viaentje” noemden of nog erger: “da vintje”.  Hij was klein van gestalte, droeg als hoofddeksel altijd een zwarte alpino (tegen het vatten van kou, te vermijden voor een hoofdredacteur) en sprak met zachte stem.  Toen mijn kandidatuur in zicht kwam in de cultuurstad Brugge werd Viaene geraadpleegd door Fernand T., de toenmalige CVP-schepen voor kunst en cultuur.  Deze advocaat was een erudiet man, zeg maar een man van stand.  Wat een gelukkig toeval.  Onnodig te zeggen dat er gunstig werd geadviseerd en zo kon ik met de stilzwijgende steun van de katholieke burgemeester Michel Van Maele en mijn promotor Fernand T. aan de slag.  Een andere belangrijke schepen op dat ogenblik was Andries V.D.A., de pionier van de monumentenzorg.  Die drie hadden toen het bestuur van Brugge in handen maar zouden in 1976 de klop van hun leven krijgen toen ze de gemeenteraadsverkiezingen verloren en Frank Van Acker (de zoon van Achiel) socialistisch burgemeester werd.  Die genegenheid van en voor Viaene werd reeds het jaar daarop (1974) beloond met onze opname in de redactie van “Biekorf”.  Voor het eerst in de eeuwenlange geschiedenis werd een jonge twintiger, exponent van de solfer, toegelaten in dit bolwerk van wierook.  Niet argeloos maar doelbewust.  Wat breeddenkend knap van Antoon Viaene.  Ik had hem van te voren op de gevaren gewezen: een engel met bokkenpootjes zou op zijn voorspraak zijn entree maken.  Daar ontmoette ik, als bedaarde ongelovige, als andere redactieleden of leden van “het berek” E.H. Karel De Busschere (Pittem, groot taalkundige en Gezelliaan) en de onvergetelijke historicus E.H. Jozef Geldhof (1925-1989), de pastoor van Meetkerke.  Met die laatste klikte het meteen en menigmaal zaten we samen in “De Krakele” om een dagschotel te verorberen.  Dan hoorde ik alles over de priesterconferenties.  In het Sint-Lodewijkscollege was zijn bijnaam “de Padde”.  Dat zal wel te maken hebben met de expressie van die amfibie en de oneerbiedige transpositie naar zijn karakteristieke kop.  Tot zijn vestimentaire uitrusting behoorde ook zijn alpino.  Die herder, begiftigd met gezond verstand, stond garant voor “Humor in de kerk” (uitgeverij Marc Van de Wiele, 1988) en was zich er van bewust dat hij zou eindigen als “prostatische” priester ware het niet dat zijn algoede, almachtige en alwetende God er anders over besliste door hem plots te laten doodvallen op een bouwwerf. Het bisdom had hem, naast de parochie Meetkerke, in 1984 ook nog opgezadeld met Houtave waar hij als bouwpastoor eigenhandig een nieuw jeugdhuis moest metselen.  Hij werd op 64-jarige leeftijd slachtoffer van parochiefusies en priestertekort.  Dank u, monseigneur !

We werden destijds ook uitgenodigd op de doop van Jezebel, de ezelin van “paster” Seppen Geldhof.  De pispot met water en een bezwerende formule volstonden om het balkende beestje op te nemen in de schijnheilige wereld.  Wel kon ze jaarlijks in de maand mei met haar soortgenoot en kameraad een mooie wandeling maken in Brugge tijdens de H. Bloedprocessie.

Ze werden dan beiden gemend door ezelkweker-pastoor Seppen die omwille van de historiciteit met zijn blote voeten in sandalen rondliep.  In december waren beide ezels nog eens van dienst. Ze vervulden een rol in de liturgie van de middernachtmis op Kerstmis.

Op de pastorie beschikte Seppen over een goede wijnkelder.  Plots herinnerde hij er mij tijdens een bezoek aan dat hij de H. Mis moest opdragen en dat we onze degustatie noodgedwongen moesten onderbreken.  Maar geen nood.  Ik bood aan om mee te gaan.  Hij preekte over “De barmhartige Samaritaan”.  Het is me bijgebleven als “nog beter dan paus Franciscus”.  Daarna werd de degustatie gewoon weer verdergezet.  Jezus veranderde water in wijn, waarom zou drinken dan een zonde zijn ?  Tijdens die “Tischgespräche” vertrouwde hij me toe dat een diepbedroefde vrouw hem gevraagd had om haar pas gestorven hond te mogen begraven op het kerkhof.  Na enige aarzeling had hij er mee ingestemd op voorwaarde dat dit zonder ceremonieel zou verlopen.  Een Goede Herder blijft rechtzinnig in de leer.  Voor dieren bestaan geen genademiddelen maar ze kunnen wel gezegend worden, maar dit enkel bij leven.  Denk aan de paardenzegening en de zegening van jachthonden.  Sint-Hubertus is de beschermheilige van dieren en jagers.

Jozef ontving soms een mooi casueel, zoals die keer dat de dochter van de gouverneur in zijn mooi kerkje trouwde en met die gift, die buiten het aangegeven inkomen bleef, kocht hij wetenschappelijke referentiewerken over geschiedkunde.  Dit was onmisbaar materiaal voor zijn talrijke belangrijke publicaties.  Zeg maar gerust dat hij een kleurrijke figuur was die ook al eens de kerkelijke hiërarchie durfde trotseren.  In de homilie bij zijn begrafenis werd er geen woord gezegd over zijn veelzijdigheid.  Hij werd afgeschilderd als een gewone parochieherder.  De kerk liet zich weer eens zien langs zijn meest wereldvreemde en kleine kant.  En dan te weten dat Jozef was achtergebleven met een enorm verdriet door het overlijden van zijn zorgzame moeder die inwoonde op de pastorie (wel wettelijk voorzien een gratis woning betaald door de “kerkfabriek”) en wier graf hij dagelijks passeerde.  Hoe eenzaam kan een priester zijn binnen het carcan van het verplichte celibaat.

En dat allemaal omdat de vrouwenhater Paulus in zijn Eerste Brief aan de Korintiërs dat aanprees.  Maar was het ook niet diezelfde Paulus die zei: “Het is beter te trouwen dan van begeerte te branden”.

Wie was er nog ?  De beminnelijke Dom Anselm Hoste, salva omni reverentia, de Abt van de Sint-Pietersabdij van Steenbrugge.  Wie een boek schrijft over “Gastvrijheid is een rijk geschenk” kan geen slecht mens zijn.

Daarnaast was er de alomtegenwoordige Antoon Lowyck, R.K. legeraalmoezenier en hoofdredacteur van “Ons Heem”.  Hij zat niet in de redactie van “Biekorf”.  Deze krijgshaftige geestelijke was met zijn heemkundige bijdragen ook het belastinggeld van de kerkfinanciering waard.  Of het nu van Justitie komt of van Defensie.  De meeste priesters proberen trouwens een leraarsambt te bemachtigen, zodat het departement Onderwijs de wedde betaalt en dat met een vooruitzicht op een redelijk pensioen.  De bisschop durft wel eens te bemiddelen bij het tot stand komen van die constructie.  Zeker voor een uitgetreden priester is dat een mooi vangnet.

Toen ik een nieuw cultuurgebouw betrok stelden Lowyck en Geldhof aan Viaene voor dat zij dat met z’n drieën zouden inzegenen als steun en eerbetoon.  De R.K. Kerk beschikt over speciale formules om gebouwen met wijwater en kwispel te lijf te gaan en dat zou met veel luister kunnen gebeuren.  Ik voelde me in het nauw gedreven en stelde aan het drietal voor om dit te vervangen door “het inbranden van de haard”, een heidens (!) gebruik. De knoop werd doorgehakt door A. Viaene, het zou noch het een noch het andere worden en dan had Rome gesproken en zwegen de twee anderen.  Viaene had het allemaal niet zo voorzien op die sacramentalia; hij wijdde zich liever in alle stilte aan de geschiedenis.  Hij voelde feilloos aan dat de tijd van de klerikale overheersing voorbij was.  Hij wist het al die jaren dan ook goed te verzwijgen dat hij eigenlijk de functie van aalmoezenier uitoefende in het Rijksopvoedingsgesticht voor meisjes die hij geestelijke bijstand moest verlenen en waar hij in de kapel ook dagelijks de mis moest opdragen.  In ruil daarvoor verkreeg hij een maandelijkse wedde van het Ministerie van Justitie (afd. Erediensten).  Hoofdzaak was voor hem zijn kwartaaltijdschrift “Biekorf” (niet bierkorf, hij was een zeer matige drinker).  De buitenstaanders vergeten wellicht dat hij op de eerste plaats een maandelijkse priesterwedde ontving, betaald door het Ministerie van Justitie, zoals dit in België nu eenmaal bij wet geregeld is, maar hoe zou hij anders hebben kunnen rondkomen.  Die culturele staatssubsidie vormde de ruggengraat van zijn tijdschrift.  En zijn leraarschap aan het Sint-Lodewijkscollege en het daaraan verbonden pensioen deed de rest.

Het inbranden van de haard heeft uiteindelijk niet plaatsgevonden.  De officiële openingstoespraak werd gehouden door Kamervoorzitter Achiel Van Acker (1898-1975), herhaaldelijk socialistisch premier van België.  Hij was, als Bruggeling en volkskundige, uitgenodigd door het homogeen katholieke stadsbestuur.  Achiel hield zijn toespraak in de originele sprekerston van de “Chat Noir” maar het beklimmen van dat speciale spreekgestoelte verliep moeizaam wegens zijn bijziendheid.  Burgemeester Michel Van Maele reageerde gevat door tegen de vrijzinnige Van Acker te zeggen “ik zien dat ge nie geweune zit om ip de preekstoel te stoan”.  Natuurlijk zei hij in het Brugs “prikstoel”, maar het is zo al moeilijk genoeg.  Het klinkt zo veel mooier dan het droge “ik zie dat je het niet gewoon bent om op de preekstoel te staan”.

Laten we ons allen bekwamen in de zelfspot. Nu moeten de moslims dat ook nog leren en dan is het harmonieus samenleven een feit.

Op het eind van zijn leven is de sympathieke Antoon Viaene, vooral na het overlijden van zijn huishoudster Sidonie, sterk beginnen vereenzamen en hij liep dikwijls slordig gekleed (in een stofjas en zonder priesterboord !); naar het schijnt, verwaarloosde hij ook zijn maaltijden.  Ik ben (gelukkig ?) wel nooit uitgenodigd om te blijven eten en Sidonie schermde hem goed af door te zeggen dat “meneer” er niet was.  Tot hij in de gaten kreeg dat ik voor de deur stond en haar sommeerde me binnen te laten.  Zo zag hij ook eens iemand van een andere soort.  Een priester heeft celibaatsplicht maar kan uiteindelijk niet zonder de huishoudelijke hulp van de “pastersmeid” of maarte.  Waar waren de nonnetjes ?  En de neven die later zouden erven ?  Tot overmaat van ramp schafte hij een kleurentelevisie aan.  Het tijdperk van zwart-wit had hij overgeslagen.  Hij kende natuurlijk de “wet van de remmende voorsprong” van de Nederlandse historicus Jan Romein.  Maar zijn tijdschrift werd steeds dunner en verscheen onregelmatiger.  Antoon Viaene, van oorsprong een Kortrijkzaan, sprak even vlot Frans als Nederlands en bleef plakken bij al die buitenlandse tv-zenders die uitzonden tot diep in de nacht.  Een totaal nieuwe wereld ging voor hem open en in die beslotenheid kon hij ook genieten van de mondaine aspecten van de mediacultuur: het schaars geklede vrouwelijk schoon dat als kortgerokt kunstschaatser en danseres volledig legitiem op zijn scherm en netvlies getoverd werd.  De deur van de Annuntiatenstraat 82 bleef meer en meer gesloten wanneer men er aanbelde.  De Goede Herder moest overdag rusten terwijl zijn erfgenamen zich als aasgieren klaar hielden.  Gelukkig kon de alerte historicus Noël G. nog alles terugbrengen aan ontleende maar nooit teruggebrachte boeken.  Viaene genoot immers een onvoorwaardelijk vertrouwen van openbare bibliotheken en archieven, zoals destijds prof. mr. Egied Strubbe die met de archivalia onder zijn snelbinder stopte bij de bakker en daar zijn fiets tegen de gevel achterliet.  Nog een grote Bruggeling die zijn bibliotheek schonk aan de Katholieke Universiteit van Leuven, hoewel hij altijd als hoogleraar rechtsgeschiedenis had gedoceerd in Gent.  Over een tjevenstreek gesproken.  De stadsbibliotheek van Brugge daarentegen werd (nog op voorstel van schepen Fernand T.) “De Biekorf” genoemd ter ere van Antoon Viaene.  Hij was een groot geleerde en een mens van goede wil.  Hij tolereerde niet alleen vrijzinnigen, hij respecteerde ze ook.  Santo subito !  En wat met de erkenning van een wonder ?  Het eerste wonder is gebaseerd op volharding.  Vijftig jaar aan het hoofd van “Biekorf”.  Het tweede wonder is gebaseerd op de mooiste deugd die er maar bestaat: de tolerantie.  Rome zal het erkennen: hij heeft een geus op het schild gehesen !

 

De kleren maken de man: de chef van de verlichting dwaalt als een clochard door Brugge

Tussen twee regenbuien door wandelde Willem met zijn vriend Sylvère Declerck op de Brugse Vesten op zoek naar een geschikte plaats voor zijn vogelproject “Sylver Birds”.  Sylvère is niet alleen de ereburgemeester van Blankenberge maar bleef ook steeds actief als kunstenaar.  Daarover schreef hij trouwens een onthullend boek onder de titel “Een kunstenaar in de politiek” (2006), een zedenschets over het politiek bedrijf in zijn gemeente en de daarbij ondervonden tegenstand van partijgenoten en een sluwe liberale coalitiegenoot.  De Brugse journalist Hedwig Dacquin had dit boek eerst van voor naar achter en onmiddellijk daarna van achter naar voor in één ruk uitgelezen om prompt de Zweedse Academie attent te maken op een mogelijke Nobelprijswinnaar.  Zeggen we dat er met ingang van heden weer twee kandidaten zijn.  Twee Nederlandstalige Belgen en geen onbekende Mexicaan of een godvergeten Roemeen.  Maurice Maeterlinck, de enige Belg die tot op heden de Nobelprijs voor Literatuur verwierf in 1911, was weliswaar geboren in Gent maar schreef in het Frans !  In 1932  kreeg Maurice ook de titel van “graaf” zo’n beetje als die andere Maurice die deze titel kreeg omdat zijn broer hem reeds had: Maurice en Leopold Lippens.  De ene, grote baas van wijlen Fortis, en de andere, burgemeester van Knokke-Heist waar men op een zomerdag de meeste parvenu’s van het land tegenkomt.  De jongste tien jaar is graaf Sylvère weer zeer actief op de kunstscène en een mooie synthese over zijn schilderstalent treft men aan in de monografie die verscheen in 2009 van de hand van ereconservator Willy Dezutter.  Als plastisch kunstenaar verbreedde hij zijn denkbeelden door een aantal reliëfs te ontwerpen die nu nog altijd een aantal nissen sieren in de Molenmeers te Brugge, waar hij woont.  In het kader van Brugge Culturele Hoofdstad van Europa werden die metaalwerken in 2002 officieel ingehuldigd door burgemeester Patrick Moenaert in aanwezigheid van intendant Hugo De Greef en de commentaar bij de werken werd verstrekt door conservator Willy Dezutter, die bekend staat om zijn welsprekendheid.  De kunstenaar trakteerde nadien op Brugs tarwebier in de stemmige museumherberg “De Zwarte Kat”.  Toen was dat nog een bloeiende herberg met de mascotte Aristide, de meest gestreelde poes van Brugge.  Wel viel het iedereen op dat de conservator niet in zijn gewone doen was.  Hij had zich gehaast van de Dyver naar de Molenmeers voor de rondleiding langs de kunstwerken maar was wat aangeslagen door het plotse overlijden van zijn collega Patricia Vansummeren, de conservator van het toenmalige Volkskundemuseum uit Antwerpen.  Zij was slechts 43 jaar en had zelfmoord gepleegd.  Zij bezweek onder de werklast en vooral het pestgedrag van haar bazen.  Dat laatste werd onomstotelijk vastgesteld.  De conservator kwam van een vergadering bij de museumdirectie waar dit overlijden ter sprake kwam en luchthartig werd weggelachen door M.S. en W.R. , een duo dat nooit heeft uitgeblonken in mededogen.  Toen de eerste vertrok uit het Museum Boymans van Beuningen in Rotterdam heeft men de vlag uitgestoken en over de tweede werd verteld “dat hij omhoog gevallen was bij gebrek aan zwaartekracht”.  Hij kwam uit het kabinet van de zwaar overroepen Antwerpse Schepen van Cultuur Eric Antonis, waar hij volgens eigen zeggen kabinetschef was geweest, maar in de officiële stukken staat museumsecretaris. Een bevoegde ambtenaar op het Brugse Stadhuis zei altijd lachend “We zijn nog altijd op zoek naar zijn universitair diploma”.  Intussen is W.R. weer vertrokken naar Antwerpen omdat hij Manfred wantrouwde bij de kunstaankopen.  M.S. is er in geslaagd om in zijn eentje de musea van Brugge op alle vlakken kapot te maken maar in plaats van zijn tijdelijk mandaat niet te verlengen heeft men hem beloond met een vaste benoeming !  Nu het te laat is, begint men wat puin te ruimen.  Het heeft nare gevolgen voor hem gehad: hij is beginnen beven en stotteren.

Het woord vogelproject kan aanleiding geven tot misverstanden vandaar een woordje uitleg.

Sylvère zat al een heel tijdje te broeden (zoals vogels dat ook doen) op een groots kunstproject, een project van zo’n omvang en originaliteit dat geheimhouding aangewezen leek.  Hij ontwierp een prototype van een vogel die in feite duizendvoudig zou moeten neerstrijken ergens te velde of op een plein.  De eerste twaalf exemplaren waren nu af en een voorstelling aan de pers drong zich op.  Zo belandden beiden op de Vesten van Brugge, een mooie groene gordel op de stadswallen.  De kennersblik ontwaarde hier en daar een zitbank die verkeerd georiënteerd stond en te veel hoge bomen die het zicht op de Gentpoort ontnamen, maar anderzijds ook prachtige plekjes waar die presentatie zou kunnen plaatsvinden.  Zelfs de Conzettbrug (geschenk aan de Brugse bevolking 2002) droeg hun goedkeuring weg.  Goed geluimd vervolgden zij hun wandelweg (herberg “Het Visioen” was nog niet open) en zo belandden ze in een tearoom in de Katelijnestraat.  Voor koffie, ijs en chocolade: Brugge zij geprezen.  Als publieke figuren worden ze op straat algemeen gegroet, ja men springt zelfs van de fiets met de vraag “Geen nieuws in de wereld van kunst en cultuur ?” (Dat betekent in feite: “Is er ergens ruzie in de musea ?”)  Men weet dat Willem doorgaans goed geïnformeerd is en men zou zelfs een been breken om te kunnen vernemen welke schurkenstreken er nu weer gebeurd zijn.  Maar die eer valt niet alleen hem te beurt.  Plots moesten de heren op straat halt houden voor twee dames die het op Sylvère gemunt hebben.  De ene haalt uit haar tas het pas aangekochte boek “Een kunstenaar in de politiek”, aangeschaft bij boekhandel De Meester.  Ze waren immers reeds op de Dijver aanbeland.  Het waren twee zusters (de andere ging ook nog een exemplaar van het boek aanschaffen !) en ze praatten honderduit terwijl Sylvère braaf veinsde mee te zijn met het verhaal.  Na het afscheid viel hem te binnen dat het de dochters waren van de kunstschilder Leo Van Paeme, wiens atelier in de Zomerstraat hij nog had bezocht.

Zijn burgemeestersportret in olieverf op het stadhuis van Blankenberge is trouwens van de hand van Leo Van Paemel.  Niet alleen werden ze aangesproken (of keken naar de andere kant of doken een portaal binnen) maar het kon ook in omgekeerde richting: het zelf uitbundig groeten van een passant die men dikwijls in geen jaren meer had gezien.  Zo staan ze in de Steenstraat plots oog in oog met een heer van stand: Paulus L., burgerlijk ingenieur en oud-hoofd van het energiebedrijf EBES (later Electrabel) in de jaren tachtig van de vorige eeuw. Toen het Sint-Annakwartier en meer speciaal de Jeruzalemkerk voor een zacht prijsje moesten verlicht worden werd dat dank zij P.L. gesponsord door EBES, toen de grote leverancier van elektriciteit.  Er waren zelfs avondwandelingen ingericht door de inmiddels stilletjes ter ziele gegane Kulturele Kring Sint-Anna.  Hun laatst verschenen nummer van het tijdschrift “’t Schrijverke” verscheen zonder de mededeling dat het een laatste nummer betrof en men liet de leden aan hun lot over.  Exit de laatste stedelijke Heemkundige Kring.  Ook Sylvère was in z’n nopjes met deze ontmoeting want hij kon ter geruststelling mededelen dat hij goed zijn broer gekend had, namelijk deken Jozef L. uit Blankenberge. Zijn broer was pastoor van Sint-Rochus in Blankenberge en de eerste deken van de dekenij.  Wereldlijk en kerkelijk bestuur hadden natuurlijk wel eens iets te bespreken.  Nu was Paulus al altijd goed vertrouwd met de geestelijkheid want de onderpastoor van Sint-Anna was zijn neef Jan Verfaillie, tevens de stuwende kracht van het Kantcentrum waar Willem lid was van de algemene vergadering en examinator kunstgeschiedenis voor de “monitricecursus”, samen met kantlerares Martine Bruggeman die het soms lange wachten aangenaam maakte door haar verleidelijke uiterlijk als knappe blondine !

Jan Verfaillie rookte pijp, liep wat slordig gekleed en had als bijnaam “de kinnebak”.  Véronique De S., toen spilfiguur in het Kantcentrum, maar later werkzaam in de Dienst Musea was ook zijn nichtje.

Toch wel een typisch Vlaams verhaal over bevoordelen van neven en nichten en het wijdvertakte netwerk van de geestelijkheid.  Met Jan Verfaillie (1923-1990) kon Willem goed opschieten en hij zei eens over hem: “Ik begrijp dat er mensen zijn die een beetje minder christelijk zijn”.  Dit wees op tolerantie ten opzichte van niet-katholieken.

Het was de tijd dat het heel langzaam begon door te dringen dat niet iedere Vlaming ipso facto een stamboomkatholiek hoefde te zijn. Het zelfstandig nadenken werd nog wel als gevaarlijk beschouwd maar wanneer het pas laat ontdekt werd bleef broodroof uiteindelijk toch achterwege. Zolang “paster” Verfaillie rondzwierf op Sint-Anna en daar bergen verzette was hij gezond en gelukkig.  Maar hij nam te veel initiatief en werd te populair.  Toen besloot de bisschop in al zijn wijsheid om hem pastoor te benoemen in Sint-Andries.  Weg van het volkse Sint-Anna naar het burgerlijke Sint-Andries.  Het was hem aan te zien, hij liep plotseling rond in een mooi grijs pak (want hij bleef naar zijn geliefd Sint-Anna afzakken) en… weinige jaren later was hij dood.  Het is duidelijk dat Paulus L. al die goede werken uitvoerde op aandringen van Jan Verfaillie.  Vriend L. is inmiddels de 80 jaar gepasseerd en sinds het overlijden van zijn vrouw woont hij alleen.  Het viel op hoe helder hij redeneerde en hoe intact zijn geheugen was.  Geen zweem van dementie viel er te bespeuren zodat hij in het volle besef moet leven met alles dat er rondom hem gebeurt.  Wel schijnt zijn dochter in Brugge te wonen, zo wist hij toch zelf te vertellen.  Toch durven wij dit laatste sterk te betwijfelen.  Hoewel geen van ons beiden het durfde om een opmerking te maken hadden we zintuiglijk reeds vastgesteld dat er wat aan Paulus scheelde.  Een bijzonder indringende urinegeur en een broek die stijf stond van het vet deden het ergste vermoeden.  Hij moet dringend in bad maar zal dat waarschijnlijk niet meer overleven.  Op zijn gezicht was er ernstige korstvorming en aan zijn kin kon men zien wat hij de laatste dagen had gegeten.  In ieder geval een gerecht met een gele kleur.  De boord van zijn oorspronkelijk witte hemd was onherkenbaar zwart en vertoonde ezelsoren met bruine randen.  In feite was hij van onder tot boven ten gevolge van een haperende waterleiding bevuild geraakt.  Zijn “zuil” moet er dringend werk van maken om hem te verzorgen want anders zal hem dat nog noodlottig worden.  De pluimen maken de vogel.  Verdere onderzoeksjournalistiek heeft uitgewezen dat zijn dochter daadwerkelijk onderwijzeres is in Brugge en dat hij zelfs nog een zoon heeft die dokter is in het Sint-Lucasziekenhuis van Brugge.  Met deze laatste is hij wel niet meer on speaking terms.  Onze informant wist ook nog te vertellen dat hij twee huizen bezit in Blankenberge.  Dus toch het verhaal van de vrek, een zuinig persoon met mogelijk veel geld ?  “De vrek of gierigaard is immer bezorgd om zijn bezittingen en verdenkt iedereen ervan een dief te zijn, zelfs zijn eigen kinderen” (Molière).  Het afscheid verliep hartelijk, maar wel zonder een “tot weerziens”.

Een wandeling met een mix van natuur en vergane cultuur.  De voormalige baas van de verlichting dwaalt nu in de duisternis op zoek naar de vergane glorie van de sunlight-zeep als Paulus de lantaarnaansteker.  Ook de bruine zeep had een ijzersterke reputatie maar wordt in Brugge steevast groene zeep genoemd.  Koffiegruis en wit zand waren dan weer goed om de vloer te schuren, de blauwe schorren, maar zo’n harde aanpak wensen wij voor Pol niet voor te schrijven.  Jammer dat hij niet meer dusdanig werkzaam is, zodat hij voor ons geen feeërieke verlichting bij nacht voor de Sylver Birds kan verzorgen.

Willem van Roodebeke

Engelstalige versie van “Jezus Christus in tegenlicht”

Door toedoen van Geraldine Vaccaro Colenbrander werd onze publicatie “Jezus Christus in tegenlicht” vertaald in het Engels, onder de titel “Jesus Christ. A critical observation”.   Zij vond de Nederlandstalige versie integraal terug op www.positief-atheisme.nl de toonaangevende website over atheïsme in Nederland.

Mevr. Vaccaro Colenbrander (West Palm Beach, Florida) woont al vijftig jaar in de VS maar komt oorspronkelijk uit Nederland.  Zij nam de moeite om elk Bijbelvers te vergelijken met de gangbare Engelstalige edities.  Zowel taalkundig als theologisch hebben we dus alle garanties voor professioneel werk.

Het Engels is ontegensprekelijk een wereldtaal en het spreekt voor zichzelf dat we haar voor deze zeer nauwkeurige vertaling, die u hierbij aantreft, bijzonder dankbaar zijn.

Willy Dezutter

Jesus Christ.  A critical observation