Pelgrims lopen groot gevaar

Enkele jaren geleden kwam een Vlaamse bedevaarder om het leven toen hij onder een trein terecht kwam bij het uitladen van de rolstoelen van Lourdespelgrims.  Niet alleen katholieke pelgrims kunnen een slechte ervaring oplopen met een trein.  In 2013 vonden in de Indische staat Bihar 37 hindoeïstische pelgrims de dood bij het oversteken van een spoorweg.  Ze werden door een voorbij razende trein gegrepen.  Nu is Maria wel een belangrijke middelares tussen de mensen en god maar een reis naar de Franse Pyreneeën blijft vol gevaar.  Regelmatig verongelukken er autobussen met pelgrims op weg naar de moeder van de Heer.  Het is daarom wel praktisch om een replica van de Lourdesgrot te hebben naast de kerk van je eigen gemeente.  Zo de god van de christenen al niet almachtig is, zit ook Allah, de god van de moslims, regelmatig te slapen.  Op 11 september 2015, de eerste dag van het Islamitisch Offerfeest, stak er een hevige storm op in Mekka en viel er een grote hijskraan om.  Resultaat: 107 doden en 230 gewonden.  Maar het ergste moest nog komen.  Tijdens de slotdag van de Hadj, de jaarlijkse bedevaart naar Mekka, werden er op 24 september 2015 andermaal honderden pelgrims onder de voet gelopen.  In 1990 waren er 1426 dodelijke slachtoffers en nu startte men op het aantal 717 maar dat werd op 29 september 2015 al bijgesteld op 1100. Andere bronnen geven nog hogere cijfers (tot 2110 doden) maar in feite tracht de overheid het juiste aantal te verdoezelen om rivaal Iran te ontzien.  Het duidelijkst was de Saoedische minister die zei: “Tegen de wil van god kunnen we niets ondernemen”.  Al dat gedrang is nodig voor de rituele steniging van de duivel !  Een massa die in beweging komt ontsnapt aan de almacht van Allah.  Maar zoiets kan overal gebeuren, op Westerse muziekfestivals en in voetbalstadions.  Zowel de god van de moslims al die van de christenen is nu eenmaal een slechte groepsmanager.

Gradaties van lijden

Maar er zijn verschillende gradaties van lijden.  Op 14 mei 2015 was er in Brugge op Hemelvaartsdag de afgelasting van de H. Bloedprocessie wegens de regen.  Die nooit wetenschappelijk onderzochte relikwie van het zogezegde bloed van Jezus Christus (1) kwam in het begin van de 13de eeuw in Brugge terecht na de Vierde Kruistocht (1203-1204).  De kruisvaarders plunderden toen Constantinopel onder leiding van Graaf Boudewijn IX en namen die relikwie mee.  Niemand is beschaamd om met dat gestolen goed door de straten van Brugge te trekken, ook al is het een relict van de dubieuze reliekenhandel (2).  Dus zelfs de rondgang met het bloed van zijn eigen zoon laat god onverschillig.  De tickets (verkocht aan de toeristen, voorheen pelgrims geheten) werden niet terugbetaald. “De tickets zijn via verschillende kanalen verkocht zodat het moeilijk is om iedereen terug te betalen” luidde de uitleg.  God is niet almachtig maar kennelijk ook niet alwetend.  Maar ook een andere processie in Brugge ging voor het tweede jaar op rij niet door wegens slecht weer.  Op 15 augustus 2014 en 2015 ging de Blindekensprocessie (3) niet uit.  In 1304, in de Slag bij de Pevelenberg, stond de Moeder Gods nog aan de zijde van de Vlamingen tegen de Fransen, maar de non-pacifistische en partijdige Maagd Maria is als weergodin volstrekt onbetrouwbaar gebleken. Weten de organisatoren dan niet meer dat men een mand met eieren naar de Arme Klaren moet brengen ?  Zelfs de traditie om goed weer af te smeken is in Brugge te niet gedaan toen in 1990 het Klooster van de Arme Klaren Coletienen op tamelijk tumultueuze wijze werd opgedoekt (4).

Godsdienstoorlogen

Ongenuanceerd kan men daar niet over redeneren maar het staat toch wel vast dat het dikwijls god zelf is die voor de aanleiding tot bloedvergieten zorgt.  Kruistochten naar het Heilig Land (1095-1274), kruistochten tegen ketters (bijv. de Katharen), de Reformatie (tussen protestanten en katholieken), de zeer bloedige Dertigjarige Oorlog (1618-1648) en natuurlijk de recente gebeurtenissen in de moslimwereld tussen soennieten en sjiieten.  Het is zo maar een losse greep.  Zelfs koning Willem I stuurde in 1830-1831 extra troepen naar Zeeuws-Vlaanderen omdat hij bang was dat de overwegend katholieke bevolking voor het katholieke Zuiden zou kiezen !

Kwaad en lijden

Het is hier niet de plaats om het bovenstaande uitgebreid theologisch te kaderen.  Volmaakt als hij is heeft god uiteraard de beste van alle mogelijke werelden geschapen (Leibniz).  Dat is het hele vraagstuk van de theodicee, het geloven in een almachtige god die het kwaad en het lijden in de wereld toelaat.  Ook zonder zo’n god blijven er onschuldige kinderen sterven en gaan de goede mensen dikwijls eerder dood dan grote schurken.  Af en toe is er toch twijfel bij de grote baas.  In Italië werd in 1978 de christendemocratische partijleider Aldo Moro door de Rode Brigades ontvoerd en vermoord.  Moro was een jeugdvriend van paus Paulus VI en in de kathedraal van Sint-Jan van Lateranen hield de door verdriet getekende paus op 13 mei 1978 een uitzonderlijke toespraak waarbij hij god ter verantwoording riep.  Hij deed dat door de beroemde bijbelverzen van het boek Job in te roepen: “Verklaar uw optreden tegen mij.  Wat voor zin heeft het dat gij onrecht doet, uw eigen schepsel verstoot maar schurken in bescherming neemt ?”

Op een ongevoelige god die zou bestaan buiten het universum zitten wij niet te wachten.

Willy Dezutter

1.  Een suggestie voor onderzoek naar de relikwie van het H.Bloed werd door ons al gedaan in 2012.  Zie: Willy Dezutter, Jezus Christus in tegenlicht.  Een kritisch onderzoek.  Brugge, 2012, p. 26-27;

2.  Gertrud Schiller, Ikonographie der christlichen Kunst. Band 2, Die Passion Christi, Gütersloh,1968, p. 203

3.  De Blindekensprocessie of de Brugse Belofte is een jaarlijkse processie op de feestdag van Maria ten Hemelopneming (15 augustus) die een parcours volgt van de Onze Lieve Vrouw van Blindekenskapel naar de Onze Lieve Vrouw ter Potteriekerk.  In 1304 beloofden de vrouwen van de Brugse ambachtslieden dat zij jaarlijks een zware kaars van 36 pond zouden offeren indien hun zonen en echtgenoten heelhuids zouden terugkeren van de slag bij de Pevelenberg.  Die belofte zou gedaan zijn aan de Heilige Maagd Maria.  Moderne geschiedschrijvers laten dat irrationeel gegeven liever weg wanneer ze het hebben over de Vlaams-Franse twisten uit het eind van de 13de en begin 14de  eeuw.  Een algemene herziening dringt zich op.  Noch om religieuze (het verheerlijken van een militaire overwinning door de hulp van de Moeder Gods !) noch om politieke redenen zou men zo’n stoet in het openbaar domein mogen toelaten.  Absurde beloftes mag men probleemloos breken.  Dat heeft niets met tradities te maken.  Die zijn namelijk niet onveranderlijk.  In Ieper gooit men tijdens de kattenstoet ook geen levende katten meer van het Belfort.  Daar is men al in 1817 mee gestopt.

4.  Het aantal roepingen in dit klooster liep al terug toen de laatste acht kloosterzusters besloten om naar een kasteel te verhuizen in het zuiden van Frankrijk.  Ze reden rond in een limousine, bezaten verschillende Mercedessen en renpaarden.  Ze bezochten ook casino’s.  Dat was allemaal zeer merkwaardig te noemen voor een bedelorde !  Het hele verhaal kan men lezen in: Ronny Crab en Douglas De Coninck, De Schat van de Arme Klaren. Uitgeverij Epo, 1991.  Het klooster in Brugge werd afgebroken en op de kloostergronden verrees het bouwproject “Colettijnenhof”.

 

Duitse veldloges tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) in Luik (1915-1918), Brussel (1915-1918) en Antwerpen (1918)

Terecht wordt steeds benadrukt dat de maçonnieke activiteiten tijdens de Eerste Wereldoorlog door het Duitse Gouvernement-Generaal in België nooit verboden werden in tegenstelling tot de bezetting in de Tweede Wereldoorlog.  De Duitse bezetters deden het tegenovergestelde: ze maakten er zelf veldloges bij.  Die militaire “Feldlogen” stonden los van de reeds op 30 oktober 1909 opgerichte werkplaats “Hansa”, een product van de “Duitse kolonie” in Antwerpen en plechtig geïnstalleerd op 24 april 1910 onder de obediëntie het Grootoosten van België (G.O.B.) (1).  Het was de eerste en enige Duitstalige Loge van het G.O.B. die op verzoek van Grootmeester-Nationaal Charles Magnette in 1919 van het tableau werd geschrapt.  Charles Magnette was van 1914 tot 1921 en van 1925 -tot 1927 Grootmeester van het G.O.B.  Al voor het uitbreken van de oorlog speelde hij een belangrijke pacificerende rol en tijdens de oorlog veroordeelde hij de gruwelijkheden van de vijand en de deportatie van landgenoten (2).

De anti-vrijmetselarij als bron

De “verradersgeschriften” van de 18de eeuw vormen een bron van kennis voor de ritualen van de vrijmetselarij, zoals de anti-maçonnieke Duitse literatuur uit de jaren dertig van de twintigste eeuw ons gegevens leveren over de veldloges in België, omdat de originele logearchieven niet bewaard bleven.  De Duitse propaganda zag het verlies van W.O. I als landverraad, een dolkstoot in de rug.  Dit zorgde voor een hetze tegen vrijmetselaars en natuurlijk ook de joden.  Het ontstaan en evolutie van de judeo-maçonnieke samenzweringstheorieën werd al voldoende beschreven (3).

Twee van dergelijke nazi-geschriften namen we onder de loep om meer te weten te komen over de militaire loges in België.  Het eerste is het werk van Gregor Schwartz-Bostunitsch, Die Freimaurerei. Ihr Ursprung, ihre Geheimnisse, ihr Wirken uitgegeven in Weimar in 1929, vijfde en gewijzigde druk 1938 en volgende (4).  Gregor Schwartz-Bostunitsch (1883-+onbekend) was van geboorte een Duits-Oekraïner die zich bezighield met het thema “Jüdisch-Bolschewistische Weltverschwörung” en die in 1944 SS-Standartenführer werd.

Een tweede auteur, die grondiger op het onderwerp ingaat, is Friedrich Hasselbacher, Volksverrat der Feldlogen im Weltkriege (Berlijn 1935, herdrukt en herzien tot in 1941) (5).

Deze virulente antivrijmetselaar was daarmee niet aan zijn proefstuk toe.  Al in 1934 verscheen zijn “Entlarvte Freimaurerei” dat uiteindelijk vier delen zou omvatten.

De veldloge “Zum Eisernen Kreuz” in Luik (1915-1918)

Op 7 augustus 1914 viel generaal Otto von Emmerich (1848-1915) Luik binnen.

Al vrij vlug zijn er contacten ontstaan tussen Duitse en Belgische vrijmetselaars.  Dit blijkt uit een “Feldpostkarte”, geschreven op 30 augustus 1914 en verzonden naar de Loge “Eleusis zur Verschwiegenheit”, Hofgarten, Bayreuth (Bayern).  Een afbeelding van deze postkaart bij Gregor Schwarz-Bostunitsch, a.w. p. 209, afb.38.  Ze is gezamenlijk geschreven door Duitse- en Belgische maçons. Het gedeelte van de vijf Belgische maçons is in het Frans geschreven.

Op basis van dit feit werd verondersteld dat de veldloge in Luik reeds werd opgericht in 1914.  Dat is onjuist. Het initiatief daartoe werd pas genomen op nieuwjaarsdag 1 januari 1915.  Tien broeders besloten daartoe en kozen Hauptmann Karl Fischer tot eerste “Meister vom Stuhl” of Achtbare Meester.  Velen van hen behoorden tot het Landsturmbataillon “Bayreuth”.  Men vergaderde in het restaurant “Le Petit Trianon” (Boulevard de la Sauvenière 12 ).  Op 24 januari 1915 sloten zich nog 20 broeders aan. Het “ontsteken van de Lichten” vond plaats op 14 maart 1915.  Men ontving een patent van de Grootloge “Zur Sonne” Bayreuth (Beieren).  In januari 1918 vierde men het driejarig bestaan.  Op 21 juli 1918 was er nog een zitting.  De militairen waren in hun “Feldgrau” aanwezig.  Uiteindelijk telde die loge 51 broeders (ook enkele Duitse officieren uit Namen) en één broeder van het G.O.B., toen de enige obediëntie in ons land.  De voor de Duitsers fatale datum van 11 november 1918 nadert.

De “Lichten werden gedoofd” op 20 oktober 1918.  In november werden door Broeder Weingärtner, de plaatsvervangende Achtbare Meester, alle regalia in veiligheid gebracht en overgedragen aan de Grootloge “Zur Sonne” in Bayreuth.  Een afbeelding van de moker van de Achtbare Meester vindt men bij Gregor Schwarz-Bostunitsch, a.w. p.208, afb. 37.

De veldloge “Stern von Brabant” in Brussel (1916-1918)

Deze “Feldloge” was actief van 1916 tot 1918 en behoorde tot de Grootloge van Pruisen “Zur Freundschaft”.  Ze werd opgericht op 26 maart 1916 en sloot de deuren op 16 oktober 1918.

Aanvankelijk telde ze een twintigtal leden.  Ze hielden hun samenkomsten in de “Taverne de la Régence” op de hoek van de Regentschapsstraat en het Koningsplein.  Tussen december 1917 en einde juni 1918 telde men 143 broeders: 82 meesters, 19 gezellen, 21 leerlingen, 6 ereleden, 12 regelmatige broeders-bezoekers uit België en 3 dienende broeders.

Een werkplaats die “in slaap gesteld wordt”, kan te allen tijde heropgericht worden.  Dat gebeurde met de “Stern von Brabant” in Berlijn op 8 september 1923 als Johannesloge maar verdween voorgoed op 15 juli 1935 (Roger G., 1996, p. 92).

De veldloge “Graf an der Schelde” in Antwerpen (1918)

Deze “Feldloge” werd pas opgericht op 21 juli 1918 en was in het licht van de gebeurtenissen maar een kort leven beschoren.  Ook deze loge werkte onder auspiciën van de Grootloge van Pruisen, genoemd “Zur Freundschaft”.  De Achtbare Meester was H. Fischer, “Oberkommissar bei der Zivilverwaltung” in Antwerpen.  Ze vergaderden in het “Offiziersheim” in “Grand Hôtel Weber” gelegen op de hoek van de Frankrijklei en de De Keyserlei (6).  Ze kwamen iedere zaterdagavond (7) samen om 20.30 u.

De regalia gingen verloren (8).

Besluit

België werd op 4 augustus 1914 brutaal overvallen.  De bezetting zou duren tot de wapenstilstand op 11 november 1918.  Door het Duitse leger werden alleen al in augustus-september 1914 in België 5500 mensen omgebracht (9).  Men hoefde terecht niet op veel sympathie te rekenen voor deze “Duitse gruwelen” en dat zou zich ook na de oorlog laten voelen.  Volgens de volkstelling van 1910 woonden er in de Stad Antwerpen 8.346 mensen met de Duitse nationaliteit.  Antwerpen telde 50 Duitse verenigingen die gegroepeerd waren in de “Zentral-Ausschus der Deutsche Vereine”.  Het waren ingeburgerde Duitsers met een belangrijk aandeel in de economie.  De voorzitter van die koepelorganisatie was Albert von Barry, vertegenwoordiger van de rederij Norddeutsche Lloyd en lid van de Duitse loge “Hansa” (G.O.B.) in Antwerpen.  Hij moest na de oorlog weer noodgedwongen verhuizen naar Duitsland.  Dus ook complete ontwrichting van het maatschappelijk leven met alle gevolgen van dien voor de economische en financiële wereld van de havenstad Antwerpen.

In het Franse leger van 1914-1918 bestonden er geen veldloges, in tegenstelling tot de legers van Napoleon.  In het Duitse leger werd dat gestructureerd door het officiële besluit tot oprichting van “Feldlogen” dat op 29 mei 1915 werd genomen tijdens de 40ste “Groszlogentag” van de “Deutschen Groszlogenbund” te Berlijn.  In Luik heeft men niet gewacht op dit besluit.  De “Feldlogen” golden slechts voor de duur van de oorlog.  Er werden ook nieuwe broeders rechtmatig ingewijd die na de oorlog probleemloos konden aansluiten bij een werkplaats in het moederland.

Broeders?… maar eerst en vooral alles voor het vaderland.  José Gotovitch heeft nauwkeurig uitgelegd dat er in een oorlog weinig plaats is voor broederlijkheid wanneer het landsbelang in het geding is (10).

Er bestaat een brief, op 11 januari 1915 verzonden vanuit Luik, door Hauptmann en Kompagnieführer Adolf Hessel uit Nürenberg en gericht aan Grootmeester Alexander Schilling over een proces voor het Krijgsgerecht van een Belgische broeder.  Die was aan de grens van het neutrale Nederland opgepakt met brieven op zak die bestemd waren voor naar Nederland gevluchte vrijmetselaars (Gregor Schwarz-Bostunitsch, a.w. p. 225-226).

Het spreekt voor zichzelf dat door de nazi-auteur die broederlijke tussenkomst werd afgekeurd.

In een oorlog is er geen plaats voor menslievendheid.  Niet bij de overwinnaars noch bij de verliezers.

Willy Dezutter

  1. Roger G., De Duitse maçonnieke aanwezigheid in België. In: Jaarboek Studiekring Trigonum Coronatum, 4, 1996, p. 67-100, voor de loge Hansa vooral p. 71-88. K. Thys, Hiram aan de Schelde.  250 jaar vrijmetselarij te Antwerpen.  Antwerpen-Rotterdam, 2006, p. 124.
  2. Zie voor de belangrijke rol van Charles Magnette (1863-1937) o.m. Roger G., De Belgische vrijmetselarij tijdens de eerste wereldoorlog.  In: Jaarboek Studiekring Trigonum Coronatum, 10, 2002, p. 133-156.  Anaïs Maes, De Belgische Vrijmetselarij tijdens W.O.I. Gekneld tussen kosmopolitisme en nationalisme? Uitgave Fonds Marcel Hofmans, 2013, p. 11-26.
  3. Jimmy Koppen, Passer en Davidster.  De strijd van de Duitse bezetter en de collaboratie tegen de vermeende samenzwering van vrijmetselaars en joden in België (1940-1944), VUBPress, 2000, p. 21-28.
  4. Gregor Schwarz-Bostunitsch, Die Freimaurerei. Ihr Ursprung, ihre Geheimnisse, ihr Wirken, Einmalige Ausgabe, Deutsche Hausbücherei, Band 556, Hamburg, zonder datum, p. 223-227. Deze editie werd door ons geraadpleegd. Het werk verscheen oorspronkelijk bij uitgever Alexander Duncker in Weimar, 1928. De eerste herziene druk verscheen in Weimar,1938. Van de tweede druk uit 1929 verscheen in 2000 door de bonafide uitgeverij Archiv-Edition (Viöl-Nordfriesland) een facsimile-uitgave, 307 pp. + ill. voor “Forschungschzwecke” dwz. studiedoeleinden.
  5. Friedrich Hasselbacher, Hoch-und Landesverrat der Feldlogen im Weltkriege. Hrsg. vom Institut zur Erforschung der Freimaurerei, Berlin, Nordland Verlag, 1935, 78 pp.  In 1939 al 248 pp. En in 1941 telde de door ons geraadpleegde en laatste versie al 292 pp.  Voor ons doeleinde zie p. 43-63. De meest geraadpleegde versie is de 6de, opnieuw bewerkte editie uit 1939 omdat die in 1995 als facsimile-uitgave werd herdrukt door Archiv-Edition onder de titel “Landesverrat der Feldlogen im Kriege”.
  6. Toenmalige Keyserlei 45. Het was een zeer imposant hotel gebouwd door de eigenaar Nicolas Weber in 1901. Aangezien daar ook de Duitse Kommandatur gevestigd was verdween vanaf 1919 de naam Weber uit de betiteling en heette voortaan “Grand Hôtel”.  Het werd op 31 december 1970 afgebroken. Te vinden op http://zoeken.felixarchief.be
  7. “Am Sonnabend” is zaterdag en niet zondag zoals door R.G. werd verondersteld.
  8. Die Bauhütte: Zeitschrift für Deutsche Freimaurerei. jg.62, nr.22, Frankfurt am Main, 31 mei 1919, p. 183.
  9. Sophie De Schaepdrijver, De Groote oorlog. Het Koninkrijk België tijdens de Eerste Wereldoorlog. Antwerpen-Amsterdam,2013, p. 98 en voeg daarbij de 4000 gesneuvelde en gewonde Belgische soldaten alleen al bij de inval van de Duitsers (a.w. p. 101). De voortzetting van de oorlog in de loopgraven zou dat getal natuurlijk nog schrikbarend laten oplopen. Gedurende de hele oorlog sneuvelden er in België officieel 13.716 Belgische militairen. Dit cijfer werd bijgewerkt en liep op tot minstens 36.000. Men vindt ook het cijfer 41.000 en zelfs 45.000 (prof. Luc De Vos).
  10. José Gotovitch, Franc-maçonnerie, guerre et paix. Publications de l’ Ecole française de Rome. Les internationales et le problème de la guerre au XXe siècle. Actes du colloque de Rome (22-24 novembre 1984), 1987, pp. 75-105 en pp. 86-91 over 1914-1918: Frères?… mais avant tout la Patrie.

Cocaïne en de Eerste Wereldoorlog

De Nederlandse journaliste en schrijfster Connie Braam baseert haar romans op historische feiten.  Zo ook in haar boek “De Handelsreiziger van de Nederlandse Cocaïne Fabriek” (2009), waarin ze in een nawoord het verhaal verantwoordt.  Op 31 juli 1917 klimt de 26-jarige Engelse onderwijzer Robin Ryder in de buurt van Ieper een loopgraaf uit en rent overmoedig de Duitse mitrailleurs tegemoet.  Drie dagen later raakt hij zwaargewond door een Duitse granaat en voortaan moet hij zijn gezicht verbergen achter een maskertje.  Op ongeveer hetzelfde ogenblik haalt zijn leeftijdsgenoot Lucien Hirschland, handelsreiziger van de bloeiende “Nederlandsche Cocaïne Fabriek”, een groot order binnen van een Engelse farmaceutische firma, maar al evenzeer leverde hij aan het Duitse leger.  Na de wapenstilstand brengt een wonderlijk toeval Robin Ryder in huize Hirschland.  En dan begint het verhaal pas echt.  Deze roman is gebaseerd op ware feiten maar het thema kan natuurlijk ook aangegrepen zijn om de verkoopcijfers te stimuleren.  Die cocaïnefabriek was (voor medicinale doeleinden) inderdaad tot eind jaren ’60 gevestigd in Amsterdam (nu Akzo Nobel).  Volgens Connie Braam zou deze fabriek zowel Duitse als Engelse soldaten van grote hoeveelheden cocaïne hebben voorzien en dat terwijl Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog neutraal was.  Zijn de conclusies van de schrijfster overtrokken of kregen ook Vlaamse soldaten die in de loopgraven vochten cocaïne toegediend?  Dat moet dan verstrekt zijn vanuit de legerleiding want een gewone frontsoldaat kon zich de aanschaf van cocaïne niet veroorloven.  De Nederlandse opiumwet van 1919 maakte al helemaal een einde aan legaal gebruik van drugs.

Brandewijn

Het is bekend dat in de legers van Napoleon de brandewijn (minstens 35 % alcohol) een grote rol speelde, zowel tegen oververmoeidheid als pijnstiller.  Maar maakte in de Eerste Wereldoorlog de cocaïne vechtmachines van de soldaten?  De jongste tijd was er een stroom aan herdenkingsliteratuur maar over het gebruik van cocaïne (tenzij uit de apotheekkast van de legerarts) hebben we nog niets gelezen.  Alcohol heeft altijd al gezorgd voor moed in het gevecht. Van december 1916 tot april 1917 is een portie van 2,5 cl brandewijn verdeeld aan de soldaten die van dienst waren in de loopgraven.

Willy Dezutter

 

De kinderpot van Oostkerke (Damme): een fantoom.

Bij opgravingen in 1962 in Sint Anna ter Muiden (West-Zeeuws-Vlaanderen) zijn, aan de rand van het oude kerkhof, potten aangetroffen, waarin overblijfselen van doodgeboren kinderen die als ongedoopte kinderen niet in gewijde aarde mochten begraven worden.  In 1976 vond men ook zo’n pot op de vroegere begraafplaats van het verloren dorp Welzinge (Walcheren).  Die wijze van neonatale bijzetting staat ook bekend als limbus infantium (het voorgeborchte), zoombegraving en haagbegraving. De eerste die over de vondsten in Sint Anna ter Muiden berichtte was J.P.A. van Catz (1892-1967), geboren op 13 september 1892 in Gouda maar overleden op 1 februari 1967 in Sint Anna ter Muiden (1).

Zijn mededeling verscheen in Rond de Poldertorens (2) en daarin gebruikte hij voor het eerst de benaming kinderpotten, een benaming die kort daarna werd overgenomen door R. de Meester de Betzenbroeck (3).  De archeologen P. Glazema en H. Halbertsma gebruikten die benaming niet met betrekking tot gelijkaardige vondsten in Friesland.  Aan die naam zou men moeten leren wennen (ook in archeologische kringen) en daarom schreef men het meestal tussen aanhalingstekens of men had het over “de zogenaamde kinderpotten”.  In 1970 namen wij de term kinderpot resoluut over toen we aandacht schonken aan die begravingswijze aangezien er tijdens die opgravingscampagne ook beschilderde grafkelders werden gevonden (4).  In 1982 kreeg het lemma kinderpot zijn plaats in de Encyclopedie van Zeeland (5) maar J.A. Trimpe Burger, provinciaal archeoloog van Zeeland, waarschuwde er nog voor dat “kinderpotten” geen officiële benaming was. Inmiddels werd het woord opgenomen in Van Dale Groot Woordenboek van de Nederlandse Taal met de omschrijving “pot waarin vroeger doodgeboren kinderen werden begraven” (6).

Het woord is geofficialiseerd en slaat exclusief op de aardewerken kookpotten waarin vroeggeboortes werden bijgezet (al of niet) in foetale houding.  Ongedoopt en dus nog belast met de erfzonde zweefden zij aan de rand van de hemel of de hel.

J.P.A. van Catz (a.w. p.78), op zoek naar vergelijkbare vindplaatsen dicht bij huis, beweert dat er in 1957 een kinderpot werd gevonden in Oostkerke.  In 1972 hebben wij die bewering voetstoots overgenomen (7) en sindsdien is de vindplaats Oostkerke een eigen leven beginnen leiden.  Het is dus dringend tijd om dat te herroepen (8).  We deden dat in feite al in 1973 omdat er bij ons twijfel rees over de juistheid van dit bericht.  We konden niet beter doen dan dit te vragen aan René De Keyser (1916-1996), de voorzitter van de Geschied- en Heemkundige Kring Sint-Guthago. Die bevestigde ons, na navraag bij diverse personen, dat er in Oostkerke totaal geen spoor is te vinden van een kinderpot of een herinnering aan het opgraven van een dergelijke vondst (9).  Ook in de vroegere studies van L. Devliegher over de architectuur van de Sint-Kwintenskerk te Oostkerke (1953) en de opgravingen in de kerk (1957) is er geen verwijzing naar een kinderpot, idem in zijn recentere kunstinventaris van de Zwinstreek (10).  In de zeer omvangrijke archeologische inventaris van Oostkerke door B. Hillewaert (11) is er al evenmin sprake van.  En dat geldt dan uiteraard ook voor de postuum verschenen bijdragen van René De Keyser over de kerkelijke gebruiken te Oostkerke en het kerkhof (12).  Dat neemt niet weg dat er in de officiële literatuur nog altijd naar de kinderpot van Oostkerke wordt verwezen.  Dit is het geval met de publicatie ZevenXZeven, Verhalen bij religieus erfgoed (Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland, Middelburg, 2008) (13).  Het wordt pas erg wanneer het thema kinderpot, zonder enig verband met de eigen gemeente, wordt behandeld op een website. Dat is het geval voor Bekegem (14).

Dergelijke kinderpotten werden aangetroffen in Zeeland, Friesland en Groningen.  Er moeten meer vindplaatsen zijn, ook in Vlaanderen, maar ze ontsnappen dikwijls nog aan de aandacht van archeologen, zeker in de pioniersfase van het archeologisch onderzoek (15).  Ook in Duitsland is een aantal vindplaatsen bekend.  De provincie West-Vlaanderen komt er bekaaid van af want door het schrappen van Oostkerke houden we er geen meer over.  In Oost-Vlaanderen werd de vondst van de Abdij van Boudelo (Klein-Sinaai) zeer bekend want daar handelt het om één kinderpot met de resten van een onvoldragen tweeling.  Voorts zijn er in deze provincie nog de vindplaatsen Kruishoutem (Kapellekouter) en Zottegem.

Sint Anna ter Muiden valt onder het werkgebied van de Geschied-en Heemkundige Kring Sint-Guthago (stichter-voorzitter in 1959 René De Keyser) en haar publicaties Rond de Poldertorens en de Sint-Guthago Tijdingen. De parochie Mude, met de aan de H. Anna gewijde kerk, viel aanvankelijk onder de parochie Westkapelle (bij Knokke), op haar beurt een afscheiding van de moederparochie…..Oostkerke.

Willy Dezutter

  1. Genealogische database van Sint Anna ter Muiden samengesteld door Marianne Gossije, sinds 1.1.2015 ook conservator bij het Zeeuws Genootschap der Wetenschappen (Middelburg). Zij is de webmaster van sintannatermuiden.nl .  Jacobus Petrus Antonius van Catz ligt begraven op de N.H. begraafplaats van Sint Anna ter Muiden.
  2. P.A. van Catz, Opgravingen te Sint Anna ter Muiden. In: Rond de Poldertorens, jg.4, nr.2, mei 1962, pp.77-78.
  3. R. de Meester de Betzenbroeck, De opgravingen te Sint Anna ter Muiden in 1962. In: Rond de Poldertorens, jg. 6, nr. 2, juni 1964, pp. 42-46.  De Brusselse kunstenaar Raymond de Meester de Betzenbroeck (1904-1995) verbleef eveneens in Sint Anna ter Muiden.  Hij spreekt over vier potten i.p.v. drie.  Op de toen genomen foto’s door de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (R.O.B. Amersfoort) staan altijd maar drie kookpotten.
  4. W.P. Dezutter, Beschilderde middeleeuwse grafkelders in Zeeuwsch –Vlaanderen. Onuitgegeven licentiaatsverhandeling R.U.G., Academiejaar 1969-1970, pp. 196-200.
  5. Encyclopedie van Zeeland, deel II, Middelburg,1982, p. 163.
  6. Van Dale Groot Woordenboek van de Nederlandse Taal. Veertiende, herziene uitgave. Utrecht-Antwerpen, 2005, p. 1701.
  7. W.P. Dezutter, Rouwgebruiken in Nederland. In: Biekorf, 1972, 11-12, p. 364-366. Een bespreking van het boek van H.L. Kok, De geschiedenis van de laatste eer in Nederland. Lochem, 1970, 326 pp. Een tweede editie verscheen bij De Tijdstroom, 1990, 347 pp.
  8. Op 21 april 2012 hebben we dit al gedaan bij de presentatie van de dichtbundel “Nachtvlinders door het kattenluik” (In de Knipscheer, 2012) van Chawwa Wijnberg, (stadsdichter van Middelburg in 2003 en 2004) in de N.H. Kerk van Sint Anna ter Muiden. In een gedicht over juffrouw Dood (p.35) snijdt zij de “met verwekte weggegleden, nooit geboren kinderen” aan. Wij hielden toen een voordracht over de kinderpotten.
  9. Brief van R. De Keyser d.d. 30.1.1973.  Op 18.2.1973 hielden wij voor de Geschied- en Heemkundige Kring Sint-Guthago een voordracht over “Beschilderde middeleeuwse grafkelders in Vlaanderen”.  Uiteraard spraken wij met R. De Keyser en andere bestuursleden over de kinderpotten.  Niemand wist ons die vondst te bevestigen.
  10. L. Devliegher, De Zwinstreek. Kunstpatrimonium van West-Vlaanderen, deel 4, Tielt, 1970, pp. 149-161.
  11. B.Hillewaert, Archeologische inventaris Vlaanderen. Band II: Oostkerke-bij-Brugge. Gent, 1984, 728 pp.
  12. René De Keyser, Kerkelijke gebruiken te Oostkerke. In: Rond de Poldertorens, jg. 39, 1997, 3, pp. 94-99 en Idem, Het kerkhof te Oostkerke. In: ibidem, pp. 105-107.
  13. Met het verhaal van Arco Willeboordse, gemeenteconservator van Sluis, over “Zeeuws-Vlaanderen/ Op de rand van hemel en hel”.  Ook op zevenxzeven.nl In Zeeland was 2008 het Jaar van het Religieus Erfgoed.  Het werd in gewijzigde vorm ook opgenomen in de Nederlandse Volksverhalenbank van het Meertens Instituut te Amsterdam. www.verhalenbank.nl met expliciete vermelding van Oostkerke.
  14. www.bekegem.be/in-tekst/grafzerken/de – kinderpot.  Bekegem is een deelgemeente van Ichtegem (prov. West-Vl.). Er werd in Bekegem geen kinderpot gevonden.  Men vermeldt wel Oostkerke.  Volgens dezelfde website werden de oudste potten gevonden in Sint Anna ter Muiden en dateren die uit de twaalfde eeuw!  En dit terwijl iedereen ondertussen wel weet dat deze kookpotten dateren uit het eind van de 15de eeuw.
  15. www.zeeland.nl/digitaalarchief/zee 0900405 Archeologie naar deltahoogte. Een onderzoek naar de Zeeuwse archeologiebeoefening. 128 pp. De periode 1955-1970 wordt als de pioniersfase aangeduid (p. 26).

 

 

 

Auguste Liebaert (1856 – 1927) op bezoek in de Brugse vrijmetselaarsloge La Flandre in 1882. Vrijmetselaarsloges in Brugge in de 19de eeuw (1803-1881).

Voorgeschiedenis

In de Franse en Hollandse Tijd (Verenigd Koninkrijk) was in Brugge de vrijmetselaarsloge “La Réunion des Amis du Nord” actief van 1803 tot 1831 (1).  De opheffing kwam er definitief in 1832. Op 4 oktober 1830 werd in ons land de onafhankelijkheid uitgeroepen en op 7 februari 1831 de Grondwet goedgekeurd.  Die loge sleepte zich dus moeizaam voort in het onafhankelijke België en dit verklaart waarom Brugge er niet bij was toen op 23 februari 1833 in Brussel het Grootoosten van België als obediëntie werd opgericht.  Men had nochtans op 1 februari 1833 een uitnodiging daartoe ontvangen.

Eind 1837, begin 1838 werden er vruchteloos pogingen ondernomen tot heroprichting van de kolommen (2).  Wel verkreeg in 1839 de loge “La Tolérance” in Brugge een constitutiebrief van het Grootoosten van België (Grand Orient de Belgique) maar ook deze werkplaats – die van start ging in 1840 – kwam niet echt van de grond.

De nieuwe Brugse loge “Les Vrais Amis Réunis” kreeg haar constitutiebrief op 11 juni 1846.  De eerste Voorzittend Meester François Van Loo (1786-1846) had op 21 maart 1846 nog de aanvraag ingediend, maar overleed op 23 april van dat jaar, nog voordat de loge echt van start kon gaan.  De secretaris was Jacques Magis, hoofdingenieur bij Bruggen en Wegen.  F. Van Loo, een voormalig penningmeester van “La Réunion des Amis du Nord” (waar hij ontslag nam op 1 april 1824) werd als Voorzittend Meester opgevolgd door Charles Lebrun (1804-1871), sedert 1845 gevestigd in Brugge waar hij tot 1868 het ambt van notaris uitoefende.  Deze loge staakte haar werkzaamheden in 1852, maar de overgebleven leden behielden wel hun status van vrijmetselaar en drie van hen zullen zelfs in 1881 nog opnieuw aantreden.  Zij werden nog als leden van een volwaardige werkplaats aangemerkt en niet “in slaap” zoals de loge “Le Réveil” uit Aalst, werkzaam 1858-1878, die twee afgevaardigden stuurde naar de oprichting van “La Flandre” in 1881.

De Brugse vrijmetselaars vonden aanvankelijk een onderkomen bij de loge “La Liberté” in Gent, gesticht in 1866 als een uitzwerming van hun moederloge “Le Septentrion”.  Vanaf 1867 bestond er bij “La Liberté” een Brugse broederkring (cercle fraternel) als “une loge aggrégée de Bruges” met als voorzitter Ferdinand D’hauw (+ 1891) die directeur was van de katoenspinnerij Dujardin (3).  Begin 1870 strandde dit initiatief echter al (4), maar men kon er natuurlijk wel gewoon lid blijven of worden.

Een gewijzigd klimaat

In december 1837 vond door de Belgische bisschoppen de publieke veroordeling plaats van de Belgische vrijmetselarij.  De herderlijke brief werd de eerste zondag van januari 1838 op alle preekstoelen van het land voorgelezen.  Volgens de bisschoppen waren de vrijmetselaars “onwaardig de heilige absolutie te ontvangen”.  De katholieke “Gazette van de Provincie West-Vlaenderen” publiceerde de zendbrief integraal.  De samenwerking tussen liberale en katholieke unionisten werd er zwaar door bemoeilijkt.  De bisschoppelijke oorlogsverklaring wijzigde de oriëntering van de Belgische maçonnerie die steeds meer evolueerde in de richting van het antiklerikalisme wat niet a priori anti-godsdienstigheid inhield (5).

Artikel 135 van de statuten van het Grootoosten, waarbij politieke en godsdienstige discussies ( “twistgesprekken”) in de loges verboden waren, werd in 1854 geschrapt.

De aanroeping van de Opperbouwmeester van het Heelal (A la Gloire du Grand Architecte de l’Univers) en het geloof in de onsterfelijkheid van de ziel werden vanaf 1872 niet meer verplicht gesteld.  In 1872 werd door het Grootoosten een nieuwe definitie gegeven over het begrip vrijmetselarij waarbij het adogmatische karakter sterk werd benadrukt: “Elle se fonde sur la liberté et la tolérance; elle ne formule ou n’invoque aucun dogme”.

De eerste schoolstrijd (1878-1884), de strijd tussen het rijksonderwijs en het katholiek onderwijs, kreeg zijn beslag.  Met de gemeenteraadsverkiezingen van 25 oktober 1881 in zicht leek het ogenblik gekomen om de liberale banden in een loge nauwer aan te halen.  Als liberaal kiesplatform is “La Flandre” in 1881 ontstaan in volle kiesstrijd en in volle schoolstrijd.  Toch heeft de maçonnieke mobilisering voor de verkiezingen niet mogen baten: de gemeenteraadsverkiezingen liepen op een nederlaag uit, idem de daarop volgende parlementsverkiezingen van 1884.

La Flandre

De eerste onderhandelingen voor de oprichting van “La Flandre” werden gestart op 7 december 1880; de aanvraag voor het verkrijgen van een constitutiebrief bij het Grootoosten gebeurde op 27 februari 1881.  De officiële installatie in Brugge was op 4 juni 1881.  De eerste Voorzittend Meester was Alfred Sarton (1845-1909), toen hoofdingenieur bij de Belgische Spoorwegen in Brugge (6), in april 1883 overgeplaatst naar Gent alwaar hij zich aansloot bij de loge “Le Septentrion”. In Brugge werd hij opgevolgd als Achtbare Meester door de Brugse advocaat Alphonse Meynne (1839-1915), een stichtend lid maar afkomstig van de loge “Les Vrais Amis de l’Union et du Progrès” in Brussel. Onder de stichtende leden, in totaal 32, bevindt zich ook Louis Seresia (Brussel 1814 – Brugge 1904), toen al gepensioneerd als conducteur van Bruggen en Wegen.  Het is interessant om te vermelden dat hij genoteerd staat als lid van de Brugse loge “Les Vrais Amis Réunis” wat er op wijst dat hij daar ingewijd werd en niet bij “Le Septentrion” in Gent zoals zijn derde zoon Raymond Seresia (1851-1903), net als zijn vader eveneens aanwezig als stichtend lid op 4 juni 1881. Net als Alphonse Meynne zal ook hij nog Achtbare Meester worden van “La Flandre”. Sinds 1875 was hij advocaat aan de balie van Brugge (7).

Auguste Liebaert op bezoek

Op de zitting van “La Flandre” van 6 januari 1882, dus zeven maanden na de start van de werkplaats, tekenden 24 broeders present op de aanwezigheidslijst (8).  Daarbij valt de naam op van Auguste Liebaert met achter zijn naam de door hem zelf geschreven mededeling “St. John’s Lodge no. 3, Quebec, Canada”.  In 1994 ontmoette ik in Brugge een vrijmetselaar uit Montréal (Canada) die ik vroeg om me te helpen bij de identificatie van die Vlaamse naam.  Op 22 augustus 1994 kreeg ik inderdaad het antwoord dat het Auguste L.F.M. Liebaert betrof (9).  Dank zij al die voorletters van de voornamen konden we onze schrik voor homoniemen opbergen.  Het betreft inderdaad Auguste Louis François Marie Liebaert, geboren te Oostende op 3 oktober 1856 en overleden te Gent op 25 juli 1927.

Auguste Liebaert werd op de leeftijd van 23 jaar (10) ingewijd in de St. John’s Lodge no. 3 in Quebec (Canada) op 11 februari 1880 en bevorderd tot gezel op 10 maart 1880.  Hij gaf echter ontslag op 18 juni 1880 (11).  Wellicht keerde hij dat jaar terug naar België.  Auguste Liebaert verbleef in Canada als consulair agent van 1876-1880 en woonde in Neufchâtel, een stadskwartier van Quebec.  Hij werd dus ingewijd in een Engelstalige loge.  De St. John’s Lodge ontving immers in 1788 haar charter van de Grand Lodge of England en ontving in 1877 haar rangnummer 3.  In 2010 telde de Grande Loge du Quebec een honderdtal loges waarvan er slechts 12 uitsluitend in het Frans arbeiden, andere werden tweetalig, maar de meerderheid gebruikt het Engels niettegenstaande 50 % van de leden Franstalig is.  Hij werd dus ingewijd volgens de “Rite émulation”, een rituaal dat spiritueler is dan de meer humanistische “Rite Moderne Français” zoals beoefend bij “La Flandre”. Hoewel hij de derde graad (Meester) niet had ontvangen in Quebec was hij als broeder-bezoeker (frère visiteur) welkom in Brugge.  Er was kennelijk nog geen probleem rond de wederzijdse bezoeken.  Toch werd hij klaarblijkelijk nooit geaffilieerd bij “La Flandre” en aangezien er op dat moment nog geen loge bestond in Oostende kon hij ook daar niet terecht.  Pas op 30 januari 1910 werd er een “Cercle Fraternel” opgericht in Oostende.  Niettemin vond Auguste Liebaert, de toekomstige burgemeester van Oostende, gelijkgestemden in “La Flandre” (12).  Eén van de prominente stichters van “La Flandre” was de schrijver en flamingant Julius Sabbe (Gent 14.2.1846 -Brugge 3.7.1910).  De Gentenaar Julius Sabbe was in 1869 op 23-jarige leeftijd aangesteld als leraar Nederlands aan het Koninklijk Atheneum van Brugge (13).  Op 21 januari 1872 werd de Brugse Willemsfondsafdeling opgericht (14).  Karel Versnaeyen (1836-1910) werd de voorzitter en Julius Sabbe secretaris-penningmeester. Karel Versnaeyen werd als letterkundige al vroeg omschreven als behorend tot het “jeune légion de libres penseurs” (15) en was ambtenaar bij het provinciaal bestuur van West-Vlaanderen (16).  Hij was eveneens lid van “La Liberté” in Gent maar kwam niet over naar “La Flandre”.  Ook Leo Schoofs, de leraar Engels van het Koninklijk Atheneum van Brugge (17), werd bestuurslid van het pas opgerichte Willemsfonds.

Hij was al evenzeer lid van “La Liberté” en stichtend lid van “La Flandre”. Het mag ook geen verbazing wekken dat Ferdinand D’hauw toetrad tot het voorlopig Willemsfondsbestuur.  Julius Sabbe verdiende eerst zijn sporen bij het Willemsfonds alvorens ingewijd te worden bij “La Liberté” in 1879.  Hij werd er meester op 10 maart 1881 en zijn meesterdiploma, dat bewaard bleef  (18), draagt ook de handtekening van Ferdinand D’hauw die wellicht zijn maçonnieke peter was.  De hoedanigheid van de meestergraad was nodig om als “membre fondateur” te kunnen optreden dus voor Brugge (4 juni 1881) kwam dat juist op tijd.

In Oostende werd het Willemsfonds officieel opgericht op 26 december 1880.  Auguste Liebaert wordt er onmiddellijk lid.  In 1881 ging men direct van start met vier voordrachten.  De eerste spreker op 9 januari 1881 is Julius Sabbe die handelt over “Reinaert de Vos” en de tweede op 6 februari 1881 is Auguste Liebaert uit Oostende met een voordracht over “Canada” (19).  Ook hier zien we weer de nauwe band tussen Willemsfondspioniers en logepioniers.  Die sociabiliteit zal zich later verbreden naar liberalen èn socialisten na het ontstaan van de Belgische Werkliedenpartij in 1885. Verschillende van hun socialistische voormannen werden later vrijmetselaar (20).  Maar we kunnen met grote stelligheid beweren dat de stichtende leden van “La Flandre” allemaal liberalen waren, maar het maakte natuurlijk wel een verschil of men tot de “Association libérale” behoorde, zoals de conservatief Alphonse Meynne, of tot de Liberale Vlaamsche Bond, waar Julius Sabbe en Raymond Seresia de spilfiguren waren.  Conservatieve liberalen, gematigde liberalen en Vlaamsgezinde liberalen konden elkaar in logeverband, “The center of the union”, in alle harmonie ontmoeten met elk hun eigen standpunten.

Op 25 juni 1892 huwde Auguste Liebaert, zoon van Charles Liebaert (+ Antwerpen 6.1.1862) in Oostende met Louise Thoma (° 2.10.1868).  Zij was de dochter van Léon Thoma (1843-1914),  liberaal gemeenteraadslid in Oostende van 1882-1895.  Auguste Liebaert was op dat moment schepen van zijn stad (21).  Léon Thoma was lid van de loge “La Flandre” in Brugge (22).  Wij hebben geen sporen teruggevonden van gezamenlijke logebezoeken van schoonvader en schoonzoon.  Er bestonden in de loges veel familieverbanden (vgl. vader en zoon Seresia als stichters van één en dezelfde loge; de vader die 90 jaar oud werd zal de zoon overleven !).  Dat had natuurlijk met de beperkte mogelijkheden tot rekrutering te maken voor wat op de eerste plaats toch nog altijd een initiatiek genootschap was, maar die daarnaast in de bisschopsstad Brugge “la superstition, l’ignorance et le fanatisme” wilde bestrijden.  Zo staat dat te lezen in het zittingsverslag van 4 juni 1881.  Die intentieverklaring was niet onterecht want in Brugge bestond een fanatieke anti-maçonnieke onderstroom.

Politieke loopbaan en W.O. I

De handelaar en zakenman Auguste Liebaert was gemeenteraadslid in Oostende, schepen en burgemeester, provincieraadslid en lid van de Bestendige Deputatie (23).  Hij was liberaal burgemeester van 1912 tot 1919 en droeg dus zware verantwoordelijkheid tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914-1918).  Op 14 oktober 1914 riep hij de Oostendse bevolking op om geen weerstand te bieden.  Een dag later, op 15 oktober, marcheerden de Duitsers de stad binnen vanuit Snaaskerke over de Kalsijdebrug.  Burgemeester Liebaert onderhandelde met generaal Hans von Beseler (24).  De Duitsers hadden in Leuven, Aarschot, Tienen en voordien in Luik en in Wallonië dorpen afgebrand en inwoners vermoord waardoor ze een slechte reputatie genoten.  Oostende kwam nagenoeg ongeschonden uit de oorlog net omdat de burgemeester opriep om geen verzet te bieden.  Er werd over hem getuigd dat hij de oorlogsperiode doorkwam “met veel zelfopoffering en toewijding”.  Dat neemt niet weg dat hij er schoon genoeg van had en zijn ontslag indiende, dat bij koninklijk besluit van 21 juni 1919 werd aanvaard.  Hij was toen 63 jaar.  Hij overleed acht jaar later in Gent op 25 juli 1927 waar hij zonder pracht en praal werd begraven in intieme familiekring (26).

In de dood zijn scepters en truwelen gelijk.

Willy Dezutter

Noten

  1. Willy P. Dezutter, De loge “La Réunion des Amis du Nord (1803-1831) in Brugge”, in: Brugs Ommeland,2010, 1, pp. 39-51.
  2. A. Van den Abeele, “La Réunion des Amis du Nord” à Bruges. Une résurrection manquée 1837-1838, Brugge 1986 en W.P. Dezutter en E.J. Trips, Van blauwververij tot logegebouw, in: Brugs Ommeland, 1994, 2, vooral pp.78-81.
  3. Die katoenfabriek (Nijverheidsstraat, Assebroek-Brugge) werd tussen 1847-1877 opgericht door de bankier Félix Dujardin. Zie: J. D’hondt, De iconografie van de katoenspinnerij Dujardin (1848-1878), in: Brugs Ommeland,1998, pp.262-275.  Toen in 1874 de bank Dujardin failliet ging had dat een enorme weerslag op de Brugse economie.  Ferdinand D’hauw kwam niet over naar “La Flandre”; hij bleef secretaris van “La Liberté”.
  4. Met dank aan prof. dr. J.Tyssens (VUB) voor deze mededeling. Zie voor een algemeen overzicht: J. Tyssens, R.L. La Liberté Or. de Gand 5866-5991 (Gent, 1991), pp. 14-137.
  5. Jules Boyaval (1814-1879), van 1854 tot 1876 de liberale burgemeester van Brugge, was voor scheiding van kerk en staat maar bleef praktiserend katholiek.  Zie: K.Rotsaert, Apologie van senator Jules Boyaval (1814-1879), in: Biekorf,86 (1986)4, pp. 358-370.
  6. W.P. Dezutter en E.J. Trips, a.w. 1994, p.68. Hij was de vader van de bekende hoogleraar wetenschapsgeschiedenis aan Harvard University Georges Sarton (Gent 1884 – Boston 1956) en de grootvader van de Amerikaanse schrijfster May Eleanor Sarton (Gent 1912 – York/Maine 1995).  We stonden met haar in correspondentie; haar vader Georges werd nog ingewijd bij “Le Septentrion” in Gent.  “Le Septentrion”, gesticht in 1811, bleef na 1830 een orangistische loge en ging pas in 1883 over naar het Grootoosten van België (behoort sinds 1959 tot de Grootloge van België).
  7. Zie voor A. Meynne en R. Seresia het voortreffelijke werk van Andries Van den Abeele, De balie van Brugge. Geschiedenis van de Orde van Advocaten in het gerechtelijk arrondissement Brugge (1810-1950), Brugge,2009, p.192 en 208.  Zijn oudste broer Alfred Seresia (1843-1901), advocaat en hoogleraar aan de Rijksuniversiteit Gent, was lid van “Le Septentrion”, later bij “La Liberté”.  Hij was in tegenstelling tot zijn broer Raymond een anti-flamingant.
  8. Particuliere verzameling, Brugge.  We beschikken niet over het verslag van de zitting.  Het betreft de “Liste de présence” van de 6de dag van de 11de maand 5881 (profane stijl 6 januari 1882).  Auguste Liebaert kwam ook nog op bezoek op 13, 20 en 27 januari 1882.  Daarna vonden we geen vermeldingen meer.  De maand januari 1882 was kennelijk zijn kennismakingsmaand.  La Flandre vergaderde toen nog elke zaterdag van de maand.  De eerste leerling bij “La Flandre” werd ingewijd op 1 juli 1881.  Dat was Désiré-Joseph De Meyer (1833-1926) die een zeer uitgebreide kunstcollectie bezat.  Deze dokter was voorzitter van de Société Archéologique de Bruges en medestichter van het Gruuthusemuseum.  Zijn handtekening staat op de aanwezigheidslijst van 6.1.1882.
  9. Brief van Marcel de la Place , Montréal, Canada d.d. 22 augustus 1994.
  10. In de 19de eeuw werd er op veel jongere leeftijd ingewijd dan tegenwoordig.  Men was soms nog universiteitsstudent.  De minimum leeftijd was 21 jaar, 18 jaar voor de zoon van een vrijmetselaar.  De “lowton”, het kind van een vrijmetselaar, betaalde slechts de helft van de lidmaatschapsbijdrage.  Felix Saeys uit Brugge was nog student geneeskunde toen hij geïnitieerd werd bij “La Liberté” op 29.3.1866.  Dokter Felix Saeys werd stichtend lid van “La Flandre” in 1881. Toen Maurits Sabbe (1873-1938), zoon van Julius Sabbe, in 1903 ingewijd werd bij “La Liberté” in Gent kreeg hij als “louveteau” een korting op de lidmaatschapsbijdrage.
  11. Brief 22.8.1994 met de gegevens van de Grande Loge du Quebec . In de 19de eeuw was het niet ongebruikelijk om de drie inwijdingen van leerling, gezel en meester in een korte tijd te ontvangen.  Nu wordt men doorgaans bevorderd tot gezel één jaar na de inwijding en na opnieuw één jaar verheven tot meester, na het opleveren van een meesterbouwstuk. Die criteria voor loonsverhoging kunnen echter verschillen per werkplaats.
  12. De loges in Vlaanderen behielden hun oude Franse benaming om historische redenen ook toen het Nederlands de voertaal werd. “La Flandre” heeft nr. 17 op het tableau van het Grootoosten van België.
  13. Eduard Trips, Julius Sabbe als leraar, in: E. Schepens en L. Pareyn (red.), Julius Sabbe en de herleving van Brugge, Publicaties Liberaal Archief, Gent, 1996, pp. 145-162.
  14. Bart D’hondt, Julius Sabbe en het Willemsfonds, in E. Schepens en L. Pareyn, a.w. pp. 67-90 en Bart D’hondt, Geschiedenis van het Brugse Willemsfonds (1872-2000) in: Juul Hannes (red.), De charme van de rede. Huldeboek Albert Claes. Uitgegeven door de Julius Sabbe Studiekring Brugge en Liberaal Archief, Gent, 2004, pp. 163-218 vooral pp. 164-165.
  15. Revue trimestrielle, vol. 28, Bruxelles, oktober 1860, p. 365.
  16. Voor het lemma K. Versnaeyen, zie: Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Tielt,1998, deel 3, p. 3285 maar met geen enkele verwijzing naar het Willemsfonds.
  17. Eduard Trips, Mijlpalen uit de geschiedenis van het Koninklijk Atheneum Brugge. Brugge, 1987, p. 25.
  18. Particuliere verzameling, Brugge. Een standaardmodel, perkament, 39,5 x 33 cm, Lith. Haas à Liège. De steendrukkerij en “Papeterie de luxe” van L. Haas was gevestigd Rue de l’Université 12 in Luik.  Zij drukten in die periode de meesterdiploma’s voor het Grootoosten van België. In de maçonnieke jaartelling wordt er 4000 jaar bijgeteld (1881 = 5881); daarenboven begint het jaar op 1 maart.
  19. Verslag van het Bestuur der Afdeeling Oostende ( december 1880 – juli 1881) Zie: erfgoedkring-ernestschepens.be/oostende/wf-oostende-historiek. Ten onrechte wordt door de samenstellers van de website A.Liebaert daar vermeld als “secretaris van de Godshuizen”; dat was J.B. Liebaert eveneens lid van het WF-Oostende in 1881.  Voor de algemene rol van het Willemsfonds verwijzen we naar Harry Van Veldhoven en Jeffrey Tyssens, Vlaamsch van taal, van kunst en zin. 150 jaar Willemsfonds (1851-2001), Gent, Liberaal Archief, 2001, 256 pp.
  20. Els Witte, La Franc-maçonnerie face au mouvement flamand du XIX siècle. In: Hervé Hasquin (red.), Visages de la franc-maçonnerie belge au XX siècle. Editions de l’ Université de Bruxelles, Brussel, 1983, pp. 245-255.
  21. oostende.be /archief/Oostendse biografieën samengesteld door Claudia Vermaut, stadsarchivaris van Oostende.
  22. Idem oostende.be  Op de foto van Léon Thoma getrokken op zijn sterfbed ligt hij opgebaard met een rozenkrans tussen de vroom gevouwen handen. Het kunnen dus bij “La Flandre” niet allemaal baarlijke duivels geweest zijn !  Verschillende foto’s van Auguste Liebaert op www.beeldbank-oostende.be samengesteld door Claudia Vermaut.
  23. Luc Schepens, De Provincieraad van West-Vlaanderen 1836-1921. Lannoo, Tielt-Amsterdam, 1976, p. 525.
  24. De Duitse generaal Hans von Beseler (1850-1921), die Antwerpen op 10 okt. 1914 innam, had gehoopt om de Belgische koning gevangen te nemen.  Die is echter in Oostende, de nieuwe hoofdstad van België, waar hij onderhandelt met Franse en Britse generaals.  Koning Albert I was via Eeklo en Brugge naar Oostende gereisd.
  25. oostende1418.be en Misjoe Verleyen enz.  Zie: Sophie De Schaepdrijver, De Groote Oorlog. Het Koninkrijk België tijdens de Eerste Wereldoorlog. Antwerpen, 2013, p. 77. Er werden in augustus-september 1914 bij de inval van het Duitse leger onder de bevolking 5500 mensen omgebracht. In die beginmaanden waren er ook nog eens 4000 gesneuvelde of gewonde soldaten. De voortzetting van de oorlog in de loopgraven zorgde nog eens voor duizenden gesneuvelde Belgische militairen. Ibidem, p.98.
  26. R. Jansoone, Oostende en de zeevisserij tijdens de Eerste Wereldoorlog (18 en slot), in: De Plate. Tijdschrift van de Koninklijke Heem- en Geschiedkundige Kring-Oostende, jg.35, april 2006, 4, p. 128.

Het openen en sluiten van de Brugse stadspoorten (1838) en het betalen van poortgeld

In Brugge staat men regelmatig voor de ophaalbrug maar in de 19de eeuw was men zelfs dikwijls gevangen in eigen stad.  Dat had te maken met het sluiten van de stadspoorten.

De stadspoorten controleerden de toegang tot de stad.  Sinds de tweede stadsomwalling (vanaf 1297) waren dat de Ezelpoort, Smedenpoort, Boeveriepoort, Katelijnepoort, Gentpoort, Kruispoort en Dampoort. De tweede omwalling was 6.800 meter lang en omsloot een territorium van 430 hectare. Meer over dit onderwerp met bouwdata vindt men in het standaardwerk van Marc Ryckaert (Brugge, Historische stedenatlas van België, Brussel 1991).  De geschiedenis van de stadsverdediging wordt ook geïllustreerd in het Bruggemuseum-Gentpoort.  We geven hier het rooster geldig voor 1838.  Het openings- en sluitingsuur werd volgens de jaargetijden geregeld en veranderde om de 14 dagen, behalve van 15 mei tot/met 31 juli en tijdens de hele maand december.

van tot OPEN GESLOTEN
1 januari 15 januari 06.00 u. 17.30 u.
16 januari 31 januari 06.00 u. 18.00 u.
1 februari 15 februari 05.30 u. 18.30 u.
16 februari 28 februari 05.00 u. 19.00 u.
1 maart 15 maart 04.30 u. 19.30 u.
16 maart 31 maart 04.30 u. 20.00 u.
1 april 15 april 04.00 u. 20.30 u.
16 april 30 april 03.30 u. 21.00 u.
1 mei 15 mei 03.00 u. 21.30 u.
16 mei 31 juli 03.00 u. 22.00 u.
1 augustus 15 augustus 03.30 u. 21.30 u.
16 augustus 31 augustus 03.30 u. 21.00 u.
1 september 15 september 04.00 u. 20.30 u.
16 september 30 september 04.30 u. 20.00 u.
1 oktober 15 oktober 05.00 u. 19.30 u.
16 oktober 31 oktober 05.00 u. 19.00 u.
1 november 15 november 05.30 u. 18.30 u.
16 november 30 november 06.00 u. 18.00 u.
1 december 31 december 06.00 u. 17.30 u.

Wanneer men in Brugge na sluitingstijd aankwam diende men een retributie te betalen van 10 centimes en was men meer dan een uur te laat 20 centimes (100 centimes = 1 frank).  Maar dat gold ‘s morgens ook voor de te vroege vertrekkers.  Het betreft hier dus het poortgeld voor het personenverkeer en niet de belasting op het invoeren van goederen.  Wanneer men te lang in de herberg was gebleven of bij zijn lief buiten de stad kon men als voetganger langs de kleine deuropening naar binnen.  In de grote poortdeuren zat ook nog een kleine deur verwerkt, zodat de poortwachter werk werd bespaard.  In 1856 verdiende een ervaren en geschoolde arbeider in Brugge 2 frank per dag (B.O. 2014, p. 219).  Brugge telde in 1838 42.979 inwoners.  De bron voor deze administratieve gegevens is de Almanach Royal et du Commerce de Belgique, voor het jaar 1838 (p. 295).  Deze eenmalige uitgave van Imprimerie Balleroy, Brussel, telde maar liefst 568 pagina’s, beslaat heel België en heeft betrekking op de toestand in 1836-1837.

Dit liet ons toe om gemakkelijker te vergelijken met andere steden.  In Gent, een stad van 88.291 inwoners, gold een veel ingewikkelder tarief.  Daar betaalde bijvoorbeeld een voetganger een retributie van 12 centimes, een ruiter te paard 34 centimes, een rijtuig met twee wielen en een paard 42 centimes, een rijtuig met vier wielen en twee paarden 84 centimes, e.d.m. (Almanach Royal, 1838, p. 302).

Een fabrieksarbeider ging natuurlijk niet met een paardenkoets naar zijn werk.  De fabrieksarbeiders die buiten de stad werkten kregen in Gent vrijstelling op vertoon van hun vrijstellingskaart.  Dit Gentse reglement vertoont op één punt gelijkenis met Brugge, nl. de doorlopende periode in de zomer van 16 mei tot 31 juli en de winterregeling voor de hele maand december.

Dit Gentse poortreglement vond ingang vanaf 1.1.1836 en werd in 1860 afgeschaft.

Ook in Wallonië golden dergelijke regels, zoals in Mons waar er vrijstelling bestond voor militairen in uniform, kinderen jonger dan 7 jaar en priesters die op weg waren voor het toedienen van de laatste sacramenten ! (Almanach, p. 347).  In Doornik bedroeg de taks slechts 5 centimes ongeacht het soort dier (paard, muilezel) of voertuig (Almanach, p. 412).

Het afschaffen van de octrooiwetten in 1860 kaderde in de algemene politiek om de stad uit haar middeleeuws keurslijf te halen.  De octrooien waren een vorm van invoerbelastingen.  Per slot van rekening werden de poorten ook gesloten om de smokkel tegen te gaan.

De stadsvestingen hadden inmiddels ook hun militaire betekenis verloren en men begon met het afbreken van poorten om de stad een moderner karakter te geven.  De Katelijnepoort werd gesloopt in 1862, de Boeveriepoort in 1863 en de Dampoort in 1871.  Ook heel wat molens op de vesten sneuvelden.  Bij ons betekende de opheffing van de octrooiwet in 1860 het einde van het poortgeld. In 1900 werd het octrooihuis van de Ezelpoort afgebroken.  In Nederland werd die heffing al afgeschaft in 1851 door de Gemeentewet, de organieke wet die in Nederland het bestuur van de gemeenten regelt.  Dit betekende ook het einde van de poortwachter.

In Brugge was J. Pulinx de “portier” of poortwachter van de Smedenpoort.  Hij liet een porseleinkaart (5,7 x 8,5 cm) drukken bij Litho Daveluy (zonder datum) als visitekaart.  Een andere versie als nieuwjaarskaart (7 x 9,5 cm), gedrukt bij De Lay-De Muyttere (Brugge), draagt het jaartal 1845.  Met zo’n luxe nieuwjaarskaart kon hij zijn vaste klanten die altijd te vroeg of te laat kwamen makkelijker een fooi ontlokken !

Willy Dezutter

Joseph Meert de Domburg (Brugge 1782 – New York 1848)

Op de algemene ledenlijst “Tableau Général” (opgesteld in 1818 of 1819) van de Brugse vrijmetselaarsloge La Réunion des Amis du Nord (1803-1831) treffen we de naam aan van Joseph Michel Meert de Domburg als membre né.  Dat betekent dat hij in die loge werd ingewijd.  Verdere gegevens ontbreken, o.a. plaats en jaar van geboorte en zijn beroep. (Voor een algemene inleiding zie: Willy P. Dezutter, De loge “La Réunion des Amis du Nord” (1803-1831) in Brugge, in: Brugs Ommeland, 2010, p. 39-51).  

Joseph Meert emigreerde naar Amerika.  Op www.gravesfa.org vernemen we dat hij rond 1782 geboren werd in Brugge en op 20 december 1825 huwde met Sarah Anne Graves in New York City als Joseph Michael de Domburg Meert.  Hij was toen 43 jaar en zijn bruid 20 jaar.  Sarah werd geboren op 14 februari 1805 in New York City en stierf daar op 11 feburari 1832, slechts 27 jaar oud, aan de gevolgen van tuberculose.  

Ze kregen twee kinderen, John Graves Meert (werd slechts twee jaar oud) en Sarah Attwood Meert, die in 1850 zou huwen met de jurist en advocaat-generaal van New York William Henry Anthon (1827-1875).  

De ouders van Sarah Graves waren vanuit Nederland geëmigreerd naar Amerika en heetten Jan Boonen Graves, geboren in 1758 in IJsselstein, huwde op 20 juli 1788 in New York met Sarah Attwood en overleed in New York City op 22 juli 1826.  Zijn vader was Jan Graves, geboren in Benschop, Utrecht  in 1721 en in 1745 gehuwd in Amsterdam met Barbara Boonen.  Hij overleed in 1799 in Amsterdam maar was van 1745 tot 1764 rentmeester van de domeinen in IJsselstein.  Hij ondervond daar nog al wat moeilijkheden en dat kan de reden zijn dat Jan jr. elders zijn geluk beproefde.  IJsselstein was lang een soevereine baronie.  Willem van Oranje en zijn nazaten waren baron van IJsselstein maar lieten de bestuurszaken over aan een plaatsvervanger, een drost of drossaard.  Bij de stichting van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden in 1815 werd IJsselstein bij de provincie Utrecht gevoegd.  

Joseph Meert overleed aan een longziekte op 2 februari 1848 in New York.  Hij werd 66 jaar.  Hij en zijn vrouw Sarah liggen beiden begraven op New York City Marble Cemetery.

 

De herder en de manager

Een herder hoedt zijn kudde schapen op een ver en verlaten veld als hij een splinternieuwe Jaguar F – type coupé in een stofwolk ziet naderen.

De bestuurder, een man elegant gekleed in een pak van Versace, schoenen van Prada, een zonnebril van Fendi en een sjaaltje van Hermès, stopt en leunt uit het raam.

“Als ik jou precies vertel hoeveel schapen jij hebt, krijg ik er dan eentje van je?”, vraagt hij aan de herder.

De herder kijkt de yup aan en zegt: “Akkoord, waarom niet”.

De yup zet onmiddellijk zijn Apple MacBook Pro 13 MD101 op schoot en verbindt deze via bluetooth met zijn gesofisticeerd mobieltje.

Hij maakt een UMTS-verbinding met het internet, surft naar een website van NASA en selecteert een navigatiesysteem om zijn exacte positie te bepalen.

Hij stuurt vervolgens de data naar een andere satelliet van NASA, die het hele gebied scant en hem een ultra scherpe foto stuurt waarbij Google Earth compleet verbleekt.

De yup opent Adobe Photoshop (de CC 2014 cloudversie) en stuurt de foto naar een laboratorium in München, dat hem na enkele seconden een email stuurt op zijn PilotPalm met de bevestiging dat de foto is bewerkt en opgeslagen.  Via een ODBC-connectie maakt hij verbinding met een MS-SQL database en in een spreadsheet van Excel met honderden ingewikkelde formules laadt hij alle data via de email van zijn iPhone 6.

Na enkele minuten genereert het programma een antwoord van 120 bladzijden in kleur en de yup drukt deze af op zijn mini HP-laserjet.

Of het allemaal klopt weten we niet maar alles was in ieder geval highbrow en de bedrijfskritische data werd veilig opgeborgen bij Interoute Datacenter.

Interoute Belgium nv in Zaventem: from the ground to the cloud.

Hij kijkt de herder aan en zegt: “ Je hebt exact 136 schapen”.

“Dat klopt” zegt de herder, “je mag dus een schaap uitzoeken”.

De yup stapt uit, zoekt een dier uit en doet hem in de koffer van zijn auto.

Dan zegt de herder: “Luister, als ik jouw beroep raad, geef je dan mijn dier terug?”.

De yup denkt even na en zegt: “Akkoord, waarom niet?”.

De herder zegt: “Jij bent een manager”.

“Ongelooflijk”, zegt de yup, “Hoe weet je dat?”.

“Dat is niet zo moeilijk”, zegt de herder.

“Je verschijnt terwijl er niemand daarom gevraagd heeft, je stelt een vraag waarop niemand zit te wachten en je wilt betaald worden voor een antwoord dat ik al weet. Bovendien begrijp je niks van mijn werk.  Dus geef mijn hond terug!”

Willem van Roodebeke

Brugge, 2014.

 

De onvoltooide symfonie, van kunstenaar Sylvère Declerck

Kunstenaar Sylvère Declerck heeft er al een hele carrière opzitten maar zijn artistieke inspiratie is nog niet uitgeblust.  Schilderen en beeldhouwen hoeven nooit te eindigen; de kunst is nooit voltooid.  Als kunstschilder geraakte hij bekend door zijn marines en landschappen en zijn kleurrijke geometrische composities.  Ter gelegenheid van “Brugge 2002 – culturele hoofdstad van Europa” realiseerde hij een project met metaalconstructies in de gevelnissen van de Molenmeers in de Brugse  binnenstad.  Hij zal zeker blijvend herinnerd worden als de ontwerper van de Sylver Birds, de sierlijke vogelsculpturen die dit jaar nog te zien waren in de kroonlijst van zijn woning.  Ter gelegenheid van zijn 80ste verjaardag kreeg hij de toelating van het stadsbestuur om ze daar tijdelijk een tussenvlucht te laten maken, maar nu zijn ze uitgevlogen naar Zuienkerke als de herauten van zijn nieuwe installatie-kunstwerk “De onvoltooide symfonie”.

toilet-model 052

Sylver Birds

De geboortewieg van deze sierlijke vogels stond in de tuin van het Gezellemuseum waar de twaalf prototypes een homogene broedplaats verwierven.  De individuele presentatie vond plaats in 2007 en sindsdien zwermden ze uit in de openbare ruimte met een hoogtepunt met honderd Sylver Birds op de reien en de vesten van Brugge.  Tijdens de retrospectieve te Bredene in 2009 stonden ze opgesteld met aangepaste verlichting.  Ze ontlenen hun grote kracht aan een opstelling in formatie, een veelvoud dat het landschap wijzigt in zijn natuurlijke habitat.  In dat polderpatrimonium op de hoek van de Blankenbergse Dijk Zuid en de Blauwe Torenstraat te Zuienkerke leiden een tiental exemplaren u naar een bijzonder en onverwacht kunstwerk.  Dit ensemble witte ganzen kreeg het gezelschap van één zwarte gans als teken van verdraagzaamheid.

toilet-model 057

De onvoltooide symfonie

Op die stopplaats voor fietsers en wandelaars werd een interessante infrastructuur aangebracht door de Vlaamse Landmaatschappij in het kader van de “Groene Fietsgordel Brugge” en de gemeente Zuienkerke.  Maar het kunstenaarsoog viel het onmiddellijk op dat voor de menselijke behoefte iets essentieel ontbreekt.  Het veldtoilet, niet een cabine in kunststof met chemisch toilet, maar de ouderwetse verwijzing naar de houten wc, de plank met een gat en het bekende hartje.  De kunstenaar zorgde met zijn installatie-kunstwerk voor een artistieke oplossing te midden de natuur.  Het vormt een mooie aanvulling op de twee zitbanken, de twee metalen kunstwerken en enkele bomen.  De kunstenaar bracht een veelzeggende tekst aan: “Bezinning in de grootse stilte van de natuur brengt rijkdom voort”.  Deze creatieve denkpiste sluit aan bij de conceptuele kunst.  De titel van het werk verwijst naar de circulaire economie die de uitputting van de natuurlijke grondstoffen wenst te bestrijden.  Afval is voedsel.  De verzameling en het hergebruik van de menselijke mest.  Essentiële voedingstoffen voor de landbouwgronden.  Door de verdunning van de ontlasting bij de opkomst van waterleiding en spoeltoilet (vanaf ca.1880) daalde de landbouwkundige waarde en werd het tekort aan meststoffen opgevangen door het gebruik van kunstmest.  De Technische Universiteit van Berlijn heeft een procedé ontwikkeld waarmee uit menselijke fecaliën bio-kolen worden geproduceerd.  Deze gecarboniseerde menselijke uitwerpselen worden nu al gebruikt in de landbouw in Tanzania.

Bij ons zou het composttoilet uitkomst kunnen bieden met als resultaat een droge, naar bosgrond geurende compost!

Het kunstwerk kan de nieuwsgierige kijker dus aanzetten tot nadenken.

toilet-model 058

Is dergelijke installatie-kunst nog actueel?

Hier is het antwoord vlug gevonden.  De installatie is een volwaardige kunstvorm die, voortkomend uit de conceptuele kunst, kan gezien worden als een tijdelijk environment.

Sylvère Declerck werkte hier volgens dit principe van een ruimtelijke assemblage waar hedendaagse installatie-kunstenaars nog steeds mee bezig zijn.

In het S.M.A.K. in Gent brengt men een hommage aan Jan Hoet (1936-2014) waarbij men een tentoonstelling van hem uit 1980 opnieuw samenstelt.  Deze tentoonstelling bestaat vooral uit conceptuele kunst zoals de toenmaals controversiële “Wirtschaftswerte” van Joseph Beuys.  De installatie-kunst wordt dus gewaardeerd en opgewaardeerd anno 2014.

Willy Dezutter, ereconservator Stedelijke Musea Brugge.

Zuienkerke, 7 oktober 2014